Revolutionaire opstand maakt einde aan het regime van Diaz. Maar wat is het alternatief?
- Burgerlijke democraat Madero krijgt brede steun voor hervormingsproject
- Burgerlijke opstand faalt, plattelandsbevolking neemt zelf het initiatief: tierra y libertad!
- Gebrek aan duidelijke leiding brengt Madero aan de macht waardoor er geen oplossingen worden geboden
In dit Mexico brak in 1910 in een opstand uit die zou leiden tot een burgeroorlog die ongeveer een decennium zou duren. Deze burgeroorlog was mogelijk de bloedigste gebeurtenis van het westelijk halfrond sinds de Spaanse veroveringen. Schattingen wat betreft het aantal doden variëren van zo’n 400.000 tot 2,1 miljoen. De meeste schattingen houden het op ongeveer 1 miljoen. Tussen 1910 en 1921 is het bevolkingsaantal van Mexico in elk geval gedaald van 15,1 tot 14,3 miljoen.
Gedurende de burgeroorlog zou er regelmatig een wisseling van de macht plaatsvinden en zou gedurende een bepaalde periode elke vorm van centraal gezag in de praktijk ophouden te bestaan. De burgeroorlog kende grosso modo drie kampen: enerzijds waren er de elite en de grootgrondbezitters, die de vertegenwoordigers waren van een feodaal systeem en het meest ter rechterzijde stonden, anderzijds waren er de middenklasse en het zogenaamde “progressieve” deel van de elite dat een liberale hervorming wilde doorvoeren en Mexico democratischer wou maken. Zij stonden op de rem voor landherverdeling. Ten derde was er de groep van arme boeren en landarbeiders, wiens grootste bekommernis juist de herverdeling van dat land was. Deze laatste groep vormde de linkerzijde in Mexico en vormde de grootste kracht achter de revolutionaire bewegingen. De slogan tierra y libertad (land en vrijheid) zou één haar belangrijkste slogans worden. De ontploffing van de tegenstellingen in Mexico gebeurde tegen de achtergrond van presidentsverkiezingen van 1910.
De burgerlijke oppositie van Madero tegen de dictator Diaz
Francisco Madero (1873-1913) was Diaz’ uitdager voor de presidentsverkiezingen. Hij kwam uit de vijfde rijkste familie van het land en richtte zich vanaf ongeveer 1903 op de politiek. Daarnaast was hij ook vegetariër en spiritist. Hij stond ervoor gekend dat hij de peons op zijn haciënda’s “menselijker” zou behandelen dan vele andere grootgrondbezitters.
Madero was een burgerlijk democraat die pleitte tegen het behoud van alle macht in één figuur. Dat beschouwde hij als schadelijk voor de algemene ontwikkeling van het land (en dus ook voor de belangen van diens brede elite). Hij was bijvoorbeeld van mening dat de nederlaag die Rusland in 1905 had opgelopen tegen Japan mede te wijten was aan het feit dat Rusland geen wisselend leiderschap kende (de tsaar had alle macht in handen). Hij pleitte voor een wisselend presidentschap waarbij iemand slechts voor één termijn de functie van president kon uitoefenen. Hij richtte zijn eigen krant op om zijn boodschap te verspreiden en kocht voor datzelfde doel ook andere kranten op.
Zijn populariteit steeg en de beweging die hem steunde, zette snelle stappen vooruit vanaf 1909. In het begin van dat jaar kwam zijn boek “The Presidential Succession of 1910” uit waarvan de eerste druk onmiddellijk uitverkocht raakte. In 1910 maakte Madero, in het kader van de presidentsverkiezingen, een ronde doorheen Mexico waarbij hij op meerdere plaatsen tienduizenden toeschouwers lokte.
De tournee die hij maakte en de populariteit waarover hij bleek te beschikken, verhoogde het bewustzijn bij bepaalde lagen. Zapata, één van de bekendste (toekomstige) leiders ter linkerzijde, was samen met zijn dorpsgenoten in een strijd verwikkeld tegen de lokale grootgrondbezitter. Het succes van de tournee van Madera had tot gevolg dat Zapata en de zijnen tot het besef kwamen dat niet alleen zij in een strijd tegen de lokale grootgrondbezitter en de dictator Diaz verwikkeld waren, maar dat er heel veel mensen in Mexico bestonden die tegen Diaz gekant waren.
Diaz besefte het gevaar van Madero en zijn toenemende populariteit en hij besloot om Madero te arresteren, zijn partij te vervolgen en de verkiezingen te vervalsen. De beweging die Madero tot dan toe op gang had gebracht, was voornamelijk een beweging van stedelijke intellectuelen, de middenklasse. Zijn programma kende geen sterk uitgewerkt socio-economisch luik. In de gevangenis overdacht Madero zijn opties: ofwel de strijd zonder slag of stoot opgeven, ofwel oproepen tot een gewapende opstand met als risico dat de volksmassa’s echte sociale verandering zouden afdwingen waardoor de bestaande bezitsverhoudingen in gevaar zouden komen. Uiteindelijk besloot Madero de gok te wagen en op te roepen tot een nationale opstand, te beginnen op 20 november 1910. Intussen kon hij ontsnappen en in ballingschap naar de VS vluchten. Later zou 20 november een feestdag worden in Mexico, het is de Dia de la Revolución.
De burgerlijke opstand faalt…
Op 3 november 1910 werd in Texas (VS) een Mexicaan, die ervan verdacht werd een vrouw vermoord te hebben, door een menigte uit de gevangenis gehaald en gelyncht. Dit leidde in verscheidene delen van Mexico tot een uitbarsting van anti-Amerikaans geweld. De anti-Amerikaanse betogers bestonden voor het grootste deel uit studenten en delen van de stedelijke middenklasse. Allerlei agenten van Madero probeerden van deze beweging gebruik te maken om deze te keren tegen Diaz. Deze pogingen draaiden op niets uit: nergens slaagden ze erin om een stedelijke opstand op gang te brengen.
Op de paar plaatsen waar werd geprobeerd om een plattelandsguerrilla op te zetten, kwam deze helemaal niet van de grond. Toen Madero op 20 november de grens met Mexico overstak, hoopte hij verwelkomd te worden door zijn oom en 400 goedbewapende ruiters. Zijn oom was op de afspraak, maar hij had maar 10 strijders meegebracht.
Madero borg zijn offensieve plannen op en na een aantal dagen vol aarzelingen, besloot hij zich terug te trekken in New Orleans. Elders in Mexico werden de agenten van Madero opgepakt of gaven ze het na een tijdje gefrustreerd op. De coup die Madero hoopte te bereiken, werd een grote flop.
… maar de massa’s komen zelf in beroering
In de noordelijke deelstaat Chihuahua kwam de bevolking zelf in opstand. Er waren problemen met de lokale machthebber Terrazas en zijn marionetgouverneur Creel. Maar er waren evenzeer problemen met Diaz zelf. De bevolking kwam spontaan in opstand, zonder enige beïnvloeding door aanhangers van Madero.
De eerste opstanden vonden plaats in die dorpen die eerder in de frontlinie lagen tijdens de strijd tegen de Apache-indianen. De rebellie leidde tot een kettingreactie waarbij al gauw een groot deel van de regio zich bij de opstand aansloot. Ook verschillende bandietenbendes sloten zich bij de opstandelingen aan. Zo zou bandietenleider Pancho Villa uitgroeien tot één van de bekendste leiders van de Mexicaanse revolutie. Hij sloot op 20 november met zijn groep bij de opstandelingen aan, op dezelfde dag dat Madero de grens overstak.
De guerrilla kende aanvankelijk enkele snelle successen, wat leidde tot een gestage instroom van vrijwilligers uit alle lagen van de onderdrukte klassen. Geleidelijk aan gooiden meer en meer dorpen de federale autoriteiten buiten. Pancho Villa en Pascual Orosco groeiden uit tot de befaamdste leiders van de opstand in Chihuahua.
Al gauw was er een tegenstelling tussen de steden die gecontroleerd werden door de federale troepen en het platteland dat werd gecontroleerd door de opstandelingen. Haciënda na haciënda werd overvallen om aan paarden en de nodige andere voorraden te geraken. Wapens konden eventueel over de grens met de VS gesmokkeld worden. In open terrein bleken de federale troepen, met hun artilleriewapens en hun machinegeweren, de sterkste te zijn. Zij beschikten echter niet over de nodige terreinkennis om de opstandelingen over de vlakten, laat staan het gebergte, efficiënt te kunnen achtervolgen. De lokale milities (bemand door houthakkers, veehoeders etc.) die hen zouden kunnen helpen, waren overgelopen naar de revolutie.
Niet veel later zorgde het gebrek aan moreel en enthousiasme bij de federale troepen, die voor het grootste deel uit dienstplichtigen bestond, ervoor dat het moeilijk werd om überhaupt de steden te verlaten: de soldaten verdedigden zichzelf wel, maar waren niet geneigd om in het offensief te gaan. Een deel van de soldaten liep zelfs over naar de opstandelingen. In een latere fase was het zelfs compleet onmogelijk geworden om de steden te verlaten: de bevelhebbers voelden aan dat indien de legers de steden zouden verlaten, de stadsbevolking in opstand zou komen.
Een beperking voor Diaz was de gematigde steun van de hacendados voor hem. De grootgrondbezitters wilden hun peons niet bewapenen omdat ze vreesden dat deze meteen naar de opstand zouden overlopen. De grootgrondbezitters hadden wel geprofiteerd van de landherverdelingen door het establishment rond Terrazas en Creel, maar de belastingshervormingen in de deelstaat in 1908 hadden het enthousiasme bekoeld. Veel hacendados negeerden de oproepen tot bijstand in de hoop dat de revolutie hen ook zou negeren.
Madero zag dat de enige opstand die effectief plaatsvond deze in Chihuahua was. Hierop trok hij op 14 februari 1911 zelf naar deze deelstaat. Het was een opstand waar hij weinig voeling en sympathie mee had – Madero wilde het bestaande sociale systeem intact houden en enkel de top van de macht democratiseren. Maar voor Madero was deze opstand het enige middel waarmee hij zijn politieke doelstellingen dacht te kunnen realiseren. Bovendien was er in de VS intussen een arrestatiebevel tegen Madero waardoor hij zich verplicht zag om naar Mexico terug te keren en dan liefst in een gebied waar de staatsmacht zwak stond. In Chihuahua slaagde Madero er in om zich, weliswaar moeizaam, aan het hoofd van de opstand te plaatsen – daarmee leidde Madero een beweging die radicaler was dan hijzelf.
De opstand in Chihuahua was een half jaar later nog steeds niet onder controle. Dit leidde tot de ontwikkeling van nieuwe verzetshaarden in de rest van het land. Het gebeurde zelfs dat kleine bandietenbendes zich zichtbaar, in volle sterkte, naar haciënda’s begaven en bluften dat ze een heel leger opstandelingen achter de heuvels verborgen hielden. Vervolgens gaven de hacendados hen vrijwillig alle buit mee. De opstand in Chihuahua breidde zich uit naar Durango. De betrokkenheid van Madero bij de opstandelingen betekende bovendien dat deze over een schijnbaar oneindige stroom van financiering konden beschikken.
Diaz hoopte de meubelen te redden door een grondige herschikking van zijn kabinet door te voeren en een landhervorming te beloven. Dat was veel te weinig en het kwam veel te laat. De toegevingen die Diaz bereid was te doen, werden door de opstandelingen gezien als een teken van zwakte. Diaz besefte dat de situatie steeds hopelozer werd en besloot contact te zoeken met Madero om het op een akkoordje te gooien en Madero te isoleren van het radicale gedeelte van de beweging. De beweging van de opstandige boeren zou daarna hopelijk neergeslagen kunnen worden. Madero antwoordde dat hij vier gouverneurs en vier ministersposten voor hem en zijn volgelingen wilde, naast de regel van niet-herverkiesbaarheid bij de volgende presidentsverkiezingen. Diaz was verbaasd dat Madero niet eens zijn onmiddellijke ontslag vroeg. Door de radicaliteit van de opstand besefte Diaz niet dat Madero zelf in werkelijkheid een stuk gematigder was.
Maar wederom was het allemaal veel te weinig, veel te laat. De beweging was te ver ontwikkeld opdat Diaz nog aan de macht zou kunnen blijven. De boerenrevoltes in het centrale zuiden van het land groeiden meer en meer in de richting van een totale opstand, zoals in Chihuahua. Emiliano Zapata groeide uit tot de leider van deze beweging in het zuiden. Morelos was zijn thuisbasis.
Madero was in april in onderhandelingen geraakt met Diaz en had daarbij een twee weken durende wapenstilstand afgekondigd. Madero stelde zich zeer gematigd op en kwam onder steeds meer druk van Villa en Orosco om zich radicaler op te stellen in de onderhandelingen. Na het verlopen van de wapenstilstand gingen zij, tegen de wensen van Madero in, terug over tot het offensief.
Uiteindelijk werd op 21 mei het verdrag van Ciudad Juárez ondertekend. Dit verdrag bepaalde dat Diaz op ballingschap naar Europa vertrok, dat de rechtse figuur Léon de la Barra interim-president werd en dat er in de herfst nieuwe presidentsverkiezingen zouden komen. Deze zouden duidelijk door Madero gewonnen worden. De volledige administratie, bureaucratie, rechters,… zelfs het officierenkorps van het leger bleven echter onveranderd. Dat was iets waar Villa en Orosco veel kritiek op uitoefenden. De federale troepen moesten zich terugtrekken uit het noorden, wat impliciet betekende dat het leger wel nog ten strijde mocht trekken tegen Zapata in het zuiden.
Bij het bekendmaken van dit verdrag ontstonden er in verscheidene steden betogingen en rellen, vooral van de ambachtslieden.
Aarzelende tussenpositie van Madero
Bij de presidentsverkiezingen in de herfst van 1911, wellicht de eerste vrije verkiezingen ooit in Mexico, haalde Madero 98% van de stemmen. Er waren geen ernstige tegenkandidaten.
Het beleid van Madero werd gekenmerkt door een poging om te schipperen tussen enerzijds de elite die onder Diaz aan de macht was en anderzijds de plattelandsbevolking die in opstand was gekomen. Madero deed vooral toegevingen aan de rechterzijde. In een situatie van sterke polarisering in de klassenstrijd, wat geldt in iedere revolutionaire periode, moeten machthebbers uiteindelijk een keuze maken tussen de heersende of de onderdrukte klassen. Indien ze geen keuze willen maken, wordt dat in hun plaats gedaan. Allende in Chili kon daarvan meespreken en ook voor Chavez blijft dit vandaag een fundamenteel gevaar.
Het schipperen tussen verschillende klassen kan een tijdlang blijven duren, namelijk indien geen van de klassen in staat is om de andere te domineren. Dan is het mogelijk dat een figuur die verschillende groepen in de samenleving bespeelt een schijnbaar absolute persoonlijke macht weet uit te bouwen. Die beschikt dan over persoonlijke troepen of trouwe milities. Marxisten noemen dit bonapartisme.
Dit was niet de situatie waarin Madero verkeerde. Deze situatie was niet van toepassing op Madero. Grote delen van de troepen die voor hem gevochten hadden, bleven trouw aan hun eigen, lokale leiders. De elite die alle postjes onder Diaz kon bezetten en nog steeds in functie was, vormde evenmin een bron van betrouwbare loyaliteit. De vele toegevingen die Madero aan hen deed, zou dat niet veranderen.
Zapata kwam in conflict met Madero omdat hij bleef vasthouden aan zijn eis van landhervormingen. Het leidde ertoe dat Zapata ook onder het bewind van Madero actief bleef in zijn guerrillastrijd tegen het leger. Orosco kwam in opstand omdat zijn persoonlijke ambities niet vervuld raakten. Villa belandde in de gevangenis omdat hij in botsing kwam met de legerleiding. Daarmee had Madero de actieve steun verloren van de voornaamste leiders die het mogelijk gemaakt hadden om Diaz van de macht te verdrijven.