38 jaar te laat. Britse verontschuldigingen voor moord op onschuldige betogers
In 1972 werd Derry opgeschrikt door een brutale aanval van het Britse leger op betogers. 27 onschuldige betogers werden daarbij neergeschoten. Nu werd een onderzoeksrapport naar de gebeurtenissen op “Bloody Sunday” gepubliceerd. Daaruit blijkt eens te meer hoe ver de Britse kapitalistische staat bereid is te gaan om haar belangen te verdedigen. Het onderzoek duurde 12 jaar en kostte 280 miljoen euro. Resultaat: er werd bevestigd wat iedereen al wist: de vermoorde betogers op Bloody Sunday waren onschuldig. Op cruciale vragen – over de verantwoordelijkheid van de legerleiding en de Britse regering – wordt niet geantwoord.
Wat het onderzoek niet uitlegt en zelfs niet probeert uit te leggen, is de rol van de regering van Edward Heath (Tory) in 1972 en de rol van de Britse legerleiding bij de gebeurtenissen van Bloody Sunday en de doofpotoperatie achteraf. Over deze cruciale punten blijft het onderzoek zwijgen. In die zin is het een nieuw onderdeel van de doofpotoperatie waarmee de rol van de Britse staat in de gebeurtenissen en achteraf wordt verzwegen.
Op 30 januari 1972 werden 27 onschuldige betogers neergeschoten op de straten van Derry. Hun misdaad was dat ze betoogden tegen de maatregel om willekeurige arrestaties zonder rechtszaak in te voeren en voor burgerrechten. Dertien mensen kwamen op de dag zelf om, een veertiende slachtoffer kwam enkele maanden later om als gevolg van de kogelwonde.
Er werd snel een onderzoek opgezet door de Britse regering. Het onderzoek onder leiding van Lord Widgery kwam in april 1972 met het beruchte rapport-Widgery naar buiten. De conclusie van het rapport: het optreden van de Britse para’s was gerechtvaardigd, ze schoten pas nadat er vanuit de betogers op de soldaten werd geschoten. Er werd meteen ook gesuggereerd dat de dodelijke slachtoffers zelf gewapend waren. Zowel de Unionistische regering in Stormont, de lokale regering in Noord-Ierland, als de Britse regering werden volledig vrijgesproken van enige verantwoordelijkheid. Dit was een totale doofpotoperatie waarbij een moord door de Britse staat op de straten van Derry werd goedgepraat. Vier jaar later was Widgery overigens verantwoordelijk voor het afwijzen van het eerste beroep van de Birgmingham Six – zes Ieren die door de politie ten onrechte werden beschuldigd van bomaanslagen in Birmingham en daarvoor tot 16 jaar gevangenisstraf werden veroordeeld. Voor de Britse heersende klasse en het Unionistische establishment werd het incident afgesloten met het rapport-Widgery.
De afgelopen 38 jaar hebben de families van de slachtoffers van Bloody Sunday onverzettelijk campagne gevoerd om de waarheid over Bloody Sunday bekend te maken en om de Britse regering ertoe te dwingen dat erkend zou worden dat het om onschuldige doden ging. Duizenden sloten zich bij de families aan toen ze op de dag dat het nieuwe rapport werd bekend gemaakt het parkoers van de betoging in 1972 opnieuw aflegden in Derry. Op hun weg naar Guildhall in het centrum van Derry, waar de conclusies van het onderzoek zouden worden bekend gemaakt, hielden de betogers halt aan de plaatsen waar de betogers werden neergeschoten door de para’s.
Acht van de dodelijke slachtoffers waren jonger dan 22 jaar. Sommigen waren amper 17. Het nieuwe onderzoeksrapport (rapport-Saville) beschrijft de brutale wijze waarmee de para’s op de ongewapende betogers schoten. Kevin McElhinney (17) werd neergeschoten toen hij van de soldaten wegliep om beschutting te zoeken achter enkele flatgebouwen. William McKinney (27) werd in de rug geschoten. Hugh Gilmore (17) werd eveneens in de rug geschoten toen hij wegliep van de soldaten. Jim Wray (22) kreeg twee kogels in zijn rug in Glenfada park, de tweede kogel werd pas afgeschoten toen hij al dodelijk gewond op de grond lag. Gerald Donafhy (17) werd neergeschoten toen hij probeerde weg te geraken. Er werd beweerd dat er vier bommen op zijn lichaam werden gevonden bij een onderzoek door soldaten. Ooggetuigen hebben dit steeds ontkend. Ze wezen er op dat er geen bommen werden gevonden, maar dat deze nadien werden aangebracht toen het lijk van Gerald al naar een legerkazerne was overgebracht.
Brian Doherty, destijds een jong lid van Militant in Derry (de voorloper van de Socialist Party) was op de burgerrechtenbetoging van 30 januari 1972 en getuigde voor de onderzoekscommissie. “Ik keek enkele minuten naar de rellen toen de situatie veranderde. Een aantal soldaten kwamen op de betogers af. Ze leken uit het niets te komen en ik herinner me dat ik erg verbaasd was over hun aantal. Dat viel op omdat ze anders gekleed waren dan de normale troepen. Ze hadden een volledige gevechtsuitrusting maar droegen geen schilden. Ik keek enkele seconden naar de soldaten en zag dan een jongeman. Hij kwam van mijn rechterzijde en liep snel in de richting van de opening tussen Blok 1 en Blok 2. Opeens viel de man neer. Ik zag hoe zijn lichaam een tijdje bleef rollen omdat hij zo snel aan het lopen was. Op hetzelfde ogenblik weerklonk het geluid van een schot dat leek te komen vanuit de richting van een soldaat die op Punt D stond. Ik zag de terugslag van de geweer van de soldaat, het leek erop dat hij net had geschoten.”
Selectief neerschieten van relschoppers?
De para’s kwamen uit Belfast en hadden een gewelddadige reputatie. De journalist Robert Fisk schreef deze week dat hij kort voor Bloody Sunday in Belfast was en zag hoe de para’s erg hardhandig optraden tegen protestanten in de buurt van Shankill Road. De protestanten hadden een straatblokkade opgeworpen met autobanden waarmee ze wilden protesteren tegen het gebrek aan veiligheid. Fisk herinnert zich ook een protestbetoging tegen een interneringskamp in Magilligan in de buurt van Derry op 22 januari 1972. Vreedzame betogers werden hardhandig aangepakt door Britse troepen. Willekeurige arrestaties zonder enige vorm van proces werden mogelijk vanaf augustus 1971. Tegelijk werd een betogingsverbod aangekondigd. John Hume, die later een parlementslid zou worden in Derry voor de SDLP (een middenklasse nationalistische partij), was op de betoging in Magilligan. Fisk herinnert zich hoe een “para naar Hume stapte en hem – met een opvallend Engels accent – bedreigde. Ik besefte dat er iets nieuw gebeurde. Hume vertelde me jaren nadien dat het leger de beslissingen nam en dat hij daar erg bezorgd om was omdat het onmogelijk was om met hen te onderhandelen. Hume zou niet deelnemen aan de betoging op Bloody Sunday.
In de weken voor Bloody Sunday waren er tekenen dat het establishment bereid was om op betogers te schieten. De Britse legerleider voor de landtroepen in Noord-Ierland, majoor-generaal Robert Ford, verklaarde officieel dat hij er geen probleem mee had indien relschoppers of bendeleiders zouden worden neergeschoten om een voorbeeld te stellen. Het was Ford die besliste dat de para’s naar Derry zouden worden gestuurd, een stad met een sterke nationalistische beweging en grote delen van de stad waren “no-go” zones voor leger en de Unionistische politie. Ford bezocht Derry in januari 1972 en schreef een vertrouwelijke nota aan legerleider Harry Tuzo waarin hij stelde dat hij verontrust was door de houding van de officieren van de plaatselijk gevestigde legereenheden. Ford stelde dat er jonge hooligans waren in Derry die een spoor van vernieling achterlieten in Derry waarbij het leger amper in staat was om hen aan te pakken.
De jongeren die opkwamen tegen de staatsrepressie werden dus gewoon hooligans genoemd. Onder die jongeren waren er overigens heel wat leden van de Derry Young Socialists, de jongeren van de lokale Labour Party die snel groeide met haar verzet tegen de Unionistische staat en de rechtse nationalisten. De snelheid waarmee socialistische opvattingen en organisaties een ingang vonden, kort na de revolutionaire gebeurtenissen in Frankrijk in 1968 en de burgerrechtenbeweging in de VS, verontruste het establishment. Deze radicalisatie keerde zich tegen de armoede en klassendiscriminatie waar niet enkel katholieken het slachtoffer van werden maar ook protestantse arbeiders en jongeren.
Een van de soldaten die getuigde voor het Saville-onderzoek, in het rapport bekend als “soldaat 027”, schreef dat hij als 19-jarige soldaat in Derry was. De avond voor Bloody Sunday riep een luitenant de troepen toe: “Morgen zullen we er een paar neerknallen.” Soldaat 027 verklaarde verder dat hij zijn verklaring voor het onderzoek van Widgery in 1972 niet zelf had geschreven, maar dat zijn getuigenis werd geschreven door Britse advocaten en dat het geen juist beeld bracht. Het rapport-Saville concludeert: “Wellicht vond soldaat 027 het nodig om een reden te verzinnen waarmee hij de tegenstrijdige verklaring in het Widgery-onderzoek kon verklaren tegenover zijn latere verklaringen. Hij koos er ten onrechte voor om de verantwoordelijkheid voor zijn inconsistentie bij anderen te leggen.”
Dit is niet zomaar een zwak punt in het rapport-Saville, het zet de toon. En het rapport wil nog steeds aantonen dat noch de Unionistische regering in Noord-Ierland noch de Britse regering in 1972 op directe of indirecte wijze verantwoordelijk waren voor Bloody Sunday. Volgens dit rapport was het bloedbad het resultaat van enkele soldaten die onafhankelijk en bewust ervoor kozen om ongewapende betogers te vermoorden zonder dat er enige orders van bovenaf daartoe waren gekomen. Dit gebeurde bovendien in Bogside, voorheen een no-go zone voor de Britse troepen. Deze conclusie van het onderzoek heeft geen enkele geloofwaardigheid. Er wordt ook niet uitgelegd waarom de conclusies van het rapport-Saville zo sterk afwijken van het rapport-Widgery dat voorheen zo lang werd gesteund door het establishment.
Geen onderzoeken meer
De families van de slachtoffers van Bloody Sunday hebben 38 jaar campagne moeten voeren om de namen van hun geliefden te zuiveren. En nog steeds wordt de waarheid over wie het bevel gaf om met scherp te schieten en van hoe hoog dit bevel kwam, verborgen. De Britse premier Cameron verklaarde dat er geen onderzoeken meer zouden volgen naar het verleden van Noord-Ierland. Het establishment wil de openstaande vragen vermijden, ook met betrekking tot Bloody Sunday. Er werden verontschuldigingen aangeboden om de hele zaak af te sluiten en bijkomende vragen te vermijden. Dit is niet enkel de positie van het Britse establishment. De Ierse premier Brian Cowen was de eerste om de “moedige en eerlijke woorden” van Cameron te loven. De Ierse presidente Mary McAleese bracht hulde aan de families die 38 jaar campagne voerden. Ze deed dit terwijl ze op bezoek was bij de verantwoordelijken voor de slachtpartij op het Tienanmenplein in China. De sectaire politici in Noord-Ierland proberen langs beide kanten om gebruik te maken van dit rapport.
Er werden vragen gesteld waarom er geen onderzoek werd gedaan naar andere onschuldige dodelijke slachtoffers tijdens de Troubles, ook naar veel mensen die werden vermoord door paramilitairen voor de simpele reden dat ze een katholiek of een protestant waren. De families van deze slachtoffers mogen ook de waarheid horen. De rechten van de slachtoffers op rechtvaardigheid en de waarheid zullen niet worden bekomen van politici die zelf deel uitmaakten van het sectaire bloedbad langs beide kanten. Zij zijn meer geïntereseerd in het verdedigen van de eigen posities en privileges dan in het onderzoeken van de rol van de sectaire partijen, paramilitaire groepen en de staat doorheen de periode van de Troubles. Het zijn de arbeiders die de zwaarste prijs hebben betaald voor de Troubles. Een echt onafhankelijk onderzoek moet gebeuren door vertegenwoordigers van de arbeidersklasse en moet ingaan op de rol van alle betrokkenen bij het conflict.
Betekenis van Bloody Sunday
Bloody Sunday was een beslissend ogenblik in de Noord-Ierse geschiedenis. De brutale staatsrepressie met onder meer de willekeurige arrestaties waardoor honderden mannen maanden tot jaren onschuldig in de gevangenis terecht kwamen en daar werden gemarteld, het geweld op Bloody Sunday,… Het zorgde ervoor dat duizenden jongeren zich naar zowel het Officiële als het Provisional IRA keerden. De moorden van Bloody Sunday versterkten de opvatting bij de meest radicale delen van de katholieke jongeren dat de burgerrechtenperiode voorbij was, dat de “politieke” weg had gefaald en dat individueel terrorisme de enige manier was om de Britse staat aan te pakken.
De afwezigheid van een massaal socialistisch alternatief en het falen van de leiders van Labour en de vakbonden dreef een aantal strijdbare katholieke jongeren in de handen van het verkeerde en contraproductieve idee van individueel terrorisme waarmee de sectaire tegenstellingen enkel verder werden opgedreven.
Bloody Sunday was een schande en een tragedie voor de betrokken families van de slachtoffers. De Noord-Ierse arbeidersklasse heeft een hoge prijs betaald voor deze schande. De komende weken zal blijken dat er ook na het 5.000 pagina’s tellend rapport-Saville heel wat vragen open blijven over wat er exact is gebeurd op Bloody Sunday en over wie daarvoor verantwoordelijk was.
Artikel door Gary Mulcahy