2010 wie zal de systeemcrash betalen?
Vooruitzichten voor het kapitalisme en de taken van de arbeidersbeweging in België
Deze tekst is een actualiteitsresolutie ter voorbereiding van de districtscongressen van de Linkse Socialistische Partij van eind februari 2010. Voor het internationale gedeelte verwijzen we graag naar de resolutie die bediscussieerd, geamendeerd en goedgekeurd werd op het IEC van december 2009. In het najaar organiseren we ons tweejaarlijks nationaal congres. Daarvoor zal een volwaardige perspectieventekst worden voorbereid. De tekst die hier voorligt, streeft die volledigheid niet na, maar wil toch enkele van de belangrijkste trends aanduiden om de partij beter voor te bereiden op de uitdagingen van de komende maanden.
Net zoals de voorgaande jaren werd de politieke actualiteit ook in 2009 gedomineerd door het sociaal economische beleid en de nationale tegenstellingen. De burgerij is nog steeds op zoek naar een middel om haar winstvoet op te drijven en jaagt nog steeds het type maatregelen na die we reeds uitvoerig toelichtten in de perspectieventekst van 2008. Het gaat onder meer over het wegwerken van “de loonhandicap”, nog meer flexibiliteit, het drukken van de lonen door het aanbod op de arbeidsmarkt op te drijven op straffe van uitsluiting, het verlengen van arbeidsduur en loopbanen en het verminderen van het aantal ambtenaren. Voorts wil de burgerij nieuwe domeinen open stellen voor de “vrije” markt via privaat-publieke samenwerking, het filialiseren van overheidsbedrijven en de commercialisering van de zorg en het onderwijs.
Op enkele nuances na, is heel het establishment het eens over het na te streven doel. Daaraan heeft het toenemend bewustzijn over de groeiende kloof tussen arm en rijk sinds het ontstaan van de anti-globaliseringsbeweging bij het begin van dit millennium, niets veranderd. Meningsverschillen binnen het establishment handelen enkel over de manier waarop. Geleidelijk, via overleg of “sneller” in rechtstreekse confrontatie met de arbeiders? Binnen de huidige staatsstructuren of moeten die eerst hervormd? Nog niet zo lang geleden, leek het alsof “dringende en noodzakelijke maatregelen” in de wachtkamer zouden belanden tot na een akkoord over de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en de staatshervorming. Het gebakkelei door diegenen die vonden dat het binnen het huidige staatsstructuren allemaal niet snel genoeg ging, was daarvoor verantwoordelijk. Sedert het begin van de crisis in september 2008 zijn de prioriteiten echter herschikt, weg van overhaaste staatshervorming en andere avonturen naar de “rustige vastheid” die zo eigen is aan de Belgische bourgeoisie.
De haute finance op glad ijs
In september 2008 spatte de illusie uiteen van een eindeloze kredietgedreven groei, waarin financiële mastodonten – ‘vele malen sterker dan de nationale overheden’ – zelfs de kleine spaarder een behoorlijk rendement boden. Iedereen wist dat de Belgische grootbanken af en toe een gokje waagden met zakenbanken uit de VS. Maar doorgaans dacht men dat dit slechts in de marge gebeurde, zonder de stabiele thuismarkt van de Belgische spaarder in gevaar te brengen. Voor zover men al geloofde in de mogelijkheid van een Grote Depressie, dacht men vooral aan Wall Street. We zouden daar wel wat collaterale schade van ondervinden, maar hier in Brussel zou het zo en vaart niet lopen. Tenminste tot duidelijk werd op welk glad ijs de Belgische haute finance zich begeven had.
Een blik op de rijke economische en financiële geschiedenis van België had die illusie nochtans kunnen temperen. Een groep onderzoekers van het Studiecentrum voor Onderneming en Beurs (SCOB) van de Universiteit Antwerpen heeft een barometer van 175 jaar Brusselse beurs opgesteld. Dat leest als een catalogus van beurscrashes, recessies en depressies. Toch brak paniek uit, toen het goede huisvaderaandeel van Fortis in september 2008 letterlijk weggleed. Over de essentie was iedereen het eens. Men moest de financiële instellingen ten allen prijze redden. Fortis, Dexia, KBC werden erkend als “systeembanken”, die in hun val heel de Belgische economie zouden meesleuren. Zoals de internationale burgerij via ongeziene reddingsoperaties een herhaling van de Grote Depressie wou voorkomen, zo zou de Belgische overheid eveneens een bodem leggen onder de instortende financiële instellingen. Dat was de mening van de regering, van de oppositie, van de media en zelfs van de vakbondsleiders. De vraag was alleen hoe?
Voor de Linkse Socialistische Partij horen “systeembanken” eigenlijk niet thuis op de vrije markt. Heel de financiële sector zou aan controle door de gemeenschap moeten onderworpen worden, door nationalisatie met compensatie voor kleine aandeelhouders enkel op basis van bewezen behoeften. Op papier is heel radicaal links het daarmee eens. Maar net toen die eis het propagandakader kon verlaten en door de bankencrisis deel had moeten worden van agitatie, hielden al onze collega’s het op “een publieke bank”, dat is naast de privé-banken. “Geef ons onze ASLK terug” gewaagden sommigen. Dat geeft niet alleen een opgesmukte indruk over wat de ASLK werkelijk was, maar verklaart evenmin waarom die uiteindelijk opgeslorpt werd door Fortis. Het was nochtans een perfecte illustratie dat zo’n publieke bank verplicht is hetzelfde beleid te voeren als haar concurrenten uit de private sector om te overleven in een financiële wereld gebaseerd op winstmaximalisatie. Het dichtst in de buurt van onze positie kwamen nog enkele academici, onder meer professor De Grauwe, met hun pleidooi voor tijdelijke nationalisatie, wat men voortaan “conservatorship” of ‘tijdelijk in bewaring nemen door de overheid’ noemt. Het VK deed dat met Northern Rock, de Nederlandse overheid met Fortis, de Deense met Roskilde en de Zweedse, Finse en Noorse overheden deden het in de jaren ’90.
De regering Leterme pakte het anders aan. Ze trachtte nog wel een internationale constructie met de Nederlandse en de Luxemburgse overheden op het getouw te zetten, maar toen die door de Nederlandse minister van financiën vakkundig onderuit gehaald werd, lag de uitverkoop van Fortis aan BNP-Paribas vast. Daarmee handelde de regering trouw aan de traditionele politiek van de Belgische grootburgerij. Telkens als haar positie bedreigd wordt, gooit die zich in de armen van haar tegenhangers in de buurlanden, schreven we in onze perspectieventekst van oktober 2008. De verkoop van Fortis aan BNP-Paribas ontkende volgens ons niet het bestaan van de Belgische burgerij, maar bevestigde haar belangrijkste kenmerk. Dat betekent echter niet dat de burgerij haar beleid zonder slag of stoot kon opleggen.
Het communautaire spook uit de fles
De Linkse Socialistische Partij is het nooit eens geweest met de bewering dat de Belgische burgerij (bijna) had opgehouden te bestaan en als het ware opgelost was in een groter Europees geheel. Dat was niet wat de verkoop van industriële en financiële kroonjuwelen zoals de Generale Maatschappij, Bank Brussel Lambert, Electrabel, Tractebel en nu ook Fortis betekende. Die kroonjuwelen mogen dan wel via overnames en fusies door grotere, meestal buitenlandse groepen zijn opgeslorpt, maar dat betekent nog niet het bankroet van de Belgische burgerij. Integendeel, die is nu aandeelhouder geworden van een groter en competitiever geheel. Dat is niet nieuw, het is zo oud als België zelf. Willem van Oranje was tot ver na de Belgische revolutie van 1830 de referentieaandeelhouder van ’s lands eerste financiële instelling, de in 1822 opgerichte Generale Maatschappij. De Banque de Belgique, in 1835 door Belgische burgerlijke revolutionairen, o.a. Ch. De Brouckère, opgezet als tegengewicht tegen de “Hollandse bank” kon rekenen op Frans kapitaal.
We zijn het evenmin eens met de stelling dat het economische gewicht zich voortaan in de regio’s bevindt of dat politiek voortaan “autonoom” is geworden van de objectieve belangen van de burgerij. Maar dat de Belgische burgerij decennialang het staatsbeheer en haar politieke organen heeft verwaarloosd, betwisten we niet. Ze heeft altijd uitgeblonken inzake gebrek aan eigen initiatief en zin voor innovatie. Op economisch vlak beperkte ze zich tot financieel beheer en liet industriële vernieuwing en innovatie hoofdzakelijk over aan multinationals. Op politiek vlak zitten al jaren geen rechtstreekse vertegenwoordigers van de burgerij meer in federale en regionale regeringen. Ze stond oogluikend toe dat de meer dynamische Vlaamse burgerij voortaan de toon zette. Die Vlaamse “burgerij” , eigenlijk een kleinburgerij, bestaat hoofdzakelijk uit lokale managers van multinationals die zich hier vestigden of uit toeleveranciers voor die multinationals. Zij komt wel rechtstreeks tussen in het politieke leven. Mieke Officiers (VEV), Kris Peeters (Unizo), Philippe Muyters (Voka) en Indgrid Lieten (ooit door Trends uitgeroepen als machtigste zakenvrouw van Vlaanderen) werden allemaal minister voor ze ooit aan verkiezingen deelnamen.
In tegenstelling tot de grootburgerij wiens materiële positie “rustige vastheid” veroorlooft, wordt die kleinburgerij vooral gekenmerkt door dynamisme dat snel omslaat in ongeduld, misnoegdheid en zelfbeklag, wat men in de politiek dankzij Leterme een calimerogehalte is gaan noemen. Het was die Vlaamse kleinburgerij die in haar ijver om de welvaartstaat voorgoed weg te hervormen de regio’s wou “responsabiliseren” en zo sterk de communautaire kaart trok. Ze vond een gewillig oor in de CD&V die haar langste oppositieperiode uit de naoorlogse geschiedenis meemaakte en waar een generatie “staatsmannen”, die nog eigenhandig het communautaire spook van de jaren ’80 in de fles hadden gestopt, net afgelost was door een nieuwe generatie. Sedert februari 2004 in kartel met het toen op sterven na dode N-VA, plaatsten ze het communautaire weer bovenaan de agenda. Al jaren jaagt men ons de stuipen op het lijf betreffende de onbetaalbaarheid van de pensioenen, de gezondheidszorg en de sociale zekerheid in het algemeen. Statistieken nuanceren dat. In ’99 bedroegen de sociale uitgaven van de federale overheid 50,06% van alle uitgaven exclusief rentelasten, voor 2008 werd dat door de Nationale Bank op 50,5% geraamd. De pensioenuitgaven bedroegen in 1999 19,6% ervan en in 2008 19,4%. Maar goed: alle politici beweren hetzelfde. De vakbonden lijken het niet overtuigend tegen te spreken. In die omstandigheden kan de redenering insijpelen dat enkel een communautaire opsplitsing de betaalbaarheid van de gezondheidszorg en de pensioenen kan verzekeren.
Politieke versplintering
Typerend voor de kleinburgerij, en bij uitbreiding voor de middenlagen in de maatschappij, is het onvermogen om tot één onafhankelijke politiek te komen. Integendeel, ze wordt verscheurd door interne tegenstellingen die zich vertalen in politieke versnippering. Bij gebrek aan antwoorden gebaseerd op de dominante tegenstelling tussen arbeid en kapitaal in de maatschappij, bij gebrek aan reëel antwoorden dus, slingert de kiezer heen en weer tussen talloze halve waarheden en hele leugens. De burgerij zelf is niet in staat om aan de verzuchtingen van de overgrote meerderheid van de bevolking tegemoet te komen, want ze moet competitief blijven met haar concurrenten. De officiële leiders van de arbeidersbeweging, zijn er niet toe bereid. Men kan die tegenstelling tijdelijk toedekken met perceptie, met teletubbies en open debatcultuur, maar vroeg of laat verdrijft de realiteit de schone schijn. Bij een belangrijk deel van de bevolking veroorzaakt dit een afkeer voor alles wat ruikt naar establishment. “Het zijn allemaal dezelfde”, luidt het.
Door hun positie in de maatschappij hebben zowel de burgerij als de kleinburgerij ruim toegang tot voldoende middelen om hun ideeën te populariseren. In de arbeidersbeweging vergt dat bundeling van de krachten en strikte organisatie. Als dit bovendien misbruikt worden om de politiek van het establishment door het strot van de arbeiders te rammen, hebben kleinburgerlijke rechtse stromingen vrije baan. Tot 2004 stoomde het Vlaams Belang van overwinning naar overwinning. In de verkiezingen van 2007 verscheen LDD en sedert de splitsing van het kartel in september 2008 pikt ook N-VA haar graantje mee. Volgens een onderzoek van TNS/Dimarso, uitgevoerd na de regionale verkiezingen van 2009, maar nu pas vrijgegeven, zou N-VA een potentieel hebben gehad van 31%. Dat was niet uit Vlaamsgezindheid. Integendeel, na 5 jaar communautair opbod kiest niet meer dan de helft van alle Vlamingen voor een “echte federale staat met meer bevoegdheden voor gemeenschappen en gewesten”. Slechts 21%, een stijging, ziet onafhankelijkheid wel zitten. Zelfs van de N-VA kiezers wil maar 35% Vlaamse onafhankelijkheid en uit een keuze van 20 stembepalende onderwerpen komt “communautaire kwesties” bij de Vlamingen pas op de 14de plaats.
TNS/Dimarso meent dat het succes van De Wever “diepere” wortels heeft, nl. Vlaanderen zou centrum-rechts geworden zijn. Op de rechterflank huist een groep die sterk twijfelt tussen N-VA, LDD en VB, luidt het. De meest “stembepalende onderwerpen” in de verkiezingen waren nochtans sociale zekerheid en gezondheidszorg, maar in plaats van in het offensief te gaan, stappen beide socialistische partijen mee in het verhaal dat ze te duur zijn en er gesaneerd moet worden. De Vlaming is niet centrum-rechts, hij keert zich af van het establishment, en aangezien er ter linkerzijde geen anti-establishmentpartij bestaat in Vlaanderen, stemt hij nu eens voor de ene dan weer voor de andere kleinburgerlijke illusie.
Ook in het Franstalige landsgedeelte probeert een kleinburgerij het vacuüm op te vullen dat is ontstaan door de discretie van de burgerij en de capitulatie van de traditionele vertegenwoordigers van de arbeidersbeweging. Zij concentreert zich in Brussel, Waals Brabant en promoot de as Namen – Luxemburg tegen de traditionele as Charleroi – Luik. Ze streeft dezelfde confrontatiepolitiek na als haar Vlaamse tegenhanger, maar hoopt dit te realiseren binnen het kader van het unitaire België. De PS in de oppositie zou al een staatshervorming op zich zijn, beweert ze, maar daarvoor moet de PS eerst nog in de oppositie verzeild geraken en dan begint het nog maar pas, want hoe hou je zonder PS de vakbonden in Brussel en vooral in Wallonië in toom?
De leider van de natie
De Franstalige liberalen hebben altijd goed gescoord bij verkiezingen in Brussel, maar in 2007 halen ze ook in Wallonië de PS in. Dat doet net als in 1999, toen de CVP een historische electorale opdoffer kreeg in volle dioxinecrisis, ook nu heel wat analisten op hol slaan. In ’99 dachten velen dat de VLD de rol van belangrijkste politieke instrument van de burgerij van de CVP zou overnemen. In 2007 had de PS afgedaan en zou MR voortaan de leidende rol in het Franstalig landsgedeelte overnemen. In beide gevallen was LSP het oneens met die analyse. Uiteraard speelt het electorale gewicht een belangrijke rol bij het bepalen welke politieke formatie zich als leider van de natie kan opwerpen. Maar ook de lokale inplanting, de banden met het zogenaamde middenveld van vakbonden, mutualiteiten, vrouwenorganisaties, jeugdbewegingen, patroonsorganisaties etc. spelen mee. En voorts de capaciteit om een stabiel klimaat te creëren waarin de burgerij in alle rust kan doorgaan met haar belangrijkste activiteit nl. winst maken. Net op die vlakken schoten zowel de VLD na de dioxinecrisis als de MR na 2007 fors tekort. Voor de bedrijven was het een fiscaal feest met Reynders op financiën, maar voorts raakte MR niet vooruit.
Het Vlaams kartel had de verkiezingen gewonnen in 2004, 2006 en opnieuw in 2007. Dan pas begonnen de problemen, want hoewel de burgerij zich heel discreet opstelt tot op de rand van verwaarlozing, heeft ze het Belgisch bestel uitgerust met tal van knipperlichten en alarmbellen. Wie aan de ingewikkelde staatsstructuur wil sleutelen wacht een hindernissenparcours van bijzondere meerderheden, belangenconflicten, alarmbelprocedures en moet het agenda voldoende op voorhand kunnen vastleggen. Kortom: de grootburgerij heeft het schip niet onbewaakt verlaten zoals sommigen wilden geloven. Leterme was verkozen om op federaal niveau “goed bestuur” door te voeren naar Vlaams model. Daarvoor wou hij in vijf minuten politieke moed de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde erdoor jagen en een staatshervorming onderhandelen, de noodzakelijke voorwaarde om de regio’s – d.w.z. Wallonië en Brussel – voor hun verantwoordelijkheid te plaatsen. Reynders was verkozen om die responsabilisering van de regio’s door te voeren binnen het kader van het Belgisch bestel. Die twee posities waren onverzoenlijk.
De burgerij zet orde op zaken
Zowel Leterme als Reynders wilden Wallonië en Brussel op rantsoen zetten. Leterme via een staatshervorming waarvoor hij de PS nodig had. Reynders zonder staatshervorming, maar dat kon enkel zonder de PS. Pas na ruim 200 dagen onderhandelen en drie maand interimregering door Verhofstadt III slofte uiteindelijk Leterme I uit de startblokken in de door ons onmiddelijk na de verkiezingen van juni 2007 verwachtte samenstelling: rooms-blauw aangevuld met de PS. Die regering raakte niet vooruit, noch over BHV, noch over de staatshervorming, noch over het asieldossier en eigenlijk ook niet over de begroting. Bovendien werd ze geconfronteerd met een actieweek voor koopkracht die in totaal zo’n 80 tot 100.000 syndicalisten op de been bracht. De CD&V had zich in aanloop naar de verkiezingen in een onmogelijke positie gewrongen, maar tegelijk was er geen alternatief voor handen. Het moet een zucht van opluchting zijn geweest toen de N-VA in september van 2008 dan maar zelf besloot het kartel te verlaten. Zolang de fundamentele sociale en economische evenwichten, de voorwaarden om winst te incasseren, niet in gevaar worden gebracht, is de Belgische burgerij bereid veel door de vingers te zien. Dat veranderde bruusk toe eind september 2008 de economische crisis ons land trof.
De nervositeit van de burgerij omtrent het communautaire gekibbel nam toe naarmate de internationale economische crisis ons land naderde. Het werd steeds duidelijker dat ze moest tussen komen. De directe aanleiding daartoe werd het bijna faillissement van Fortis. Dat de kleinburgerij de politieke dominantie van de burgerij uitdaagt, tot daar toe. Maar dat ze het zeggenschap in één van de belangrijkste financiële instellingen durft betwisten is een brug te ver. Kleine aandeelhouders, waaronder wellicht ook enkele kleine garnalen naast een misnoegde middenlaag van beter begoeden en enkele meer of minder vervallen rijke families, trachtten via de rechtbank en rumoerige aandeelhoudersvergaderingen de verkoop aan BNP-Paribas stil te leggen in de hoop een betere deal af te dwingen. Nooit eerder sloeg ‘s lands establishment elkaar zo verrot in het bijzijn van de camera’s. Niet alleen aandeelhouders, maar ook rechters en politici vlogen elkaar publiek in de haren. Er moesten uiteindelijk heel wat zoenoffers gebracht worden, aan de top van Fortis, maar ook van het gerecht en de regering.
Veel syndicalisten zal het niet geschandaliseerd hebben. Dat de zogenaamde scheiding der machten niet meer is dan een façade weet iedereen die bij stakingsacties te maken krijgt met eenzijdige verzoekschriften en dwangsommen. Dat er politiek is tussengekomen in het Fortis arrest zou ons niet in het minst verbazen. In de pers werd zelfs geopperd dat men bij Francine de Tandt, voorzitster van de Brusselse rechtbank van koophandel, uitspraken kon bestellen. Het gerucht bevestigt wat heel wat syndicalisten al lang vermoeden in talloze arbeidsconflicten. Hoe dan ook, de burgerij zag de kans schoon om Leterme in conservatorship te plaatsen en hem te vervangen door een figuur die meer loyauteit aan de dag legt ten aanzien van de Belgische burgerij, minder verbonden is aan de sterk communautair geprofileerde jongere generatie CD&V’ers, sowieso al fin de carrière was en bovendien als broer van Eric Van Rompuy meteen een deel van de Vlaamsgezinde CD&V’ers zou matigen. Op de vraag wat hij zoal realiseerde tijdens zijn premierschap dat niet langer dan een jaar duurde, antwoordt Van Rompuy zelf vlak voor zijn afscheid in december jongstleden: “Ik moest helemaal niets doen. Er werd geen verandering gevraagd, maar stabiliteit.” En verder: “Ik paste toevallig in dat stukje tijdsgeest in België. In het jaar 2009 had het koninkrijk België dit nodig.“