Communistisch Manifest: hoofdstuk 2

Hoofdstuk 2. Proletariërs en communisten

In welke verhouding staan de communisten tot de proletariërs in het algemeen?

De communisten zijn geen bijzondere partij tegenover de andere arbeiderspartijen.

Zij hebben geen belangen die gescheiden zijn van de belangen van het gehele proletariaat.

Zij stellen geen bijzondere beginselen (12) op waarnaar zij de proletarische beweging willen modelleren.

De communisten onderscheiden zich van de overige proletarische partijen slechts doordat zij enerzijds in de verschillende nationale gevechten van de proletariërs de gemeenschappelijke, van de nationaliteit onafhankelijke belangen van het gehele proletariaat naar voren brengen en tot hun recht laten komen en doordat zij anderzijds op de verschillende trappen van ontwikkeling, die de strijd tussen proletariaat en bourgeoisie doorloopt, steeds het belang van de gehele beweging vertegenwoordigen.

De communisten zijn dus praktisch het meest vastberaden, steeds verder stuwende deel van de arbeiderspartijen van alle landen; theoretisch hebben zij op de overige massa van het proletariaat voor, dat zij inzicht hebben in de voorwaarden, de loop en de algemene resultaten van de proletarische beweging.

Het naaste doel van de communisten is hetzelfde als dat van alle overige proletarische partijen: de vorming van het proletariaat tot klasse, omverwerping van de heerschappij der bourgeoisie, verovering van de politieke macht door het proletariaat.

De theoretische stellingen van de communisten berusten geenszins op ideeën, op beginselen die door deze of gene wereldverbeteraar zijn uitgevonden of ontdekt.

Zij zijn slechts de algemene uitdrukking van de feitelijke verhoudingen van een bestaande klassenstrijd, van een zich voor onze ogen afspelende historische beweging. De afschaffing van tot nu toe bestaande eigendomsverhoudingen is niet iets dat het communisme in het bijzonder kenmerkt.

Alle eigendomsverhoudingen waren aan een bestendige historische wisseling, een bestendige historische verandering onderhevig.

De Franse Revolutie b.v. schafte de feodale eigendom af ten gunste van de burgerlijke eigendom.

Wat het communisme kenmerkt is niet de afschaffing van de eigendom in het algemeen, maar de afschaffing van de burgerlijke eigendom.

Maar de moderne burgerlijke private eigendom is de laatste en volmaaktste uitdrukking van de voortbrenging en de toe-eigening van de producten, die op klassentegenstellingen, op de uitbuiting van de een door de ander (13) berust.

In die zin kunnen de communisten hun theorie in één enkele uitdrukking samenvatten: opheffing van de private eigendom.

Men heeft ons communisten verweten dat wij de persoonlijk verworven, door eigen arbeid verkregen eigendom zouden willen afschaffen; de eigendom, die de grondslag vormt van alle persoonlijke vrijheid, werkzaamheid en zelfstandigheid.

Door arbeid verkregen, verworven, zelfverdiende eigendom! Spreekt gij van de eigendom van de kleine burger, de kleine boer, die aan de burgerlijke eigendom voorafging? Wij behoeven die niet af te schaffen; de ontwikkeling van de industrie heeft hem afgeschaft en schaft hem dagelijks af.

Of spreekt gij van de moderne burgerlijke private eigendom?

Maar verschaft dan de loonarbeid, de arbeid van de proletariër hem eigendom? Geenszins. Hij schept het kapitaal, d.w.z. de eigendom die de loonarbeid uitbuit, die zich slechts kan vermeerderen op voorwaarde dat hij nieuwe loonarbeid voortbrengt om deze opnieuw uit te buiten. De eigendom in zijn huidige gedaante beweegt zich in de tegenstelling van kapitaal en loonarbeid. Laat ons beide kanten van deze tegenstelling beschouwen.

Kapitalist zijn betekent niet slechts een zuiver persoonlijke, maar een maatschappelijke plaats in de productie innemen. Het kapitaal is een gemeenschappelijk product en kan slechts door de gemeenschappelijke werkzaamheid van vele leden, ja in laatste instantie slechts door de gemeenschappelijke werkzaamheid van alle leden van de maatschappij in beweging worden gebracht

Het kapitaal is dus geen persoonlijke, het is een maatschappelijke macht.

Wanneer dus het kapitaal in gemeenschappelijke, alle leden van de maatschappij toebehorende eigendom wordt veranderd, verandert daardoor persoonlijke eigendom niet in maatschappelijke. Alleen het maatschappelijke karakter van de eigendom verandert. Deze verliest zijn klassenkarakter.

En nu de loonarbeid.

De gemiddelde prijs van de loonarbeid is het minimum van het arbeidsloon, d.w.z. de som van de levensmiddelen die nodig zijn om de arbeider als arbeider in het leven te houden. Wat dus de loonarbeider zich door zijn werkzaamheid toeeigent is juist voldoende om zijn naakte leven weer voort te brengen. Wij willen deze persoonlijke toe-eigening van de arbeidproducten, die dient om het leven zonder meer opnieuw voort te brengen, geenszins afschaffen, een toe-eigening die geen overschot overlaat, dat macht over arbeid van anderen zou kunnen geven. Wij willen slechts het erbarmelijke karakter van deze toe-eigening opheffen, waarbij de arbeider slechts leeft om het kapitaal te vermeerderen, slechts in zoverre leeft als het belang van de heersende klasse dit eist.

In de burgerlijke maatschappij is de levende arbeid slechts een middel om de opgehoopte arbeid te vermeerderen. In de communistische maatschappij is de opgehoopte arbeid slechts een middel om het levensproces van de arbeiders te verruimen, te verrijken, te bevorderen.

In de burgerlijke maatschappij heerst dus het verleden over het heden, in de communistische maatschappij het heden over het verleden. In de burgerlijke maatschappij is het kapitaal zelfstandig en persoonlijk, terwijl het arbeidende individu onzelfstandig en onpersoonlijk is.

En de opheffing van deze verhouding noemt de bourgeoisie opheffing van de persoonlijkheid en de vrijheid. En terecht. Het gaat hier inderdaad om de opheffing van de persoonlijkheid, zelfstandigheid en vrijheid van de bourgeois.

Onder vrijheid verstaat men binnen het raam van de tegenwoordige burgerlijke productieverhoudingen de vrije handel, de vrije koop en verkoop.

Valt echter de sjacher, dan valt ook de vrije sjacher. De mooie praatjes over de vrije sjacher, evenals alle andere grootspraak van onze bourgeoisie over vrijheid, hebben trouwens slechts betekenis ten opzichte van de gebonden sjacher, ten opzichte van de geknechte burger der Middeleeuwen, maar niet ten opzichte van de communistische opheffing van de sjacher, de burgerlijke productieverhoudingen en de bourgeoisie zelf.

Gij zijt ontsteld omdat wij de private eigendom willen opheffen. Maar in uw bestaande maatschappij is de private eigendom voor negen tiende van haar leden opgeheven; hij bestaat juist doordat hij voor negen tiende niet bestaat. Gij verwijt ons dus dat wij een eigendom willen opheffen, die als noodzakelijke voorwaarde vooronderstelt, dat de ontzaglijke meerderheid van de maatschappij over geen enkele eigendom beschikt.

Gij verwijt ons in één woord dat wij uw eigendom willen opheffen. Jazeker, dat willen wij.

Van het ogenblik af dat de arbeid niet meer in kapitaal, geld, grondrente, kortom in een te monopoliseren maatschappelijke macht kan worden veranderd, d.w.z. van het ogenblik af dat persoonlijke eigendom niet meer in burgerlijke eigendom kan omslaan, van dat ogenblik af verklaart gij dat de persoon is opgeheven.

Gij erkent dus dat gij onder de persoon niemand anders verstaat dan de bourgeois, de burgerlijke eigenaar. En deze persoon moet inderdaad worden opgeheven.

Het communisme ontneemt niemand de macht om zich maatschappelijke producten toe te eigenen, het ontneemt slechts de macht om door deze toe-eigening de arbeid van anderen aan zich te onderwerpen.

Men heeft hier tegen ingebracht dat met de opheffing van de private eigendom alle werkzaamheid zou ophouden en een algemene luiheid zou intreden.

Volgens deze bewering zou de burgerlijke maatschappij reeds lang aan traagheid te gronde moeten zijn gegaan, want wie in de burgerlijke maatschappij werken, verwerven niet en zij die daarin verwerven, werken niet. De gehele bedenking komt neer op de tautologie dat er geen loonarbeid meer bestaat, zodra er geen kapitaal meer bestaat.

Alle tegenwerpingen, die tegen de communistische toe-eigenings- en productiewijze van de materiële producten worden gemaakt, heeft men ook tot de toe-eigening en voortbrenging van de geestelijke producten uitgebreid. Zoals voor de bourgeois het ophouden van de klasse-eigendom het ophouden van de productie zelf betekent, zo is voor hem het ophouden van de klassenbeschaving identiek met het ophouden van de beschaving in het algemeen.

De beschaving, welker verlies hij betreurt, betekent voor de enorme meerderheid dat zij tot een machine wordt gemaakt.

Maar redetwist niet met ons terwijl ge aan uw burgerlijke voorstellingen van vrijheid, recht, beschaving enz. de afschaffing van de burgerlijke eigendom afmeet. Uw ideeën zelf zijn voortbrengselen van de burgerlijke productie- en eigendomsverhoudingen, zoals uw recht slechts de tot wet verheven wil van uw klasse is, een wil, welks inhoud wordt bepaald door de materiële levensvoorwaarden van uw klasse.

De baatzuchtige voorstelling, waarbij ge uw productie- en eigendomsverhoudingen van historische, in de loop van de productie, voorbijgaande verhoudingen in eeuwige wetten van natuur en rede verandert, hebt gij gemeen met alle ondergegane heersende klassen. Wat ge bij de antieke (14) eigendom begrijpt, wat ge bij de feodale eigendom begrijpt, vermoogt ge niet meer te begrijpen bij de burgerlijke eigendom.

Opheffing van het gezin! Zelfs de radicaalsten winden zich op over deze schandelijke bedoeling van de communisten.

Waarop berust het tegenwoordige burgerlijke gezin? Op het kapitaal, op het particuliere bedrijf. Volledig ontwikkeld bestaat het slechts voor de bourgeoisie, maar het vindt zijn aanvulling in de gedwongen gezinsloosheid van de proletariërs en in de openbare prostitutie.

Het gezin van de bourgeois valt natuurlijk weg met het wegvallen van de aanvulling daarvan en beide verdwijnen met het verdwijnen van het kapitaal.

Verwijt gij ons, dat wij de uitbuiting van de kinderen door hun ouders willen opheffen? Wij bekennen deze misdaad.

Maar, zo zegt ge, wij heffen de innigste verhoudingen op, doordat wij in de plaats van de huiselijke opvoeding de maatschappelijke stellen.

En wordt ook niet uw opvoeding door de maatschappij bepaald? Door de maatschappelijke verhoudingen waaronder gij opvoedt, door de directe of indirecte inmenging van de maatschappij door middel van de school, enz? De communisten vinden de inwerking van de maatschappij op de opvoeding niet uit; zij veranderen slechts haar karakter, zij onttrekken de opvoeding aan de invloed van de heersende klasse.

De burgerlijke praatjes over gezin en opvoeding, over de innige verhouding tussen ouders en kinderen, worden weerzinwekkender naarmate tengevolge van de grootindustrie alle familiebanden worden verscheurd en de kinderen in eenvoudige handelsartikelen en arbeidsinstrumenten worden veranderd.

Maar gij, communisten, wilt de vrouwengemeenschap invoeren, schreeuwt de gehele bourgeoisie ons in koor toe.

De bourgeois ziet in zijn vrouw niets anders dan een productie-instrument. Hij verneemt dat de productie-instrumenten gemeenschappelijk uitgebuit zullen worden en kan zich natuurlijk niets anders voorstellen dan dat het lot der gemeenschappelijkheid de vrouwen evenzeer zal treffen.

Hij vermoedt niet dat het er juist om gaat de positie van de vrouw als uitsluitend productie-instrument op te heffen.

Overigens is niets belachelijker dan de hoogst morele ontsteltenis van onze bourgeois over de zogenaamde officiële vrouwengemeenschap van de communisten. De communisten behoeven de vrouwengemeenschap niet in te voeren, zij heeft bijna altijd bestaan.

Onze bourgeois, niet tevreden dat hun de vrouwen en dochters van hun proletariërs ter beschikking staan, om over de officiële prostitutie maar niet te spreken, scheppen er een bijzonder genoegen in, wederkerig elkaars echtgenoten te verleiden.

Het burgerlijke huwelijk is in werkelijkheid de gemeenschappelijkheid van de gehuwde vrouwen. Men zou de communisten hoogstens kunnen verwijten dat zij in de plaats van een huichelachtig verborgen, een officiële, openhartige vrouwengemeenschap zouden willen invoeren. Het spreekt overigens vanzelf dat met de opheffing van de tegenwoordige productieverhoudingen ook de daaruit voortkomende vrouwengemeenschap, d.w.z. de officiële en de niet-officiële prostitutie verdwijnt.

De communisten is verder verweten, dat zij het vaderland, de nationaliteit willen afschaffen.

De arbeiders hebben geen vaderland. Men kan hun niet afnemen wat zij niet hebben. Doordat het proletariaat moet beginnen de politieke heerschappij te veroveren, zich tot nationale (15) klasse te verheffen, zichzelf als natie te constitueren, is het zelf nog nationaal, zij het dan ook geenszins in de zin van de bourgeoisie.

De nationale afzonderingen en tegenstellingen van de volkeren verdwijnen reeds meer en meer met de ontwikkeling van de bourgeoisie, met de handelsvrijheid, met de wereldmarkt, de gelijkvormigheid van de industriële productie en de daarmee overeenstemmende levensverhoudingen.

De heerschappij van het proletariaat zal ze nog meer doen verdwijnen. Verenigde actie, althans van de beschaafde landen, is een van de eerste voorwaarden van zijn bevrijding.

Naarmate de exploitatie van het ene individu door het andere wordt opgeheven, wordt de exploitatie van de ene natie door de andere opgeheven.

Met de tegenstelling van de klassen binnen de natie valt de vijandige houding van de naties tegenover elkaar weg.

De aanklachten die vanuit religieuze, filosofische en ideologische gezichtspunten in het algemeen tegen het communisme worden ingediend, verdienen geen uitvoerige bespreking.

Is er diep inzicht voor nodig om te begrijpen dat met de levensverhoudingen van de mensen, met hun maatschappelijke betrekkingen, met hun maatschappelijke bestaan, ook hun voorstellingen, zienswijzen en begrippen, in één woord ook hun bewustzijn zich wijzigt?

Wat bewijst de geschiedenis van de ideeën anders dan dat de geestelijke productie zich met de materiële vervormt? De heersende ideeën van een tijd waren altijd slechts de ideeën van de heersende klasse.

Men spreekt van ideeën, die een gehele maatschappij revolutioneren; men spreekt daarmede slechts het feit uit dat zich binnen de oude maatschappij de elementen van een nieuwe hebben gevormd, dat met de ontbinding van de oude levensverhoudingen de ontbinding van de oude idealen gelijke tred houdt.

Toen de antieke wereld bezig was onder te gaan, werden de oude godsdiensten door de christelijke godsdienst overwonnen. Toen de christelijke ideeën het in de 18de eeuw aflegden tegen de ideeën van de Verlichting, streed de feodale maatschappij haar doodsstrijd tegen de toentertijd revolutionaire bourgeoisie. De ideeën van vrijheid van geweten en godsdienst verkondigden slechts de heerschappij van de vrije concurrentie op het gebied van het weten (16).

‘Maar’, zal men zeggen, ‘religieuze, morele, filosofische, politieke, juridische ideeën enz. vervormden zich zeer zeker in de loop van de historische ontwikkeling. De godsdienst, de moraal, de filosofie, de politiek, het recht handhaafden zich steeds in deze wisseling.

Er zijn bovendien eeuwige waarheden als vrijheid, gerechtigheid enz., die aan alle maatschappelijke toestanden gemeen zijn. Maar het communisme schaft de eeuwige waarheden af, het schaft de godsdienst af, de moraal, in plaats van daaraan een nieuwe vorm te geven; het is dus in strijd met alle vroegere historische ontwikkelingen.’

Waarop komt deze aanklacht neer? De geschiedenis van de gehele totnogtoe bestaande maatschappij bewoog zich in klassentegenstellingen, die in verschillende tijdperken verschillende vormen hadden.

Maar welke vorm zij ook hadden aangenomen, de uitbuiting van het ene deel der maatschappij door het andere is een feit, dat alle voorgaande eeuwen met elkaar gemeen hebben. Geen wonder dus dat het maatschappelijke bewustzijn van alle eeuwen, alle veelvuldigheid en verscheidenheid ten spijt, zich in zekere gemeenschappelijke vormen beweegt, in bewustzijnsvormen die zich alleen met de algehele verdwijning van de klassentegenstellingen volkomen oplossen.

De communistische revolutie is de meest radicale breuk met de overgeleverde eigendomsverhoudingen; geen wonder dat in haar ontwikkelingsgang het radicaalst met de overgeleverde ideeën wordt gebroken.

Maar laten wij ons niet verder ophouden bij de tegenwerpingen van de bourgeoisie tegen het communisme.

Wij zagen hierboven reeds dat de eerste stap in de arbeidersrevolutie de verheffing van het proletariaat tot heersende klasse, de verovering van de democratie is.

Het proletariaat zal zijn politieke heerschappij gebruiken om aan de bourgeoisie stap voor stap alle kapitaal te ontrukken, alle productie-instrumenten in handen van de staat, d.w.z. van het als heersende klasse georganiseerde proletariaat te centraliseren en de massa van de productiekrachten zo snel mogelijk te vermeerderen.

Dit kan aanvankelijk natuurlijk slechts geschieden door middel van despotisch ingrijpen in het eigendomsrecht en in de burgerlijke productieverhoudingen, door maatregelen dus, die economisch ontoereikend en onhoudbaar schijnen te zijn, maar die in de loop der beweging boven zichzelf uitgroeien en als middel ter omwenteling van de gehele productiewijze onvermijdelijk zijn.

Deze maatregelen zullen natuurlijk, al naar de verschillende landen, verschillend zijn.

Voor de meest ontwikkelde landen zullen evenwel de volgende maatregelen vrijwel algemeen toepassing kunnen vinden:

  1. Onteigening van de grondeigendom en gebruik van de grondrente voor staatsuitgaven.
  2. Sterk progressieve belastingen.
  3. Afschaffing van het erfrecht.
  4. Verbeurdverklaring van de eigendom van alle emigranten en rebellen.
  5. Centralisatie van het krediet in handen van de staat door middel van een nationale bank met staatskapitaal en uitsluitend monopolie.
  6. Centralisatie van het transportwezen in handen van de staat.
  7. Uitbreiding van het aantal nationale fabrieken, productie-instrumenten; ontginning en verbetering van de landerijen volgens een gemeenschappelijk plan.
  8. Gelijke arbeidsplicht voor allen, vorming van industriële legers, vooral voor de landbouw.
  9. Vereniging van het landbouw- en industriebedrijf, aansturen op de geleidelijke opheffing van het verschil (17) tussen stad en land.
  10. Openbare en kosteloze opvoeding van alle kinderen. Opheffing van de fabrieksarbeid door kinderen in zijn huidige vorm. Aansluiting van de opvoeding bij de materiële productie, enz.

Zijn in de loop der ontwikkeling de klassentegenstellingen verdwenen en is alle productie in handen van de geassocieerde individuen geconcentreerd, dan verliest de openbare macht haar politieke karakter. De politieke macht in de eigenlijke zin is de georganiseerde macht van een klasse ter onderdrukking van een andere. Wanneer het proletariaat in de strijd tegen de bourgeoisie zich noodzakelijk tot klasse verenigt, door een revolutie zich tot heersende klasse maakt en als heersende klasse gewelddadig de oude productieverhoudingen opheft, dan heft het met deze productieverhoudingen de bestaansvoorwaarden van de klassentegenstellingen, de klassen in het algemeen en daarmee zijn eigen heerschappij als klasse op.

In de plaats van de oude burgerlijke maatschappij met haar klassen en klassentegenstellingen treedt een associatie, waarin de vrije ontwikkeling van ieder de voorwaarde is voor de vrije ontwikkeling van allen.

Voetnoten

12. In de Engelse uitgave van 1888 staat in plaats van ‘bijzondere beginselen’: ‘sektarische beginselen’.
13. In de Engelse uitgave van 1888 staat in plaats van ‘uitbuiting van de een door de ander’: ‘uitbuiting van de meerderheid door de minderheid’.
14. Onder ‘antieke eigendom’ verstaat men de eigendom in de antieke slavenbezitterslanden (Griekenland, het Romeinse Rijk), berustend op de uitbuiting van slavenarbeid.
15. In de Engelse uitgave van 1888 staat in plaats van: ‘zich tot nationale klasse te verheffen’: ‘zich tot de leidende klasse van de natie te verheffen’.
16. In de uitgave van 1848 staat in plaats van ‘op het gebied van het weten’: ‘op het gebied van het geweten’.
17. In eerdere Duitse uitgaven staat in plaats van ‘verschil’: ‘tegenstelling’.
18. In dit hoofdstuk van het ‘Manifest’ wordt kritiek geoefend op de in 1847 bestaande socialistische stromingen, waarachter zich voor het merendeel in werkelijkheid hetzij de belangen van de aan het proletariaat rechtstreeks vijandige klassen (b.v. van de landheren: het feodale socialisme; van de kapitalisten: het burgerlijk socialisme), hetzij die van de geruïneerde kleine boeren en stedelijke kleine bourgeoisie (het kleinburgerlijk socialisme) verborgen. Zie ook: Het voorwoord van Engels bij de uitgave van 1888

> Inhoudstafel

Dit vind je misschien ook leuk...