De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky (deel 4)

De Sovjets zijn o.a. juist dáárom een onvergelijkelijk hogere vorm en type van democratie, omdat zij de massa van de arbeiders en boeren aaneensluit en in de politiek betrekt, en zo de instellingen zijn die het dichtst bij het ‘volk’ staan (in de zin waarin Marx in 1871 sprak over een werkelijke volksrevolutie) en de gevoeligste barometer bieden van de ontwikkeling en de groei van de politieke rijpheid en het klassebewustzijn van de massa’s. De Sovjetconstitutie is niet volgens het een of andere ‘plan’ uitgewerkt. Ze is niet het werk van kamergeleerden; ze is aan de arbeidende massa niet door burgerlijke rechtsgeleerden opgedrongen. Neen, die constitutie is opgekomen uit de ontwikkelingsgang van de klassenstrijd, naargelang de klassentegenstellingen rijpten. En juist de feiten, die Kautsky verplicht is te erkennen, bewijzen dit.

In de aanvang verenigden de Sovjets alle boeren in hun geheel. De achterlijkheid en de onwetendheid, met name van de arme boeren, bracht de leiding in handen van de koelakken, van de rijken, van de kapitalisten, van de kleinburgerij, van de kleinburgerlijke intellectuelen. Dat was ‘t tijdperk van de heerschappij van de kleine burgerij, de mensjewiki en de sociaal-revolutionairen (deze en gene voor socialisten houden, kunnen slechts domkoppen of renegaten van het slag van Kautsky). De kleine burgerij moest noodzakelijk, onvermijdelijk heen en weer slingeren tussen de dictatuur van de bourgeoisie (Kerenski, Kornilov, Sawinkov) en de dictatuur van het proletariaat, want de voornaamste eigenschappen van haar economische toestand stellen haar immers buiten de mogelijkheid tot zelfstandig handelen. In het voorbijgaan zij hier nog opgemerkt, dat Kautsky het marxisme volkomen verloochent, wanneer hij zich in zijn ontleding van de Russische revolutie vastklemt aan een juridisch, formeel begrip van de ‘democratie’, die aan de bourgeoisie gelegenheid geeft haar heerschappij aan het oog te onttrekken en de massa’s te bedriegen, en als hij daarbij vergeet dat ‘democratie’ in het wezen van de zaak nu eens dictatuur van de bourgeoisie betekent, dan weer het futloze reformisme van de kleinburgerij die zich aan deze dictatuur onderwerpt, enz.

Bij Kautsky komt het er op neer, dat er in een kapitalistisch land burgerlijke partijen zijn en een proletarische partij (de bolsjewiki), die de meerderheid van het proletariaat met zich meesleept, maar dat er geen kleinburgerlijke partij bestaat. De mensjewiki en de sociaal-revolutionairen zouden in geen enkele klasse verankerd zijn, zouden geen partijen zijn van de kleine burgerij.

De aarzelingen van de kleine burgerij, van de mensjewikí en van de sociaal-revolutionairen hebben de massa’s opgevoed en in overweldigende meerderheid — alle ‘onderste lagen’, alle proletariërs en halfproletariërs — van dergelijke ‘leiders’ vervreemd.

De bolsjewiki veroverden in de Sovjets het overwicht (te Petrograd en te Moskou omstreeks oktober 1917), terwijl bij de sociaal-revolutionairen en de mensjewiki de scheuring dieper begon te worden.

De zegepraal van de bolsjewistische revolutie betekende het einde van de aarzelingen, betekende de volledige vernietiging van de monarchie en het landheerlijke grondbezit (dat vóór de Novemberrevolutie nog voortbestond). De burgerlijke revolutie hebben wij tot het eerste punt van haar ontwikkeling doorgezet. We hadden de gezamelijke dorpsmassa achter ons. Haar tegenstelling tot het socialistische proletariaat kon niet dadelijk aan het licht treden. De Sovjets omvatten toen al de boeren in het algemeen; de klassensplitsing in de massa van boeren was nog maar in haar begin en was nog niet zichtbaar geworden.

Dit proces ontwikkelde zich gedurende de zomer en de herfst van 1918. De contrarevolutionaire opstand van de Tsjecho-Slowaken maakte de koelakken wakker. Over de lengte en breedte van Rusland bewoog zich een golf van koelakkenopstanden. Niet uit kranten, maar uit het leven leerden de arme boeren de onverzoenlijkheid van hun belangen met de belangen van de koelakken, van de rijken en van de dorpsbourgeoisie. De ‘linkse’ sociaal-revolutionairen weerspiegelden als iedere kleinburgerlijke partij de wankelmoedigheid van de massa’s, en juist in de zomer van 1918 kwam het onder hen tot een scheuring; een gedeelte maakte gemene zaak met de Tsjecho-Slowaken (opstand te Moskou, waar Prosjan een uur lang! — het telegraafkantoor bezet hield en aan Rusland de val van de bolsjewiki verkondigde; daarna het verraad van Moerawjew, de opperbevelhebber van het leger tegen de Tsjecho-Slowaken enz.) en een ander, bovengenoemd gedeelte schaarde zich naast de bolsjewiki.

De verscherping van de levensmiddelencrisis in de steden stelde steeds scherper de kwestie van het graanmonopolie (wat de criticus Kautsky ‘vergeten’ heeft, als hij in zijn economische ontleding alle oude dingen, die men tien jaar geleden bij Maslov kon lezen, ophaalt).

De oude staat van de landheren en van de bourgeoisie en zelfs de republikeins-democratische staat zonden gewapende afdelingen, die feitelijk ter beschikking van de bourgeoisie stonden, naar de dorpen. Daar weet mijnheer Kautsky niets van! Daarin ziet hij geen ‘dictatuur der bourgeoisie’. De hemel beware ons! Dat is niets dan ‘zuivere democratie’, vooral als een burgerlijk parlement daarop zijn zegen geeft! Dat Awksentjew en S. Maslov, in gezelschap van Kerenski, Tseretelli en andere lieden van de sociaal-revolutionairen en mensjewiki, in de zomer en de herfst van 1917 de leden van de grondcommissies lieten gevangen nemen, daarvan heeft Kautsky ‘nooit horen spreken’, daarover zwijgt hij!

De zaak is eenvoudig, dat de burgerlijke staat die de dictatuur van de bourgeoisie verwezenlijkt door middel van de democratische republiek, tegenover het volk niet kan erkennen, dat hij de bourgeoisie steunt; hij kan de waarheid niet zeggen; hij is gedwongen te huichelen.

Maar de staat van het type van de Commune, de Sovjetstaat, zegt het volk openlijk en ronduit de waarheid. Hij verklaart dat hij de dictatuur van het proletariaat en van de arme boeren belichaamt. Juist door deze openlijke erkenning heeft hij vele tientallen miljoenen nieuwe burgers voor zich gewonnen, die in iedere democratische republiek, welke gij maar wilt, door angst werkeloos blijven en die thans deelnemen aan het publieke leven, aan de democratie, aan de leiding van de Sovjetstaat. De Sovjetrepubliek zendt afdelingen van gewapende arbeiders naar de dorpen, in de eerste plaats de meest vooraanstaande arbeiders van de hoofdsteden. Deze arbeiders propageren het socialisme in de dorpen, trekken de arme boeren naar hun kant, organiseren hen, lichten hen voor en helpen hen het verzet van de bourgeoisie te breken.

Allen die het Russische dorp kennen en op het platteland hebben gewoond, zeggen dat ons dorp eerst nu, in de zomer en de herfst van 1918, zijn ‘Novemberrevolutie’ (d.w.z. de proletarische revolutie) doormaakt. Er vindt daar een ommekeer plaats. De golf van koelakkenopstanden wordt vervangen door een opstandige bedrijvigheid van de arme boeren en door het steeds talrijker worden van hun ‘comités’. In het leger groeit het aantal commissarissen, officieren, divisie- en legercommandanten, die uit de arbeidersklasse zijn voortgekomen. Terwijl Kautsky, bang geworden door de juli-crisis (1918) en het geschreeuw van de bourgeoisie, als een hondje achter haar aantrippelt en een hele brochure schrijft, die gedragen wordt door de overtuiging dat de bolsjewiki elk ogenblik door de boeren ten val kunnen worden gebracht, terwijl hij in de afscheiding van de linkse sociaal-revolutionairen een ‘verengen’ (blz. 37) ziet van de kring van degenen die de bolsjewiki steunen — wordt de werkelijke kring van de aanhangers van het bolsjewisme van reusachtige omvang, want vele tientallen miljoenen arme boeren ontwaken tot zelfstandig politiek leven en bevrijden zich van de voogdij en de invloed van de koelakken en van de dorpsbourgeoisie.

Wij hebben honderden linkse sociaal-revolutionairen, karakterloze intellectuelen en koelakken, verloren; wij hebben miljoenen vertegenwoordigers van de arme boeren gewonnen (12). Een jaar na de proletarische revolutie in de hoofdsteden begon onder haar invloed en met haar hulp in de meest afgelegen landelijke districten de proletarische revolutie, waar zij voorgoed de Sovjetmacht en het bolsjewisme heeft gevestigd en voorgoed heeft aangetoond dat er binnen de grenzen van het land geen krachten aanwezig zijn, die haar kunnen schokken.

Nadat het proletariaat van Rusland de burgerlijk-democratische revolutie samen met de massa van de boeren had voltooid, ging het voorgoed tot de sociale revolutie over, toen het er in was geslaagd splitsing te brengen in het dorp, de proletariërs en halfproletariërs te winnen en hen tot de strijd tegen de koelakken en de bourgeoisie, de boerenbourgeoisie daarbij inbegrepen, aaneen te sluiten.

Had het bolsjewistische proletariaat van de hoofdsteden en de grootte industrieële centra de arme boeren niet tegen de rijke boeren om zich heen weten te scharen, dan zou hiermee bewezen zijn geweest dat Rusland ‘niet rijp’ was voor de socialistische revolutie, dan zou de massa van de boeren ‘gesloten’, d.w.z. onder de economische politieke en geestelijke leiding van de koelakken, van de rijken en van de bourgeoisie zijn gebleven en dan zou de revolutie niet buiten de perken van de burgerlijk-democratisehe revolutie zijn getreden. (Maar ook daarmee — het zij tussen haakjes gezegd — zou nog niet zijn bewezen dat het proletariaat niet de macht had mogen grijpen, want alleen het proletariaat heeft immers de burgerlijk-democratische revolutie werkelijk tot het einde toe voortgezet; alleen het proletariaat heeft een ernstige poging gedaan om de proletarische wereldrevolutie naderbij te brengen; alleen het proletariaat heeft de Sovjetstaat geschapen: de tweede stap, na de Commune, naar de socialistische staat).

Had, aan de andere kant, het bolsjewistische proletariaat reeds dadelijk in oktober-november van 1917 getracht, — zonder de klassensplitsing in het dorp af te wachten, zonder deze voor te bereiden en door te voeren, de burgeroorlog of de ‘invoering van het socialisme’ op het platteland formeel ‘af te kondigen’, had het getracht zijn doel te bereiken zonder een tijdelijk verbond te sluiten met de massa van de boeren en zonder een reeks van concessies aan de middelste laag van de boeren en dergelijke, dan zou dit een blanquistische vervalsing van het marxisme zijn geweest, een poging van de minderheid om haar wil aan de meerderheid op te dringen. Dan zou dit een theoretische dwaasheid zijn geweest, een niet-begrijpen van het feit dat een algemene boerenrevolutie nog steeds een burgerlijke revolutie is en dat men die in een achterlijk land onmogelijk tot een socialistische kan maken zonder een reeks van opelkaar volgende stappen en overgangen.

Kautsky heeft in het meest belangrijke, theoretische en politieke vraagstuk alles door elkaar gehaald, en in de praktijk zich heel eenvoudig een lakei van de bourgeoisie getoond, die een gehuil aanheft tegen de dictatuur van het proletariaat.

Een dergelijke, zo niet nog grotere verwarring heeft Kautsky gesticht in nog een ander, hoogst belangwekkend en belangrijk vraagstuk, en wel in het volgende: werd de wetgevende werkzaamheid van de Sovjetrepubliek op het gebied van de omvorming van de agrarische verhoudingen — een uiterst moeilijk en tegelijkertijd uiterst belangrijk onderdeel van de socialistische omwenteling — in beginsel goed aangepakt en doeltreffend doorgevoerd? Wij zouden iedere West-Europese marxist uitermate dankbaar zijn, wanneer hij, zij het ook slechts de belangrijkste, documenten zou willen bestuderen en onze politiek critiseren; hij zou ons en tevens de over de gehele wereld naderende wereldrevolutie een buitengewone dienst bewijzen. Maar in plaats van zulk een kritiek te leveren, sticht Kautsky op theoretisch gebied ongelooflijke verwarring, die het marxisme in liberalisme verandert en in het aan de praktijk gewijde gedeelte brengt hij niets dan ongegronde, hatelijke, kleinburgerlijke uitvallen tegen de bolsjewiki. De lezer mag zelf oordelen:

“Het grootgrondbezit werd door de revolutie onhoudbaar. Dit heeft de revolutie gedaan. Dit werd onmiddellijk duidelijk. Het werd onvermijdelijk, het aan de boerenbevolking over te laten. . .”

(Dit is niet juist, mijnheer Kautsky. U stelt wat voor u ‘duidelijk’ is, in de plaats van de verschillende wijzen waarop verschillende klassen tegenover de kwestie staan. De geschiedenis van de revolutie heeft bewezen dat de coalitieregering van de bourgeoisie op de kleine burgerij nl. van de mensjewiki en de sociaal-revolutionairen, een politiek van het behoud van het grootgrondbezit volgde. Dit is in het bijzonder bewezen door de wet van S. Maslov en de arrestaties van de leden van de grondcommissies. Zonder de dictatuur van het proletariaat zou de ‘boerenbevolking’ nooit de landheer, de bondgenoot van de kapitalist, hebben overwonnen).

“. . .Men was het er echter niet over eens, onder welke vormen dit moest plaats hebben. Verschillende oplossingen waren denkbaar. . .”

(Kautsky is vóór alles bezorgd over de ‘eenheid’ der ‘socialisten’, onverschillig wie op die naam aanspraak maken. Hij vergeet dat de fundamentele klassen van de kapitalistische maatschappij tot verschillende oplossingen moeten komen).

“Van socialistisch standpunt gezien, ware het meest doeltreffende geweest, de grootbedrijven in staatsbezit te doen overgaan en aan de boeren, die tot nu toe als loonarbeiders daarop werkzaam waren geweest, coöperatief in bewerking te geven. Maar deze oplossing veronderstelt een agrarisch proletariaat, zoals het in Rusland niet bestaat. Een andere oplossing zou zijn geweest het grootgrondbezit in staatseigendom te doen overgaan en het in kleine hofsteden te verdelen, die aan de grondarme boeren in pacht zouden kunnen worden gegeven. Op die wijze zou er nog een stukje socialisme zijn verwezenlijkt. . .”

Kautsky redt zich, als steeds, met zijn beroemt ‘aan de ene kant en aan de andere kant’ uit de moeilijkheid. Hij plaatst verschillende oplosingen op een rij, zonder zich het minst de vraag te stellen, de enige, terzake doende, marxistische: — hoe onder de bijzondere verhoudingen de overgangsetappen van het kapitalisme naar het communisme moeten zijn. In Rusland bestaan landarbeiders maar slechts in gering getal. Kautsky raakt het door de Sovjetregering opgeworpen vraagstuk, langs welke weg men tot communes en productieve associaties op het platteland moet komen, niet eens aan. Het meest wonderlijke is evenwel, dat hij ‘een stukje socialisme’ wil zien in het verpachten van ‘kleine hofsteden’. In werkelijkheid is dit niets dan een kleinburgerlijke leuze en hier is van ‘socialisme’ volstrekt geen sprake. Wanneer de ‘staat’, die de grond verpacht, niet is een staat naar het type van de Commune, maar een burgerlijke parlementaire republiek (zoals Kautsky steeds veronderstelt), dan zou deze verpachting van kleine hofsteden niets anders dan een typisch liberale hervorming zijn.

Dat de Sovjetmacht elke grondeigendom heeft opgeheven, verzwijgt Kautsky. Nog erger. Hij maakt zich schuldig aan een ongelooflijke vervalsing, door decreten van de Sovjetmacht zo te citeren, dat hij het meest wezenlijke weglaat.

Na verklaard te hebben dat het “kleinbedrijf, waar het maar kan, naar het volstrekte persoonlijke eigendomsrecht op de productiemiddelen streeft” , dat de Constituante “het enige gezaghebbende lichaam” was, dat de verdeling had kunnen beletten (een bewering, die in Rusland de mensen zal doen schateren van het lachen, want iedereen weet dat de arbeiders en boeren uitsluitend het gezag van de Sovjets erkennen, terwijl de Constituante de leuze werd van de Tsjecho-Slowaken en de landheren), vervolgt Kautsky:

“Een van de eerste decreten van de Sovjetregering stelde vast:
1. De landheerlijke grondeigendom wordt onmiddellijk zonder schadevergoeding opgeheven.
2. De grootte landgoederen en alle erfelijke grondeigendom, de grond van kloosters en kerken, met al hun levende en dode inventaris, opstallen en alle toebehoren, worden ter beschikking gesteld van de grondcommissies in de kantons (wolost) en van de districtssovjets van boerenafgevaardigden, tot tijd en wijle de Constituante over de kwestie van de grond zal hebben beslist”.

Kautsky haalt alleen deze twee punten aan en sluit met deze gevolgtrekking:

“De verwijzing naar de Constituante is een dode letter gebleven. Feitelijk hebben de boeren van de verschillende districten met de grond kunnen doen wat ze wilden” (blz. 47).

Daar hebt u nu een staaltje van Kautsky’s ‘kritiek’! Daar hebt u nu een ‘wetenschappelijk’ werk, dat wonderlijk op bedrog gelijkt. De Duitse lezer wordt te verstaan gegeven dat de bolsjewiki in zake het persoonlijke eigendomsrecht op de grond voor de boeren hebben gekapituleerd, dat zij de boeren (in de afzonderlijke districten) maar hebben laten doen wat zij wilden!

Feitelijk evenwel, bestaat het door Kautsky geciteerde decreet, het eerste decreet, afgekondigd op 8 november 1917, niet uit twee, maar uit vijf artikelen plus de acht artikelen van de ‘instructie’, waarvan nadrukkelijk wordt gezegd, dat “zij als richtsnoer moet dienen”.

In artikel 3 van het decreet wordt gezegd dat de bedrijven “in handen van het volk” overgaan en dat men verplicht is, “een waarheidsgetrouwe lijst van al de in beslag genomen goederen” op te stellen en een “gestrenge revolutionaire bewaking” in te stellen. En in de instructie wordt gezegd dat het “persoonlijk eigendomsrecht op de grond voor altijd wordt afgeschaft”, dat “de grote eigendommen met een hoog ontwikkelde bedrijfswijze” “niet aan verdeling onderworpen zijn”, dat de “gehele bedrijfsinventaris, levende zowel als dode, van de in beslag genomen landerijen, al naar grootte en betekenis”, zonder enige schadevergoeding, in het uitsluitend genot van de staat of van de gemeente overgaat, en dat “alle grond overgaat naar het grondfonds van het gehele volk”.

Verder: tegelijkertijd met het besluit over de ontbinding van de Constituante (de 18de januari 1918) werd door het Derde Sovjetcongres de Verklaring van de rechten van het werkende en uitgebuite volk aangenomen. Deze verklaring maakt thans deel uit van de grondwet van de Sovjetrepubliek. Welnu, Artikel 11, eerste alinea, van deze verklaring zegt dat de “persoonlijke grondeigendom is afgeschaft”, en dat de “modellandgoederen en landbouwbedrijven tot nationaal bezit worden verklaard”.

De verwijzing naar de Constituante is dus geen dode letter, aangezien een ander, het hele volk vertegenwoordigend lichaam, in de ogen van de boeren van veel groter gezag, zich met de oplossing van het agrarische vraagstuk heeft belast.

Verder: De 19de februari werd de wet omtrent de socialisering van de grond afgekondigd. Deze heeft nog eens de afschaffing van elk persoonlijk eigendomsrecht op de grond bevestigd, heeft de beschikking èn over de grond èn over de gehele landbouwinventaris van de private landgoederen aan de Sovjetautoriteiten opgedragen, onder controle van de federatieve Sovjetmacht, en heeft als doel van het beschikkingsrecht over de grond gesteld:

“De ontwikkeling van het collectieve bedrijf in de landbouw dat, met het oog op de besparing aan arbeid en producten, veel voordeliger is, ten koste van de individuele bedrijven, teneinde de overgang naar het socialistische bedrijf te verzekeren”. (Art. 11e).

Deze wet die het recht op het gebruik van de grond voor allen gelijk stelt, beantwoordt de fundamentele vraag. “Wie heeft het recht op het gebruik van de grond?” aldus:

“Art. 20. Over afzonderlijke percelen van de bodemoppervlakte, binnen de grenzen van de Russische Federatieve Sovjetrepubliek, kunnen voor openbare of private doeleinden beschikken:
A) Voor doeleinden van openbare opvoeding en onderwijs: 1) de staat, vertegenwoordigd door de organen van de Sovjetmacht (federale, gebieds, gouvernements, districts-, kantons- en dorpsbesturen); 2) openbare organisaties (onder controle en met toestemming van de plaatselijke Sovjetbesturen;
B) Voor de doeleinden van het landbouwbedrijf: 3) landbouwcommunes, 4) landbouwcollectieven; 5) dorpsgemeenten; 6) individuele personen of gezinnen . . .”

Men ziet, dat Kautsky de zaak geheel en al heeft verdraaid en de Duitse lezer een beslist valse voorstelling van de agrarische politiek en de agrarische wetgeving van de proletarische staat in Rusland heeft gegeven.

Kautsky heeft niet eens de theoretische fundamentele kwesties weten te stellen! Deze kwesties zijn:
1) Gelijk recht voor allen op het gebruik van de grond;
2) Nationalisatie van de grond; in welke verhouding staan beide maatregelen tot het socialisme in het algemeen en tot de overgang van het kapitalisme naar het communisme in het bijzonder?
3) De collectieve bewerking van de grond als overgang van de kleine, verbrokkelde grondbewerking naar het grootte collectieve bedrijf. Voldoet de wijze waarop dit vraagstuk in de Sovjetwetgeving is behandeld, aan de eisen van het socialisme?

Ten aanzien van de eerste vraag moeten vóór alles de twee volgende fundamentele feiten worden vastgesteld: — a) de bolsjewiki hadden reeds, terwijl zij de ervaring van 1905 in aanmerking namen (ik verwijs bv. naar mijn werk over de agrarische kwestie in de eerste Russische revolutie), herhaaldelijk gewezen op de democratisch-vooruitstrevende, democratisch-revolutionaire betekenis van de leuze van het gelijke recht van allen op het gebruik van de grond en in het jaar 1917, vóór de Novemberrevolutie, hebben zij zeer beslist daarover gesproken. — b) Bij het doorvoeren van de wet over de socialisatie van de grond — een wet waarvan de kern door de leus van de gelijkberechtiging ten aanzien van het grondgebruik wordt gevormd — hebben de bolsjewiki met de grootste duidelijkheid en beslistheid verklaard: deze idee is niet van ons afkomstig, wij zijn het met deze leuze niet eens, wij menen evenwel verplicht te zijn ze te verwezenlijken, aangezien de overweldigende meerderheid van de boeren die eis stelt. Immers: de denkbeelden en eisen van de meerderheid van de arbeidende massa moeten door haar zelf warden overwonnen; zulke eisen kan men noch ‘op zij schuiven’, noch ‘overslaan’. Wij, bolsjewiki, zullen de boeren helpen, de kleinburgerlijke leuzen te overwinnen om van deze zo spoedig en zo snel mogelijk over te gaan naar de socialistische.

Een marxistisch theoreticus, die de proletarische revolutie zou willen dienen door een wetenschappelijke analyse te geven, had eerst antwoord moeten geven op de vraag: 1) Is het waar dat de idee van de gelijkberechtiging ten aanzien van het grondgebruik een democratisch-revolutionaire betekenis heeft? Betekent zij het volledig doorzetten, ten einde toe, van de burgerlijk-democratische revolutie? 2) Hebben de bolsjewiki juist gehandeld, toen zij met hun steun de kleinburgerlijke wet over de gelijkberechtiging ten aan zien van het grondgebruik deden aannemen en op de meest loyale wijze ten uitvoer brachten?

Kautsky was zelfs niet in staat de eigenlijke theoretische kern van de kwestie op te merken!

Het ware Kautsky nooit gelukt aan te tonen dat de idee van de gelijkberechtiging bij het grondgebruik een factor is van vooruitstrevende en revolutionaire betekenis in de burgerlijk-democratische revolutie. Verder kan deze omwenteling niet gaan. Als zij tot het einde wordt doorgevoerd, zal zij des te duidelijker, des te sneller, des te gemakkelijker voor de massa’s de ontoereikendheid van de burgerlijk-democratische oplossing openbaren en het bewijs leveren van de noodzakelijkheid, verder te gaan en over te gaan tot het socialisme.

De boer, die het tsarisme en de landheren ten val heeft gebracht, droomt van het gelijke recht voor allen op de grond, en geen macht ter wereld zou de boeren, die zich zowel van de landheer als van de burgerlijk-parlementaire republikeinse staat hebben bevrijd, er van af kunnen brengen. De proletariërs zeggen tot de boeren: wij zullen u helpen, tot een ‘ideaal’ kapitalisme te geraken, want gelijk recht voor allen op het grondgebruik is, gezien van het standpunt van de kleine producent, het kapitalisme in zijn meest ideëele vorm. Maar terzelfdertijd willen we u de ontoereikendheid van deze maatregel aantonen en de noodzakelijkheid bewijzen tot de collectieve bewerking van de grond over te gaan.

Het zou wel belangwekkend zijn geweest te horen hoe Kautsky de juistheid van zulk een leiding van de strijd van de boeren door het proletariaat gepoogd zou hebben te weerleggen.

Maar Kautsky heeft er de voorkeur aan gegeven de vraag te ontwijken.

Verder heeft Kautsky de Duitse lezers direct bedrogen door voor hen te verzwijgen dat de Sovjetmacht in de wet op het grondgebruik rechtstreeks de voorkeur geeft aan de Communes en de productieve associaties en ze op de eerste plaats zet.

Samen met de massa van de boeren tot het einde van de burgerlijk-democratische revolutie samen met de armste, de proletarische en halfproletarische elementen van de boerenmassa naar de socialistische revolutie! Dit was de politiek van de bolsjewiki, dat is de enige marxistische politiek.

Maar Kautsky raakt in verwarring en is niet in staat, ook maar één enkel vraagstuk te formuleren. Aan de ene kant mag hij niet zeggen dat de proletariërs ten aanzien van het vraagstuk van de verdeling van de grond op voet van gelijkheid zich van de boeren hadden moeten afscheiden, want hij voelt de dwaasheid van zulk een breuk. (Hij heeft immers in 1905, toen hij nog geen renegaat was, klaar en duidelijk het bondgenootschap van de arbeiders en de boeren verdedigd, als voorwaarde voor de overwinning van de revolutie). Aan de andere kant citeert hij met welbehagen de liberale praatjes van de mensjewiek Maslov, die het utopische en reactionaire karakter van de kleinburgerlijke gelijkheid vanuit een socialistisch oogpunt ‘aantoont’ en gaat hij de vooruitstrevende en revolutionaire betekenis van de strijd van de kleine burgerij voor de gelijkheid, voor de gelijkberechtiging op het grondgebruik vanuit het standpunt van de burgerlijk-democratische revolutie met stilzwijgen voorbij.

Bij Kautsky wordt het een verwarring zonder weerga. Bedenkt dat Kautsky in 1913 vasthoudt aan het burgerlijke karakter van de Russische revolutie. Kautsky eist in 1918 dat men zich binnen het kader van die revolutie moet houden. En dezelfde Kautsky ontwaart nog ‘een stukje socialisme’ (voor de burgerlijke revolutie) in de kleinburgerlijke hervorming, die bestaat in het verpachten van kleine hofsteden aan de arme boeren (d.w.z. het benaderen van de gelijkberechtiging op het grondgebruik)!!

Begrijpe het, wie het kan!

Bovendien openbaart Kautsky nog de filisterachtige onmacht, rekening te houden met de daadwerkelijke politiek van een bepaalde partij. Hij citeert frases van de mensjewiek Maslov zonder zich te willen bezig houden met de praktische politiek van de partij van de mensjewiki, die in 1917, tijdens de ‘coalitie’ met de landheren en de kadetten, feitelijk een liberale agrarische hervorming en een compromis met de landheren voorstond. (Het bewijs vindt men in arrestaties van de leden van de grondcommissies en het wetsontwerp van S. Maslov).

Kautsky heeft niet bemerkt dat de frases van P. Maslov over het reactionaire en utopische karakter van de kleinburgerlijke gelijkheid, in de grond van de zaak alleen dienen om de mensjewistische politiek van het compromis tussen boeren en landheren, in plaats van het revolutionaire onteigenen van de landheren door de boeren, verborgen te houden.

Toch wel een fraaie marxist, die Kautsky!

Juist de bolsjewiki maakten een scherp onderscheid tussen de burgerlijk-democratische en de socialistische revolutie; terwijl zij de eerste tot het eind toe doorzetten, openden zij de weg voor de overgang naar de andere. Dat was de revolutionaire, de enig marxistische politiek.

Tevergeefs herhaalt Kautsky de aftandse liberale geestigheid:

“Nergens en nooit zijn kleine boeren onder de invloed van theoretische overtuiging tot de collectieve productie overgegaan” (blz. 50).

Dat is bijzonder geestig!

Nergens en nooit stonden de kleine boeren van een groot land onder de invloed van een proletarische staat.

Nergens en nooit zijn de kleine boeren zover gekomen dat de openlijke klassenstrijd van de arme boeren tegen de rijke geleid heeft tot de burgeroorlog tussen beiden bij een gelijktijdige propagandistische, politieke, economische en militaire ondersteuning van de kant van de proletarische staatsmacht.

Nergens en nooit is er zulk een verrijking van de speculanten en oorlogswinstjagers, bij zulk een gelijktijdige verarming van de boerenmassa’s geweest.

Kautsky herhaalt en herkauwt tot vervelens toe de oude wijsheden van de liberalen en mist de moed ook maar te denken over de nieuwe taak van de proletarische dictatuur.

Maar, geachte heer Kautsky, wanneer de boeren geen voldoende gereedschap hebben voor het kleinbedrijf en de proletarische staat helpt hen zich machines aan te schaffen voor de collectieve bewerking van de grond, zou dit soms ‘theoretische overtuiging’ zijn?

Laten we overgaan tot de kwestie van het nationaliseren van de grond. Onze narodniki, met inbegrip van alle linkse sociaalrevolutionairen, betwisten dat de bij ons ingevoerde maatregel de grond nationaliseert. Theoretisch hebben zij ongelijk. In zoverre wij nog binnen het kader van de warenproductie en het kapitalisme blijven, betekent opheffing van de persoonlijke grondeigendom nationalisatie van de grond. Het woord ‘socialisatie’ drukt slechts een strekking uit, een begeerte, de voorbereiding van de overgang naar het socialisme.

Welke houding moeten nu marxisten ten aanzien van de nationalisatie van de grond aannemen?

Ook hier weer is Kautsky niet in staat de vraag ook maar theoretisch te stellen, of hij ontwijkt ze opzettelijk, wat nog erger is, ofschoon uit de Russische literatuur blijkt dat Kautsky over de gedurende vele jaren gevoerde polemiek van de Russische marxisten op het punt van het nationaliseren, het municipaliseren van de grond (het brengen van de grootte landgoederen onder de controle van de lichamen van plaatselijk zelfbestuur) en van de verdeling van de grond op de hoogte is.

Kautsky drijft de spot met het marxisme, wanneer hij beweert dat door het overgeven van de grootte landgoederen aan de staat en het verpachten van ‘kleine hofsteden’ aan de landarme boeren ‘een stukje socialisme’ tot werkelijkheid zou zijn gemaakt. Zoals we reeds hebben gezegd, kan hier van socialisme geen sprake zijn. We moeten hier nog aan toevoegen: hier kan ook geen sprake zijn van het volledig, tot het einde toe doorzetten van de burgerlijk-democratische revolutie.

Kautsky viel het grote ongeluk ten deel dat hij zich op de mensjewiki verliet. En zo gebeurde het vreemde feit dat Kautsky die het burgerlijke karakter van onze revolutie verdedigt en de bolsjewiki beschuldigt, dat zij het in hun hoofd hebben gehaald het socialisme te verwezenlijken, zelf een liberale hervorming voor socialisme uitgeeft, zonder deze hervorming door te zetten tot de volledige opruiming van al wat er uit de middeleeuwen in de eigendomsverhoudingen in de landbouw is overgebleven. Kautsky heeft zich, evenals zijn mensjewistische raadgevers, als een verdediger van de liberale bourgeoisie getoond, die de revolutie vreest, en niet als een verdediger van de consequent burgerlijk-democratische revolutie.

Inderdaad: waarom zou alleen het grootgrondbezit en niet alle grond staatseigendom moeten worden? De liberale bourgeoisie waarborgt zich daardoor de gelegenheid, zoveel mogelijk van het oude in stand te houden (dus geen stap verder te gaan in de revolutie dan onvermijdelijk is) en zo gemakkelijk mogelijk naar het oude terug te keren. De radicale bourgeoisie, nl. het deel van de bourgeoisie dat de burgerlijke revolutie tot het eind toe wil doorzetten, heft de leuze van de nationalisatie van de grond aan.

Kautsky, die in lang vervlogen dagen, bijna twintig jaar geleden, een prachtig marxistisch boek over de agrarische kwestie schreef, moet in dit opzicht toch welbekend zijn met de opmerkingen van Marx, dat de nationalisatie van de grond juist een consequente leuze van de bourgeoisie is.

Kautsky moet op de hoogte zijn van de polemiek, die Marx voerde met Rodbertus en met de bewonderenswaardige uiteenzettingen van Marx in zijn Theorieën over de meerwaarde, waarin hij met grote duidelijkheid ook de revolutionaire betekenis van de nationalisatie van de grond, gezien van burgerlijk-democratisch standpunt, aantoonde.

De mensjewiek P. Maslov, die Kautsky zich zo onfortuinlijk als raadsman heeft gekozen, betwistte dat de Russische boeren genoegen zouden nemen met de nationalisatie van alle (dus ook hun eigen) grond. Tot op zekere hoogte kon deze opvatting van Maslov in verband staan met zijn ‘oorspronkelijke’ theorie (die een napraten van de burgerlijke Marx-critici is), nl. met het bestrijden van de absolute grondrente en van het erkennen van de ‘wet’ (of het ‘feit’, zoals Maslov zich uitdrukte) van de ‘dalende opbrengst van de grond’.

In werkelijkheid trad al in de revolutie van 1905 aan het licht dat de overweldigende meerderheid van de Russische boeren, zowel zij die aandeel hadden in de dorpsgrond, als zij die eigen grond bewerkten, de nationalisatie van de ganse grond begeerden. De revolutie van 1917 heeft deze eis bevestigd en na de verovering van de macht door het proletariaat ook verwezenlijkt. De bolsjewiki zijn het marxisme trouw gebleven. Zij poogden niet de burgerlijk-democratische revolutie ‘over te slaan’ (trots Kautsky, die ons zonder schaduw van een bewijs daarvan beschuldigt). De bolsjewiki hebben voor alles de meest radicale, meest revolutionaire, het dichtst bij het proletariaat staande burgerlijk-democratische ideologen van de boeren, met name de linkse sociaal-revolutionairen geholpen om datgene door te voeren wat feitelijk de nationalisatie van de grond was. De privaateigendom van de grond is in Rusland sinds de eerste dag van de proletarische, socialistische revolutie afgeschaft.

Hierdoor werd voor de ontwikkeling van het kapitalisme de meest volmaakte grondslag gelegd (wat Kautsky niet kan betwisten, zonder met Marx te breken), en terzelfdertijd het meest soepele agrarische stelsel voor de overgang naar het socialisme geschapen. Van burgerlijk-democratisch standpunt gezien, konden de revolutionaire boeren in Rusland niet verder gaan: van dit standpunt bezien is er werkelijk niets ‘idealer’, niets ‘radicalers’ te denken dan de nationalisatie van de grond en de gelijkberechtiging van allen op het gebruik daarvan. Juist de bolsjewiki en zij alléén hebben, dank zij de overwinning van de proletarische revolutie, de boeren geholpen om de burgerlijk-democratische revolutie daadwerkelijk tot het einde toe door te zetten. En daardoor alléén deden zij het uiterste van wat mogelijk was, om de overgang tot de socialistische revolutie te vergemakkelijken en te verhaasten.

Men kan hieruit beoordelen welk een ongelooflijke warwinkel Kautsky de lezer aanbiedt met de beschuldiging aan het adres van de bolsjewiki, dat zij het burgerlijk karakter van de revolutie niet zouden hebben begrepen, terwijl hij zelf zo zeer van het marxisme afwijkt, dat hij zelfs zwijgt over de nationalisatie van de grond en een (van het standpunt der bourgeoisie) allerminst revolutionaire agrarische hervorming voorstelt als ‘een stukje socialisme’.

Wij zijn hier bij de derde van de boven gestelde kwesties gekomen, n1. bij de kwestie, in hoeverre de proletarische dictatuur in Rusland rekening heeft gehouden met de noodzakelijkheid om over te gaan tot de collectieve bewerking van de grond. Ook hier maakt Kautsky zich weer schuldig aan een daad, die al heel sterk op bedrog gelijkt: hij citeert nl. alleen de stellingen van een bolsjewiek, die handelen over de taak van de overgang naar de collectieve bewerking van de grond! Na één van die stellingen aangehaald te hebben, roept onze ‘theoreticus’ zegevierend uit:

“Met het noodzakelijk verklaren van een taak is ze, jammer genoeg, nog niet vervuld. In Rusland is het collectieve landbouwbedrijf voorlopig nog veroordeeld om op papier te blijven. Nog nergens en nooit zijn de kleine boeren onder de invloed van theoretische overtuigingen tot de collectieve productie overgegaan” (blz. 50).

Nergens en nooit nog was er zulk een literair gegoochel, als waartoe Kautsky afdaalt. Hij citeert ‘stellingen’, terwijl hij de wet van de Sovjetmacht verzwijgt. Hij spreekt over ‘theoretische overtuiging’, maar hij zwijgt over de proletarische staatsmacht, die èn de fabrieken èn de waren in handen heeft! Al wat de marxist Kautsky in het jaar 1899 in zijn Agrarische kwestie schreef over de middelen, waarover de proletarische staat beschikt om de kleine boeren geleidelijk naar het socialisme te voeren, heeft de renegaat Kautsky in 1918 vergeten.

Natuurlijk zijn enige honderden door de staat ondersteunde landbouwcommunes en sovjetbedrijven (d.w.z. door arbeidersproductieverenigingen op staatskosten bewerkte grootbedrijven) nog maar zeer weinig. Maar kan men het ‘kritiek’ noemen, als Kautsky dit feit stilzwijgend voorbijgaat?

De nationalisatie van de grond, in Rusland door de proletarische dictatuur tot werkelijkheid gemaakt, is een maatregel die voor het volledig doorzetten van de burgerlijk-democratische revolutie tot het einde de beste mogelijkheid heeft geschapen, zelfs voor het geval dat een overwinning van de contrarevolutie ons weer van de nationalisatie naar de eenvoudige verdeling zou terug brengen. (Ik heb dit geval afzonderlijk in het boekje over het agrarische program van de marxisten in de revolutie van 1905 uiteen gezet). Maar bovendien verschafte juist de nationalisatie van de grond de grootst mogelijke gelegenheid aan de proletarische staat om op het gebied van de landbouw tot het socialisme over te gaan.

Alles bijeen genomen, toont Kautsky’s boek ons een model van warhoofderij en een volslagen verloochening van het marxisme en praktisch, het werk van een lakei van de bourgeoisie en van het reformisme. Men moet zeggen: een fraaie kritiek!

* * *

De ‘economische analyse’ van de industrie leidt Kautsky in met de volgende prachtige beschouwing: In Rusland bestaat een kapitalistische grootindustrie. Zou het niet mogelijk zijn op deze grondslag een socialistische productie te organiseren?

“Men zou dit kunnen menen, indien het socialisme hierin bestond dat de arbeiders zich afzonderlijke fabrieken en mijnen toeëigenen om elk daarvan afzonderlijk in bedrijf te nemen” (blz. 52). “Juist op het ogenblik, waarop ik dit schrijf”, voegt Kautsky hieraan toe, “worden wij uit Moskou in kennis gesteld van een rede, door Lenin op 2 augustus uitgesproken, waarin hij gezegd zou hebben: “De arbeiders houden de fabrieken stevig in hun handen en de boeren zullen de grond niet aan de grote landheren teruggeven”. De leuze: “de fabriek aan de arbeiders, de grond aan de boeren”, was tot op deze dagen niet een sociaaldemocratische maar een anarchosyndicalistische leuze”. (blz. 52-53).

Wij hebben deze plaats van het begin tot het einde hier geciteerd, opdat de Russische arbeiders, die voorheen en terecht, grote achting koesterden voor Kautsky, zelf kennis kunnen nemen van de methoden die deze overloper naar de bourgeoisie, aanwendt.

Men denke slechts: Op de 5de augustus, toen er een groot aantal besluiten over de nationalisatie van de fabrieken in Rusland was verschenen en de arbeiders zich geen enkele fabriek hebben ‘toegeëigend’ (want alle werden integendeel eigendom van de republiek), op de 5de augustus vertelt Kautsky, op grond van een blijkbaar bedrieglijke uitlegging van een zin uit mijn toespraken, aan zijn Duitse lezers, dat in Rusland de fabrieken aan afzonderlijke groepen van arbeiders zouden zijn overgegeven! En daarna herhaalt hij tot vervelens toe, in vele tientalle regels, dat de fabrieken niet aan afzonderlijke groepen van arbeiders gegeven mogen worden! Dat is geen kritiek, maar de methode van een lakei van de bourgeoisie, door de kapitalisten gehuurd om de proletarische revolutie te belasteren.

De fabrieken moet men aan de staat overdragen, of aan de gemeenten of aan verbruikscoöperaties, herhaalt Kautsky nog eens, en voegt er ten slotte aan toe:

“Deze weg heeft men nu ook in Rusland trachten in te slaan. . .”

Nu?? Wat kan dat betekenen? In augustus? Had Kautsky dan niet bij Stein, Axelrod of andere vrienden van de Russische bourgeoisie een vertaling kunnen vragen van, al was het maar één decreet aangaande de fabrieken?

“. . . Hoever men daarmee gaat is nog niet te overzien. Deze kant van de Sovjetrepubliek is in ieder geval voor ons van het uiterste belang, maar zij blijft nog geheel en al in het duister. Aan decreten is er wel geen gebrek” (daarom wil Kautsky niet weten, wat er in staat, of houdt hij dit voor zijn lezers verborgen), maar het ontbreekt ons aan betrouwbare inlichtingen over de uitwerking van deze decreten. Een socialistische productie is onmogelijk zonder een volledige, tot in onderdelen afdalende, betrouwbare en snel verschijnende statistiek. Deze heeft de Sovjetrepubliek tot heden nog niet kunnen inrichten. Hetgeen we over haar economische bedrijvigheid vernemen, is vol tegenstrijdigheden en onmogelijk te controleren. Ook dit is een van de uitwerkingen van de dictatuur en de onderdrukking van de democratie. Daar de vrijheid van drukpers en de vrijheid van het woord ontbreekt. . . .” (blz. 53).

Zo schrijft men nu geschiedenis! Kautsky zou uit de ‘vrije pers’ van de kapitalisten en van de Doetov’s inlichtingen willen hebben over de aan de arbeiders overgaande fabrieken. . . Werkelijk prachtig is toch zulk een ‘boven de klassen’ zwevende ‘ernstige geleerde’! Kautsky wil niets weten van de oneindige hoeveelheid van feiten die getuigen dat de fabrieken uitsluitend aan de republiek zijn overgedragen en dat ze worden beheerd door de Opperste Raad voor de Volkshuishouding, een voornamelijk uit vertegenwoordigers der vakorganisaties gevormd orgaan van de Sovjetmacht. Niet één van deze feiten wenst Kautsky ook maar aan te roeren. Hardnekkig als ‘de man in het foudraal’, herhaalt hij uit den treure: geef mij vreedzame democratie, zonder burgeroorlog, zonder dictatuur, met een goede statistiek. (De Sovjetrepubliek heeft een Bureau van Statistiek gesticht met de meest deskundige statistische krachten van Rusland als medewerkers, maar het spreekt vanzelf dat we niet zo spoedig een ideale statistiek zullen bereiken.) In één woord: wat Kautsky wenst is: een revolutie zonder revolutie, zonder verwoede strijd, zonder geweld. Men kan even goed een staking eisen zonder stormachtige uitbarstingen van arbeiders en ondernemers. Is er nog een zweem van onderscheid tussen zulk een ‘socialist’ en de een of andere liberale ambtenaar?

Op grond van zulk ‘feitenmateriaal’, d.w.z. met opzettelijke, volstrekte verwaarlozing van talrijke feiten, komt Kautsky tot de gevolgtrekking:

“Het is te betwijfelen of het Russische proletariaat aan werkelijk praktische veroveringen en niet aan decreten, in de Sovjetrepubliek meer heeft verkregen dan het zou gekregen hebben van de Constituante, waarin juist als in de Sovjets, het overwicht berustte bij socialisten, al waren zij dan ook van een andere kleur”. (blz. 58).

Een juweeltje niet waar? Wij raden de vereerders van Kautsky aan deze uitspraak zo ruim mogelijk onder de Russische arbeiders te verspreiden, want beter materiaal ter karakterisering van zijn politieke val had Kautsky niet kunnen geven. Ook Kerenski was ‘socialist’, — arbeiders! — kameraden! al was ‘t dan ook ‘van een andere kleur’! De historicus Kautsky nam genoegen met de benaming, de omschrijving, die de rechtsche sociaal-revolutionairen en de mensjewiki zich hebben ‘aangeschaft’. Wat de feiten betreft, die bewijzen dat de mensjewiki en de rechtse sociaal-revolutionairen onder Kerenski de imperialistische roverspolitiek van de bourgeoisie ondersteunden, daarover wenst de theoreticus Kautsky niets te horen. En over het feit dat de Constituante juist aan deze helden van de imperialistische oorlog en van de burgerlijke dictatuur de meerderheid zou hebben bezorgd, daarover zwijgt hij bescheiden. En dat heet ‘economische analyse’! . . .

Tenslotte nog een staaltje van deze ‘economische analyse’:

“. . . De Sovjetrepubliek heeft, zoals wij in werkelijkheid zien, na negen maanden te hebben bestaan, noodgedwongen moeten uiteenzetten van waar de algemene ellende komt, in plaats van algemene welvaart te brengen”. (blz. 41).

De kadetten hebben ons aan dergelijke beschouwingen gewend gemaakt. Zo oordelen alle knechten van de bourgeoisie in Rusland: geeft ons, zeggen zij, algemene welvaart in negen maanden tijd, na vier jaar van verwoestende oorlog, terwijl het buitenlandse kapitaal op alle mogelijke wijze de sabotage en de opstanden van de bourgeoisie in Rusland heeft gesteund. Er is in het wezen van de zaak niet het minste verschil meer tussen Kautsky en een contrarevolutionaire bourgeois. Zijn honingzoete, op ‘socialisme’ toegespitste praatjes herhalen hetzelfde, wat de Kornilov’s, de Doetov’s, de Krasnov’s in Rusland, ruw, rechtstreeks, onomwonden, zeggen.

* * *

Bovenstaande regels werden de 9de november 1918 geschreven. En in de nacht van de 9de op de 10de bereiken ons uit Duitsland de berichten aangaande het begin van de overwinnende revolutie, eerst uit Kiel en andere, in het Noorden aan de zee gelegen plaatsen, waar de macht in handen van de Raden van Arbeiders- en soldatenafgevaardigden is overgegaan en daarna ook uit Berlijn, waar die Raden zich eveneens van de macht hebben meester gemaakt.

Het slotwoord, dat ik nog aan de brochure over Kautsky en de proletarische revolutie had moeten toevoegen, wordt mij hierdoor bespaard.

23 [10] november, 1918.

Aanhangsel – Stellingen over de constituante.

1. De eis, de Constituante bijeen te roepen, stond volkomen terecht op het program van de revolutionaire sociaaldemocratie, daar in de burgerlijke republiek de Constituante de hoogste vorm van democratie is, en omdat de imperialistische republiek, met Kerenski aan het hoofd, bij het tot stand brengen van het parlement (13) door een reeks van schendingen van de democratie een vervalsing van de verkiezingen voorbereidde.

2. Bij het stellen van de eis van het bijeenroepen der Constituante heeft de revolutionaire sociaaldemocratie direct bij het begin van de revolutie van 1917 er herhaaldelijk de nadruk op gelegd dat de Sovjetrepubliek een hogere vorm van democratie is, dan de gewone burgerlijke republiek met een Constituante.

3. Voor de overgang van de burgerlijke naar de socialistische orde, voor de dictatuur van het proletariaat, vormt de Republiek der Sovjets van Arbeiders-, Soldaten- en Boeren-gedeputeerden niet alleen een hoger type van democratische instellingen (in vergelijking met de gewone burgerlijke republiek, met een constituante als bekroning), maar ook de enige vorm, die een zo pijnloos mogelijke overgang naar het socialisme kan verzekeren.

4. Het bijeen roepen van de Constituante in onze revolutie op de grondslag van lijsten, die midden oktober 1917 zijn ingediend, heeft plaats onder verhoudingen die de mogelijkheid van een juiste uitdrukking van de wil van het volk in het algemeen en van de arbeidersmassa’s in het bijzonder, door middel van de verkiezingen voor deze Constituante uitsluiten.

5. In de eerste plaats brengt het stelsel van evenredig kiesrecht slechts dan de werkelijke wil van het volk tot uitdrukking, wanneer de verkiezingslijsten van de partijen inderdaad beantwoorden aan de verdeling van het volk in die partijgroeperingen, die door deze lijsten worden weerspiegeld. Bij ons heeft echter, zoals bekend is, de partij, die van mei tot oktober 1917 het grootste aantal aanhangers onder het volk, en in het bijzonder onder de boeren had, de partij van de sociaal-revolutionairen, in het midden van oktober 1917 eenheidskandidatenlijsten voor de Constituante ingediend, terwijl er in die partij na de verkiezingen voor de Constituante en nog vóórdat deze werd bijeengeroepen, een scheuring heeft plaats gevonden. Dientengevolge bestaat er niet eens formele overeenstemming tussen de wil van de massa van de kiezers en de samenstelling van de gekozen afgevaardigden, en kan deze ook niet bestaan.

6. In de tweede plaats bestaat er nog een belangrijker, niet formele, niet juridische, maar sociaaleconomische, op de klassen gegronde oorzaak van de wanverhouding tussen de wil van het volk en in het bijzonder van die van de arbeidende massa, en de samenstelling van de Constituante, nl. de omstandigheid dat de verkiezingen van de Constituante plaats hadden, toen de overwegende meerderheid van het volk nog niet in staat was de ganse omvang en de betekenis te begrijpen van de november- [oktober-] revolutie, die Sovjetrevolutie, de revolutie van de proletariërs en boeren, die op 7 november [25 oktober], dus na het indienen van de kandidatenlijsten vóór de Constituante, was begonnen.

7. De november- [oktober-] revolutie, die de macht voor de Sovjets veroverde, de politieke heerschappij uit de handen van de bourgeoisie rukte en ze overgaf in de handen van het proletariaat en van de armste boeren, doorloopt voor onze ogen de noodzakelijke etappes van haar ontwikkeling.

8. Zij begon met de overwinning van 6-7 november [24-25 oktober] in de hoofdstad, toen het tweede Al-Russische Congres der Sovjets van Arbeiders- en Soldatengedeputeerden, deze voorhoede van het proletariaat en van het politiek meest actieve deel van de massa der boeren, de overwegende meerderheid aan de partij van de bolsjewiki bracht, en haar de macht in handen gaf.

9. De revolutie omvatte daarna in de loop van november en december de ganse massa van het leger en van de boeren en kwam vóór alles tot uitdrukking in het afzetten van — en de nieuwe verkiezingen voor de oude leidende organisaties (legercomités, gouvernements- en boerencomités, Centraal Uitvoerend Comité van de Al-Russische Raad van Boerengedeputeerden enz.), die de overleefde, naar compromissen strevende etappe van de revolutie weergaven, haar burgerlijke en niet haar proletarische etappe weerspiegelden en die daarom noodzakelijkerwijs onder de druk van breder en talrijker volksmassa’s van het toneel moesten verdwijnen.

10. Deze machtige beweging van de uitgebuite massa’s ter omvorming van de leidende organen van haar organisaties is ook nu nog (midden-december 1917) niet beëindigd en het nog voortdurende congres van de spoorwegarbeiders is een van de etappes van deze beweging.

11. De groepering van de klasse-krachten in Rusland in hun klassenstrijd krijgt dus in werkelijkheid principiëel in november en december 1917 een andere vorm dan die welke haar uitdrukking kon vinden op de kandidatenlijsten van de partijen voor de Constituante van midden oktober 1917.

12. De laatste gebeurtenissen in de Oekraïne (gedeeltelijk ook in Finland, in Wit-Rusland en in de Kaukasus) wijzen er eveneens op dat er zich een nieuwe groepering van de klassekrachten ontwikkelt, zoals blijkt uit het verloop van de strijd tussen het burgerlijke nationalisme van de Oekraïnse Rada, de Finse Sejm enz., enerzijds en de Sovjetmacht, de revolutie der proletariërs en boeren in elk van deze nationale republieken, anderzijds.

13. Ten slotte is de burgeroorlog tegen de Arbeiders- en Boerenregering begonnen met de contrarevolutionaire opstand van de kadetten en van Kaledin tegen de Sovjetmacht, die de klassenstrijd voorgoed verscherpt en iedere mogelijkheid heeft opgeheven om langs formeel-democratische weg de brandendste kwesties, die de geschiedenis voor de volken van Rusland en in de eerste plaats voor de arbeidersklasse en de boeren heeft gesteld, op te lossen.

14. Alleen de volledige overwinning van de arbeiders en boeren op de opstand van de bourgeoisie en van de landheren (die zijn uitdrukking in de beweging van de kadetten- en van de Kaledin-volgers heeft gevonden), alleen de meedogenloze militaire onderdrukking van deze opstand van de slavenhouders, is in staat de revolutie van de proletariërs en boeren werkelijk te verzekeren. De gang der gebeurtenissen en de ontwikkeling van de klassenstrijd in de revolutie hebben er toe geleid dat de leuze ‘Alle macht aan de Constituante’, die geen rekening hield met de veroveringen van de arbeiders- en boerenrevolutie, die geen rekening hield met de Sovjetmacht, en met het besluit van het tweede Al-Russische Congres der Sovjets van Arbeiders- en Soldatengedeputeerden, van het tweede Al-Russische Congres van Boerengedeputeerden enz., in werkelijkheid een leuze van de kadetten en van de Kaledin-volgelingen en hun handlangers is geworden. Het wordt aan heel het volk duidelijk, dat deze leuze feitelijk de strijd betekent ter vernietiging van de Sovjetmacht en dat de Constituante onvermijdelijk tot de politieke dood zou zijn veroordeeld, wanneer zij in botsing met de Sovjetmacht zou geraken.

15. Tot de bijzonder brandende levenskwesties van het volk behoort de kwestie van de vrede. Een werkelijk revolutionaire strijd om de vrede is in Rusland eerst na de overwinning van de revolutie van de 7de november (25 oktober) begonnen en de eerste vruchten van deze overwinning waren: de publicatie van de geheime verdragen, het sluiten van de wapenstilstand en het openen van de openbare onderhandelingen over een algemene vrede zonder annexaties en schadeloosstellingen.

De brede volksmassa’s krijgen nu eerst, inderdaad openlijk en ten volle, de mogelijkheid om kennis te nemen van de politiek van de revolutionaire strijd voor de vrede en de resultaten daarvan te leren kennen.

Gedurende de verkiezingen voor de Constituante waren de volksmassa’s van deze mogelijkheid verstoken.

Het is duidelijk dat het ook in dit opzicht niet te vermijden is; dat de samenstelling van de groeperingen van de afgevaardigden voor de Constituante niet beantwoordt aan de werkelijke volkswil in zake het beëindigen van de oorlog.

16. Het geheel van de bovenaangehaalde omstandigheden heeft tot resultaat, dat de Constituante, die op de grondslag van kandidatenlijsten van de partijen, die nog vóór de revolutie van de proletariërs en de boeren toen de bourgeoisie nog de heerschappij voerde, bestonden, wordt bijeengeroepen, onvermijdelijk in conflict zal komen met de wil en de belangen van de werkers en de uitgebuite klassen, die op de 7de november (25 oktober) de socialistische revolutie tegen de bourgeoisie hebben aangevangen. Het spreekt vanzelf dat de belangen van deze revolutie hoger staan dan de formele rechten van de Constituante, zelfs wanneer deze formele rechten niet waren ondermijnd door het feit dat in de wet over de Constituante het recht van het volk op nieuwe verkiezingen van zijn afgevaardigden op ieder gewenst tijdstip ontbreekt.

17. Iedere directe of indirecte poging om de kwestie van de Constituante vanuit een formeel, juridisch standpunt, binnen het kader van de gewone burgerlijke democratie te beschouwen, zonder rekening te houden met de klassenstrijd en de burgeroorlog, is verraad van de zaak van het proletariaat en een overlopen naar het standpunt van de bourgeoisie. De revolutionaire sociaaldemocratie is onvoorwaardelijk verplicht allen te waarschuwen voor de fout, begaan door een paar personen uit de leiding van het bolsjewisme, die de november (oktober) opstand en de taak van de dictatuur van het proletariaat niet op hun juiste waarde wisten te schatten.

18. De enige kans op een pijnloze oplossing van de crisis, ontstaan door het niet overeenstemmen van de verkiezingen voor de Constituante met de wil van het volk en evenmin met de belangen van de werkers en de uitgebuite klassen, is een zo breed en snel mogelijke verwezenlijking van het recht op nieuwe verkiezingen van de afgevaardigden naar de Constituante door het volk, het zich aansluiten van de Constituante zelf bij de wet van het centraal Uitvoerend Comité over deze nieuwe verkiezingen, en de onvoorwaardelijke verklaring van de Constituante over het erkennen van de Sovjetmacht, van de Sovjetrevolutie, van haar politiek in zake de vrede, de grond en de arbeiderscontrole, zowel als de besliste aansluiting van de Constituante bij de tegenstanders van de contrarevolutie van de kadetten en Kaledin-volgelingen.

19. Indien deze voorwaarden niet worden vervuld kan de crisis, ontstaan in verband met de Constituante, slechts langs revolutionaire weg worden opgelost — langs de weg van de meest energieke, snelle, stevige en doortastende revolutionaire maatregelen van de kant van de Sovjetmacht tegen de contrarevolutie van de kadetten en de Kaledin-volgers, onverschillig achter welke leuzen en instellingen (zij het zelfs het lidmaatschap der Constituante) deze contrarevolutie zich ook moge verschuilen. Iedere poging om de handen van de Sovjetmacht in deze strijd te binden, zou een ondersteuning van de contrarevolutie zijn.

24 (11) of 25 (12) december 1917

Voetnoten

[12] Op het zesde Sovjetcongres, 7-9 november 1918, waren 967 afgevaardigden met beslissende stem, onder wie 950 bolsjewiki, en 351 met raadgevende stem, van wie 335 bolsjewiki. In totaal dus 97 % bolsjewiki.

[13] In de Pravda: vóórparlement. —Red.

Geef een reactie

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel