Communistisch Manifest: hoofdstuk 3
Hoofdstuk 3. Socialistische en communistische literatuur (18)
I. HET REACTIONAIRE SOCIALISME
a) Het feodale socialisme
De Franse en Engelse aristocratie was overeenkomstig haar historische positie er toe geroepen pamfletten tegen de moderne burgerlijke maatschappij te schrijven. In de Franse juli-revolutie van 1830 en in de Engelse Reformbeweging had zij nog eens voor de gehate parvenu het onderspit gedolven. Van een ernstige politieke strijd kon geen sprake meer zijn. Alleen de literaire strijd bleef haar over. Maar ook op het gebied van de literatuur waren de oude frases uit de tijd van de Restauratie (19) onmogelijk geworden. Om sympathie te wekken moest de aristocratie schijnbaar haar belangen uit het oog verliezen en slechts in het belang van de uitgebuite arbeidersklasse haar akte van beschuldiging tegen de bourgeoisie formuleren. Zo bereidde zij zich de voldoening voor smaadliederen op haar nieuwe heerser te mogen zingen en hem meer of minder onheilspellende profetieën in het oor te mogen blazen.
Op die wijze ontstond het feodale socialisme, half klaaglied, half paskwil, half echo van het verleden, half dreigen van de toekomst, soms de bourgeoisie in het hart treffend door bitter, geestig vernietigend oordeel, steeds komisch werkend door volkomen onbekwaamheid om de loop van de moderne geschiedenis te begrijpen.
De proletarische bedelzak zwaaiden zij als vaandel in de hand om het volk achter zich te verzamelen. Maar zo vaak het volk hen volgde, bemerkte het op hun achterste de oude feodale wapens en liep het met een luid en oneerbiedig gelach uiteen.
Een deel van de Franse legitimisten (20) en het ‘jonge Engeland’ (21) gaven dit schouwspel ten beste.
Wanneer de feodalen bewijzen dat hun wijze van uitbuiting er anders uitzag dan de burgerlijke uitbuiting, dan vergeten zij slechts dat zij onder geheel andere en nu overleefde omstandigheden en voorwaarden uitbuitten. Wanneer zij aantonen dat onder hun heerschappij het moderne proletariaat niet heeft bestaan, dan vergeten zij slechts dat juist de moderne bourgeoisie een noodzakelijke spruit van hun maatschappelijke orde was.
Overigens verhelen zij het reactionaire karakter van hun kritiek zo weinig, dat hun voornaamste aanklacht tegen de bourgeoisie juist hierin bestaat, dat onder haar regiem zich een klasse ontwikkelt die de gehele oude maatschappelijke orde in de lucht zal doen springen.
Zij verwijten de bourgeoisie niet zo zeer dat zij een proletariaat, als wel dat zij een revolutionair proletariaat voortbrengt.
In de politieke praktijk nemen zij derhalve aan alle maatregelen van geweld tegen de arbeidersklasse deel en in het dagelijkse leven schikken zij zich er in, al hun opgeblazen frases ten spijt, de gouden appels (22) op te rapen en trouw, liefde en eer met de sjacher in schapenwol, beetwortels en brandewijn te verruilen (23).
Zoals de priesters altijd hand in hand gingen met de feodalen, zo gaat het priestersocialisme samen met het feodale socialisme.
Niets is gemakkelijker dan aan het christelijke ascetisme een socialistisch tintje te geven. Heeft ook het christendom niet tegen de private eigendom, tegen het huwelijk, tegen de staat geijverd? Heeft het niet in plaats daarvan de weldadigheid en de bedelarij, het celibaat en het doden van het vlees, het celleven en de kerk gepredikt? Het christelijke socialisme is slechts het wijwater waarmee de priester de ergernis van de aristocraat inzegent.
b) Het kleinburgerlijke socialisme
De feodale aristocratie is niet de enige klasse, die door de bourgeoisie ten val werd gebracht en wier levensvoorwaarden in de moderne burgerlijke maatschappij verkommerden en afstierven. De middeleeuwse paalburgers (24) en de kleine boerenstand waren de voorlopers van de moderne bourgeoisie. In de minder industrieel en commercieel ontwikkelde landen vegeteert deze klasse naast de opkomende bourgeoisie nog voort.
In de landen waar de moderne beschaving zich heeft ontwikkeld, heeft zich een nieuwe kleine burgerij gevormd, die tussen de bourgeoisie en het proletariaat zweeft en als aanvullend deel van de burgerlijke maatschappij zich steeds opnieuw vormt, welker leden echter door de concurrentie bestendig in het proletariaat worden geslingerd, ja zelfs met de ontwikkeling van de grootindustrie een tijdstip zien naderen, waarop zij als zelfstandig deel van de moderne maatschappij geheel en al verdwijnen en in de handel, in de manufaktuur, in de landbouw door opzichters en bedienden worden vervangen.
In landen als Frankrijk, waar de boerenklasse veel meer dan de helft van de bevolking uitmaakt, was het natuurlijk dat schrijvers, die voor het proletariaat tegen de bourgeoisie optraden, aan hun kritiek op het bourgeois-regiem de maatstaf van de kleinburger en de kleine boer aanlegden en vanuit het standpunt van de kleine burgerij de partij van de arbeiders kozen. Zo vormde zich het kleinburgerlijke socialisme. Sismondi is de hoofdfiguur van deze literatuur, niet alleen voor Frankrijk, maar ook voor Engeland.
Dit socialisme ontleedde zeer scherpzinnig de tegenstellingen in de moderne productieverhoudingen. Het onthulde de huichelachtige mooipraterij van de economisten. Het toonde onweerlegbaar de vernietigende uitwerking van de machinerie en de arbeidsdeling aan, de concentratie van de kapitalen en het grondbezit, de overproductie, de crises, de noodzakelijke ondergang van de kleine burgers en boeren, de ellende van het proletariaat, de anarchie in de productie, de schreeuwende wanverhoudingen in de verdeling van de rijkdom, de industriële vernietigingsoorlog van de naties onderling, de ontbinding van de oude zeden, van de oude gezinsverhoudingen, van de oude nationaliteiten.
Naar zijn positieve inhoud wil evenwel dit socialisme of de oude productie- en verkeersmiddelen weer in het leven roepen en daarmee de oude eigendomsverhoudingen en de oude maatschappij, of het wil de moderne productie- en verkeersmiddelen met geweld weer opsluiten binnen het raam van de oude eigendomsverhoudingen, die zij uit elkaar lieten springen, moesten laten springen. In beide gevallen is het reactionair en utopisch tegelijk.
Gildenwezen in de manufaktuur en patriarchaal bedrijf op het land, dat zijn zijn laatste woorden.
In haar verdere ontwikkeling is deze richting in een laffe katterigheid verlopen (25).
c) Het Duitse of ‘ware’ socialisme
De socialistische en communistische literatuur van Frankrijk, die onder de druk van een heersende bourgeoisie ontstond en de literaire uitdrukking is van de strijd tegen deze heerschappij, werd in Duitsland ingevoerd in een tijd dat de bourgeoisie juist haar strijd tegen het feodale absolutisme begon.
Duitse filosofen, halffilosofen en salonletterkundigen maakten zich gretig meester van deze literatuur en vergaten slechts, dat bij de immigratie van deze geschriften uit Frankrijk de Franse levensverhoudingen niet tegelijkertijd in Duitsland waren geïmmigreerd. Tegenover de Duitse verhoudingen verloor de Franse literatuur iedere direct praktische betekenis en nam een zuiver literaire gedaante aan. Zij moest wel de indruk maken van een doelloze speculatie (26) over de verwezenlijking van het menselijke wezen. Zo hadden voor de Duitse filosofen van de 18de eeuw de eisen van de eerste Franse Revolutie slechts de betekenis eisen van de ‘praktische rede’ in het algemeen te zijn, en de wilsuitingen van de revolutionaire Franse bourgeoisie betekenden in hun ogen de wetten van de zuivere wil, van de wil zoals hij behoort te zijn, de waarachtige menselijke wil.
Het werk van de Duitse literatoren bestond uitsluitend hierin, dat zij de nieuwe Franse ideeën met hun oude filosofische geweten in overeenstemming brachten, of veeleer zich van hun filosofische standpunt uit de Franse ideeën eigen maakten.
Dit geschiedde op dezelfde wijze als waarop men zich in het algemeen een vreemde taal eigen maakt, n.l. door te vertalen.
Het is bekend hoe de monniken over handschriften, waarin de klassieke werken van de oude, heidense tijd waren opgetekend, smakeloze geschiedenissen van katholieke heiligen heenschreven. De Duitse literatoren gingen omgekeerd met de profane Franse literatuur te werk. Zij schreven hun filosofische onzin achter het Franse origineel. B.v. achter de Franse kritiek op de geldverhoudingen schreven zij: ‘vervreemding van het menselijke wezen’, achter de Franse kritiek op de bourgeoisstaat schreven zij: ‘opheffing van de heerschappij van het abstract algemene’, enz.
Het onderschuiven van deze filosofische frasés onder de Franse uiteenzettingen doopten zij ‘filosofie van de daad’, ‘het ware socialisme’, ‘Duitse wetenschap van het socialisme’, ‘filosofische motivering van het socialisme’ enz.
De Franse socialistisch-communistische literatuur werd op deze wijze volslagen ontmand. En daar zij in handen van de Duitser ophield de strijd van de ene klasse tegen de andere uit te drukken, was de Duitser ervan overtuigd de ‘Franse eenzijdigheid’ te hebben overwonnen, in plaats van ware behoeften de behoefte aan waarheid en in plaats van de belangen van het proletariaat de belangen van het menselijke wezen, van de mens in het algemeen te hebben gediend, van de mens, die niet tot een klasse, die in het geheel niet tot de werkelijkheid behoort, doch tot het nevelige hemelrijk van de filosofische fantasie.
Dit Duitse socialisme, dat zijn onbeholpen schoolwerk zo ernstig en plechtig opnam en met luid marktgeschreeuw uitbazuinde, verloor intussen meer en meer zijn pedante onschuld.
De strijd van de Duitse, met name Pruisische bourgeoisie tegen de feodalen en tegen het absolute koningschap, in één woord, de liberale beweging, werd ernstiger.
Aan het ‘ware’ socialisme was zo de gewenste gelegenheid geboden tegenover de politieke beweging de socialistische eisen te stellen en de traditionele banvloeken te slingeren naar het liberalisme, naar de parlementaire staat, de burgerlijke concurrentie, de burgerlijke vrijheid van drukpers, het burgerlijke recht, de burgerlijke vrijheid en gelijkheid en de volksmassa voor te prediken dat zij bij deze burgerlijke beweging niets had te winnen, veeleer alles te verliezen. Het Duitse socialisme vergat op het juiste ogenblik dat de Franse kritiek, welker geesteloze echo het was, de moderne burgerlijke maatschappij met de overeenkomstige materiële levensverhoudingen en daarbij passende politieke constitutie tot voorwaarden had, louter voorwaarden die in Duitsland feitelijk nog eerst veroverd moesten worden.
Het diende de Duitse absolute regeringen met hun gevolg van papen, schoolmeesters, landjonkers en bureaucraten als welkome vogelverschrikker tegen de dreigend opkomende bourgeoisie.
Het vormde de zoetelijke aanvulling van de bittere zweepslagen en geweerkogels, waarmee dezelfde regeringen de Duitse arbeidersopstanden bewerkten (27).
Werd dus het ‘ware’ socialisme op deze wijze een wapen in de hand der regeringen tegen de Duitse bourgeoisie, het diende ook rechtstreeks een reactionair belang, het belang van de Duitse kleine burgerij. In Duitsland vormt de uit de 16de eeuw overgeleverde en sedertdien in verschillende vormen hier steeds opnieuw opduikende kleine burgerij de eigenlijke maatschappelijke grondslag van de bestaande toestanden.
Haar instandhouding is de instandhouding van de bestaande Duitse toestanden. Van de industriële en politieke heerschappij der bourgeoisie vreest zij haar wisse ondergang, enerzijds tengevolge van de concentratie van het kapitaal, anderzijds door het opkomen van een revolutionair proletariaat. Het ‘ware’ socialisme scheen haar beide vliegen in één klap te slaan. Het breidde zich uit als een epidemie.
Het gewaad, uit speculatief spinnenweb geweven, met geestige stijlbloempjes geborduurd, in van liefde zwoele gemoedsdauw gedrenkt, dit overdadige gewaad waarin de Duitse socialisten hun paar fossiele eeuwige waarheden hulden, vergrootte bij dit publiek slechts de afzet van hun waar.
Van zijn kant besefte het Duitse socialisme steeds meer zijn taak, de hoogdravende pleiter van deze kleine burgerij te zijn.
Het proclameerde de Duitse natie als de normale natie en de Duitse kleinburger als de normale mens. Aan iedere laagheid van deze kleinburger gaf het een verborgen, hogere, socialistische zin, waardoor ze een tegenovergestelde betekenis verkreeg. Het trok de uiterste consequentie door rechtstreeks tegen de ‘ruw-destructieve’ richting van het communisme op te treden en zijn onpartijdige verhevenheid boven elke klassenstrijd te verkondigen. Op zeer weinig uitzonderingen na valt alles wat in Duitsland aan zogenaamd socialistische en communistische literatuur de ronde doet, onder deze smerige, ontzenuwende literatuur.(28)
II. HET CONSERVATIEVE OF BOURGEOIS-SOCIALISME
Een gedeelte van de bourgeoisie wil de sociale wantoestanden verhelpen om het voortbestaan van de burgerlijke maatschappij te verzekeren.
Hiertoe behoren: economisten (29), filantropen, weldoeners, verbeteraars van de toestand van de arbeidende klassen, organisators van de liefdadigheid, dierenbeschermers, stichters van matigheidsverenigingen, beunhazen onder de hervormers in de bontste schakeringen. En dit bourgeois-socialisme is zelfs in gehele systemen uitgewerkt.
Als voorbeeld noemen wij Proudhons ‘Philosophie de la misère’.
De socialistische bourgeois willen de levensvoorwaarden van de moderne maatschappij zonder de noodzakelijk daaruit voortkomende strijd en gevaren. Zij willen de bestaande maatschappij minus de elementen die haar revolutioneren en tot ontbinding brengen. Zij willen de bourgeoisie zonder het pro-labiaat. De bourgeoisie stelt zich de wereld waarin zij heerst natuurlijk als de beste wereld voor. Het bourgeois-socialisme werkt deze troostrijke voorstelling tot een half of heel systeem uit. Wanneer het van het proletariaat eist dat het zijn systeem zal verwezenlijken en het nieuwe Jeruzalem binnengaan, dan verlangt het in de grond van de zaak alleen dat het in de tegenwoordige maatschappij zal blijven staan, maar zijn hatelijke voorstellingen daarvan zal opgeven.
Een tweede, minder systematische, maar praktischer vorm van socialisme trachtte de arbeidersklasse van iedere revolutionaire beweging afkerig te maken door aan te tonen dat niet deze of gene politieke verandering, maar alleen een verandering van de materiële levensverhoudingen, van de economische verhoudingen haar levensverhoudingen verstaat dit socialisme echter geenszins afschaffing van de burgerlijke productieverhoudingen, die slechts langs revolutionaire weg mogelijk is, maar administratieve verbeteringen, die op grondslag van deze productieverhoudingen tot stand komen, dus aan de verhouding van kapitaal en loonarbeid niets veranderen, in het beste geval voor de bourgeoisie de kosten van haar heerschappij verminderen en haar staatshuishouding vereenvoudigen.
Zijn passende uitdrukking bereikt het bourgeois-socialisme pas daar, waar het een zuiver oratorische gestalte aanneemt.
Vrijhandel! in het belang van de arbeidersklasse; beschermende rechten! in het belang van de arbeidersklasse; cellulaire gevangenissen! in het belang van de arbeidersklasse: dat is het laatste, het enige ernstig gemeende woord van het bourgeois-socialisme.
Het socialisme van de bourgeoisie bestaat juist in de bewering dat de bourgeois bourgeois zijn – in het belang van de arbeidersklasse.
III.HET KRITISCH-UTOPISCHE SOCIALISME EN COMMUNISME
Wij spreken hier niet over de literatuur die in alle grote moderne revoluties de eisen van het proletariaat verkondigde. (De geschriften van Babeuf enz.) (30)
De eerste pogingen van het proletariaat om in een tijd van algemene opwinding, in de periode van de omverwerping der feodale maatschappij, rechtstreeks zijn eigen klassenbelangen door te zetten, leden noodzakelijkerwijs schipbreuk op de onontwikkelde vorm van het proletariaat zelf, alsmede op het ontbreken van de materiële voorwaarden voor zijn bevrijding, die immers juist het product van het burgerlijke tijdvak zijn. De revolutionaire literatuur waarmee deze eerste bewegingen van het proletariaat vergezeld gaan, is wat de inhoud betreft noodzakelijkerwijs reactionair. Zij leert een algemeen ascetisme en een ruwe gelijkmakerij.
De eigenlijke socialistische en communistische systemen, de systemen van Saint-Simon, Fourier, Owen enz., duiken op in de eerste onontwikkelde periode van de strijd tussen proletariaat en bourgeoisie die wij hierboven beschreven hebben. (Zie Bourgeoisie en proletariaat.)
De uitvinders van deze systemen zien weliswaar de tegenstelling der klassen alsook de werkzaamheid van de ontbindende elementen in de heersende maatschappij zelf, maar zij zien aan de zijde van het proletariaat geen historische zelfwerkzaamheid, geen aan het proletariaat eigen politieke beweging.
Daar de ontwikkeling van de klassentegenstelling gelijke tred houdt met de ontwikkeling van de industrie, vinden zij evenmin de materiële voorwaarden voor de bevrijding van het proletariaat en zoeken zij naar een sociale wetenschap, naar sociale wetten om deze voorwaarden te scheppen.
In de plaats van de maatschappelijke werkzaamheid moet hun persoonlijke uitvinderswerkzaamheid treden, in de plaats van de historische voorwaarden fantastische voorwaarden van de bevrijding, in de plaats van de geleidelijk plaats vindende organisatie van liet proletariaat tot klasse een speciaal uitgedachte organisatie van de maatschappij. De komende wereldgeschiedenis lost zich voor hen op in het propageren en het in de praktijk verwezenlijken van hun maatschappijplannen.
Weliswaar zijn zij zich ervan bewust dat zij in hun plannen hoofdzakelijk het belang van de arbeidersklasse als de meest lijdende klasse verdedigen. Voor hen bestaat het proletariaat slechts vanuit het gezichtspunt van de meest lijdende klasse.
Zowel de onontwikkelde vorm van de klassenstrijd als hun eigen plaats in het leven brengt echter met zich mee dat zij zich ver boven deze klassentegenstelling verheven wanen. Zij willen de levenspositie van alle leden der maatschappij, ook van de best gesitueerden, verbeteren. Zij doen daarom voortdurend een beroep op de gehele maatschappij zonder onderscheid, ja bij voorkeur op de heersende klasse. Men behoeft immers hun systeem slechts te begrijpen om het als het zo goed mogelijke plan van de zo goed mogelijke maatschappij te erkennen.
Zij verwerpen daarom alle politieke, met name alle revolutionaire actie, zij willen hun doel langs vreedzame weg bereiken en pogen door kleine, natuurlijk mislukkende proefnemingen en door de macht van het voorbeeld een weg te banen voor het nieuwe maatschappelijke evangelie.
Deze fantastische schildering van de toekomstige maatschappij ontstaat – in een tijd dat het proletariaat nog hoogst onontwikkeld is, dus zelf zijn eigen positie nog fantastisch opvat – uit zijn eerste nog slechts voorvoelde drang naar een algehele omvorming van de maatschappij.
De socialistische en communistische geschriften bestaan echter ook uit kritische elementen. Zij vallen alle grondslagen van de bestaande maatschappij aan. Zij hebben dus uiterst kostbaar materiaal ter voorlichting van de arbeiders geleverd. Hun positieve stellingen over de toekomstige maatschappij, b.v. opheffing van de tegenstelling tussen stad en land, van het gezin, van het particuliere bedrijf, van de loonarbeid, het verkondigen van de maatschappelijke harmonie, de verandering van de staat in louter beheer van de productie – al deze door hen verkondigde stellingen drukken slechts het wegvallen van de klassentegenstelling uit, die zich nog maar pas begint te ontwikkelen, die zij nog slechts in haar eerste vormloze vaagheid kennen. Deze stellingen zelf hebben derhalve nog een zuiver utopische zin.
De betekenis van het kritisch-utopische socialisme en communisme staat in omgekeerde verhouding tot de historische ontwikkeling. Naarmate de klassenstrijd zich ontwikkelt en vormt, verliest dit fantastische daarboven-verheven-zijn, deze fantastische bestrijding daarvan, alle praktische waarde, iedere theoretische grond. Al waren dus de oorspronkelijke ontwerpers van deze systemen in menig opzicht revolutionair, hun leerlingen vormen telkens reactionaire sekten. Zij handhaven de oude zienswijzen van de meesters tegenover de historische ontwikkeling van het proletariaat. Zij trachten daarom consequent de klassenstrijd weer af te stompen en de tegenstellingen te overbruggen. Zij dromen nog steeds van de experimentele verwezenlijking van hun maatschappelijke utopieën, stichting van afzonderlijke phalanstères, vestiging van homecolonies, oprichting van een klein Ikarië (31) – het nieuwe Jeruzalem in zakformaat – en voor de opbouw van al deze luchtkastelen moeten zij een beroep doen op de filantropie van de burgerlijke harten en geldzakken. Allengs komen zij terecht in de categorie van de hierboven geschilderde reactionaire of conservatieve socialisten en onderscheiden zij zich van deze alleen nog maar door meer systematische eigenwijsheid, door het fanatieke bijgeloof in de wonderbaarlijke werking van hun sociale wetenschap.
Met verbittering treden zij daarom op tegen elke politieke beweging van de arbeiders, die toch slechts het gevolg kon zijn van blind ongeloof in het nieuwe evangelie.
De Owenisten in Engeland, de Fourieristen in Frankrijk treden ginds tegen de Chartisten, hier tegen de Reformisten op.
Voetnoten
18. In dit hoofdstuk van het ‘Manifest’ wordt kritiek geoefend op de in 1847 bestaande socialistische stromingen, waarachter zich voor het merendeel in werkelijkheid hetzij de belangen van de aan het proletariaat rechtstreeks vijandige klassen (b.v. van de landheren: het feodale socialisme; van de kapitalisten: het burgerlijk socialisme), hetzij die van de geruïneerde kleine boeren en stedelijke kleine bourgeoisie (het kleinburgerlijk socialisme) verborgen. Zie ook: Het voorwoord van Engels bij de uitgave van 1888.
19. Bedoeld wordt niet de Engelse Restauratie van 1660-1689, maar de Franse Restauratie van 1814-1830. (Opmerking bij de Engelse uitgave van 1888.)
20. Legitimisten – aanhangers van de in 1830 ten val gebrachte dynastie der Bourbons; zij vertegenwoordigden de belangen van het erfelijke grootgrondbezit. In de strijd tegen de van 1830 tot 1848 heersende monarchie van de Orléans, die op de financiële aristocratie en de grote bourgeoisie steunde, greep een deel van de Legitimisten ook naar de sociale demagogie en gedroeg zich als beschermers van de arbeiders tegen de uitbuiting door de bourgeoisie.
21. Het Jonge Engeland (‘Young England’) – een omstreeks 1842 opgerichte vereniging van Engelse Aristocraten, politici en literatoren, die zich bij de Conservatieve Partij (Tories) aansloten. Bekende vertegenwoordigers van ‘Het Jonge Engeland’ waren Disraëli (1804-1881) en Carlyle (1795-1881). De vertegenwoordigers van ‘Het Jonge Engeland’, die de ontevredenheid van de grootgrondbezitters met de toenemende economische en politieke macht van de bourgeois tot uitdrukking brachten, namen hun toevlucht tot demagogische middelen om de arbeidersklasse onder hun invloed te krijgen en haar voor hun strijd tegen de bourgeoisie te gebruiken. In het ‘Manifest van de Communistische Partij’ karakteriseren Marx en Engels hun inzichten als ‘feodaal socialisme’.
22. (1888) ‘appels, die van de boom der industrie gevallen zijn’
23. Dit heeft hoofdzakelijk betrekking op Duitsland, waar de landaristocratie en de jonkers een groot deel van hun bezit voor eigen rekening door beheerders laten bewerken en bovendien nog grote producenten van beetwortelsuiker en aardappelspiritus zijn. De rijkere Engelse aristocratie is zover nog niet gezonken, maar zij weet ook de daling van de rente goed te maken door haar naam aan de oprichting van naamloze vennootschappen van min of meer twijfelachtig karakter te lenen. (Opmerking bij de Engelse uitgave van 1888.)
24. Poorter die vrijgesteld was van de verplichting om in de stad te wonen, buiten -of landpoorter.
25. De Engelse editie van 1888 heeft als slotzin: ‘Tenslotte, toen de hardnekkige geschiedkundige feiten ieder roes van zelfbedrog verdreven hadden, ontaardde deze vorm van socialisme in een erbarmelijke katterigheid’.
26. In de uitgave van 1848 staat: ‘speculatie over de ware maatschappij’.
27. In de Hirschfeldse uitgave van het ‘Manifest’ (die tussen 1856 en 1860 te Londen gedrukt werd) staat ‘beantwoordden’ in plaats van ‘bewerkten’.
28. De revolutiestorm van 1848 heeft deze gehele verfomfaaide richting weggevaagd en haar dragers de lust benomen, nog verder in socialisme te doen. Voornaamste vertegenwoordiger en klassiek type van deze richting is de heer Karl Grün. (Opmerking bij de Duitse uitgave van 1890.)
29. Economisten – aanhangers van de economische theorie van Adam Smith (1723-1790).
30. Babeuf (1760-1797): Franse politieke agitator. Probeerde tevergeefs om het regime omver te werpen teneinde een vorm van communisme in te voeren.
31. Home-colonies (nederzettingen in het binnenland) noemt Owen zijn communistische model-maatschappijen. Phalanstère was de naam van de door Fourier uitgedachte maatschappij-paleizen. Ikarië heette het utopische fantasieland, welks communistisch bestel door Cabet werd beschreven. (Aantekening bij de Duitse uitgave van 1890.)