Deel 2. Discussie over arbeiderscontrole en -beheer

Onderstaande teksten zijn in 1995 geschreven voor het ledenbulletin van Militant Labour, vandaag de Socialist Party, de zusterpartij van LSP in Engeland en Wales. Het gaat om een tekst met een reeks vragen over arbeiderscontrole gevolgd door een antwoord geschreven door Peter Taaffe en een bijdrage door de syndicaal organisator van de partij.

 


Een aantal vragen over arbeiderscontrole en beheer

Discussiebijdrage door Matt Wrack

Ik wil een aantal zaken verduidelijken over ons standpunt met betrekking tot nationalisatie, arbeiderscontrole en -beheer.

Trotski behandelde de vraag over arbeiderscontrole naar aanleiding van de situatie in Duitsland in 1930-1932 en later de situatie in Mexico.

De referenties in het onderstaande artikel zijn afkomstig van volgende teksten:

     

  • “Over arbeiderscontrole van de productie” van A. Thalheimer, 20 Augustus 1931
  • “Wat nu? Belangrijke vragen voor het Duitse proletariaat.” van Leon Trotski, 27 januari 1932
  • “Over het tweede zes-jaren plan in Mexico” van Leon Trotski, 14 maart 1939
  • “Genationaliseerde industrie en beheer” van Leon Trotski,12 mei 1939
  • “Vakbonden in een periode van imperialistische neergang.” van Leon Trotski, Augustus 1940

Reeds lang eisen we de nationalisering van de belangrijkste ondernemingen onder ”arbeiderscontrole en -beheer”. Recent, in nummer 1170 van ons weekblad, stond er een editoriaal over dit onderwerp.

Ik geloof echter dat er een gevaar bestaat om deze slogan op een formalistische en reformistische manier naar voor te brengen. We moeten duidelijk zijn waarover we het hebben als we praten over arbeiderscontrole en -beheer.

Voor Trotski waren arbeiderscontrole en arbeidersbeheer twee verschillende momenten in de klassenstrijd. Hij was er uitdrukkelijk tegen om beide begrippen door elkaar te gaan gebruiken. Dit gevaar bestaat volgens mij als we het naar voor brengen zoals we dat vandaag doen.

“Waarom beschouwen we beheer als een vorm van controle? Controle wordt universeel gezien als het toezicht en observatie van één orgaan op het werk over een ander. Controle kan actief zijn… maar het blijft controle.” (uit “What next.”)

Trotski sprak over arbeiderscontrole als een fase in de strijd in een kapitalistisch regime, op een moment waar de burgerij nog steeds de controle heeft over de staat en in bezit is van de sleutelsectoren in de economie. Arbeiderscontrole zegt wat het wil zeggen. De arbeiders oefenen controle uit over bepaalde aspecten van de productie, vragen om komaf te maken met alle geheime informatie en roepen op om de inflatie te kunnen controleren. Ondanks dit alles blijft de industrie in handen van de kapitalisten.

“Arbeiderscontrole… veronderstelt dat de macht in een fabriek, bank of onderneming in handen is van zowel de kapitalisten als de arbeiders” (uit “Over arbeiderscontrole van de productie.”). Of in andere woorden een periode waarin de arbeidersklasse nog niet aan de macht is.

Arbeiderscontrole wordt door Trotski gezien als een periode van voorbereiding op arbeidersbeheer. Arbeidersbeheer betekent de organisatie van de industrie door de arbeidersklasse. Zonder een algemeen plan, dus zonder een socialistische revolutie, is het onmogelijk om arbeidersbeheer te kunnen hebben. Dit is enkel mogelijk na een socialistische revolutie en de ontwikkeling van een algemeen plan van productie. Door de twee begrippen samen te gebruiken bestaat het gevaar dat we verschillende momenten in een revolutionair proces met elkaar gaan verwarren.

De genationaliseerde industrieën

In verband met de genationaliseerde takken van de industrie hebben we ons programma soms op een iets andere manier naar voor gebracht door op te roepen voor arbeiderbeheer binnen de overheidsbedrijven. We brachten vaak de eis naar voor om één derde van de raad van bestuur samen te stellen uit afgevaardigden uit de industrie, één derde uit vertegenwoordigers uit andere vakbonden en één derde uit afgevaardigden van een Labour-regering.

We lopen op die manier opnieuw het risico om een formalistische oplossing naar voor te schuiven die geen rekening houdt met de realiteit van de klassenstrijd.

Het eerste dat we niet mogen vergeten is dat de nationalisering van de industrie door een kapitalistische regering geen socialistische maatregel is en geen onderdeel van een proces om de economie stap voor stap te socialiseren. Er zijn verschillende redenen waarom men in het verleden bepaalde ondernemingen heeft genationaliseerd, maar over het algemeen heeft een nationalisatie als doel om de nationale kapitalistische economie en dus de kapitalistische staat te beschermen. Een dergelijke maatregel is met andere woorden niet socialistisch maar staatskapitalistisch.

“Het zou uiteraard een grote vergissing zijn te denken dat de weg naar socialisme niet verloopt via de proletarische revolutie maar door de nationalisering door de burgerij van verschillende delen van de economie en de overdracht ervan naar organen van de arbeidersklasse.” (uit “Genationaliseerde industrie en beheer”)

In Mexico heeft de burgerij de spoorwegen en de oliewinning genationaliseerd en de vakbonden aangeboden om een rol te spelen in het beheer van deze ondernemingen. Trotski adviseerde de vakbonden om op dit aanbod in te gaan. Hij liet het daar echter niet bij. Volgens Trotski kon een dergelijke situatie op twee manieren evolueren. De afgevaardigden van de arbeiders in het bestuur van de ondernemingen konden de aangeboden kansen grijpen om de noodzaak aan te tonen van een socialistische revolutie en planning van de volledige economie. Om deze strategie te kunnen volgen, is er nood aan een revolutionaire partij. Anderzijds kan het voorstel van de burgerij ook gebruikt worden als een val van de burgerij “om de arbeiders onder controle te houden, uit te buiten en hun tegenstand te verlammen”. ( uit “Genationaliseerde industrie en management”) De keuze die zou worden gemaakt zou afhankelijk zijn van de krachtsverhouding tussen revolutionairen en reformisten

Er zijn uiteraard grote verschillen tussen Mexico 1939 en Groot-Brittannië vandaag. We hebben echter nog steeds een rotte leiding in de vakbonden die telkens opnieuw aantoont dat ze niet in staat is om de strijd te leiden. De betrokkenheid van de huidige vakbondsleiding in de staatsbedrijven of zelfs volledig arbeidersbeheer (als dat al mogelijk zou zijn) zou op zich geen stap vooruit zijn.

“Als de betrokkenheid van de arbeiders in het beheer van de productie langere tijd moet meegaan dan moet de samenwerking gebaseerd zijn op klassencollaboratie en niet op klassenstrijd. Er zijn al verschillende experimenten in die richting geweest. In al die voorbeelden was er geen sprake van arbeiderscontrole over kapitaal maar van de capitulatie van de arbeidersbureaucratie tegenover het kapitaal.” (uit “Arbeiderscontrole van de productie”).

Arbeiderscontrole en arbeidersdemocratie

De eis voor arbeiderscontrole los zien van de rest van het programma is niet noodzakelijk een stap vooruit voor de arbeidersklasse. De eis voor arbeiderscontrole van de industrie moet verbonden worden met de strijd voor arbeiderscontrole op de eigen organisaties, met democratie binnen de arbeidersbeweging. Als deze voorwaarde ontbreekt dan bestaat het risico dat “arbeiderscontrole” en “arbeidersbeheer”een wapen wordt tegen de arbeidersklasse.

Opnieuw was Trotski zeer duidelijk. “De nationalisatie van de spoorwegen en van de petroleumvelden in Mexico heeft natuurlijk niets gemeen met het socialisme. Het is een staatskapitalistische maatregel (…). Het beheer van de spoorwegen en van de petroleumvelden onder de controle van de arbeidersorganisaties heeft niets gemeen met arbeiderscontrole over de industrie. Want per slot van rekening is het beheer in handen van de arbeidersbureaucratie, die wel onafhankelijk is van de arbeiders, maar omgekeerd volledig afhankelijk is van de burgerlijke staat. Deze maatregel die uitgaat van de heersende klassen is erop gericht de arbeidersklasse te disciplineren, en haar nog meer te doen werken voor de ‘gemeenschappelijke’ belangen van de staat die zich schijnbaar oplossen in de belangen van de arbeidersklasse zelf. (…) Onder die voorwaarden bestaat de taak van de revolutionaire voorhoede erin strijd te voeren voor de volledige onafhankelijkheid van de vakbonden en voor de invoering van de werkelijke arbeiderscontrole over de aanwezige vakbondsbureaucratie die werd omgevormd tot administratie van de spoorwegen, de petroleumondernemingen, enz.” (uit “Vakbonden in een periode van imperialistische neergang.”)

Het spreekt voor zich dat we de elementen van arbeiderscontrole die bestaan binnen de kapitalistische industrie moeten ondersteunen en op elke fase van de strijd voorstellen naar voor moeten brengen om die controle te vergroten. Of het mogelijk is om effectieve arbeiderscontrole in te voeren binnen staatsbedrijven in een kapitalistische economie is twijfelachtig. In de praktijk zullen maatregelen van arbeiderscontrole binnen staatsbedrijven veel overeenkomsten vertonen met die binnen de private sector.

Het programma van een socialistische regering zou er in bestaan om de industrie te nationaliseren door de onteigening van de kapitalistische klasse. In het beginstadium van een socialistisch regime kunnen er nog elementen aanwezig blijven van arbeiderscontrole, maar dit zou tegen de achtergrond zijn van de aanwezigheid van resterende elementen van de private sector. (Laat ons niet vergeten dat de Bolsjewieken pas een tijd na de oktoberrevolutie begonnen met grootscheepse nationaliseringen.) Op dat moment zou arbeiderscontrole in eerste instantie een beschermingsmaatregel zijn tegen eventuele pogingen van de kapitalisten om de productie te saboteren. Een programma van nationalisering zou eveneens de introductie betekenen van arbeidersbeheer via een democratisch plan van productie.

 


Een antwoord op de brief van Matt

door Peter Taaffe

De bijdrage van Matt Wrack over arbeiderscontrole en arbeidersmanagement moet worden verwelkomd. De brief van Matt biedt ons de kans om vanuit een marxistisch perspectief de discussie over arbeiderscontrole en -beheer waarover binnen de arbeidersbeweging veel verwarring bestaat te verduidelijken.

Matt stelt dat arbeiderscontrole en arbeidersbeheer twee verschillende fasen zijn in de strijd van de arbeidersklasse. Tot op een zeker punt klopt dit, maar er staat geen Chinese muur tussen beiden fasen. Beide elementen kunnen ook worden gecombineerd zowel in individuele staatsbedrijven als in een geplande economie.

In het algemeen is arbeiderscontrole een fase tijdens de strijd tegen het kapitalistisch regime terwijl arbeidersbeheer er pas komt na de socialistische revolutie.

Als we dit echter op een te eenzijdige manier interpreteren, zou het onmogelijk zijn om de daden van de Bolsjewieken te beschrijven in de periode nadat ze pas de macht hadden genomen. Door de Oktoberrevolutie van 1917 verloor de burgerij haar politieke macht, werd hun regime omvergeworpen en werd een democratische arbeidersstaat gevestigd.

In de eerste negen maanden na de revolutie beperkten de Bolsjewieken zich tot de nationalisering van de banken, maar lieten ze de formele eigendomsrechten van de fabrieken in handen van de kapitalisten. De situatie in de fabrieken was er op dat moment één van arbeiderscontrole, waarbij de arbeiders ervaring opdeden in het beheer van een onderneming voor een toekomstige fase van arbeidersbeheer in de strikte zin van het woord.

De Bolsjewieken waren verplicht om de industrie te nationaliseren omwille van de sabotage door de burgerij maar vooral door de tussenkomst van de imperialistische grootmachten, de burgeroorlog, etc… In zekere zin was deze maatregel “prematuur”. (De Bolsjewieken hadden liever nog wat gewacht om de ondernemingen te nationaliseren om nog meer ervaring op te doen in het leiden, beheer en de controle van de industrie.) Niettemin verplichtte de situatie hen om van arbeiderscontrole over te stappen naar arbeidersbeheer.

Dit brengt een ander punt naar voor dat wordt gesuggereerd in de brief van Matt, hoewel dat niet duidelijk naar voor komt, namelijk dat we in bepaalde gevallen voorstander zouden moeten zijn van arbeiderscontrole en in andere gevallen van arbeidersbeheer in een geplande economie, maar dat we in geen geval beide concepten met elkaar zouden mogen combineren. Dit is een éénzijdige en foute manier om de zaak naar voor te brengen.

In een geplande economie zouden we arbeidersbeheer hebben en arbeiderscontrole. De precieze vorm zou dan uitgewerkt moeten worden door de arbeidersklasse nadat het de macht heeft genomen, maar we kunnen vandaag al een ruwe schets maken.

Arbeidersbeheer zou het beheer van de hele industrie inhouden, industrietakken en zelfs individuele ondernemingen door de betrokkenheid van de arbeidersklasse via hun organen in het management (beheer).

Tegelijkertijd zou er binnen de ondernemingen en sectoren sprake zijn van arbeiderscontrole. De arbeiders zouden via hun vakbondsafgevaardigden, vakbonden en fabriekscomités “controle” uitoefenen over hun eigen management. Mijnwerkers of bijvoorbeeld ook brandweermannen zouden samenkomen om op lokaal, regionaal en nationaal vlak te discussiëren over hun belangen wanneer een nationaal plan van productie wordt opgesteld. Ze zouden wellicht ook samenkomen om te discussiëren over hun rechten en arbeidsvoorwaarden in de ondernemingen en sectoren. Dit zou dan arbeiderscontrole zijn.

Het beheer van de ondernemingen en de industrie zou de verantwoordelijkheid zijn van organen die de hele arbeidersklasse vertegenwoordigen. Het recht geven aan een groep arbeiders om hun eigen onderneming te beheren, zou een vorm van syndicalisme zijn. Als we ondernemingen laten leiden door raden van bestuur zonder dat er controle kan plaatsvinden van het personeel, zou dit de weg openzetten naar bureaucratische degeneratie, zelfs in een voor de rest gezonde arbeidersstaat.

Lenin stelde dat de arbeiders controle moesten kunnen uitoefenen over hun eigen staat en dat is een reden waarom de vakbonden onafhankelijk moeten blijven van de staat. Ze moeten enerzijds de bureaucratisering onder controle houden en anderzijds het personeel leveren om de ondernemingen te leiden. Alleen door de vraag vanuit verschillende hoeken te bekijken, op een dialectische manier, is het mogelijk om te vatten wat we moeten verstaan onder arbeiderscontrole en -beheer.

Het zou ook een grote fout zijn, zowel onder het kapitalisme als het socialisme, deze ideeën als iets statisch en niet dynamisch te beschouwen. Beide begrippen moeten worden verbonden aan de vooruitgang van de klassenstrijd.

Een gevaar komt tot uitdrukking wanneer Matt het heeft over de nationalisering van de spoorwegen in Mexico in de jaren 1930. Eerst over de nationalisering. Matt maakt niet volledig duidelijk dat we voorstander zijn van nationalisering, zelfs gedeeltelijke nationalisering en ook de hernationalisering van de nutsbedrijven en ondernemingen die werden geprivatiseerd door de conservatieven. Door dit niet uitdrukkelijk te zeggen, kan de indruk bestaan dat we neutraal zouden staan of zelfs tegenstanders zouden zijn van een gedeeltelijke nationalisering. Als hij een voorstander is van nationalisering, waarvan we overigens overtuigd zijn, welke vorm van beheer zouden die ondernemingen dan moeten kennen?

Het volstaat ook niet om te zeggen dat nationalisering een uitdrukking is van staatskapitalisme. Het is ook een uitdrukking van het failliet van het kapitalisme wanneer het niet langer mogelijk is om belangrijke delen van de industrie op private basis te organiseren.

Engels verwees ook naar de trend van staten om te nationaliseren als een uitdrukking van een naderende socialistische revolutie. Hij stelde uiteraard niet dat nationalisering door de burgerij een vorm van socialisme was. Het was echter wel een uitdrukking van de verzwakking van de heersende klasse en het kapitalistisch systeem. We geven daarom kritische steun aan dergelijke maatregelen terwijl we ook streven naar een vorm van beheer die in het voordeel is van de arbeidersklasse. Dit is de benadering van Trotski bij de nationalisering van de olieindustrie door de Mexicaanse regering van Cardenas in 1938.

Onze slogan om één derde van de leden van de raad van bestuur te laten afvaardigen door de arbeiders, één derde door de arbeidersbeweging en één derde door de regering, is afkomstig van de idee die Trotski voor het eerst naar voor schoof in 1938. Trotski behandelde het probleem op een algemene manier terwijl wij een concreet voorbeeld hebben gegeven van hoe het zou kunnen zijn.

Zoals Matt zei, was Trotski op de hoogte van het gevaar dat de vakbonden zouden collaboreren met de burgerij als ze betrokken worden in de organisatie van de genationaliseerde industrie. Hij was wel zeer duidelijk dat zijn invulling van arbeiderscontrole en -beheer in de olieindustrie een dynamisch gegeven was. De taak van de vakbondsafgevaardigden zou er niet in bestaan om samen te werken met de pro-kapitalistische managers in de onderneming. Ze zouden hun positie gebruiken om inzage te krijgen in de boeken, het geven van eenvoudige uitleg aan de arbeiders hoe de industrie geleid zou moeten worden. Ze zouden hun positie benutten als een platform om aan te tonen hoe de ontwikkeling van de olieindustrie wordt belemmerd door haar afhankelijkheid van private onderaannemers die hoge prijzen vragen voor de goederen die ze leveren. Op die manier zou het arbeidersbeheer op een zeer dynamische manier gebruikt worden, als een platform of een springplank om de nationalisering van de rest van de industrie te vragen.

We hebben de kwestie van arbeidersbeheer van de overheidsbedrijven in Groot-Brittannië op een gelijkaardige manier benaderd. We hebben niet alleen de eis één derde van de leden van de raad van bestuur te laten afvaardigen door de arbeiders, één derde door de arbeidersbeweging en één derde door de regering naar voor geschoven, maar hebben in hetzelfde artikel ook geschreven dat de vertegenwoordigers hun positie moesten gebruiken om de nationalisering te eisen van verwante industrietakken en alle grote monopolies.

Bijvoorbeeld bij De Post vooraleer er bepaalde elementen werden geprivatiseerd. Hoe zouden de vertegenwoordigers van het personeel de kwestie van het beheer naar voor schuiven wanneer men arbeidersbeheer zou toestaan (wat alleen mogelijk is na een periode van enorme radicalisering en op een moment waarbij de linkervleugel van de Labour partij aan de macht is)?

We zouden ons verzetten tegen klassencollaboratie, of de zogenaamde werknemersparticipatie, en eisen dat de vertegenwoordigers aan de bevolking zouden duidelijk maken hoe De Post wordt gegijzeld door private toeleveranciers, meer bepaald in de telecomsector waar vier grote spelers zoals Plessey de koek onder elkaar verdelen.

Matt vraagt zich af of het mogelijk is om arbeidersbeheer door te voeren in overheidsbedrijven. Hij zegt ook: “de vraag stellen naar arbeidersbeheer afzonderlijk van de rest van ons programma is niet noodzakelijk een stap vooruit.” Wat hier volgens mij ontbreekt, is een overgangsbenadering die vandaag meer nodig is dan in het verleden.

Door het ideologische offensief tegen de ideeën van het socialisme na de inéénstorting van de stalinistische regimes is het nog steeds noodzakelijk om het idee van nationalisatie naar voor te brengen. Het is echter wel moeilijker dan in het verleden. We moeten daarom nieuwe manieren vinden om hetzelfde idee te verdedigen. We moeten vertrekken van het heersende bewustzijn bij de bevolking en de wil van de werkenden om te vechten voor bepaalde zaken, en dit altijd verbinden met de noodzaak voor een algemene socialistische oplossing. We moeten het idee van arbeiderscontrole niet los laten staan van de rest van ons programma. We kunnen echter ook niet heel ons programma naar voor schuiven als we het hebben over arbeiderscontrole.

Discussie rond dit idee kan leiden tot inspiratie voor arbeidersbeheer en de noodzaak voor het gemeenschappelijk bezit van een sector of hele industrie. Matt vraagt zich af of arbeidersbeheer mogelijk zou zijn binnen een kapitalistische economie. Dit is volgens ons echter de verkeerde manier om de vraag te stellen.

Het is belangrijk dat we aan de werkenden duidelijk maken hoe we de organisatie van de overheidsbedrijven vandaag zien. We kunnen die discussie niet uitstellen tot na een socialistische revolutie. Matt stelt in de prakrijk voor om ons vandaag te beperken tot het idee van arbeiderscontrole. Dit zou echter een puur negatieve benadering zijn, die de invloed van de arbeiders beperkt tot het controleren van de macht van de bazen van de overheidsbedrijven.

Dit was overigens ook de benadering van Scargill tegenover de National Coal Board. Arbeiders, inclusief mijnwerkers, kijken onvermijdelijk uit naar meer democratische manieren om hun industrie te leiden, zeker wanneer die in handen is van een kapitalistische staat.

Als we afwezig blijven in de discussie over de beste manier om overheidsbedrijven te organiseren, bestaat het risico dat reformisten het gat opvullen met hun ideeën over werknemersparticipatie en in afwezigheid van een alternatief daarmee ingang zullen vinden bij de werkenden. De vraag of het al dan niet mogelijk is om arbeidersbeheer door te voeren in een kapitalistisch systeem is niet iets dat bij voorbaat kan worden uitgesloten.

De realiseerbaarheid van overgangseisen is afhankelijk van de klassenstrijd. In bepaalde omstandigheden kunnen overgangseisen reeds gerealiseerd worden voor de revolutie, wat werd aangetoond met de invoering van de achturendag in Duitsland in 1918, in Spanje in 1936 en in veel andere landen op een moment dat er sprake was van dubbele machtsverhoudingen, al dan niet als voorloper op een socialistische revolutie. De conclusie die we daaruit kunnen trekken, is dat de eis voor arbeidersbeheer en -controle correct is, met als voorwaarde, zoals Matt aangeeft, dat het is verbonden met het idee dat de arbeiders in controle zijn van hun eigen organisaties.

We moeten het plaatsen naast eisen voor de verkiezingen van vertegenwoordigers, waarbij vertegenwoordigers niet meer mogen verdienen dan het gemiddelde loon van een geschoolde arbeider etc…

We zijn het er mee eens dat als bovenstaande elementen ontbreken, concepten als arbeidersbeheer en -controle ook tegen de arbeidersklasse kunnen gebruikt worden. Het is daarom dat we ons niet beperken tot het eisen van arbeiderscontrole en -beheer maar dat we die eisen linken met de democratisering van de instrumenten van de arbeidersbeweging en de strikte controle van de vertegenwoordigers van de werkenden in de raden van bestuur. We denken dat we hiermee hebben geantwoord op de belangrijkste elementen in de brief van Matt over arbeidersbeheer en -controle, maar we hopen dat de brief van Matt en ons antwoord de discussie over dit onderwerp zal stimuleren, vooral dan onder kameraden die actief zijn in de industrie. Kameraden mogen ook niet aarzelen om hun opmerkingen over dit onderwerp te geven voor volgende afleveringen van het ledenbulletin.

 


Historische achtergrond van nationalisering en arbeidersbeheer

Bill Mullins

De naoorlogse Labour-regering van 1945 voerde in de jaren ‘40 en ‘50 de nationalisering door van veel belangrijke industrietakken. Deze maatregel was een gevolg van de weigering van de kapitalisten om te investeren in de vernieuwing van de industrie.

De voormalige kapitalistische eigenaars hadden ze laten verloederen, zodat ze niet langer in staat waren om de nieuwe industrieën te ondersteunen die na de tweede wereldoorlog waren ontstaan. De nieuwe industrieën zoals de automobielsector, vliegtuigen en elektrische apparaten hadden een efficiënte infrastructuur nodig om goed te kunnen werken. Ze hadden garanties nodig dat ze voldoende staal, kolen en transportmiddelen hadden om verder te ontwikkelen.

Het waren echter net die industrietakken die het meest waren verwaarloosd. Wanneer de regering van Labour beloofde om die industrieën te nationaliseren, werd dit dus niet alleen verwelkomd door de arbeidersklasse maar ook, met wat moeite, door de kapitalisten.

Er waren wel een aantal limieten binnen het kapitalisme. Hoewel ze zich neerlegden bij de nationalisering van de kolenindustrie, spoorwegen en bepaalde aspecten van het wegtransport, verzetten ze zich hevig tegen de voorgestelde nationalisering van andere sectoren zoals de suiker- en staalindustrie.

Enerzijds kwam dit omdat de kapitalisten nog steeds winstmogelijkheden zagen in deze industrietakken, maar ze waren er ook tegen op ideologische basis. Ze begrepen dat de Labour-regering onder toenemende druk zou komen van haar leden om meer te nationaliseren op een moment dat mensen ervan bewust werden dat dit een manier was om hun banen te beschermen en zelfs een zeg te kunnen hebben in de manier waarop de ondernemingen worden geleid.

De staalindustrie werd in de jaren 1950 genationaliseerd en daarna geprivatiseerd om opnieuw genationaliseerd te worden. Uiteindelijk werd de staalindustrie in de jaren 1980 door Thatcher definitief geprivatiseerd. Op dat moment hadden er uiteraard belangrijke veranderingen plaatsgevonden in de houding van de kapitalisten. In de jaren 1980 hadden ze het grootste deel van de naoorlogse economische opvattingen overboord gegooid en omarmden ze volledig de vrije markt.

De vroege nationalisaties werden verwelkomd door de arbeidersklasse, maar tegen de jaren 1960 brachten de ervaringen van de arbeiders hen er toe om te vragen iets te zeggen te hebben in de wijze waarop hun ondernemingen werden geleid. De ondernemingen werden in de meeste gevallen immers nog steeds geleid door de mensen die verantwoordelijk waren voor de teloorgang van de industrieën. De Labour-regering liet hen toe om hun posities te behouden en ze kregen daarvoor ook veel geld ter compensatie.

Voormalige vakbondsleiders in het Brits Hogerhuis werden aangesteld om de opvatting van de arbeiders te vertegenwoordigen, maar ze waren voorstander van de status quo en aanvaardden zonder probleem het advies van hun “beteren”.

De genationaliseerde industrieën werden gebruikt als een melkkoe voor de toeleveranciers. De schoonzoon van Lord Robens van de National Coal Board was eigenaar van een onderneming die producten leverde aan de steenkoolindustrie die daarvoor veel geld moesten betalen. Er waren veel van dergelijke schandalen in de genationaliseerde industrie.

Als antwoord daarop, maar ook om voortdurende besparingsvoorstellen van de bazen op een moment dat er alternatieven kwamen op steenkool (zoals olie en kernenergie), of op het spoorvervoer door de opkomst van de autosnelwegen, besliste de Labour-regering in de jaren 1960 om in sommige overheidsbedrijven zoals De Post en British Steel arbeiders op te nemen in de raden van bestuur. Dit waren zogenaamde “arbeidersdirecteurs”.

Die naam maakten ze echter niet waar. De arbeiders in de raad van bestuur werden niet verkozen en kregen een veel hoger salaris waardoor ze al snel het vertrouwen verloren. Een van hen zei dat het laatste dat we willen is een overijverige vakbondsman in een raad van bestuur.

Het was duidelijk dat de benoeming van “arbeidersvertegenwoordigers” in de raad van bestuur geen vorm van arbeidersbeheer was, maar een valstrik om de vakbonden mee verantwoordelijk te maken voor de ontslagen in de industrie. Ze werden als politieagenten gebruikt op momenten dat er tegenstand kwam van de arbeiders tegen de plannen van het management.

De ervaring van arbeiders in de genationaliseerde industrie was dat ze op dezelfde manier werden behandeld als hun collega’s in de privé, maar met als bijkomend element dat de vakbondsbureaucratie nog meer dan in de privé twee handen op één buik was met de werkgever.

Arbeiderscontrole betekent anderzijds dat de arbeiders via hun organen een zekere vorm van controle kunnen uitoefenen op de manier waarop het bedrijf werd geleid. Een voorbeeld hiervan was in de drukkerijen waar de vakbonden min of meer bepaalden wie werd aangenomen en wie werd ontslagen. Wanneer er vacatures waren, moest het management naar de vakbond stappen die lijsten bijhielden van mensen zonder werk om mensen aan te kunnen werven. Wanneer er bijvoorbeeld een vakbondsactivist zonder werk zat en het volgens de lijst zijn/haar beurt was om een baan te krijgen, dan had de baas daar niet veel in te zeggen.

Een ander voorbeeld was de autoindustrie, waar een sterke vakbondswerking in de bedrijven ervoor zorgde dat er op de werkvloer een constante strijd was tussen de arbeiders en het management over zaken zoals de snelheid van de band en de werkdruk van het personeel. De arbeiders hadden zoveel controle binnen de onderneming dat het niet alleen een kwestie was van controle te hebben op de managers, maar dat men ook afstand moest houden van de vakbondsleiders die normaal gezien de arbeiders in toom moesten houden.

De vakbondscomités waren een manier om de historisch gegroeide verdeeldheid binnen de vakbeweging tussen de geschoolde en ongeschoolde arbeiders te overkomen. Een verdeeldheid die werd behouden door de vakbondsleiding. De vakbonden waren gewoonlijk georganiseerd volgens de baan die men uitoefende, behalve in vakbonden zoals de TGWU die iedereen vertegenwoordigden. De vakbondsvertegenwoordigers vertegenwoordigden hun eigen mensen maar via de vakbondscomités handelden ze gezamenlijk.

In het midden van de jaren 1970 hadden de vakbondsvertegenwoordigers in ondernemingen als Ford en British Leyland (Rover) vakbondscomités opgericht voor heel het bedrijf, bestaande uit vertegenwoordigers van alle vestigingen en alle personeelsleden los van de officiële structuren. Het is pas later dat het management samen met de vakbondsleidingen erin zijn geslaagd om de invloed van de comités te verminderen.

Het niveau van arbeiderscontrole verschilde van industrie tot industrie en veranderde ook met de tijd. De jaren 1970 vormden het hoogtepunt van de arbeiderscontrole in de industrie. Er was ook veel discussie over arbeiderscontrole en -beheer in de industrie.

Wanneer arbeiderscoöperatieven ontstonden na faillissementen van ondernemingen eind jaren 1970 en begin jaren 1980 werd dit door sommigen gezien als een ontwikkeling van arbeiderscontrole en -beheer in de industrie. Een voorbeeld was de Meridian Motorcycle coöperatieve in de buurt van Coventry. Het kende een succesvolle start maar het ging uiteindelijk failliet en werd overgenomen door private investeerders. We stonden sympathiek tegenover deze arbeiders, maar we legden ook voorzichtig de beperkingen uit van een socialistisch eiland in een kapitalistische zee.

We schoven de eis naar voor dat de overheid deze ondernemingen moest nationaliseren en dat de arbeiders het recht zouden moeten hebben om de boeken in te kijken, niet alleen voor het jaar waarin de onderneming op de fles ging, maar ook voor de jaren daarvoor. Wat is er gebeurd met de winsten? Waarom werden die niet geïnvesteerd in de onderneming? Het was duidelijk dat de motorindustrie verdween omdat de kapitalisten hadden nagelaten om voldoende te investeren in hun ondernemingen in tegenstelling tot de Japanse concurrenten.

Hoewel niet exact hetzelfde heeft de recente aankoop van een mijn in het zuiden van Wales door de arbeiders kenmerken gemeen met eerdere coöperaties. Het is mogelijk dat de mijn de conservatieve regering kan overleven. We hebben een genuanceerde positie aangenomen over het lot van de betrokken arbeiders. Zonder de mijn staat de toekomst van heel de streek op het spel. De mijnwerkers hebben ook een belangrijke rol gespeeld in de ondersteuning van andere arbeiders in de streek, wat ook belangrijk is. De toekomst van de mijn is niet alleen afhankelijk van de situatie in de kolenindustrie maar ook van de druk die zal worden uitgeoefend op een toekomstige Labour regering.

In de jaren 1970 begonnen we de eis naar voor te schuiven dat de raden van bestuur van overheidsbedrijven moesten bestaan uit een derde vakbondsafgevaardigden, een derde vertegenwoordigers van de vakbondskoepel (TUC) en een derde afgevaardigden van de Labour-regering. Deze eis werd gerealiseerd na het faillissement van British Leyland in 1975, toen onze sympathisanten binnen de onderneming erin waren geslaagd om deze eis te laten aannemen door het vakbondscomité. De toenmalige minister van industrie, Tony Benn, stond sympathiek ten opzichte van bepaalde vormen van controle over de investeringen en gerelateerde zaken toen onze eisen aan hem werden gepresenteerd door het vakbondscomité van British Leyland. (Er moet worden opgemerkt dat de voorzitter van het vakbondscomité een stalinist was, maar op dat moment stonden ze zwak en hadden ze geen alternatief op ons voorstel.)

Kort daarna werd Tony Benn als minister ontslagen maar als direct resultaat van onze interventie in de kwestie van arbeidersbeheer in British Leyland, schoof de leiding van de vakbond TGWU een beperktere versie naar voor onder de noemer van “participatie”, die meer nadelen dan voordelen had voor het personeel. Een element hield bijvoorbeeld in dat de vertegenwoordigers van de vakbond weliswaar op de hoogte werden gebracht van bepaalde feiten, maar dat het wettelijk verboden was om die informatie mee te delen aan het personeel.

De eis van ‘een derde, een derde en een derde’ had als doel het bewustzijn van de arbeiders te verhogen door de vraag te stellen in wiens belangen deze ondernemingen worden geleid. Het was geen antwoord op alle vragen die overal op dezelfde manier kon worden toegepast. Het was wel concreter dan de eis voor arbeiderscontrole en -beheer waarmee de reformisten en stalinisten gemakkelijk zouden zijn weggekomen.

We schoven deze eis bijvoorbeeld niet naar voor wanneer we schreven dat een Labour-regering de 200 belangrijkste ondernemingen moest nationaliseren met arbeiderscontrole en -beheer. We schreven niet dat al de raden van bestuur van die ondernemingen moesten bestaan uit een derde, een derde etc…. In de discussie rond deze eisen zouden er andere elementen naar voor worden geschoven, zoals de noodzaak van een socialistisch plan van productie, energie en transport. De vraag zou gesteld worden wat de noden waren van de samenleving. Hebben we al die wagens wel nodig? Wat doen we met het openbaar vervoer? Waarom concurreren gas en elektriciteit met elkaar? Met andere woorden de vraag naar een grotere betrokkenheid van de rest van de samenleving in de organisatie en planning van de productie zou worden gesteld.

Het was gebaseerd op de concrete ervaring van mensen uit de industrie en werd niet uit iemands duim gezogen. Er is sprake van arbeidersbeheer als de arbeiders verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse leiding van de overheidsbedrijven, met alle bovenstaande kwalificaties, op een moment de arbeidersklasse de macht heeft overgenomen en de ondernemingen onder controle van de overheid komen. Wat beide fasen met elkaar verbindt, is het revolutionair proces.

Tijdens de Russische revolutie was er op een bepaald moment (tussen februari en oktober) sprake van dubbelmacht. Die dubbelmacht bestond er uit dat de fabriekscomités in de belangrijkste fabrieken de macht hadden om niet alleen te beslissen wat er binnen de fabrieken gebeurde, zoals de controle over het productieproces en personeelszaken, maar ook wat de fabriek verliet en binnenkwam in de vorm van goederen en grondstoffen. De fabriekscomités beslisten in toenemende mate autonoom hoe de goederen werden gebruikt en verdeeld, meer specifiek in de periode van september tot oktober 1917.

De productiemiddelen waren officieel nog steeds in handen van de kapitalisten, de banken en buitenlandse investeerders maar de managers van de ondernemingen konden niets doen zonder de toestemming van de verkozen fabriekscomités.

Het eigendomsrecht en de voordelen daarvan, namelijk het recht op dividenden voor de aandeelhouders, bestond nog steeds. Het was pas na de succesvolle Russische revolutie, toen de arbeiders de macht hadden overgenomen en een arbeidersregering was gevormd onder leiding van de Bolsjewieken, dat men werd geconfronteerd met de vraag over arbeidersbeheer.

Zowel Trotski en Lenin vonden op dat moment dat er dringender zaken te doen waren (zoals een einde maken aan de oorlog met Duitsland.) De Bolsjewieken nationaliseerden pas rond juni 1918 het grootste deel van de industrie. Tot op dat moment was het grootste deel van de industrie formeel nog steeds in handen van de kapitalisten die massaal de kant hadden gekozen van de contrarevolutionairen.

Is de vraag nog steeds actueel? Ja! Ondanks het lager niveau van bewustzijn over de rol van de vakbonden en een toekomstige Labour-regering moeten onze eisen gericht worden naar de meer bewuste lagen van de bevolking. Zinnen zoals “een verkozen raad van de vakbonden, de ondernemingen en de gemeenschap” houden een erkenning in dat de samenleving aan het veranderen is en dat het daarom nodig is dat we de dialoog aangaan met de meer bewuste lagen binnen de arbeidersbeweging. Tijdens de discussie zullen de standpunten scherper worden en dus ook ons programma.

> Inhoudstafel

Geef een reactie

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel