In een reportage van de RTBF over de staking in 1966 van de vrouwelijke arbeider van FN-Herstal (rond de eis “gelijk loon voor gelijk werk”) werd één van de toenmalige leidsters gevraagd waarom het erop lijkt dat er vandaag nauwelijks nog vooruitgang wordt geboekt. De vrouw antwoordde: “omdat er niet meer gevochten wordt”. En zo is het. In een samenleving waarin de arbeidersklasse voor iedere cent moet vechten, voor iedere verworvenheid door strijd een krachtsverhouding moet uitbouwen, zal het patronaat steeds opnieuw proberen onze verworven rechten in te perken en op de helling te zetten.

Als ze vermoedt dat dit kan gebeuren zonder slag of stoot, aarzelt ze er geen enkel moment over om de sociale zekerheid in te perken, om aan principes van “gelijk loon voor gelijk werk” hun voeten te vegen,… De laatste 20 à 30 was de arbeidersbeweging constant in het defensief gedrukt door opeenvolgende besparingsrondes die vooral de overgrote meerderheid van werkenden en uitkeringsgerechtigden voor de winsten van de bedrijven lieten opdraaien. Indien er geen massale acties waren gevoerd toen de opeenvolgende regeringen het Sint-Annaplan, het Globaal Plan en het Generatiepact aan de werkende bevolking wilden opleggen, zou het patronaat en de regeringen die in haar dienst stonden de sociale politiek nog veel grondiger hebben afgebouwd.

Hetzelfde geldt voor andere sociale bewegingen zoals de vrouwenbeweging er één is. Zo gauw de aandacht verslapt en de troepen gedemobiliseerd zijn, begint het afbraakwerk. Een zeer duidelijk voorbeeld hiervan is de afbouw van de bijkomende deeltijdse werkloosheidsuitkering bij onvrijwillig deeltijds werk, iets waarop vandaag enkel nog niet-samenwonende werklozen recht hebben. In België gebeurt dergelijke afbraak, vooral door de sterkte van de georganiseerde arbeidersbeweging, meestal sluipend, niet met één grote maatregel, maar met een hele reeks van opeenvolgende “kleine” maatregelen.

De oude vrouwenorganisaties – meestal geleid door burgerlijke en kleinburgerlijke feministische krachten – zijn vandaag vaak nog slechts papieren organisaties. Grote mobilisaties die aanleiding kunnen geven tot een breed maatschappelijk debat liggen al lang achter ons. Nochtans toont de reële situatie van de grote meerderheid van vrouwen dat de weg verre van afgelegd is. We gaan er op bepaalde vlakken zelfs op achteruit.

 

Vrouwenbeweging of arbeidersbeweging?

Voor LSP/PSL ligt de oplossing echter niet in het doen herleven van die vrouwenorganisaties. Veel van de “vrouwenkwesties” vloeien immers rechtstreeks of onrechtstreeks voort uit de klassennatuur van het kapitalisme en kunnen niet definitief en volledig worden opgelost zonder die klassensamenleving in vraag te stellen. Veeleer dan vrouwenorganisaties, die geacht worden vrouwen uit alle maatschappelijke klasse samen te brengen, hebben werkende vrouwen nood aan arbeidersorganisaties die hun verantwoordelijkheid opnemen voor de zwakkere en gediscrimineerde lagen van de arbeidersklasse.

Dat was in het verleden feitelijk niet anders. De eisen van de vrouwenbeweging als aparte beweging werden pas bereikbaar eens de voorwaarden voor vrouwelijke onafhankelijkheid gecreëerd werden door de verworvenheden van de arbeidersbeweging, bijvoorbeeld het recht op onderwijs, de sociale zekerheid, openbare diensten en instellingen voor gezondheidszorg, een toegenomen loonpeil, … Het recht op abortus, de gemakkelijker echtscheiding, … hebben immers pas echt een impact als vrouwen ook over voldoende eigen financiële middelen beschikken en als, in het geval van abortus, er toegankelijke en betaalbare diensten bestaan waar vrouwen veilig terechtkunnen.

En vandaag zitten we in West-Europa in een situatie waarin burgelijke vrouwen zo goed als alles bereikt hebben wat ze willen bereiken, hoogstens kunnen ze nog meer plaatsjes in de hogere regionen van de samenleving verkrijgen. Werkende vrouwen hebben er echter weinig belang bij dat hun chef een vrouw is – dat maakt op zich weinig verschil. Idem voor de quota’s op verkiezingslijsten: deze bieden kansen aan een beperkte groep vrouwen die in de burgerlijke partijen actief is, maar eenmaal verkozen voeren deze vrouwelijke politici exact dezelfde politiek als hun mannelijke collega’s. Meer zelfs: een aantal van de grootste aanvallen op de levensstandaard en de positie van vrouwen (afschaffing van het verbod op nachtarbeid voor vrouwen, de afschaffing van een pensioenregeling die rekening houdt met de dubbele dagtaak en de gevolgen ervan op de loopbanen van vrouwen, de invoering van sterk onderbetaalde statuten als PWA’s, dienstencheques, statuut van onthaalmoeders,…) werden juist door vrouwelijke ministers doorgevoerd.

 

Nood aan een nieuwe arbeiderspartij

LSP/PSL roept sinds midden de jaren ’90 op voor de opbouw van een nieuwe arbeiderspartij. Toen werd immers duidelijk dat de werkenden de sociaal-democratische partijen SP.a en PS – die zich neerlegden bij de neoliberale politiek van sociale afbraak ten voordele van de winsten – niet zouden kunnen heroveren voor een politiek ten voordele van de werkenden en hun gezinnen. De arbeidersbeweging werd politiek dakloos, een situatie die tot vandaag voortduurt. Een situatie die uiteraard ook de werkende vrouwen politiek dakloos maakt.

Dit niet meer als maatschappelijke kracht met één stem kunnen spreken op het politieke toneel, heeft gemaakt dat steeds meer progressieve ideeën op de achtergrond zijn geraakt, o.a. anti-seksisme en anti-racisme. De beste tradities van de arbeidersbeweging, zoals de solidariteit en de eenheid in de strijd, moeten opnieuw van onder het stof worden gehaald. In de vakbonden en op de werkplaatsen moeten linkse militanten daar een rol in spelen. In de huidige crisis zal het patronaat en de tot haar dienst staande burgerlijke politici er immers alles aan doen om de arbeidersbeweging uit elkaar te spelen.

Een voorbeeld daarvan is bijvoorbeeld het voorstel van ex-pensioenminister Bruno Tobback (SP.a) om als oplossing voor de te lage pensioenen van vrouwen binnen koppels de pensioenbijdragen van de mannen gewoon de “delen” onder man en vrouw. Met andere woorden: het pensioen van de mannelijke helft van het koppel verlagen om het pensioen van de andere helft op te trekken. Alsof het pensioen van mannen te hoog zou zijn…

Dit soort voorstellen zijn niet eens bedoeld als “oplossingen”, maar vooral om de kracht die het patronaat en haar regering tot toegevingen kan dwingen – de georganiseerde arbeidersbeweging – te verdelen. Het geld voor de oplossing van de slechte maatschappelijke positie van vrouwen kan niet komen van de andere werkenden – wat je daar kunt vinden, zou trouwens nooit volstaan! Dat geld moet gevonden worden bij de parasieten in onze samenleving, bij zij die rijk worden door anderen voor zich te laten werken.

Om een programma te ontwikkelen en een krachtsverhouding op te bouwen om dat programma aan het patronaat op te leggen, heeft de arbeidersklasse echter naast haar vakbonden nood aan een arbeiderspartij, die alle lagen van de arbeidersklasse kan samenbrengen in de democratische discussie over wat nodig is om de problemen waarmee we geconfronteerd worden aan te pakken.

Het probleem ligt immers niet in de potentiele kracht van de arbeidersbeweging – die potentiële kracht is enorm – maar in het gebrek aan organisatie, het gebrek aan een eengemaakte stem op het politieke terrein. Dat gebrek maakt dat progressieve oplossingen die worden uitgewerkt door academici of ervaringsdeskundigen op diverse terreinen van de sociale politiek nauwelijks politieke aandacht krijgen gezien er geen enkele in het parlement vertegenwoordigde partij is om dat in hun eisenpakket op te nemen. Net als in het verleden, zullen ook de bredere lagen van de arbeidersbeweging door ervaring in de strijd met hun neus op deze noodzaak van een van het patronaat onafhankelijke partij gedrukt worden.

> Inhoudstafel van de brochure

Geef een reactie

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel