1918-1923: revolutie in Duitsland
Hieronder het voorwoord geschreven door Geert Cool uit ons boek ‘1918-1923: revolutie in Duitsland’. Met dit boek willen we lezers kennis laten maken met de bijzonder interessante en leerrijke Duitse Revolutie van 1918-1923. Dit is niet het meest besproken historisch thema, heel wat elementen ervan zijn zelfs onder militanten amper bekend. Nochtans kan het belang van de Duitse Revolutie niet overschat worden: gedurende een langere periode was er het potentieel van een revolutionaire breuk met het kapitalisme in een ontwikkeld kapitalistisch land. Het mislukken van de revolutie maakte de latere fascistische opmars en dictatuur in Duitsland mogelijk. Bovendien speelde deze mislukking een essentiële rol in het standhouden van het isolement van de Sovjet-Unie, een cruciale factor in de opgang van het stalinisme waarbij een bureaucratische dictatuur een einde maakte aan de elementen van arbeidersdemocratie die in de geplande economie aanwezig waren na de Oktoberrevolutie.
Een geslaagde Duitse Revolutie zou een enorme impact gehad hebben op de golf van revoluties die op dat ogenblik doorheen Europa trok. Ook in België was er een radicalisering met de koning die al gauw het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen toekende in de hoop daarmee een revolutionaire beweging voor een socialistische republiek te stoppen. De stakingsbeweging in 1918-19 voor hogere lonen, de erkenning van de vakbonden, de 8-urendag en elementen van sociale zekerheid dwong verregaande toegevingen aan. Het zou voor de sociaaldemocratische partij- en vakbondsleiders in België ongetwijfeld een pak moeilijker geweest zijn om deze beweging te stoppen indien de Duitse arbeidersbeweging op dat ogenblik tot de opbouw van een socialistische samenleving overging. Het argument van deze leiders over het gebrek aan een alternatief op een burgerlijke regering waarin de sociaaldemocratische BWP een centrale rol speelde, zou in deze omstandigheden immers sterk aan kracht verloren hebben.
Natuurlijk bekijken we de geschiedenis niet vanuit hypothesen over wat mogelijk was geweest indien zaken anders waren gelopen. Maar de impact van het falen van de Duitse Revolutie op het standhouden van het kapitalisme, en hierdoor ook de ontwikkeling van zowel het stalinisme als nadien het fascisme, kortom op het verdere verloop van de 20e eeuw, werpen een licht op het belang om deze historische periode beter te kennen. Dat willen we met dit boek bereiken. We moeten het noodgedwongen op de grote lijnen van de dynamiek van de Duitse Revolutie houden. Voor een gedetailleerd historisch overzicht en analyse van de belangrijkste krachten verwijzen we naar ‘The German Revolution (1917-1923)’ van Pierre Broué, spijtig genoeg niet in het Nederlands verkrijgbaar. Voor een vollediger beeld op wat voorafging en wat volgde in Duitsland, verwijzen we naar de boeken ‘Een socialistische kijk op de grote oorlog’ (Marxisme.be 2018) en ‘Fascisme: wat het is en hoe het te bestrijden’ door Trotski (Marxisme.be 2013).
Dit boek brengt een aantal teksten samen die niet geschreven zijn met het oog op een aansluitende tekst. Het leidt onvermijdelijk tot enkele herhalingen en tot ontwikkelingen die weinig belicht worden. Maar we denken dat de keuze van de selectie leidt tot een vlot leesbaar geheel waarin de belangrijkste elementen van de dynamiek van de Duitse Revolutie aan bod komen. De teksten worden chronologisch gebracht met tussenin extra aandacht voor de rol en politieke erfenis van Rosa Luxemburg. Op het einde is er een bijvoegsel over de Duitse soldatenraad in Brussel in november 1918 alsook een tijdslijn.
Twee elementen staan centraal in dit boek: enerzijds het potentieel van revolutie, anderzijds een onderzoek naar de redenen waarom het niet tot effectieve maatschappijverandering kwam. De langere periode van revolutionaire golven maakt bovendien duidelijk hoe ervaringen worden meegedragen in volgende fasen van de revolutie en hoe er daarbij onvermijdelijk een gemengd bewustzijn ontwikkelt in de arbeidersklasse, wat tot nieuwe uitdagingen leidt om de broodnodige arbeiderseenheid te bewerkstelligen.
Wat voorafging
De sociaaldemocratische SPD was voor de oorlog bijzonder snel uitgegroeid tot een fenomenaal grote kracht, maar capituleerde meteen bij het uitbreken van de oorlog voor de eigen burgerij. Tegen de achtergrond van een economische groei had dit een grote druk op de jonge partij gezet: er werd gedacht dat de groei rechtlijnig verder zou gaan, er ontstond een toplaag van onder meer parlementsleden die op basis van de kracht van de arbeidersbeweging voorrechten genoot zonder afdoende weerwerk, … Partijleiders stelden dat de beweging alles was, zelfs belangrijker dan het socialistische einddoel. In de politieke praktijk werd vooral nadruk gelegd op beperkte verbeteringen voor de werkenden, hervormingen, waarbij het bredere plaatje van socialistische maatschappijverandering naar de achtergrond werd geduwd. Het feit dat er effectief hervormingen werden bekomen, versterkte de tendens tot reformisme. Die hervormingen maakten echter geen einde aan de tegenstellingen binnen het kapitalisme. De Eerste Wereldoorlog maakte dit op bloedige wijze duidelijk.
De Tweede Internationale, de internationale groepering van socialistische partijen, was politiek niet voorbereid op de Eerste Wereldoorlog. In woorden was ze dat wel, er waren resoluties die opriepen tot een algemene staking indien het tot een oorlog zou komen. Maar de leiding had het perspectief op revolutionaire verandering laten varen, waardoor het ontbrak aan een programma en tactieken op basis van een revolutionaire strijd voor maatschappijverandering. (Zie over de Eerste Wereldoorlog het boek ‘Een socialistische kijk op de grote oorlog’, uitgebracht door marxisme.be in 2018).
De SPD stemde op 4 augustus 1914 voor de oorlogskredieten in het Duitse parlement. De revolutionaire Rosa Luxemburg omschreef de SPD hierop als een “rottend lijk.” Maar ze beschikte slechts over een handvol medestanders, waaronder de moedige Karl Liebknecht die als eerste in het parlement tegen de oorlogskredieten stemde. Deze kleine groep vormde de Spartacusbond, die bij bredere lagen bekend was als consequent in het verzet tegen de oorlog. In de moeilijke context van de oorlog werd de taak van de uitbouw van een revolutionaire organisatie aangevat. Dit was niet evident en had uiteraard gevolgen met een erg onervaren en jonge samenstelling van de Spartacusbond in de revolutionaire golf na de oorlog.
Naarmate de oorlog uitzichtlozer werd, kwam het tot een diepe splitsing in de SPD met een aanzienlijke minderheid – in verschillende grote steden een meerderheid – die uit de partij gezet werd en in 1917 de Onafhankelijke SPD (USPD) vormde. De USPD bevatte zowel radicaal linkse activisten, zoals die van de Spartacusbond, als centrumfiguren van de oude SPD (Kautsky) en zelfs elementen van de vroegere rechtervleugel (Bernstein). Het was een bont allegaartje die een uitdrukking werd van een groeiend anti-oorlogsgevoel. Heel wat leden van de USPD zouden verder naar links opschuiven en het model van de pas ontstane Sovjet-Unie verdedigen.
De opening: van novemberrevolutie 1918 tot neerslaan lokale bewegingen in 1919
Het proces van revolutie en contrarevolutie in Duitsland begon in dezelfde periode als de Russische Revolutie, in het bijzonder de Oktoberrevolutie van 1917. Dat was een internationaal gegeven. De eerste betogingen en stakingen na de Oktoberrevolutie vonden plaats in Oostenrijk-Hongarije. Tussen 3 en 25 januari 1918 legde de januaristaking een groot deel van dat land plat. Er waren meer dan 700.000 werkenden aan deel. Dit speelde eveneens mee in de verspreiding van de stakingen in Duitsland begin 1918, waarbij de werkenden hun eigen raden begonnen op te zetten. Het verzet tegen oorlog en ontbering speelde net als in Rusland en Oostenrijk-Hongarije een doorslaggevende rol, met ook in Duitsland vrouwen die vooraan in de strijd stonden.
In 1916 waren er de eerste grote acties tegen de oorlog. In de nasleep van de Februarirevolutie in Rusland en als gevolg de oorlogsmoeheid en honger in Duitsland zelf, waren er in april 1917 en januari 1918 de eerste stakingsgolven waarbij arbeidersraden werden opgezet om de acties te organiseren. In de staking van januari 1918 weerklonk de slogan “Vrede, vrijheid, brood.” De acties zetten de regering en het leger onder druk. In de hoop om de woede te controleren, werd de SPD begin oktober 1918 in de regering opgenomen. Maar dit volstond niet.
Het ongenoegen kwam helemaal tot uitbarsten in de novemberrevolutie van 1918 waarmee de arbeidersraden in de praktijk een groot deel van de macht in handen namen. De beweging begon met een muiterij van mariniers die oorlogsmoe waren en niet bereid om het bevel van de legertop tot een wanhopige ‘laatste aanval’ met bijhorende bloedvergieten uit te voeren. De muiterij was de vonk die het vuur aan de lont stak. De revolutionaire beweging bracht tienduizenden mensen in actie, velen voor het eerst in hun leven. De groep revolutionaire vakbondsdelegees die in 1916-17 nog relatief klein was en vooral actief in de Berlijnse metaalsector, groeide snel aan met een invloed op tienduizenden en wellicht zelfs honderdduizenden werkenden. Linkse partijen hadden een grote impact op de activisten. De revolutionaire delegees keken vooral naar de linkerzijde van de USPD, inclusief Liebknecht die onder meer door de anti-oorlogsacties van 1916 een bijzonder grote autoriteit genoot. De roep naar een socialistische republiek weerklonk erg luid doorheen het land. Het massaprotest deed de Keizer vallen en maakte een einde aan de oorlog op 11 november 1918. Maar wat zou er in de plaats van de Keizer en de oorlog komen?
Zoals Trotski opmerkte in zijn ‘Geschiedenis van de Russische Revolutie:’ “De oude regering ten val brengen – is één ding. De macht overnemen – is een tweede. De burgerij is in de revolutie in staat de macht over te nemen, niet omdat zij revolutionair is, maar omdat zij de burgerij is. In haar handen zijn bezit, beschaving, pers, een geheel net van steunpunten en een hiërarchie van instellingen. Anders is het met de arbeidersklasse gesteld: terwijl het geen ander dan de in zichzelf gelegen sociale voorsprong heeft, kan de opstandige arbeidersklasse slechts vertrouwen op zijn getalsterkte, zijn gesloten eenheid, zijn kaders en zijn staf.”
De kaders en de staf van de arbeidersklasse waren verdeeld over verschillende partijen. Er was de socialistische partij, de oude SPD, maar daarnaast ook de fractie die onder druk van de toenemende afkeer tegen de oorlog zich er openlijk tegen uitgesproken had en daarom uit de SPD werd gezwierd: de USPD (Onafhankelijke SPD). Verder waren er ook revolutionaire delegees die een actieve en belangrijke rol speelden. En tenslotte waren er verschillende radicale linkse groepen, waarvan de Spartacusbond de belangrijkste was. Deze Spartacusbond van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht zou in december 1918 samen met andere activisten een Communistische Partij, de KPD, opzetten.
Ondanks alles oefende de SPD na de oorlog een aantrekkingskracht uit op lagen die nieuw waren in de strijd en dachten via de SPD een einde te kunnen maken aan de oorlog en de keizerlijke heerschappij. Door de geschiedenis van de SPD als grote partij van de arbeidersbeweging bleven de restanten van illusies hardnekkig en hadden deze impact op nieuwe lagen. De SPD-leiding wilde geen revolutie – centrale partijleiders lieten zich ontvallen dat ze revolutie haatten als een doodzonde. Om de revolutionaire opgang onder controle te krijgen, moest de SPD echter een eind mee op de weg ervan gaan. De druk van de novemberrevolutie in 1918 leidde tot verregaande toegevingen: het vestigen van de republiek, het einde van de oorlog, sociale verworvenheden, … Vanuit de regering probeerde de SPD daar de eer voor op te strijken, terwijl de regeringsdeelname van de SPD aan een burgerlijk bewind er vooral op gericht was om de revolutie te stoppen. Hervormingen van bovenaf dienden om revolutie van onderuit te stoppen.
De SPD probeerde de USPD in de regering te betrekken om zo meteen ook de toenadering tussen de Spartacusbond en de USPD te stoppen. De revolutionaire delegees wilden echter dat Liebknecht als onderdeel van de linkerzijde van de USPD in zo’n regering zou opgenomen worden. Liebknecht koppelde daar strikte voorwaarden aan: het einde van de oorlog, een socialistische republiek, geen coalitie met burgerlijke partijen, alle macht in handen van de raden van arbeiders en soldaten. Voor de SPD was dit niet aanvaardbaar en Liebknecht bleef terecht buiten de regering.
De Spartacusbond die in december 1918 opging in de Communistische Partij (KPD) was erg onervaren met een sterke portie revolutionair ongeduld. In december 1918 besliste de partij bijvoorbeeld om, tegen het standpunt van Luxemburg en Liebknecht in, niet aan de parlementsverkiezingen van januari 1919 deel te nemen ondanks een enthousiasme onder brede lagen van de bevolking voor de eerste vrije verkiezingen sinds het afzetten van de Keizer. De ultralinkse opstelling van de KPD was afstotend voor heel wat revolutionaire delegees.
De arbeiders- en soldatenraden kenden geen permanente afzetbaarheid waardoor de dynamiek van de revolutie niet volledig tot uiting kwam in de raden. In die raden waren alle stromingen vertegenwoordigd, net zoals dit in de Russische sovjets (‘sovjet’ is Russisch voor ‘raad’) het geval was. Voor de Bolsjewieken was de politieke strijd die ze organiseerden in de sovjets erg belangrijk om het vertrouwen van bredere lagen te winnen. De leiding van andere formaties werd ontmaskerd door de politieke voorstellen tot verandering en actie van de Bolsjewieken. Op ogenblikken dat het bewustzijn snel wijzigt, is het belangrijk dat de raden deze wijzigingen volgen.
Het feit dat de raden achterliepen op de dynamiek van de revolutie versterkte de positie van de SPD die er alles aan deed om de macht van deze raden volledig aan de regering te onderwerpen. De dubbelmacht waarbij zowel het oude staatsapparaat als de nieuwe opkomende massabeweging macht uitoefenen, was in Duitsland erg complex met bewuste pogingen door de SPD om deze dubbelmacht zoveel mogelijk te ontmijnen en de revolutie op een zijspoor te zetten. Voor bredere lagen was dit evenwel niet altijd duidelijk. Het enthousiasme voor de reële verwezenlijkingen was groot, soms zelfs in die mate dat ze het verraad van de revolutie door de SPD-leiding aanvankelijk niet opmerkten. Bovendien gebruikte de SPD ‘revolutionaire taal’: zo werd de regering voortaan de Raad van Volkscommissarissen genoemd, een expliciete verwijzing naar het Russische voorbeeld. De SPD haalde ook het eigen oude taalgebruik over arbeiders en klassenstrijd terug boven. De naam was dan wel dezelfde, de inhoud van het bewind niet. In Duitsland bleef de volledige oude legerleiding en topambtenarij op post. Het oude staatsapparaat werd behouden, het kapitalisme werd niet gebroken. De keizer was weg, maar de fundamentele problemen van de meerderheid van de bevolking waren niet opgelost. Een links beleid bekom je niet door gewoon met linkse partijen een regering te vormen. Er is een strijd tegen het kapitalisme nodig om tot echte verandering te komen.
Het kwam dan ook al gauw tot nieuwe bewegingen: heel 1919 was bijzonder onrustig in Duitsland met een golf van protest, jammer genoeg stad per stad en regio per regio, wat het gemakkelijker maakte voor de ordetroepen om de opstanden neer te slaan. Berlijn was de eerste stad waar de revolutie een zware slag werd toegebracht. De rechtse SPD-leiding provoceerde een opstand in de hoofdstad in de wetenschap dat de rest van het land niet meteen zou volgen. Contrarevolutionaire troepen werden rond Berlijn verzameld, waaronder de Freikorpsen, milities van teruggekeerde soldaten, die nadien een rol zouden spelen in de fascistische beweging. De provocatie lukte: Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht werden in januari 1919 vermoord op bevel van de sociaaldemocratische minister Noske. Ook andere lokale opstanden werden op bloedige wijze één per één neergeslagen: van Bremen tot München. Het ontbrak aan een nationale organisatie en bijhorend aanvalsplan.
In essentie is het falen van de Duitse Revolutie toe te schrijven aan het falen van de leiding van de arbeidersbeweging. In de eerste plaats natuurlijk aan het verraad door de SPD-leiding. Maar ondanks de moedige en scherpzinnige inzet van revolutionaire leiders als Rosa Luxemburg ontbrak het ook aan een voldoende uitgebouwde revolutionaire partij: een organisatie met een geschoold kader, in de klasse ingeplante traditie en daarop gebaseerde collectieve leiding.
Trotski merkte in zijn ‘Geschiedenis van de Russische Revolutie’ op: “Evenals een smid onmogelijk met blote handen het gloeiend ijzer kan aanvatten, kan ook de arbeidersklasse niet met blote handen de macht grijpen: het heeft een organisatie nodig die voor deze taak geschikt is. De verbinding van massaopstand en samenzwering, de onderschikking van de samenzwering aan de opstand en de organisatie van de opstand door de samenzwering, vormt dat ingewikkelde en verantwoordelijke gebied van de revolutionaire politiek dat Marx en Engels “de kunst van de opstand” noemden. Deze vooronderstelt een volkomen juiste leiding van de massa’s, een soepele oriëntatie in de zich wijzigende omstandigheden, een weldoordacht aanvalsplan, voorzichtigheid bij de technische voorbereiding en stoutmoedigheid bij het toeslaan.”
Over de redenen waarom de Spartacusbond tekort schoot, schreef Henriëtte Roland-Holst, auteur van de Nederlandstalige vertaling van ‘De Internationale’ en persoonlijke vriendin van Rosa Luxemburg, nadien onder meer: “Onder zijn leden – voornamelijk zeer jonge mensen – zijn er vurige energieke idealisten, van het type zoals elke grote maatschappelijke crisis ze op de voorgrond brengt. (…) De bond is opgekomen in de jaren dat van een normaal leven voor het individu en de groep geen sprake was; dat het leven op de wilde duistere dromen van een koortslijder leek. Hoeveel duizenden verloren in die jaren hun geestelijk evenwicht, verwilderden, vertwijfelden, werden mateloos verbitterd. Spartacus heeft ook voor al dezen een grote aantrekkingskracht. Hij nam ze in zijn rijen op, maar vermocht nog niet ze te disciplineren. Spartacus staat onder leiding van uitnemende marxisten, maar een marxistisch kader bezit hij niet. Wat zich in hem aan spontane gezindheid openbaart, is minder marxisme dan wel een utopisch radicalisme, dat naar vruchten grijpt lang eer zij rijpen, en wil oogsten ook daar, waar het niet heeft gezaaid.”
Dat neemt niet weg dat doorheen een revolutionaire golf een sterke partij kan ontwikkelen. Lenin hield uitdrukkelijk rekening met een dergelijke mogelijkheid en toonde daarmee zijn grote flexibiliteit. Zijn antwoord op Kautsky in 1918 – het boek ‘De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky’ – sloot hij af met het nieuws van de Novemberrevolutie in Duitsland: “In de nacht van de 9de op de 10de bereiken ons uit Duitsland de berichten aangaande het begin van de overwinnende revolutie, eerst uit Kiel en andere, in het Noorden aan de zee gelegen plaatsen, waar de macht in handen van de Raden van Arbeiders- en soldatenafgevaardigden is overgegaan en daarna ook uit Berlijn, waar die Raden zich eveneens van de macht hebben meester gemaakt. Het slotwoord, dat ik nog aan de brochure over Kautsky en de proletarische revolutie had moeten toevoegen, wordt mij hierdoor bespaard.” Voor Lenin was het mogelijk dat vanuit deze spontane beweging organisaties zouden ontwikkelen die konden geconsolideerd worden door het ontstaan van een sterke revolutionaire partij. De radicalisering van de USPD in de beweging tegen de Kapp-putsch in 1920 bevestigde de mogelijkheid die Lenin in 1918 al zag en zou leiden tot de eerste massale communistische partij buiten Rusland. Maar in de revolutionaire golf van 1918-19 kwam het nog niet zo ver.
De revolutionaire beweging betaalde een erg hoge prijs voor het neerslaan van de eerste revolutionaire golf. In het verder verloop van de Duitse Revolutie konden Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht helaas geen rol spelen. Het einde van de Novemberrevolutie, de moord op de beste revolutionaire leiders en het neerslaan van de lokale bewegingen in 1919 maakte evenwel geen einde aan de dynamiek van revolutie. Het vormde de eerste fase van de Duitse Revolutie en was bijzonder belangrijk: revolutie was ook mogelijk in een ontwikkeld kapitalistisch land en bovendien werd het perspectief van de Bolsjewieken bevestigd. Zij zagen de Russische Revolutie als een stap in de wereldrevolutie: het kapitalisme breekt eerst in zijn zwakste schakel, maar deze breuk kan pas geconsolideerd worden indien de revolutie internationale uitbreiding kent, in het bijzonder in de sterkst ontwikkelde kapitalistische landen zoals Duitsland. Ondanks de drukke bezigheden in Rusland, met het begin van opbouw van een andere samenleving en tegelijk de strijd tegen Witte Legers, volgden de Bolsjewieken de situatie in Duitsland op de voet. Dit blijkt onder meer uit wat Trotski schreef meteen na de moord op Luxemburg en Liebknecht (zie de tekst: “Leon Trotski over Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg”).
Voortijdige staatsgreep door conservatief-rechts
Als de revolutie niet doorzet, voelt de contrarevolutie zich moediger. De rechterzijde voelde zich gesterkt en wilde zich niet neerleggen bij het Verdrag van Versailles, waarmee Duitsland herstelbetalingen wegens de oorlog opgelegd kreeg. Reactionair rechts probeerde in maart 1920 de macht te grijpen met de zogenaamde Kapp-putsch, genoemd naar het monarchistische parlementslid Kapp die samen met de topmilitairen Lüttwitz en Ludendorf aan de basis van de staatsgreep lag. Het was echter niet omdat de revolutie zich in 1918-19 niet had doorgezet dat er voldoende ruimte was voor een succesvolle contrarevolutie.
De conservatieven waren overmoedig: als antwoord op de staatsgreep was er een nooit geziene stakingsbeweging. De zweep van de contrarevolutie vuurde de revolutionaire beweging opnieuw aan en maakte deze nog sterker dan voorheen. Maar liefst 12 miljoen stakers legden het werk neer en maakten daarmee een einde aan de staatsgreep. Het was de meest volledige algemene staking uit de Duitse geschiedenis. “De algemene staking grijpt hen [de contrarevolutie] met haar enorme stille macht,” merkte Louis De Brouckère op. Het nieuwe regime vond in Berlijn niemand om ook maar één affiche op te hangen.
De beweging zette de kwestie van een arbeidersregering op de agenda. Waar er gezamenlijke arbeidersraden opgezet werden, gesteund door SPD, USPD en KDP, stond de beweging het sterkst. Dit was onder meer het geval in Chemnitz, waar de KPD onder Brandler erg sterk stond. Het initiatief voor een actiecomité ging daar uit van de KPD, terwijl de partij elders lang aarzelde (onder meer met het argument dat de SPD zelf de put had gegraven waarin ze nu viel…). Op enkele uren was er een centrale arbeidersraad met afgevaardigden verkozen door 75.000 arbeiders in alle werkplaatsen.
Op 100 uur tijd was de staatsgreep voorbij. De beweging eindigde daarmee echter niet. Er was een roep om verder te gaan. De SPD was onder druk van de stakingsbeweging verplicht om zich radicaler op te stellen. De vakbondsleiders die zich in het verleden verzet hadden tegen ‘politieke stakingen’ en tegen een revolutionaire breuk met het kapitalisme, riepen nu op tot de vorming van een socialistische regering die de sleutelsectoren van de economie moest socialiseren (nationaliseren). In de USPD werd gediscussieerd over aansluiting bij de Comintern en bijgevolg een fusie met de veel kleinere KPD.
De oproep van de vakbondsleiders om een arbeidersregering te vormen, werd door de SPD overgenomen die hiermee meteen een wig wilde drijven tussen de USPD en de KPD. De USPD weigerde op de vraag in te gaan en ook de KPD sprak er zich tegen uit, ondanks protest van partijvoorzitter Paul Levi. Die schreef vanuit de gevangenis dat de KPD op basis van de verdediging van democratische verworvenheden de discussie over nationalisatie van de sleutelsectoren en het vestigen van actiecomités daartoe op de agenda kon zetten. De nog steeds erg jonge KPD-leiding had het echter moeilijk met een overgangsbenadering en was allergisch aan samenwerking met de SPD, de partij van de moordenaars van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht.
Bij een eenheidsfront gaat het echter om een oriëntatie op de basis doorheen gezamenlijke actie. In een discussie over Duitsland op een congres van de Comintern in 1922 stelde Trotski: “Uit het eenheidsfront volgt de slogan van een arbeidersregering. Wij communisten weten natuurlijk dat er in Europa pas een werkelijke arbeidersregering zal gevestigd worden nadat de arbeidersklasse de burgerij en zijn democratische machinerie omvergeworpen heeft om een arbeidersheerschappij onder leiding van de communistische partij te vestigen. Maar om dit te bereiken, is het noodzakelijk dat de meerderheid van de Europese arbeiders de communistische partij steunt. Dat is vandaag nog niet het geval. Dus zeggen onze communistische partijen bij elke passende gelegenheid: ‘sociaaldemocratische arbeiders, syndicalisten, anarchistische en partijloze arbeiders, de lonen worden verlaagd, er blijft steeds minder over van de achturendag, de levensduurte schiet omhoog. Dat zou niet gebeuren als alle arbeiders zich ondanks hun verschillen verenigen en een eigen arbeidersregering vormen.’ Zo wordt de slogan van een arbeidersregering een wig die door de communisten gedreven wordt tussen de arbeidersklasse en alle andere klassen. Voor zover de leidinggevende kringen van de sociaaldemocratie, de reformisten, met de burgerij verbonden zijn, zal deze wig er in toenemende mate toe leiden dat linkse sociaaldemocratische arbeiders van hun leiders worden weggetrokken, en ze doen dat al.”
Geaarzel en twijfel over hoe het verder moest, boden redding voor het kapitalisme. Het momentum trok voorbij: de SPD-regering kreeg tijd om zich te herstellen en gebruik te maken van de verwarring onder de arbeiders. De laatste bastions van de aanhoudende stakingsbeweging in het Ruhrgebied werden uiteindelijk met fysieke repressie klein gekregen. Dit nieuwe verraad van de SPD zou mee bijdragen aan de brede steun voor ultralinkse standpunten in de KPD waar de afkeer erg groot was tegen de moordenaars van Luxemburg en Liebknecht die bovendien nog eens de stakingsbeweging in het Ruhrgebied repressief onderdrukten.
Massale KPD
De massabeweging tegen de Kapp-putsch had vooral de USPD versterkt. In de verkiezingen meteen na de staatsgreep verdubbelde het stemmenaantal van de USPD van 2,3 miljoen tot 5 miljoen, vooral ten koste van de SPD. De KPD haalde 600.000 stemmen en vier verkozenen, waaronder Paul Levi en Clara Zetkin. Een ultralinkse groep scheurde zich van de KPD af om de KAPD te vormen. Het boek ‘De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme’ door Lenin reageert onder meer op die KAPD.
De uitstraling van de Sovjet-Unie als alternatief had een effect op tal van linkse krachten. Op het congres van de Comintern in de zomer van 1920 waren er naast afgevaardigden van communistische partijen ook vertegenwoordigers van syndicalistische strekkingen (IWW uit de VS, CNT uit de Spaanse staat) en bredere partijen die zich aangetrokken voelden tot de Sovjet-Unie. De USPD was één van de belangrijkste dergelijke partijen. Een groot deel van de discussie over 21 voorwaarden tot lidmaatschap van de Comintern werd gevoerd in het licht van een mogelijke toetreding door de USPD. De voorwaarden legden een breuk op met reformisme en centrisme (dat marxistische revolutionaire taal spreekt, maar er een reformistische praktijk op nahoudt). Dit betekende een splitsing binnen de USPD die realiteit werd op het partijcongres in Halle in oktober 1920. Een meerderheid van de USPD stemde voor aansluiting bij de Comintern en fusie met de KPD, waardoor de verenigde communistische partij voortaan een massapartij met 400.000 leden was. Van de 81 parlementsleden trokken er evenwel slechts 22 naar de KPD, de rest bleef een ‘USPD’-fractie vormen en eindigde grotendeels opnieuw in de SPD.
Ook nu nog bleef de KPD qua samenstelling een erg jonge partij. Het maakte het moeilijk om de objectieve situatie correct in te schatten. De fusie leidde tot een enorm enthousiasme in de KPD-rangen. Maar de internationale golf van revoluties na de Eerste Wereldoorlog kwam ongeveer op hetzelfde ogenblik tot een einde. Ook in Duitsland was de revolutionaire beweging na de Kapp-putsch uitgedoofd. De KPD-leiding probeerde echter om in maart 1921 op kunstmatige wijze een revolutionaire situatie te creëren. Deze zogenaamde ‘maartactie’ was gedoemd om te mislukken: er waren maximaal een half miljoen stakers. Een revolutionair momentum is niet iets met een aan- en uitknop waarbij een eenvoudige beslissing van de leiding volstaat om tot een omwenteling te komen. Het bepalen van een datum voor de opstand is vooral een politieke kwestie waarbij het succes ervan bepaald wordt door de stemming en het bewustzijn van de massa’s en de mate van hun vertrouwen in de revolutionaire leiders die het voortouw nemen in de opstand.
De voorbarige ‘maartactie’ was rampzalig voor de eengemaakte KPD die op repressie botste, 200.000 leden verloor en heel wat stakingsleiders in de gevangenis zag belanden. Tienduizenden communisten verloren hun job, waardoor de impact op de arbeidersbeweging een pak kleiner werd. In de leiding van de KPD stoof het eveneens. De partijcrisis trok de aandacht van Lenin die in een brief aan Paul Levi en Clara Zetkin schreef dat maartactie inderdaad prematuur was, maar dat het verkeerd was om ontslag te nemen en de strijd niet in de partij-instanties te voeren. Het kwam tot een breuk met Paul Levi die een publieke aanval op de partij en de Comintern inzette. In een latere bijeenkomst met vertegenwoordigers van de KPD zou Lenin zeggen: “In de plaats van de massa’s te mobiliseren rond defensieve eisen, om de aanvallen van de burgerij te stoppen en zo aan te tonen dat je het gelijk aan je kant hebt, vonden jullie de ‘theorie van het offensief’ uit, een absurde theorie die de politie en elke reactionair de kans biedt om jullie aan te wijzen als verantwoordelijken voor het geweld, waartegen ze zichzelf kunnen opwerpen als de verdedigers van het volk.”
Waar de KPD vervolgens de eenheidsfronttactiek toepaste – onder meer met het opzetten van actiecomités voor prijscontrole, werklozencomités en in massale betogingen tegen de dreiging van rechts geweld – kon de partij in 1922 opnieuw aan invloed en lidmaatschap winnen.
1923: van bezetting van de Ruhr tot algemene staking die premier ten val brengt
Begin 1923 kwam er een nieuw keerpunt: Franse en Belgische troepen gingen over tot de bezetting van het Ruhrgebied. Daarmee wilden ze de herstelbetalingen voor de Eerste Wereldoorlog afdwingen. Voor de Franse industrie was een directe toegang tot steenkool uit het Ruhrgebied bijzonder interessant. Het versterkte de positie van Frankrijk tegenover de Engelse concurrentie. De Duitse regering onder leiding van de ondernemer Cuno en president Ebert (SPD) riepen op tot “passief verzet.” Het was een oproep om niet met de bezetter mee te werken en de regering vroeg de arbeiders zelfs om tot “patriottische stakingen” over te gaan.
Er was een element van nationalisme en vooral van regeringssteun aan extreemrechtse groepen, maar het was toch vooral de honger en de woede tegen de prijsstijgingen die doorslaggevend waren voor de werkenden die eens te meer in actie kwamen. Dit was niet enkel het geval in het Ruhrgebied, maar in heel Duitsland. De inflatie scheerde hoge toppen: soms moesten prijzen uur per uur aangepast worden. Vakbonden verloren leden, stakerskassen waren niets meer waard, lonen van vakbondsorganisatoren konden niet uitbetaald worden, … Ondanks een terughoudendheid van de vakbonden en de KPD, waren er breed gesteunde spontane uitbarstingen van volkswoede en stakingen die regelmatig effectief loonsverhogingen afdwongen.
Het ‘patriottisme’ van de Duitse autoriteiten hield op zodra de winsten van de kapitalisten bedreigd waren of zodra een revolutionaire beweging dreigde te ontwikkelen. Het derven van winsten door het beleid van ‘passief verzet’ werd opgevangen door steenkool wel degelijk te ontginnen, deze vervolgens in beslag te laten nemen door de Fransen en daarvoor dan een schadeloosstelling te vragen. De Duitse autoriteiten boden de Franse bezetters zelfs aan om het Duitse leger in het Ruhrgebied toe te laten om ‘orde op zaken’ te stellen.
Stilaan kende het protest tegen de prijsstijgingen ook buiten het Ruhrgebied uitbreiding. Dit duurde even, het eerste effect van de forse prijsstijgingen was eerder verlammend. Maar tegen de zomer sloeg de verlamming over in massaprotest. Toen het parlement in augustus de werkzaamheden wilde hervatten, kwam de woede tot uitbarsting. Er waren bijeenkomsten van fabrieksraden om acties voor te bereiden. Onder de eisen: ontslag van de regering, invoering van een minimumloon en koppeling van de lonen aan de stijgende prijzen. De oproep tot een algemene staking kreeg breed gehoor, zelfs nadat premier Cuno effectief ontslag nam. Ook de glijdende loonschaal (koppeling van de lonen aan prijsstijgingen) werd afgedwongen. In de algemene staking waren 3,5 miljoen arbeiders betrokken.
De KPD speelde een grote rol in dat protest. De partij had sterk aan invloed gewonnen en vertegenwoordigde in verschillende sectoren een meerderheid van de werkenden. Het instrument bij uitstek daartoe was opnieuw de fabrieksraad met verkozen vertegenwoordigers van alle arbeiders. Ondanks de brede betrokkenheid in de algemene staking die de regering-Cuno ten val bracht, kwamen er geen oproepen van de KPD om de strijd verder te zetten en het momentum verder op te bouwen naar een revolutionair keerpunt. De dreiging van extreemrechts, versterkt door de nationalistische propaganda begin 1923 en de wanhoop onder zowel de door inflatie verpauperde middenklasse als lagen zoals werklozen, werd door de partijleiding rond Brandler overdreven. De KPD had het over de mogelijkheid van een contrarevolutie waartegen een defensieve benadering nodig was.
Het besef van het potentieel in de Cuno-staking kwam pas na het momentum van augustus. Er ontwikkelde een gevoel van euforie onder de partijleiders, zelfs de meest terughoudende. Er werd gestart aan voorbereidingen van een opstand. Maar de Cuno-staking had ook gevolgen op het regeringsbeleid. Cuno werd opgevolgd door Stresemann die op 26 september het einde van het passieve verzet in het Ruhrgebied aankondigde, wat tot enige stabiliteit leidde. Dat zorgde voor een nieuwe crisis met massale afdankingen: de snelle inflatie had voorheen de exportpositie van de Duitse bedrijven enorm versterkt. Nu dit dreigde weg te vallen, werden arbeiders afgedankt. Op korte termijn steeg de werkloosheidsgraad van 3,5% tot 28%.
De periode veranderde snel, maar de KPD-leiding was nog niet mee. Er werd een datum vooropgesteld voor de opstand: 9 november. Dit werd vervroegd naar 21 en 22 oktober. De voorbereiding was vooral technisch en niet zozeer politiek. In een snel veranderende objectieve situatie kan een benadering die op het ene moment correct is, dat op een volgend moment niet meer zijn. De augustusbeweging vormde ongetwijfeld een revolutionair momentum, maar in oktober was dit voorbij. In het kader van zijn analyse van het fascisme bekritiseerde Trotski eind jaren 1920 de politiek van de ondertussen stalinistisch geworden KPD: hij omschreef de partij als een orkest dat begrafenismuziek op een trouwfeest speelde en vice versa. De muziek op zich is niet verkeerd, maar het is niet aan elke gelegenheid aangepast. Timing is met andere woorden belangrijk.
De opstand werd afgeblazen, enkel in Hamburg kwam het nieuws hiervan te laat. Daar werd een bloedige nederlaag geleden, wat de demoralisatie nog versterkte. Het fiasco van 1923 en de daaropvolgende crisis in de KPD, aangevuld met de opkomst van de stalinistische bureaucratie in Rusland, had gevolgen voor de Duitse communistische partij. Het werd een volgzame stalinistische partij en de linkse oppositie die zich op de kritieken van Trotski op het stalinisme baseerde, werd uit de partij gezet.
Na het falen van de revolutionaire hoop: ruimte voor contrarevolutionaire wanhoop
De kortstondige periode van relatieve economische stabiliteit vanaf midden jaren 1920 kwam ten einde door de economische crisis vanaf 1929. Deze internationale crisis had ook in Duitsland verregaande gevolgen. Vanuit de regering bood de SPD geen enkel antwoord op de crisis en de dalende levensstandaard. De stalinistische KDP slaagde er niet in om een onderscheid te maken tussen de SPD-leiding en de vele arbeiders die deze partij als de hunne bleven beschouwen.
De KPD weigerde elk eenheidsfront met de arbeidersbasis van de SPD, alle andere stromingen binnen de arbeidersbeweging werden onverbiddelijk als ‘sociaal-fascistisch’ gebrandmerkt. Dat was onderdeel van de doctrine van de ‘Derde Periode’ (na de eerste periode van kapitalistische crisis tussen 1918 en 1924 en de tweede periode van stabiliteit van 1924 tot 1928) waarbij werd gedacht dat het kapitalisme ten val zou komen en de arbeidersklasse de macht zou grijpen. Het gevaar van de fascisten werd nu onderschat door de KPD.
In 1930 boekten de nazi’s een spectaculaire overwinning, ze gingen van 12 naar 107 parlementszetels en waren goed voor 18,25% van de stemmen. De SPD hield min of meer stand met 24,53% en de KPD groeide tot 13,13%. De KPD-leiding staarde zich blind op de eigen vooruitgang, maar het momentum was in handen van de nazi’s. Het feit dat de KPD haar rol van partij van de revolutionaire hoop niet waarmaakte, bood extra ruimte aan het fascisme “als massabeweging van contrarevolutionaire wanhoop.” In 1933 zou Hitler als kanselier aangesteld worden en begon de barbarij van het naziregime.
Voor een analyse van de opkomst van het fascisme, verwijzen we naar Trotski’s “Fascisme: wat het is en hoe te bestrijden.” Dat is een bundeling van teksten die in het Nederlands is uitgebracht door Marxisme.be.
Lessen uit de Duitse Revolutie
De gebeurtenissen tussen 1918 en 1923 toonden het potentieel om tot maatschappijverandering te komen: de Keizer werd van het toneel geveegd met de novemberrevolutie, de poging tot staatsgreep door Kapp botste op massastakingen en ook de regering van de ondernemer Cuno werd in 1923 weg gestaakt. Op vijf jaar tijd werden drie regeringen door massabewegingen van de macht verdreven. Het was mogelijk om met de werkenden en onderdrukten de samenleving zelf in handen te nemen. Als de massa’s actief aan politiek doen, ontstaat er een revolutionaire situatie. Vanuit het verzet tegen de oorlog en bijhorende ontbering tot de strijd tegen het gebrek aan herstel van de levensstandaard na de oorlog, ontstonden verschillende revolutionaire momenten in Duitsland. Het is opmerkelijk dat dit het geval was in een ontwikkeld kapitalistisch land met een grote traditie van arbeidersorganisaties. Bovendien was er gedurende een erg lange periode – vijf jaar – sprake van revolutionaire momenten. Het was de dreiging van revolutionaire omwentelingen die leidde tot belangrijke hervormingen zoals de invoering van algemeen stemrecht, de 8-urendag, uitroepen van de republiek, einde van de oorlog, …
De rol van de SPD die er alles aan deed om het kapitalisme en de burgerlijke orde in stand te houden, was een bijzonder groot obstakel voor de revolutie. Regeringen werden weg gestaakt, maar op het einde kwam er telkens een regering geleid door de SPD. Strijden tegen kapitalisten en de vertegenwoordigers van de kapitalisten wordt moeilijker als die vertegenwoordigers uit de eigen rangen en organisaties komen. Het toont de enorme flexibiliteit van het kapitalisme dat zonder verpinken beroep doet op de diensten van de leiding van de SPD, een partij die amper dertig jaar eerder nog illegaal was. De burgerij had lessen getrokken uit de Oktoberrevolutie in Rusland: er werden sneller verregaandere toegevingen gedaan en tactisch werd heel snel op de SPD gerekend. Zelfs de arbeidersraden werden tot op zekere hoogte gerecupereerd: de impact van de SPD werd gebruikt om een nationale bijeenkomst van arbeidersraden in 1918 te laten beslissen om de SPD-regering te steunen. Het droeg bij aan het ontmijnen van de dubbelmacht waardoor alle teugels in handen van de kapitalistische staat kwamen, met alle gevolgen van dien. De SPD ging daar zo ver in dat het groen licht gaf om de beste revolutionaire leiders een kopje kleiner te maken: Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht. Een revolutionaire beweging die geen einde maakt aan het kapitalistische staatsapparaat is niet in staat om de reactie een blijvende nederlaag toe te brengen. De ervaringen van 1917 in Rusland en eerder van de Parijse Commune uit 1871 hadden dit al aangetoond. De ervaring van de Novemberrevolutie levert er helaas een negatief bewijs van: als het niet gebeurt, wordt de revolutie neergeslagen.
Het gebrek aan voldoend sterk uitgebouwde revolutionaire leiding, nog vergroot door de moord op Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, heeft een bijzonder nefaste rol gespeeld in de Duitse Revolutie. Het bestaan van de Bolsjewistische partij en de leiding door Lenin, Trotski en anderen in Rusland, vormde het grootste verschil met de politiek onervaren KPD in Duitsland. De opbouw van een revolutionaire partij is een werk van lange adem, van uitvoerige voorbereiding waarbij collectief ervaringen opgedaan worden en een leiding zich als een op elkaar ingespeelde ploeg kan vormen. Een vinger kan gemakkelijk gebroken worden, als de vingers zich aaneensluiten tot een vuist, wordt dit moeilijker. Maar dat volstaat nog niet om met de blote handen een plank te breken. Intensieve en langdurige oefening en concentratie maken het gevechtssporters mogelijk om planken en zelfs muren met hun handen te breken. Met de klassenstrijd is het niet anders: het vergt collectieve ervaring, oefening, inzicht in de eigen sterktes en zwaktes, wilskracht en concentratie om met de arbeidersklasse door de muur van het kapitalisme te breken.
De Spartacusbond en de KPD kenden een snelle groei, maar het ontbrak aan het marxistische kader om de partij en de beweging van revolutionair ongeduld te behoeden. Er waren uitstekende marxistische leiders als Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, maar zij begonnen pas in de bijzonder moeilijke context van de Eerste Wereldoorlog aan de opbouw van een revolutionaire partij. Het belang van een revolutionaire massapartij is ongetwijfeld de belangrijkste les die uit de ervaring van de Duitse Revolutie naar voor komt.
Zo’n revolutionaire massapartij en bijhorende leiding moet bovendien voldoende flexibiliteit aan de dag leggen om nieuwe situaties in te schatten en de werking daarop af te stemmen. De benadering van de KPD tegenover de USPD, maar ook de SPD, was een essentiële kwestie. Het stelde de vraag naar een eenheidsfront: samenwerking gericht op gezamenlijke actie. Het doel van een eenheidsfront is niet om de politiek van de partij waarmee front gevormd wordt te rechtvaardigen of om meningsverschillen toe te dekken, maar wel om samen in actie te gaan. Doorheen actie kunnen conclusies getrokken worden en is het gemakkelijker om een wig te drijven tussen de arbeiders die nog illusies in de sociaaldemocratie hebben en de verraderlijke leiding van diezelfde sociaaldemocratie.
Het kapitalisme blijft een systeem dat gekenmerkt wordt door interne tegenstellingen die tot crisis leiden. De kloof tussen arm en rijk is vandaag bijzonder groot. De zoektocht naar steeds meer winsten blijft leiden tot spanningen tussen kapitalisten, maar ook tussen natiestaten en machtsblokken. Een nieuwe wereldoorlog waarin de belangrijkste kapitalistische machten elkaar op directe wijze bekampen, staat misschien niet meteen op de agenda. Maar een toename van conflicten waarin deze machten betrokken zijn en tegenover elkaar staan of handelsoorlogen, is wel aan de orde van de dag. Het ondermijnen van de levensstandaard van de meerderheid van de bevolking en vernietiging van de leefomgeving van de werkenden en hun gezinnen, tonen hoe het kapitalisme elementen van barbarij voortbrengt.
Dit leidt tot verwarring en een zoektocht naar alternatieven die niet rechtlijnig verloopt. Een jarenlange neoliberaal ideologisch offensief na de val van de stalinistische dictaturen in het Oostblok laat effecten na op het bewustzijn van bredere lagen. De verwerping van alle instanties van het establishment, een proces dat nog versneld is sinds de grote recessie van 2007/08, leidt tot een grote steun voor rechtse en allerhande populisten, maar ook tot een opkomst van nieuwe linkse krachten. Zeker in de VS is dit merkbaar met de groeiende interesse in socialisme.
De nood aan een revolutionaire partij die een programma van socialistische maatschappijverandering aanbiedt en dit doorheen de dagelijkse strijd op basis van overgangseisen populariseert en verder verfijnt rekening houdend met de eigenheid van elke nieuwe situatie, blijft bijzonder actueel. De Duitse Revolutie toonde de gevolgen van het ontbreken van een voldoende sterk uitgebouwde revolutionaire partij: het leidde tot nederlagen waarop zowel het fascisme als het stalinisme konden groeien. Het bracht barbarij voor miljoenen mensen. Wij halen inspiratie uit de vastberadenheid en de toewijding van voortrekkers als Rosa Luxemburg die er met een enorme wilskracht en opofferingsbereidheid alles aan deed om de keuze ‘Socialisme of barbarij’ in het voordeel van socialisme te laten uitvallen.