1946: De matrozenopstand van Bombay
De rol van massabewegingen van werkenden, soldaten en boeren in de strijd voor de Indische onafhankelijkheid wordt doorgaans geminimaliseerd of zelfs helemaal weggeschreven in de ‘officiële’ geschiedschrijving. Nochtans waren zij van essentieel belang om de Britse koloniale greep te doorbreken. Een van de belangrijkste massabewegingen was de opstand van Bombay in 1946. Naar aanleiding van de 70ste verjaardag hiervan publiceren we een dossier door Sajith Attepuram.
Belangrijke strijdbewegingen tegen onderdrukking worden vaak weggestopt door burgerlijke historici. De opstand van 1946 door de Indische matrozen, beter bekend als de opstand van Bombay, is een opmerkelijk voorbeeld van zo’n strijd. De toenmalige Britse koning onderdrukte de opstand met de steun van de gepriviligieerde lagen in India zelf. Die lagen zijn nu een volwaardig eigen establishment geworden, de grote bedrijven hebben het voor het zeggen. En dus wordt die inspirerende strijd verder onder de mat geveegd. Tegelijk moet opgemerkt worden dat het gebrek aan een duidelijke leiding ervoor zorgde dat de historische revolte geen revolutionaire weg opging om op basis van de arbeidersklasse de politieke macht te veroveren en de ketenen van de onderdrukking te breken.
De opstand in Bombay, tegenwoordig Mumbai, was een keerpunt in de periode voor de onafhankelijkheid van India. Het was een cruciale ontwikkeling in de strijd voor nationale bevrijding. Het droeg bij aan het concept van de moderne Indische staat. Opstanden en muiterijen van de gewapende krachten zijn een nachtmerrie voor de heersende klasse, de muiterij in Bombay was verre van de eerste dergelijke opstand op het subcontinent. In 1857 gingen de sepoys, de infanteriesoldaten, in opstand tegen de Oost-Indische Compagnie. Die compagnie was opgezet als een gezamenlijke organistie voor handel in de regio, maar het werd een bijzonder groot bedrijf dat het beheer van grote delen van het subcontinent overnam.
Een direct gevolg van de heerschappij van de ‘compagnie Raj’ was een brutale en scherpe superonderdrukking van de massa’s. Er waren grote hongersnoden, ontevreden massa’s, boerenopstanden, conflicten met de weinig krachtige heersers van de prinselijke staten, toegenomen militarisering, koloniale expedities, misbruik van de gewone soldaten als kannonnenvoer en tal van andere factoren. Dit alles leidde tot de eerste grote opstand in India. Het toonde overigens een grote eenheid tussen hindoes en moslims en het werd gezien als de ‘eerste onafhankelijkheidsoorlog’. De Oost-Indische Compagnie had het over de ‘sepoy muiterij’.
De imperialistische heersers gebruikten termen als ‘muiterij’, ‘coup’, ‘rellen’, … om het verzet af te doen als een spontane gebeurtenis waarbij vooral de onderliggende klassentegenstellingen werden genegeerd. Toen Karl Marx over deze antikoloniale strijd in 1857 berichtte in de New York Daily Tribune erkende hij opmerkelijk genoeg wel dat het om een ‘nationale opstand’ ging. Na de opstand werd de administratie van koloniaal India direct opgenomen door de Britse kroon. Tegen de achtergrond van een groeiend antikoloniaal verzet was er een groei van een nationaal bewustzijn, wat de eenheid tussen hindoes en moslims versterkte. De Raj institutionaliseerde hierop het beleid van verdelen om te heersen. Het was een poging om het verzet te verzwakken en te breken, ook al bleef dit opflakkeren.
Ondertussen probeerden de grootgrondbezitters en de zwakke Indische kapitalistische klasse om hun politieke belangen veilig te stellen. Ze controleerden de leiding van het Indische Nationaal Congres, dat in 1885 was opgezet en vooraan stond in de bevrijdingsstrijd. Het INC organiseerde miljoenen mensen op de vruchtbare voedingsbodem van tekorten en noden. De strijd voor nationale bevrijding enthousiasmeerde de wanhopige massa’s en zette hen aan tot strijd tegen hun vreselijke omstandigheden. Dit werd op cynische wijze gebruikt door de opkomende nationale burgerij wiens belangen onlosmakelijk verbonden waren met die van de grootgrondbezitters en tot op zekere hoogte zelfs met die van de koloniale heersers zelf.
Strijd tegen koloniaal bewind
De noodzaak om de strijd voor nationale bevrijding, tegen grootgrondbezit en tegen kapitalisme met elkaar te verbinden rond een socialistisch programma, was lange tijd een belangrijk punt van socialisten en revolutionairen. Vladimir Lenin, samen met Leon Trotski een van de leiders van de Russische revolutie van 1917, voerde een aanhoudende campagne tegen alle vormen van opportunisme in de Tweede Internationale, ook rond de koloniale kwestie. Hij benadrukte het belang van een strijd voor de bevrijding van onderdrukte naties. De theorie van de permanente revolutie, in 1906 door Trotski naar voor gebracht, benadrukte het onvermogen van de kapitalisten in onderontwikkelde landen om het imperialisme omver te werpen of om de democratische revolutie te leiden en het feodalisme te beëindigen.
In ‘Een open brief aan de arbeiders van India’ (1939) schreef Trotski dat dit kwam omdat “een onafhankelijke Indische republiek onlosmakelijk verbonden is met de agrarische revolutie, met de nationalisatie van de banken en de trusts, met een reeks andere economische maatregelen gericht op het verhogen van de levensstandaard in het land en om de werkende massa’s meester te maken van hun eigen lot. Enkel de arbeidersklasse in alliantie met de boeren kan deze taken uitvoeren.”
Ondanks de heldhaftige opofferingen van de basis in het leiden van strijdbewegingen van boeren en werkenden, vergat de leiding van de Communistische Partij van India (CPI) de revolutionaire rol van de Indische werkende klasse centraal te stellen. Dit gebeurde onder invloed van de stalinistische Comintern, de Derde Internationale. Onder Stalin werd de Comintern omgevormd van een internationale voor de internationale socialistische revolutie tot een instrument van het buitenlandse beleid van de Russische bureaucratie.
De Tweede Wereldoorlog toonde het politieke bankroet van de gedegenereerde Comintern nog meer. Het stalinistische Rusland maakte een bocht en sloot een alliantie met Groot-Brittannië, de VS en Frankrijk in de oorlog tegen nazi Duitsland. Het dwong de CPI tot het afzwakken van de strijd tegen het Britse imperialisme. Na de oorlog gaf de CPI de leiding in de onafhankelijkheidsstrijd in de praktijk door aan het Indische Nationaal Congres en de partijen van de Moslim Liga. Het INC, in het bijzonder de leiding rond Ghandi, beperkten massabewegingen en zorgden ervoor dat deze zeker geen bedreiging vormden voor het grootgrondbezit en het kapitalisme.
De Ghandiaanse filosofie verving klassenstrijd door pacifisme. Er werd gepleit voor een wapenstilstand met de Indische kapitalisten en de rol van de arbeidersbeweging werd geminimaliseerd. De utopische visie van Ghandi ging niet in tegen de uitbuiting en onderdrukking op klassenbasis. De Ghandiaanse methoden waren een obstakel voor de revolutionaire strijd van de arbeidersklasse. De diepgewortelde religieuze en sociale tradities, zoals het kastenstelsel, leverden ondertussen ook politieke organisaties op. De organisaties en partijen van zowel het hindoe als het moslim establishment consolideerden hun posities. De vreselijke gevolgen hiervan werden duidelijk tijdens de opdeling van India.
De grote politieke onrust van de Quit India Movement, opgericht door Ghandi in 1942, zorgde ervoor dat de Britse heersende klasse de officiers van het Indian National Army (INA), een verzetsbeweging van de militante nationalist Nethaji Subhas Chandra Bose, ging vervolgen. Onder leiding van Chrandra Bose bestond de tactiek van het INA erin om het Britse imperialisme te bestrijden door steun te vragen – en te krijgen van nazi Duitsland en Japan. Dit gebeurde met het argument ‘de vijand van mijn vijand is mijn vriend.’ Het was natuurlijk een fatale fout voor gelijk welke arbeidersorganisatie of beweging van onderdrukte mensen om zich te verbinden met het fascistische Duitsland of het imperialistische Japan. Na hun nederlaag werden meer dan 11.000 soldaten van het INA gevangen genomen omdat ze gestreden hadden tegen de Britten. De massa’s erkenden wel de moed van Bose en zijn INA. De rechtzaken tegen de leiders van het INA veranderden het bewustzijn van honderden en duizenden Indiërs.
Centraal stakerscomité
Zelfs na de Tweede Wereldoorlog bleven vele duizenden Britse troepen actief in de koloniale gebieden in een poging om het koloniale Britse rijk in stand te houden. Het ongenoegen onder deze troepen nam toe, vooral door het erg trage ritme van de demobilisatie en dit op een ogenblik van toegenomen radicalisering onder de soldaten. In januari 1946 was er een muiterij in het Royal Air Force (RAF) waarbij meer dan 50.000 manschappen in meer dan 60 basissen van het RAF in India en Zuid-Azië in actie kwamen. Dit toonde de omvang van het ongenoegen.
De extreme brutaliteit van de oorlog zorgde ervoor dat soldaten de gevestigde orde in vraag stelden. Indische troepen waren betrokken bij de bloedbaden in de strijd om het Britse rijk te verdedigen. Ze werden geconfronteerd met de ergste en meest gevaarlijke situatie, zeker op de marineschepen. Tussen maart 1942 en april 1946 waren er meer dan 15 muiterijen in het de Royal Indian Navy alleen.
De onmiddellijke kwesties waren doorgaans de vreselijke omstandigheden, waaronder de slechte kwaliteit van het eten, maar de redenen achter de revoltes zaten erg diep, zeker na decennia van stelselmatige onderdrukking waar de Indische soldaten het slachtoffer van waren. De revolte van de zeemacht in februari 1946 omvatte meer dan 20.000 matrozen op 78 (van de 88) marineschepen en soldaten op 20 landbasissen. Het deed het Britse rijk – ‘waar de zon nooit onderging’ – op zijn grondvesten daveren. Vlees vol maden en brutale officiers waren de aanleiding van de muiterij op het marineschip Potemkin, een aanzet tot de eerste Russische revolutie van 1905. Nu was het platte curry en racistisch misbruik door arrogante Britse officiers die aanleiding gaven tot een muiterij.
Op 1! Februari 1946 gingen 1100 personeelsleden op het signalisatieschip HMIS Talwar in staking. Er werd een centraal stakerscomité verkozen met MS Khan als voorzitter en de telegrafist Madan Singh als vicevoorzitter. Er werd meteen gecommuniceerd met de rest van de marine commando en het comité bracht het volledige beheer onder de controle van de democratie van onderuit.
Het stakerscomité besliste om de term ‘Royal’ te schrappen en had het nu over de Indian National Navy. Er werd een lijst met eisen opgesteld met onder meer de vrijlating van alle politieke gevangenen, de terugtrekking van Indische troepen uit Indonesië en Egypte, voor onmiddellijke verbeteringen van hun voorwaarden en voor een gelijke status met de Britse officiers. Het charter werd door het comité goedgekeurd en kon op enthousiaste steun van alle matrozen rekenen.
In een interview met de krant Tribune (Chandigarh), stelde Madan Singh achteraf: “We deden dit met behulp van de communicatiesystemen die onder onze controle stonden. We konden bijna alle 70 de schepen en 20 vestigingen op het land aan onze kant krijgen. We hadden de controle over de civiele telefonie overgenomen, net als het kabelnetwerk en het transmissiecentrum in Kirkee, dat bemand was door de zeemacht. Dit was het communicatiekanaal tussen de Indische regering en de Britten. Voor 20 en 21 februari riepen we op tot een algemene staking, wat een enorme reactie kreeg. Het werd gezien als een uitdaging van de autoriteit van de regering.”
Muiterij verspreidt zich
De slogan van de onafhankelijkheid werd naar voor geschoven en de Indische tricolore vlag verscheen op de schepen en op de basissen. De revolte inspireerde ook de rest van het land, over de religieuze scheidingslijn tussen hindoes en moslims heen. Vanuit hun kazernes trokken de matrozen Mumbai rond in trucks. Ze kregen ook steun van hun collega’s in Karachi, Cochin en Vizag. Trotskisten en andere radicale activisten organiseerden zich samen met de studenten om de steun voor de muiterij te versterken in de grote fabrieken van Mumbai.
De lokale politiediensten kwamen samen met andere stakers op straat om hun solidariteit te betuigen. Dit gebeurde ook door 1000 personeelsleden van de Royal Indian Air Force. Toen het bevel kwam om de muiters onder controle te krijgen en aan te vallen, weigerden de Gurkhas het bevel uit te voeren. De Britse staat rekende steeds op de steun van Gurkhas, strijders uit Nepal. De weigering om de bevelen uit te voeren, weerspiegelde het feit dat ook de gewapende troepen van de staat bestonden uit mensen uit de arbeidersklasse en de onderdrukte massa’s.
De kranten brachten alarmerende titels en waarschuwden de Labour-regering van Clement Attlee in Londen. De spoken van de oktoberrevolutie in Rusland in 1917 en de revolutie van 1919 in Duitsland werden door de journalisten naar voor gebracht om het politieke belang van de opstand in Mumbai te duiden. De regering van Attlee voerde onder massale druk maatregelen door op het vlak van sociale zekerheid waardoor het leven van miljoenen mensen verbeterde. Maar het bleef een regering van het Britse kapitalistische rijk, waarbij de belangen van de arbeidersbeweging en de strijd tegen het kolonialisme werden verraden.
Wanhopig zocht de machine van het Britse imperialisme hulp van de lokale politieke elites van het Indian National Congress en de Muslim League in de hoop de revolte onder controle te krijgen. Attlee gaf bevel dat de revolte moest stoppen. De opstandelingen kregen een ultimatum om zich over te geven. Admiraal JH Godfrey (naar verluidt de inspiratiebron voor het karakter M van Ian Fleming in zijn James Bond boeken) gaf het bevel: “onderwerpen of kapotgemaakt worden.” Er volgden gewapende aanvallen op de matrozen.
Verraad en blijvend belang
Doorheen de hele opstand toonden de muiters over hun verschillende achtergronden en niveaus van politiek bewustzijn heen een enorme eenheid. Ze toonden hun politieke kleuren door op de landbasissen de vlaggen te hijsen van zowel Congress, de Moslimliga als de CPI. Deze vlaggen kwamen in de plaats van de imperialistische Britse vlaggen. Jammer genoeg botsten de matrozen op het politieke opportunisme vna hun leiders die zoals steeds bereid waren om tientallen levens op te offeren in een verraad.
De populaire leiders van Congres en de Moslimliga waren zich bewust van hun rol als erfgenamen van het staatsapparaat zodra de Britten de onafhankelijkheid moesten erkennen. Ze deden er ook in 1946 al alles aan om de massa’s weg te houden van de matrozenopstand. De CPI steunde de opstand en riep zelfs op tot een algemene staking, maar de stalinistische leiding slaagde er niet in om richting te geven aan deze belangrijke fase in de nationale bevrijdingsstrijd.
Het verraad door de belangrijkste politieke partijen en de zogenaamde ‘nationale leiders’ zorgde ervoor dat de dreiging van een openlijke confrontatie met de Britse marine groter werd. Het ontbreken van een revolutionaire leiding om de strijd vooruit te helpen, versterkte het isolement van de opstand. Het centraal stakerscomité aanvaardde het voorstel tot overgave, nadat de leden van het comité dit eerst weigerden op 24 februari 1946. Er werden zwarte vlaggen gehesen om de overgave bekend te maken.
Het nieuws van de matrozenopstand en de daaropvolgende arrestaties en processen ging het hele land rond, ook onder de strak gecontroleerde basis van de legereenheden. Het leidde tot een muiterij onder soldaten in het opleidingscentrum van Jabalpur in het centrum van India. Er waren zowat 1700 soldaten betrokken in deze opstand die twee weken duurde en uiteindelijk brutaal onderdrukte werd. Maar de Britse heersende klasse kwam uiteindelijk toch tot de conclusie dat het niet mogelijk was om het openlijke imperialistische bewind verder te zetten op het subcontinent. Er werd een regeringsmissie naar India gestuurd om het proces van onafhankelijkheid te organiseren.
De matrozenopstand van 1946 heeft de beweging voor nationale bevrijding versterkt. Het zorgde voor solidariteit onder de massa’s waarbij communautaire en kastenverschillen overstegen werden. De heersende klassen zouden op tragische wijze gaan voor een opdeling van het subcontinent tussen India en Pakistan, waarbij meer dan een miljoen mensen om het leven kwamen in een van de grootste en bloedigste volksverhuizingen uit de geschiedenis.
Honderden opstandige matrozen werden afgedankt, opgepakt en hun eenheden werden ontmanteld. Het verhaal van hun uitzonderlijke strijd werd onderdrukt. Zowel de Indische als de Pakistaanse regeringen weigerden hen nadien terug op te nemen in de nationale legers. Decennia na de onafhankelijkheid leven miljoenen mensen in India nog steeds onder het juk van onderdrukking en loonslavernij onder vreselijke omstandigheden. Vandaag zijn het de grote bedrijven en hun managers die de nieuwe heersers zijn.
Of het nu de Britse Raj of de huidige Raj van de grote bedrijven zijn, het leven van de gewone mensen is een levende hel. De steeds grotere sociale ongelijkheid, de tekorten, het extreme geweld tegen vrouwen, de zelfmoordgolven onder boeren en andere vormen van ellende bevestigen de noodzaak van radicale verandering in een onderontwikkeld land als India. Met 500 miljoen arbeiders is het echter mogelijk om het Indische kapitalistische establishment te bestrijden. De opstand in Bombay zal van belang blijven als een voorbeeld voor de strijd die nog moet komen. De heldhaftige strijd en de opoffering van die strijders van onze klasse zal niet vergeefs geweest zijn. Zij zullen een prominente plaats innemen, niet in de levenloze pagina’s volgepend door burgerlijke historici maar in de strijdbare tradities van de arbeidersklasse.