3. Meer dan een kwart eeuw explosie van onvolwaardige jobs
Het cliché geldt “na zeven vette jaren volgen zeven magere jaren”. Hiermee werpen regeringen alle verantwoordelijkheid voor de crisis af en wordt de werkenden meteen een “geschikte” reactie aangeboden: de broekriem aantrekken en wachten op betere tijden. Maar zoals meestal het geval is met clichés hebben ze wel een kern van waarheid in zich – jaren van opgang en neergang volgen elkaar op – maar daar houdt het mee op. In essentie beleeft de arbeidersklasse sinds het midden van de jaren ’70 een gestage achteruitgang. Dat wordt duidelijk als we de evolutie van de arbeidsmarkt bekijken.
We laten professor Jozef Pacolet (KUL) aan het woord (in het artikel “van dienstencheques naar arbeidsduurvermindering”), wanneer hij met een pleidooi voor collectieve arbeidsduurvermindering reageert op de resultaten van de Werkgelegenheidsconferentie van 2003. Hij verwijst naar het feit dat de totale gesalarieerde werkgelegenheid tussen 1973 en 2003 toegenomen is met 400.000 eenheden, maar in de marktsector nog met 150.000 eenheden gedaald is. “…de totale werkgelegenheidsgroei staat volledig op het conto van de toename in de zogenaamde quartaire sector of non-profitsector.”
“Dit op zich leerrijke verhaal over de kwetsbaarheid van het private sectorale weefsel om extra jobs te creëren – de marktsector heeft per saldo enkel jobs verloren – wordt echter ronduit negatief als men corrigeert voor de toenemende mate van deeltijds werk. Sinds de eerste oliecrisis van 1973 is er in België per saldo in voltijdsequivalent geen enkele job bijgekomen, integendeel, wij zitten vandaag nog 1% lager dan toen.”
Hij verwijst naar de toename van deeltijds werk en stelt dat: “…dankzij deze, al dan niet vrijwillige, individuele arbeidsduurvermindering, 400.000 arbeidsplaatsen gecreëerd zijn en dat mutatis mutandis, indien deze individuele arbeidsduurvermindering er niet was geweest, er 400.000 meer mensen in de werkloosheid zouden terechtgekomen zijn.”
In tegenstelling tot de jubelberichten van een aantal jaren terug over zeer lage werkloosheid, vooral in een aantal Vlaamse regio’s, zien we sinds midden jaren ’70 de creatie van massale structurele werkloosheid. De periodes van groei en relatieve werkcreatie slagen er sindsdien niet in die werkloosheid fundamenteel in te dijken. Dat is zo omdat “economische groei” en “verbetering van de levensstandaard van de arbeidersklasse” geen synoniemen zijn.
De periodes van groei in de jaren ’90 en in de nieuwe eeuw zijn periodes van “jobloze groei” geweest. De economische groei (lees: de toename van de winsten) werd geboekt door het afbouwen van de levensstandaard van de werkenden. Volwaardige jobs met volwaardige lonen werden afgebouwd en vervangen door deeltijdse, tijdelijke en laagbetaalde jobs.
Deze ontwikkeling gaat vandaag door en drukt zich uit in de veel grotere toename van de mannelijke werkloosheid in vergelijking met de toename van de vrouwelijke werkloosheid. Gezien mannen vooral werken in sectoren die op dit moment het hardst geraakt worden door de crisis, zoals de productie-industrie en de bouw, terwijl vrouwen vaker actief zijn in publieke (zorg)diensten, is het vooral de mannelijke werkloosheid die toeneemt (+34% tegenover een jaar terug, +10% voor vrouwen). (cijfers: De Standaard, 02/09/’09)
Maar het feit dat de dienstencheques, zowat het slechtste statuut dat men kan indenken, volgens alle commentatoren een belangrijke rol speelt in de minder snelle stijging van de werkloosheid bij vrouwen, toont al waar het om gaat. De stijging van het deeltijds werk (van minder dan 15% begin jaren ’90 tot meer dan 20% in 2003, rapport deeltijdarbeid van het Steunpunt werkgelegenheid, arbeid en vorming), dat geen volwaardige lonen biedt, raakt vooral de vrouwelijke werknemers. In 2006 werkte reeds 44,2% van de vrouwelijke werknemers deeltijds tegenover 7,8% van de mannelijke werknemers.
Waar vrouwelijke werkenden vandaag minder dan mannen worden geraakt door de recente toename van de werkloosheid, is ondertewerkstelling zich steeds meer aan het uitbreiden. We zouden de evolutie als volgt kunnen omschrijven: steeds meer vrouwen werken, maar een steeds kleiner percentage van hen verdient ook genoeg om onafhankelijk van te leven.
3.1. “Vrouwen kiezen voor deeltijds werk”
Niemand kan die laatste vaststelling ontkennen: een groot percentage van vrouwen werkt deeltijds, met alle gevolgen van dien voor hun inkomen vandaag, maar ook voor hun pensioen. Maar alle burgerlijke partijen bevestigen ten stelligste dat dit een vrije keuze van vrouwen is, dat vrouwen nu eenmaal hun gezin belangrijker vinden dan hun carrière. Meteen wordt dan ook verondersteld dat dit voor mannen niet geldt.
Het is zonder enige twijfel het geval dat de voornaamste reden voor vrouwen om deeltijds te werken de combinatie werk-gezin is, meer dan 60% van de vrouwelijke deeltijdwerkers geven dat alvast als reden op (tegenover een derde van de mannelijke deeltijdwerkers). Slechts 1 op 20 geeft de combinatie met een andere betrekking, met studies of met een (brug)pensioen op als reden (tegenover bijna 20% van de mannelijke deeltijdwerkers). Maar maakt dit het een “vrije” keuze? Dat is betwijfelbaar, zeker als je ziet dat slechts 10,5% van de vrouwelijke en 8,8% van de mannelijke deeltijdwerkers geen voltijdse betrekking wenst (gegevens: loonkloofrapport 2009 van de federale overheid).
In realiteit is het een opgedrongen “keuze”. De combinatie van te weinig kinderopvang (en te weinig opvang voor zieken, mensen met een beperking, bejaarden,…) met een zeer flexibele arbeidsmarkt met een zeer hoge werkdruk maakt dat een voltijdse job vandaag nauwelijks te combineren valt met de zorg voor een gezin. Deeltijds werk biedt een antwoord hierop, maar dan wel een antwoord dat werkende vrouwen in een afhankelijke positie houdt.
Het loonkloofrapport komt na uitgebreid onderzoek vooral tot de vaststelling dat het klassieke rollenpatroon – waarbij de man de voornaamste kostwinner van het gezin is en de vrouw een “bijverdienste” zoekt – stevig standhoudt op de arbeidsmarkt. De gevolgen hiervan voor bijvoorbeeld alleenstaande moeders (die 85% van de alleenstaande ouders uitmaken) zijn schrijnend.
Op 6minutes.be (23/06/2006) legt men op basis van de Arbeidsmarktflits van Steunpunt WAV het volgende uit: “Vaak brengen ze met een job niet meer geld binnen dan met een werkloosheidsuitkering. Voor alleenstaande moeders is het dikwijls financieel onhaalbaar om huishoudelijke taken uit te besteden en loopbaanonderbreking of tijdskrediet opnemen betekent ook inkomensverlies, de combinatie werk en gezin valt voor hen dus extra zwaar uit. De vaststelling is des te relevanter omdat het eenoudergezin het snelst groeiend gezinstype is. Tussen 1991 en 2003 daalde het aantal gezinnen van ouders met kinderen met 11 procent terwijl de groep eenoudergezinnen met liefst 34 procent aangroeide.”
Dus ja, vrouwen “kiezen” voor deeltijds werk. Maar “keuzes” worden gemaakt binnen welbepaalde omstandigheden. Dat het vrouwen zijn die deeltijds gaan werken om kinderzorg en betaalde arbeid te combineren, heeft uiteraard te maken met de maatschappelijke visie op man-vrouw-rollenpatronen, maar ook wanneer binnen het koppel die visie niet bestaat, lijkt het op een moment dat de kosten door gezinsuitbreiding stijgen logischer dat diegene die het minst verdient minder gaat werken. Over het algemeen, maar niet altijd, is dat de vrouw. Op die manier wordt dit klassieke rollenpatroon steeds opnieuw herbevestigd.
3.2. Een echte keuze mogelijk maken
Vandaag houdt de arbeidsmarkt geen rekening met de veranderingen die zijn opgetreden in ons gezinsleven. Een groot deel van de “vrouwenjobs” biedt gewoon niet voldoende loon om een gezin van in leven te houden, ook de creatie van de dienstencheques of het statuut van onthaalmoeders toont dit nogmaals aan: het idee erachter is “iets extra” verdienen, niet een volwaardig loon bieden.
De ervaring van de laatste 30 à 40 jaar, waarin we een grote toename hebben gezien in het aantal vrouwen dat buitenshuis werkt, toont dat hierin een verandering teweegbrengen niet evident is. Indien de overheid niets doet om dit te beletten, gaat de hogere tewerkstellingsgraad van vrouwen immers hand in hand met de constante groei van jobs die geen volwaardig loon bieden en meestal met onzekere statuten en contracten werken. We moeten echter vaststellen dat een hele reeks van die statuten juist door de overheid in het leven zijn geroepen en zelfs door de overheid worden gesubsidieerd (w at feitelijk betekent dat de werkende bevolking als belastingsbetaler en als betaler van sociale bijdragen deels haar eigen lonen betaalt).
Een andere politiek is nodig, maar dat is niet in het belang van het patronaat, dat van de positie van vrouwen gebruik maakt om extreem lage lonen te betalen en extreem slechte contracten aan te bieden. Een hele reeks elementen zijn nodig om verandering te bekomen en die elementen zullen niet verwezenlijkt worden zonder strijd van de arbeidersbeweging tegen de degeneratie van de arbeidsmarkt. We sommen hier de belangrijkste op.
Arbeidsduurvermindering zonder loonverlies en met bijkomende aanwervingen
Politiek is het nauwelijks een thema, burgerlijke politici wuiven het al snel terzijde als “onuitvoerbaar” en vooral “onbetaalbaar”, maar onder organisaties en experts die de problematiek van de arbeidsmarkt bestuderen, spreekt men over de nood aan arbeidsduurvermindering. De ene gaat zover om een algemene arbeidsduurvermindering te bepleiten (zoals professor Pacolet, maar ook bijvoorbeeld de Gezinsbond, niet meteen bekend als een radicaal linkse instelling), anderen houden het bij de “creatie van schoolbeljobs” en dergelijke, zoals bijvoorbeeld de vrouwenwerking van CD&V.
De meesten onder hen voegen er niet “zonder loonverlies” aan toe, maar zonder die toevoeging heeft de operatie weinig zin als het doel verbetering van de vrouwenlonen is. Velen organisaties die verbonden zijn aan de burgerlijke partijen of gesubsidieerd worden door de overheid citeren echter “gelijkheid” als doel, wat meestal inhoudt dat ze voor de verhoging van de laagste lonen (waar vrouwen oververtegenwoordigd zijn) een compensatie willen door de verlaging (of de niet-verhoging, wat op hetzelfde neerkomt) van de hogere lonen.
Professor Pacolet stelt in het al geciteerde artikel uit 2003 dat “… enkel een massale en drastische maatregel van veralgemeende (eventueel gefaseerde) arbeidsduurvermindering erin zou kunnen slagen om het effect van de productiviteitswinst – (…) de voorbije 30 jaar nam ons reëel BBP toe met 70% terwijl het volume gesalarieerde werkgelegenheid in voltijdequivalent daalde met 1% – op de arbeidsmarkt recht te trekken.”
Hij verwijst hierbij naar het feit dat de creatie van werkgelegenheid in de marktsectoren – waar o.a. door lange vakbondstradities hogere lonen werden afgedwongen – al lang stagneert. Dit toont aan hoe de economische groei in die periode verkregen werd door arbeiders langer en harder te laten werken, waardoor aan de andere zijde een massale werkloosheid ontstaat.
En als er werkloosheid is, zeker een blijvende hoge werkloosheid, zullen de bazen niet nalaten dat in hun voordeel te draaien. Ze gebruiken de enorme arbeidsreserve om de arbeiders tegen elkaar uit te spelen en de lonen te drukken. Het is binnen dit kader dat discriminatie plaats kan vinden. De strijd voor volledige tewerkstelling is dan ook van het allergrootste belang in de strijd tegen discriminatie op de arbeidsmarkt en tegen de steeds verdergaande afbouw van de arbeids- en loonvoorwaarden.
Naast de strijd tegen de werkloosheid door het verdelen van de beschikbare arbeid over alle mensen die kunnen werken, is arbeidsduurvermindering ook noodzakelijk om mensen meer tijd te geven voor andere zaken dan werk, zoals het gezin, maar ook voor studies, hobby’s, deelname aan het syndicale of politieke leven,… De vrijwillige arbeidsduurvermindering, ook in de vorm van tijdelijke uitstap uit de werksituatie zoals tijdskrediet, maakt dat vrouwen weinig mogelijkheden hebben om minder te werken om iets bij te leren bijvoorbeeld (wat meespeelt in de redenen waarom vrouwen in het algemeen minder promotie maken in verschillende sectoren) omdat hun uitstap al moet gebeuren om toegenomen taken in het gezin op te vangen.
LSP/PSL eist dan ook de invoering van de 32-urenweek zonder loonverlies en met bijkomende aanwervingen in een eerste stap naar het oplossen van de werkloosheid en de te hoge werkdruk.
Omzetting van alle nepstatuten in echte jobs
Als we het vergelijken met de situatie begin jaren ’70 wordt onze huidige arbeidsmarkt overwoekerd met allerlei slechte statuten. Er komen wel nieuwe jobs bij, maar een zeer groot percentage ervan is tijdelijk, deeltijds en/of laagbetaald. Dat is niet alleen het geval in de privésector, maar ook bij de overheid. Het percentage contractuelen neemt steeds toe, wat een kloof creëert tussen de vastbenoemde ambtenaren en de contractuelen die niet het statuut en dus ook niet de werkzekerheid noch de betere pensioenen van de openbare diensten krijgen.
En het gaat op dat vlak van kwaad naar erger: nu ligt in de Post het voorstel op tafel voor “wijkpostbezorgers”, mensen (studenten, langdurig werklozen, oudere werklozen, huisvrouwen,…) die verondersteld worden zo’n drie uur per dag te werken voor nauwelijks 8 euro per uur. Voorlopig is de maatregel bevroren door de reactie van de postbodes, maar de directie laat er geen twijfel over bestaan dat een dergelijke maatregel “noodzakelijk” is in het kader van de liberalisering van de postmarkt in de Europese Unie.
Het is in de openbare diensten ook niet het eerste of enige feit. Naast de toename van het aantal contractuelen is er ook het afstoten van bepaalde taken, zoals het inschakelen van privé-poetsdiensten bijvoorbeeld (i.p.v. het kuispersoneel essentieel dezelfde voorwaarden te bieden als de andere werkenden in de dienst) of de afbouw van de schoolkeukens en het inschakelen van cateringbedrijven.
Die aangehouden poging tot het breken van de door strijd bekomen statuten en contracten was ook duidelijk in de acties van Carrefour, met de creatie van een supermarkt in Brugge waar door het behoren tot een ander paritair comité andere loon- en arbeidsvoorwaarden gelden. Het was in het laatste tijdperk ook duidelijk in het afstoten van steeds meer werk uit de grote werkplaatsen naar onderaannemers die hun personeel slechtere voorwaarden bieden.
Vrouwen zijn absoluut oververtegenwoordigd in deze nepstatuten, maar ook migranten en steeds meer jongeren worden gedwongen deze werkomstandigheden te ondergaan, waarbij geen enkele zekerheid geboden wordt dat je ook morgen nog in staat zult zijn de huur te kunnen betalen. Ook alle voorstellen die bij de traditionele partijen de ronde doen om de werkzaamheidgraad bij oudere werklozen op te trekken, gaan in deze richting.
Dit moet stoppen. Indien de arbeidersbeweging er niet in slaagt deze ontwikkeling in te dijken en om te keren door de strijd voor volwaardige jobs, is de enige mogelijke uitkomst een arbeidsmarkt die lijkt op de Amerikaanse, waar werkenden vaak twee of zelfs drie deeltijdse jobs moeten aanhouden om een leefbaar inkomen te krijgen.
Zo’n arbeidsmarkt heeft ook gevolgen voor de sociale politiek van de overheid. Lagere lonen en afwisselende periodes van werk en werkloosheid voor een grote laag van de werkenden betekenen immers ook minder inkomsten voor de sociale zekerheid. Op het einde van de rit staan dan de privatisering van de zorg, een verdere afbouw van het wettelijke pensioen, de beperking van de werkloosheidsuitkeringen in de tijd, enz.
Op de toename van onzekerheid en armoede staan dan steeds minder limieten, met alle gevolgen van dien. Zo zijn in de VS steeds meer kinderen aan het werk in de landbouw, vaak kinderen van migranten die niet voldoende verdienen om hun gezin in leven te houden. Ook in Oost-Europa, waar 20 jaar terug het kapitalisme opnieuw werd ingevoerd, met o.a. een enorme daling van de levensstandaard en in veel gebieden ook de daling van de levensverwachting zelf tot gevolg, kent kinderarbeid opnieuw een opgang.
LSP/PSL vecht dan ook voor de omzetting van alle nepstatuten in de privé en bij de overheidsdiensten in voltijdse jobs met volwaardige lonen (met een minimum nettoloon van 1500 euro). We verzetten ons tegen een verdere daling van de zogenaamde patronale bijdragen aan de sociale zekerheid en eisen een terugschroeving van die maatregel (die de sociale zekerheidskassen jaarlijks berooft van 5 tot 6 miljard euro, die vandaag volledig in de zakken van de aandeelhouders van de grote bedrijven verdwijnen) met terugwerkende kracht.
De creatie van openbare diensten voor zorg en hulp aan de gezinnen
Maar ook met dit soort maatregelen – collectieve arbeidsduurvermindering en omzetting van alle nepstatuten in voltijdse en vaste jobs – zal het voor vrouwen niet evident zijn zich volwaardig in de arbeidsmarkt in te schakelen. De reden is dat van werkende vrouwen een dubbele dagtaak wordt verwacht: werken buitenshuis en het merendeel van de (kinder-)zorg en het huishoudelijk werk. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dit deel van de bevolking in enorme aantallen laat weten zich uitgeput te voelen en dat depressies hier welig tieren.
De situatie waarbij de vrouw in het gezin deze huishoudelijke en zorgtaken opneemt en daar op haar eentje verantwoordelijk voor wordt gesteld, wordt vaak voorgesteld als een natuurwet. Nochtans is het kerngezin zoals we dat vandaag kennen niet zo oud, in de grotere samengestelde gezinnen uit vroegere tijden was kinderopvang, het bereiden van maaltijden en de was en de plas veel meer een collectief gebeuren. Er zijn natuurlijk allerlei apparaten in het leven geroepen om dit huishoudelijk werk sneller te doen verlopen, maar wanneer de arbeid buitenshuis en de arbeid binnenshuis worden opgeteld, leidt dit tot de vaststelling dat vrouwen met kinderen een pak minder vrije tijd hebben dan mannen, die gemiddeld nochtans meer uren buitenshuis werken.
Het is een situatie die ook volop meespeelt in de gemiddeld lagere lonen voor vrouwen. Bazen geven in het algemeen en zeker in de best betaalde – en dus meest winstgevende – sectoren en jobs absoluut de voorkeur aan mannen in de leeftijd tussen 25 en 54 jaar (gemiddelde tewerkstellingsgraad boven de 80%), met een piek voor de leeftijdsgroep van 30 tot 44 jaar (tot bijna 90%). Hoewel in sectoren als onderwijs en gezondheidszorg vrouwen de meerderheid van het personeel uitmaken, vormen ze vaak ook daar een kleine minderheid in de kaderfuncties. Hoeveel studies er ook gepubliceerd mogen worden over de gunstige effecten van vrouwen in leidinggevende functies, voor kaders hebben bazen de voorkeur aan personeel dat niet zwanger kan worden en dat niet geacht wordt af en toe spoedverlof op te nemen omdat de kinderen ’s morgens ziek zijn opgestaan. Hoe hoger de lonen in een bepaalde functie, hoe lager het aandeel vrouwen je erin zult aantreffen. Omgekeerd betekent de feminisering van een bepaald beroep of functie meestal dat de beroepsinkomens relatief gaan dalen (door minder werkuren of minder flexibele werkuren).
LSP/PSL ziet de huishoudelijke taken (feitelijk de verzorging van de werkenden om ervoor te zorgen dat ze er de volgende dag weer staan) en kinderzorg (het opvoeden en verzorgen van de volgende generatie) niet als de verantwoordelijkheid van de individuele vrouw in het gezin, noch als de taak van het individuele gezin. We denken dat de samenleving hier een verantwoordelijkheid te dragen heeft want die taken zijn onontbeerlijk om de samenleving te laten draaien.
Kinderopvang
Zo eisen we gratis kinderopvang van goede kwaliteit, dus met goed betaalde en opgeleide werkkrachten.
Michel Vandenbroeck, voorzitter van het Expertisecentrum voor opvoeding en kinderopvang, luidt de alarmbel in een interview in Knack (02/09). Over de wachtlijsten voor kinderopvang in Vlaanderen stelt hij: “Kind en Gezin heeft onlangs wel de zoektocht van ouders in kaart gebracht. Daaruit bleek dat één op de tien geen plaatsje vindt. En dat nog eens één op de tien vrede moet nemen met een plaatsje dat hen niet past. Dat is immens veel. Die mensen moeten vaak drastische beslissingen nemen: minder werken, niet werken, jobaanbiedingen weigeren. Dat tekort is er al sinds eind jaren tachtig, onafgebroken.”
Over de maatregelen vanwege de overheid om dit tekort op te lossen: “Eind jaren tachtig en begin jaren negentig was het gouden antwoord daarop: onthaalmoeders. Ze kosten niet veel en je hoeft er geen instellingen voor te bouwen. En voor werkzoekende vrouwen was het in economisch onzekere tijden een makkelijke manier om aan de slag te gaan. (…) het tweede gouden antwoord lag daarna jarenlang in de zelfstandige, niet-gesubsidieerde sector. Ook daar kun je als beleidsmaker snel en met weinig investeringen veel nieuwe plaatsen creëren. Maar die zijn helaas niet duurzaam. De gemiddelde levensduur van een onthaalmoederschap is vandaag vijf à zes jaar. 10 à 20 procent houdt het amper twee jaar vol (…). Hetzelfde geldt voor de zelfstandige kinderdagverblijven: voor elke plaats die we willen, moeten we er twee creëren want er gaat telkens één verloren. We zijn dus al een hele tijd aan het investeren in sectoren die niet duurzaam zijn. Dat is een tijdbom.”
De oplossingen? Net als LSP/PSL brengt hij de noodzaak naar voor om onthaalmoeders een professioneel statuut te geven als volwaardige werknemers van de dienst waarbij ze aangesloten zijn. Hij wil ook meer investeringen in de gesubsidieerde kinderdagverblijven, de enige duurzame structuur in de kinderopvang. Dat kost geld, maar is de enige garantie op een goede kwaliteit van de kinderzorg. Dat is voor de samenleving een legitieme investering in de toekomst. Michel Vandenbroek: “We weten uit onderzoek dat kinderen heel veel voordelen ondervinden in hun ontwikkeling als de kinderopvang van hoge kwaliteit is. De kinderen bij wie dat bovendien het duidelijkste merkbaar is, zijn kinderen uit zwakkere sociale milieus. Hun taalontwikkeling, cognitieve ontwikkeling, sociale ontwikkeling, alles heeft er baat bij.”
LSP/PSL deelt zijn analyse maar denkt dat hij in zijn voorstellen tot oplossing niet ver genoeg gaat. Wij denken niet dat privécrèches gelijke subsidies moeten krijgen als de openbare crèches, wij denken dat de privésector, die toch draait op het maken van winst, in de kinderopvang, net als in andere zorg, niets te zoeken heeft. Wij eisen een nationale coördinatie van gemeentelijke openbare kinderopvangdiensten, die zowel de bestaande crèches als de bestaande onthaalmoeders groeperen en de zorg organiseren op maat van de behoeften. We eisen voor het al het betrokken personeel een overheidsstatuut.
Jeugdzorg
Maar kinderopvang alleen is niet voldoende. Wie elke dag de krant leest, wordt overstelpt door berichten van lange wachtlijsten en andere signalen van tekorten in de opvang van nagenoeg alle groepen die opvang nodig hebben: mensen met een handicap, jongeren in een problematische opvoedingssituatie, zorgbehoevende bejaarden.
Zo titelde de voorpagina van De Standaard op 04/09 “Jeugdtherapeuten bieden noodhulp als vrijwilliger”. Het artikel begint met: “Een kerngroep van Antwerpse jeugdtherapeuten heeft besloten voorlopig maar als vrijwilliger te doen wat moet gebeuren: ook op zaterdag en na de schooluren eerstelijnszorg aanbieden aan de talloze jongeren in moeilijkheden die nood hebben aan begeleiding en die maar niet door de wachtlijsten raken. (…) Het gaat om jongeren die op de rand van de criminaliteit hebben gestaan, die thuis mishandeld werden, jongeren die het helemaal niet meer zien zitten. ‘En ook jongeren van wie te zien is dat ze “ernstig” zullen ontsporen als ze nu geen begeleiding krijgen. Maar die zullen ze pas krijgen als ze straks ernstig ontspoord zijn’, zegt Ingrid De Jonghe, initiatiefneemster.”
Het gebrek aan investeringen in deze zorg – en ondanks de regionalisering zien we hetzelfde plaatje in alle gewesten in België – laten het aan de gezinnen over om “hun plan te trekken” met problemen die ze vaak niet kunnen oplossen. Veel vrouwen gaan dan ook deeltijds werken of trekken zich zelfs volledig terug uit de arbeidsmarkt, niet als de kinderen klein zijn, maar als ze beginnen te puberen, in een poging om alles terug recht te trekken.
Bejaardenzorg
Is het niet schandalig dat in een land dat miljarden veil had om de banken te redden, er blijkbaar geen geld is om jongeren in problematische situaties te begeleiden? En toch geldt dit beeld voor nagenoeg alle zorgfaciliteiten. De combinatie van wachtlijsten en de hoge prijs voor bejaardentehuizen (de gemiddelde prijs ligt een serieus pak hoger dan het gemiddelde pensioen) leiden ertoe dat een aantal bejaarden opgevangen wordt door de gezinnen van hun kinderen, maar zonder dat dit een vrije keuze was. Het gebrek aan thuiszorgdiensten maakt dat het extra werk dat hierbij komt kijken gewoon door de gezinnen moet worden opgevangen, terwijl daar niet steeds ruimte voor is.
Het is een recept voor familiedrama’s omdat de bijkomende druk de spanningen ten top kan drijven. Waar kindermishandeling al iets minder taboe is geworden (hoewel dat vooral betekent dat er cijfers over bekend zijn, maar niet dat er oplossingen bestaan gezien het gebrek aan investeringen in opvang en begeleiding), ligt er nog een groot taboe op oudermishandeling. Experts verwachten dan ook dat het cijfer van 3 tot 10% ouderen die psychologisch of fysiek geweld, verwaarlozing of diefstal van hun middelen ondergaan slechts het topje van de ijsberg is.
Gehandicaptenzorg
Hetzelfde geldt voor het schandalige gebrek aan opvang in de gehandicaptensector. In de media verschijnen regelmatig schrijnende verhalen van mishandeling, moord en moordpogingen en totale wanhoop bij de gezinnen die met de zorg voor mensen met een handicap geconfronteerd worden, maar niet over de middelen noch de kennis beschikken om dat ook aan te kunnen. Net zoals bij kinder- en jeugdzorg en ouderenzorg worden zij echter met de vinger gewezen als de zaken aan hun controle ontsnappen en ernstig mislopen. Maar het is voor niemand een goede zaak – noch voor de persoon met de fysieke of mentale handicap, noch voor het gezin in kwestie – dat zwaar hulpbehoevende personen 24 uur op 24 door familie moeten worden opgevangen.
We begrijpen dat mensen alternatieven willen op de klassieke zorgstructuren, waar het vaak alles of niets is: je gehandicapte kind in een instelling stoppen of hem/haar thuis opvangen. Met de nodige middelen kunnen alternatieven worden uitgewerkt op maat van de betrokkenen: dagverblijven, uitgebreide thuiszorg,… waar voldoende goed opgeleid personeel de druk op de gezinnen kan verlichten. Net als in de kinderopvang is het voorzichtigheid geblazen over hoe je dat organiseert. Vandaag maakt het gebrek aan voldoende middelen dat dit op zich progressieve idee over keuze in de opvang en het inspraak geven aan de betrokkene in de vorm van opvang die hij/zij verkiest – d.m.v. het persoonlijk assistentiebudget waarmee de persoon met een handicap zelf kan beslissen welke zorg hij/zij inkoopt – misbruikt wordt om in de sector laagbetaalde jobs te creëren en de privésector binnen te loodsen.
LSP/PSL eist dan ook een uitbreiding van de zorg in de jeugdsector, in gehandicapten- en bejaardenzorg. We willen publieke, kwaliteitsvolle instellingen met voldoende personeel met een overheidsstatuut en een drastische uitbreiding van de thuiszorg (eveneens via openbare diensten) voor gezinnen die met deze noden geconfronteerd worden.
Dit soort diensten zou het leven voor een gans pak gezinnen al ernstig verbeteren en een oplossing bieden voor eventueel aanwezige spanningen. Maar om werkende vrouwen gelijke kansen op de arbeidsmarkt te bieden, moeten er ook op vlak van de “gewone” huishoudelijke arbeid – de was en de plas, koken voor het gezin, … – collectieve alternatieven komen op de onbetaalde arbeid van vooral vrouwen (nagenoeg alle onderzoeken komen tot een gemiddelde in de buurt van drie vierden van de huishoudelijke taken die door de vrouw worden vervuld) in het gezin.
Niet dienstencheques, maar openbare diensten voor hulp in het huishouden
Wij eisen bijvoorbeeld dat op de werkplaatsen en in de scholen een kwaliteitsvolle verse maaltijd wordt aangeboden, zodat gezinnen zelf kunnen kiezen of ze ’s avonds nog koken of niet. Misschien heeft niet iedereen er behoefte aan dat iemand bij hen komt kuisen, maar het succes van de dienstencheques voor poetshulp aan huis of voor was- en strijkwerk toont toch dat de behoefte groot is. En vandaag zijn er veel gezinnen die wel behoefte hebben aan dat soort diensten, maar het niet kunnen betalen: grote gezinnen en gezinnen met kleine kinderen, bejaarden, mensen die langdurig ziek zijn, ….
Maar hier zien we weer die perverse ontwikkeling waarbij een op zich progressief gegeven – het creëren van diensten die voor werkende vrouwen de huishoudelijke arbeid verlichten – door het tekort aan middelen die de regering ervoor vrijmaakt uiteindelijk leidt tot zowat de slechtste contracten, werkomstandigheden en lonen die je op de arbeidsmarkt kunt vinden.
LSP/PSL is er niet mee akkoord dat de armste lagen van de bevolking voor peanuts moeten werken in gezinnen die zich dat kunnen permitteren (hoewel we begrijpen dat die gezinnen er gebruik van maken gezien dat vaak een vereiste is om beide partners toe te laten voltijds te werken). We eisen dat het systeem van dienstencheques wordt omgevormd tot een openbare dienst, met vastbenoemd personeel met degelijke lonen en arbeidsomstandigheden, die publiek wordt gefinancierd en gratis wordt aangeboden aan wie er nood aan heeft.
3.3. De loonkloof tussen mannen en vrouwen verkleint niet
In de jaren ’60 kwam wereldwijd een strijd op gang rond de eis voor “gelijk loon voor gelijk werk”. In eigen land voerden de vrouwelijke arbeiders van de wapenfabriek FN-Herstal een 12 weken lange strijd, waardoor een gevoelige loonsverhoging werd bekomen. Sindsdien werd het principe opgenomen in o.a. Europese en verschillende nationale wetten, in charters allerhande,…
Maar vandaag kunnen we overal ter wereld vaststellen dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen zeer hardnekkig is. In het vorige stuk leggen we al uit hoe de slechte positie van vrouwen op de arbeidsmarkt grotendeels voortvloeit uit de dubbele taak van werkende vrouwen, het feit dat ze zwanger kunnen worden en een groot deel van de zorgtaken in de samenleving opvangen, waardoor in vergelijking met mannelijke arbeiders minder energie en tijd overblijft voor hun job, minder mogelijkheden ook tot superflexibiliteit.
Bij ABVV en ACV kun je uitgebreide dossiers over de loonkloof vinden, ook de overheid erkent vandaag met haar jaarlijkse rapporten (sinds 2007) over de loonkloof dat het probleem nog steeds reëel is en een groot effect heeft op het leven en de sociale positie van vrouwen. Het loonkloofrapport 2009 overloopt een hele reeks statistieken die de loonkloof bekijken vanuit verschillende hoeken.
De belangrijkste vaststelling van het rapport is dat de loonkloof overal aanwezig is, niet alleen in de maand- en jaarlonen (wat deels verklaard wordt door het meer deeltijds werken van vrouwen), maar ook in de bruto-uurlonen. Een aantal cijfers uit het rapport:
- Vrouwen maakten in 2006 45.60% van de werknemers uit en vervulden 40,87% van de bezoldigde werkdagen; ze kregen hiervoor 37,06% van de totale loonmassa. Een op twee vrouwen verdient minder dan 2.250 euro bruto per maand, terwijl dit bij mannen bij slechts vier op tien het geval is. Bijna twee mannen op tien verdienen meer dan 3.500 euro bruto per maand, slechts één vrouw op tien heeft een dergelijk loon. Hoe hoger de lonen (vanaf 3.500 euro bruto), hoe miniemer het aandeel van het aantal vrouwen: 3% van de mannen verdient meer dan 6.000 euro bruto per maand tegenover 1% van de vrouwen.
- In de bruto-jaarlonen van voltijds werkende mannen en vrouwen is er een gemiddeld verschil in loon van 12% en een gelijkaardige kloof in de premies. Vermoed wordt dat het verschil nog groter zou zijn indien er ook de extra voordelen zoals bedrijfswagens e.d. zou worden bijgeteld.
- Als we bij de groep van voltijds werkenden ook de deeltijdsen bijtellen, stijgt de loonkloof tot een verschil van 24% in de gemiddelde bruto-maandlonen van mannen en vrouwen. In bedrijven (industrie en diensten) kleiner dan 10 werknemers blijkt de loonkloof iets kleiner (10%), maar daar liggen de lonen voor alle werknemers lager dan in de grotere bedrijven. Uitzondering op de lagere loonkloof in kleine ondernemingen is de semi-openbare, grotendeels socio-culturele sector, waar de loonkloof zelfs oploopt tot 20%.
- In de privé-sector ligt de loonkloof (in bruto-uurlonen van voltijdse en deeltijdse werknemers) onder arbeiders op 16%, bij bedienden zelfs op 27%. In de publieke sector is er daarentegen nauwelijks sprake van een loonkloof bij de statutaire (vast benoemde) werknemers, terwijl die bij contractuelen terug oploopt tot 7%. Als we dat bekijken op vlak van de jaarlonen, komen we in de privé-sector terecht op een loonkloof van 37% voor de arbeiders en 38% voor de bedienden; in de publieke sector op 20% voor de contractulen en 11% van de statutairen. Totaal geeft dat aan dat vrouwen per jaar gemiddeld slechts 75% van een gemiddeld mannenloon verdienen.
Een aantal andere interessante vaststellingen in het rapport zijn:
- Vrouwen zijn oververtegenwoordigd in sectoren en beroepen waar minder te verdienen valt.
- De loonverschillen tussen mannen en vrouwen lopen samen met de verschillen tussen hoge en lage lonen in een sector. De gemiddelde algemene loonverschillen (tussen de laagste en hoogste lonen in een sector) variëren van 33,66% in de houtindustrie tot 65,3% in de luchtavaart. De twee sectoren met de grootste algemene loonkloof zitten in de top drie van de sectoren met de grootste gemiddelde loonkloof tussen mannen en vrouwen.
- De gegevens bevestigen grotendeels het rollenpatroon. De werkzaamheidsgraad van mannen ligt telkens hoger dan die van vrouwen, en het verschil wordt meer uitgesproken binnen het huwelijk (en is relatief beperkt bij vrijgezellen). Concreet: gehuwde mannen hebben gemiddeld hogere lonen dan ongehuwde mannen, maar vrouwen met kinderen hebben gemiddeld lagere lonen dat vrouwen zonder kinderen.
Wat niet in het loonkloofrapport bekeken wordt, maar wel doorschemert in de bevestigingen in het rapport dat de lonen in de kleine bedrijven gemiddeld een pak lager liggen (met grote verschillen naargelang de sector) dan in grote bedrijven, is het verschil tussen collectief onderhandelde lonen en individueel overeengekomen lonen. De lonen in gesyndiceerde bedrijven liggen hoger dan in kleine bedrijven waar de vakbond niet aanwezig is. De loonkloof (algemeen en tussen mannen en vrouwen) ligt het laagst onder statutairen in de openbare diensten, waar de lonen volgens welbepaalde regels vastliggen.
LSP/PSL heeft dan ook een probleem met de aanpak die aan vrouwen wordt voorgesteld in de Equal Pay Day campagne. Op de website www.sosgriet.be krijgen vrouwen “5 recepten om meer te verdienen”, met tips over hoe je best individueel onderhandelt over je loon. Geen enkele van die vijf tips brengt de voor alle arbeiders die hun werkomstandigheden en loon willen verbeteren beste tip naar voor: actief worden in de vakbond op je bedrijf en daar vechten voor een strijdbaar programma. O.a. eisen voor vakbondsaanvertegenwoordiging in kleine bedrijven en het uitwerken van een vakbondswerking naar de precaire statuten toe (interim, contractuelen in de openbare diensten, deeltijdsen, mensen met een tijdelijk contract,…) om de strijd te voeren voor de omzetting van die statuten in vaste contracten,… ontbreken totaal in de aanpak van deze campagne, terwijl het voor alle arbeiders de beste garantie is dat hun rechten verdedigd worden.
En het toont een voor de arbeidersbeweging pijnlijk probleem nogmaals aan. De Equal Pay Day campagne is immers niet een zuivere vakbondscampagne van het ABVV, maar een samenwerking met zij-kant, de vrouwenwerking van de SP.a dat niet alleen socialisme, maar ook gewoon verzet tegen het neoliberalisme en alle problemen dat het neoliberalisme creëert voor werkende mensen aan de kant heeft gezet. Niet alleen voor wat betreft hun vrouwenstandpunten, maar op alle terreinen van het vakbondswerk is de breuk met SP.a/PS (en met CD&V/CDH voor de christelijke arbeidersbeweging) noodzakelijk om opnieuw echt stappen vooruit te kunnen zetten en een programma uit te werken dat onafhankelijk is van de heersende klasse en de politieke groepen die haar dienen.
3.4. Vrouwen uit de (niet-EU-) migrantengemeenschap lijden onder een dubbele problematiek
Het loonkloofrapport biedt ook een zicht op de arbeidsmarktsituatie van migranten. Zo blijkt er geen verschil te merken in de werkzaamheidgraad van mannelijke werknemers met de Belgische nationaliteit en die van mannelijke werknemers afkomstig uit andere EU-landen (voor beide een werkzaamheidgraad van 69%). Bij vrouwen is er een licht verschil: voor Belgische vrouwen ligt de werkzaamheidsgraad op 57%, voor vrouwen uit andere EU-landen op 52%.
De verschillen tussen Belgische werknemers en zij afkomstig uit niet-EU-landen zijn echter enorm: voor mannen met een niet-EU-nationaliteit daalt de werkzaamheidsgraad tot 52% en voor vrouwen maar liefst tot amper 25%. De negatieve impact van een vreemde nationaliteit of geboorteland op de kansen op werk is telkens groter voor vrouwen dan voor mannen.
Het loonkloofrapport stelt dan ook dat de genderkloof (verschil tussen mannen en vrouwen) nog aanzienlijk vergroot wordt door de “etnische kloof”. Vrouwen met een niet-EU-nationaliteit hebben nog niet half zoveel kans op werken als mannen uit die cateorie en eveneens niet half zoveel kans op een job als Belgische vrouwen en vrouwen met een EU-nationaliteit. Ook de loonkloof (uitgedrukt in verschillen tussen bruto-uurlonen) ligt telkens hoger bij niet-Belgische werknemers dan bij Belgen.
Deze gegevens tonen hoe futiel en steriel de door de politiek en de media opgeklopte heisa rond de hoofddoek is. Na protesten tegen het hoofddoekverbod in laatste Antwerpse scholen waar dat nog niet eerder het geval was, heeft de raad van het gemeenschapsonderwijs beslist religieuze symbolen in al haar scholen te verbieden. In Antwerpen volgt ook het christelijk onderwijs op die weg, hoewel zij geen algemeen verbod instellen voor scholen buiten Antwerpen. Aan Franstalige kant is de MR na haar nederlaag in de regionale verkiezingen nu ook op deze populistische trein gesprongen en ijvert ze eveneens voor een hoofddoekenverbod in de scholen en voor het personeel in openbare diensten.
De kwestie is ondertussen driftig aan het uitdijen. Nadat op initiatief van de burgemeester van Antwerpen, Patrick Janssens (SP.a), een hoofddoekenverbod is ingesteld voor het stadspersoneel dat in contact staat met het publiek, is dat uitgebreid naar een aantal andere steden. In de pers worden nu ook gevallen gemeld van rechters die vrouwen die voorkomen sommeren hun hoofddoek af te nemen. Recht op vrije meningsuiting en godsdienstvrijheid zijn er blijkbaar niet voor vrouwen die een hoofddoek willen dragen.
LSP/PSL heeft steeds haar steun geboden aan moslimmeisjes die protesteerden tegen het verbod op de hoofddoek in school. Het verbod zou dan immers wel kaderen in de strijd tegen reactionaire krachten (waarbij meestal dan wel de wereldwijde moslimgemeenschap gelijk wordt gesteld aan de reactionaire krachten die erin aanwezig zijn), maar is op dat vlak absoluut contraproductief.
Het steeds opnieuw stigmatiseren van de islamitische migrantengemeenschap, die reeds op vlak van onderwijs, tewerkstelling, huisvesting, … gediscrimineerd wordt, leidt immers net tot een versterking van de reactionaire krachten en een meer op zichzelf plooien van de gemeenschap. Cijfers hierover zijn niet te vinden, maar vermoed mag worden dat die gemeenschap zowel voor tewerkstelling als voor huisvesting die vooral binnen de eigen gemeenschap vindt. Hierbij wordt nu nog eens een uitzondering op de wettelijke vrije meningsuiting speciaal en enkel voor hen gevoegd.
LSP/PSL wil een einde aan het hoofddoekenverbod in de scholen en voor werknemers in de openbare diensten. Dat is echter niet voldoende. Het verbod in het gemeenschapsonderwijs is er gekomen onder specifieke omstandigheden, namelijk in een periode waarin niet alleen de werkloosheid en armoede steeg, voor iedereen, maar met de meest schrijnende gevolgen voor de zwakste lagen, o.a. migranten, en in een kader waarin het onderwijs het met steeds minder middelen moet doen.
Naast de eerder geciteerde eisen die een oplossing moeten creëren voor de werkloosheid, eisen we dan ook veel meer middelen voor het onderwijs dat toch geconfronteerd wordt met alle problemen die onze samenleving bestaan. Onze syndicalisten in het onderwijs vechten dan ook, net als onze studentenorganisatie Actief Linkse Studenten/Scholieren, voor een herfinanciering van het onderwijs, waardoor deze belangrijke sector opnieuw 7% van het BNP tot haar beschikking zou krijgen. Met die middelen kan gratis onderwijs van goede kwaliteit op alle niveaus voor iedereen worden gecreëerd.
LSP/PSL is niet blind voor het feit dat vrouwenonderdrukking en –discriminatie ook in de migrantengemeenschap, zoals in de Belgische gemeenschap, bestaat. Zo voeren we bijvoorbeeld mee de strijd tegen het theocratische Iraanse regime, o.a. tegen haar barbaarse seksistische wetten en gebruiken, met Iraanse vluchtelingen- en vrouwenorganisaties. Godsdienst moet een persoonlijke keuze zijn en niet door de staat worden opgelegd.
We vinden dan ook dat meisjes die de hoofddoek niet willen dragen, daartoe niet gedwongen mogen worden. Maar we denken dat een hoofddoekenverbod ook daar echter eerder contraproductief is. Emancipatie kun je niet opleggen, je kunt er wel of niet de voorwaarden voor creëren. En daar ontlopen de politici die stoere verklaringen tegen de hoofddoek afleggen juist hun verantwoordelijkheid.
Wij vechten er dan ook voor dat de overheid meisjes helpt die geconfronteerd worden met familiale druk om hun leven zus of zo te leiden. Naast gratis onderwijs ijveren wij dan ook voor een studieloon die alle jongeren in staat stelt de studies van hun keuze aan te gaan, ook als hun ouders daarmee niet akkoord zijn of het simpelweg niet kunnen financieren.
Ook andere algemene eisen als werk voor iedereen door arbeidsduurvermindering zonder loonverlies of een massaal programma voor sociale woningbouw zijn van belang indien je meisjes de kans wil bieden tegen de wensen van hun familie, milieu of gemeenschap in te kunnen gaan en zelf te beslissen over hun leven, kortom zich te emanciperen. Zolang jongeren en vrouwen voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van het gezin of zoals veel migranten van hun gemeenschap, zijn de basisvoorwaarden voor echte emancipatie niet aanwezig, zoals ook de vooruitgang van vrouwenemancipatie in het verleden heeft aangetoond.