De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky (deel 3)

VII
Wat is Internationalisme?

Kautsky is er van overtuigd dat hij een internationalist is en hij geeft er zich ook voor uit. Scheidemann c.s. noemt hij ‘regeringssocialisten’. Door zijn verdediging van de mensjewiki (Kautsky zegt niet ronduit dat hij met hen solidair is, maar inmiddels verdedigt hij volledig hun opvattingen) openbaart niettemin Kautsky volkomen duidelijk van welk soort zijn ‘internationalisme’ is. Aangezien Kautsky geen op zich zelf staande persoon is, doch de vertegenwoordiger van een stroming, die onvermijdelijk op de bodem van de IIde Internationale moest ontstaan (Longuet in Frankrijk, Turati in Italië, Nobs en Grimm, Graber en Nafine in Zwitserland, Ramsay MacDonald in Engeland enz.), zo zal het leerzaam zijn op zijn ‘internationalisme’ in te gaan.

Kautsky onderstreept het feit, dat de mensjewiki ook te Zimmerwald zijn geweest (wat zonder twijfel een getuigschrift is, maar. . . een ietwat vergeeld); hij beschrijft dan op de volgende manier de, overigens door hem gedeelde, opvattingen:

“. . .De mensjewiki wilden de wereldvrede. Zij wilden dat alle oorlogvoerenden als leuze aannamen: ‘Geen annexaties, geen oorlogsschattingen’. Zolang dit niet bereikt zou zijn, moest het Russische leger het geweer bij de voet houden. De bolsjewiki eisen echter de onmiddellijke vrede tegen elke prijs; zij waren bereid, in geval van nood een afzonderlijke vrede te sluiten en ze deden al hun best om die vrede onvermijdelijk te maken, door de desorganisatie van het leger, die toch al groot was, nog te verergeren.” (blz. 27).

Naar Kautsky’s mening hadden de bolsjewiki de macht niet moeten veroveren, maar zich tevreden moeten stellen met de Constituante.

Het internationalisme van Kautsky en van de mensjewiki bestaat dus hieruit, dat zij van de imperialistische burgerlijke regering hervormingen eisen en intussen doorgaan met haar te steunen, zolang tot alle oorlogvoerenden de leuze: ‘geen annexaties, geen oorlogsschattingen’ hebben aangenomen. Een dergelijke opvatting hebben Turati en de Kautskianen (Haase e.a.), Longuet en zijn vrienden, herhaaldelijk tot uitdrukking gebracht, waarbij zij verklaarden, dat wij voor de ‘verdediging van het vaderland’ zouden zijn.

Theoretisch betekent dit de algehele onmacht zich van de sociaalchauvinisten af te scheiden en een algehele verwarring ten opzichte van het vraagstuk van de verdediging van het vaderland. In politiek opzicht is dit de vervanging van het internationalisme door een kleinburgerlijk nationalisme, het overlopen naar het reformisme en het verloochenen van de revolutie.

De erkenning van de ‘verdediging van het vaderland’ is, van het standpunt van het proletariaat, een rechtvaardiging van de huidige oorlog, de erkenning van zijn gewettigd zijn. En omdat de oorlog imperialistisch is en blijft (zowel onder de monarchie als onder de republiek), onafhankelijk van het feit waar de vijandelijke legers op een gegeven ogenblik staan, in mijn land of in dat van een ander, zo is de erkenning van de verdediging van het vaderland in feite de ondersteuning van de imperialistische, op roof uit zijnde bourgeoisie en een volledig verraad van het socialisme.

In Rusland behield ook onder Kerenski, in de burgerlijk-democratische republiek de oorlog zijn imperialistisch karakter, want hij werd gevoerd door de bourgeoisie als de overheersende klasse (en de oorlog is de voortzetting van de politiek); en dit imperialistisch karakter van de oorlog kwam op uitermate treffende wijze tot uitdrukking in de geheime verdragen over de verdeling van de wereld en het uitplunderen van vreemde landen, zoals die tussen de gewezen tsaar en de kapitalisten van Engeland en Frankrijk waren gesloten.

De mensjewiki hebben het volk op een schandelijke manier bedrogen, door deze oorlog voor te stellen als een verdedigings- of revolutionaire oorlog en Kautsky, die hun politiek goedkeurt, keurt daarmee ook hun volksbedrog goed, hun kleinburgerlijke tactiek, die de arbeiders misleidt en hen voor de wagen van de imperialisten spant en zo voor het kapitaal lakeiendienst verricht, Kautsky brengt een typisch kleinburgerlijke filisterpolitiek in praktijk, doordat hij het voorstelt (en de ‘massa’s’ de onzinnige gedachte inprent), alsof het opstellen van een leuze de zaak verandert. Geheel de geschiedenis van de burgerlijke democratie ontmaskert deze illusie: om het volk te bedriegen, brachten en brengen de burgerlijke democraten steeds ‘leuzen’, welke je maar wilt, naar voren. Het gaat er om, hun oprechtheid te toetsen, de woorden met de daden te vergelijken — niet tevreden te zijn met de idealistische of pochende frases, maar de klassenwerkelijkheid op te sporen. De imperialistische oorlog houdt niet op imperialistisch te zijn, omdat charlatans en fraseurs of kleinburgers en filisters een sentimentele ‘leuze’ verkondigen, maar eerst dan, wanneer de klasse, die de imperialistische oorlog voert en daaraan met talloze economische draden (en ook met kabels) is verbonden, in feite omvergeworpen blijkt te zijn en in haar plaats de werkelijk revolutionaire klasse, het proletariaat, de macht heeft verkregen. Het is op geen andere wijze mogelijk aan de imperialistische oorlog en evenmin aan een imperialistische rovers-vrede te ontkomen.

Door de buitenlandse politiek van de mensjewiki goed te keuren en ze in overeenstemming met het imperialisme en met Zimmerwald te verklaren, bewijst Kautsky ten eerste het volslagen bederf van de Zimmerwaldse opportunistische meerderheid (niet voor niets hebben wij, de linkerzijde van Zimmerwald, ons onmiddellijk van deze meerderheid losgemaakt), en ten tweede, en dit is het voornaamste, gaat Kautsky van het standpunt van het proletariaat over naar het standpunt van de kleinburgerij, van het revolutionaire standpunt, naar het reformistische standpunt.

Het proletariaat strijdt voor het ten val brengen van de imperialistische bourgeoisie door de revolutie; de kleine burgerij strijdt voor de ‘vervolmaking’ van het imperialisme door middel van hervormingen; ze past zich daarbij aan, door er zich aan te onderwerpen. Toen Kautsky nog marxist was, bv. in het jaar 1909, toen hij De weg naar de macht schreef, propageerde hij juist de idee dat de revolutie onvermijdelijk was in verband met de oorlog. Hij verklaarde dat een tijdperk van revoluties naderde. Het Manifest van Bazel van 1912 spreekt zeer beslist en duidelijk over de proletarische revolutie in verband met de imperialistische oorlog tussen de Duitse en Engelse groepen van mogendheden, die in 1914 dan ook uitbrak. Welnu, in 1918, toen de revoluties als gevolg van de oorlog begonnen waren, ging Kautsky er toe over om, in plaats van uit te leggen waarom zij onvermijdelijk waren, in plaats van na te denken over de revolutionaire tactiek, de methode en wegen ter voorbereiding van de revolutie en deze consequent te bestuderen, de reformistische tactiek van de mensjewiki ‘internationalisme’ te noemen. Is dat niet het werk van een renegaat?

Kautsky prijst de mensjewiki, omdat zij het leger volkomen slagvaardig hebben willen houden. Hij gispt de bolsjewiki, omdat zij de reeds zo grote ‘desorganisatie van het leger’ in de hand hebben gewerkt.

Dit betekent het reformisme en de onderwerping aan de imperialistische bourgeoisie prijzen, de revolutie afkeuren en haar verloochenen. Want het leger slagvaardig houden, betekende onder Kerenski inderdaad het handhaven van het leger met zijn burgerlijk (zij het dan ook republikeins) commando. Het is aan allen bekend — en de loop van de gebeurtenissen heeft het aanschouwelijk bevestigd — dat dit republikeinse leger de geest van Kornilov had behouden, dankzij de samenstelling van het commando uit aanhangers van Kornilov. Het burgerlijk officierskorps moest met de geest van Kornilov bezield zijn, moest tot het imperialisme, tot de gewelddadige onderdrukking van het proletariaat worden aan getrokken. Alle grondslagen van de imperialistische oorlog, alle grondslagen van de burgerlijke dictatuur onaangetast laten, kleinigheden verbeteren, onbetekenende dingen verfraaien (‘hervormingen’), daar kwam in werkelijkheid de tactiek van de mensjewiki op neer.

En omgekeerd. ‘Zonder desorganisatie’ van het leger heeft zich geen enkele revolutie kunnen voltrekken en kan zij zich ook niet voltrekken. Het leger is immers het meest versteende onderdrukkingsinstrument van de oude orde, het sterkste bolwerk van de burgerlijke discipline, de steun van de kapitalistische overheersing, van het behoud van en de opvoeding tot slaafse onderdanigheid en onderworpenheid aan het kapitaal. Gewapende arbeiders naast het eigenlijke leger heeft de contrarevolutie nooit geduld en kan ze niet dulden.

“In Frankrijk”, schreef Engels, “waren na iedere revolutie de arbeiders gewapend; daarom was de ontwapening van de arbeides de eerste zorg van de bourgeoisie, zodra zij het roer van de staat in handen had”.

De gewapende arbeiders waren de kiem van een nieuw leger, de organisatiecel van een nieuwe maatschappelijke orde. Deze cel te vernietigen, elke ontwikkeling daarvan te verhinderen, dat was steeds het eerste gebod van de bourgeoisie. Het eerste gebod van iedere zegevierende revolutie, Marx en Engels hebben dit herhaaldelijk onderstreept, was: het oude leger stuk te slaan, tot ontbinding te brengen en er een nieuw leger voor in de plaats te stellen. Een nieuwe, aan de macht gekomen maatschappelijke klasse heeft nooit de heerschappij kunnen veroveren en bevestigen, en kan het ook nu nog niet, anders dan door het oude leger geheel-en-al tot ontbinding te brengen (zonder er zich om te bekommeren, of de reactionaire of alleen maar laffe filister jammert over ‘desorganisatie’); — anders dan door een tijdperk van grote moeilijkheden en zware beproevingen te doorworstelen, gedurende welke tijd het land ongewapend blijft (de grote Franse Revolutie heeft zulk een tijd gekend); anders dan door stap voor stap, te midden van al het leed van de burgeroorlog, het nieuwe leger, de nieuwe discipline, de nieuwe militaire organisatie van de nieuwe klasse te scheppen. De historicus Kautsky heeft dit vroeger wel ingezien. De renegaat Kautsky heeft dit vergeten.

Welk recht heeft Kautsky, lieden als Scheidemann c.s. regeringasocialisten te noemen, indien hij de tactiek van de mensjewiki in de Russische revolutie goedkeurt? De mensjewiki, die Kerenski ondersteunden en zetels in zijn ministerie aanvaardden, waren precies zulke regeringssocialisten. Kautsky kan deze conclusie geenszins ontwijken, zodra hij maar zou trachten de vraag te stellen welke de overheersende klasse is die de imperialistische oorlog voert. Maar Kautsky gaat het stellen van die vraag uit de weg, ofschoon iedere marxist verplicht is ze te stellen. Kautsky doet het niet, omdat reeds het stellen van die vraag de renegaat zou ontmaskeren.

De kautskianen in Duitsland, de longuettisten in Frankrijk, Turati en Co. in Italië, redeneerden aldus: het socialisme veronderstelt de gelijkheid en de vrijheid der naties en hun recht op zelfbeschikking; derhalve, wanneer ons land wordt aangevallen of wanneer vijandige legers op onze bodem zijn doorgedrongen, hebben de socialisten het recht en zijn zij verplicht, het vaderland te verdedigen. Maar zulk een redenering is theoretisch niets anders dan een grove bespotting van het socialisme. Of een schaamteloos goochelaarskunstje en praktisch-politiek staat deze redenering op hetzelfde peil als de redenering van een heel onontwikkeld boertje, dat van het sociale, het klassenkarakter van de oorlog en over de taak van de revolutionaire partij gedurende een reactionaire oorlog niet het minste begrip heeft.

Het socialisme is tegen het gebruik van geweld tegenover volken. Dat staat vast. Maar het socialisme is in het algemeen ook tegen het gebruik van geweld tegenover mensen. Behalve de christen-anarchisten en de tolstoianen heeft echter nog niemand daaruit de conclusie getrokken dat het socialisme tegen revolutionair geweld is. Van ‘geweld’ in het algemeen te spreken, zonder een onderzoek in te stellen naar de voorwaarden die het reactionaire geweld van het revolutionaire geweld onderscheiden, dat betekent dus niets anders dan de houding aannemen van een filister, die niets van de revolutie wil weten of van een sofist, die zichzelf en anderen eenvoudig bedriegt.

Dezelfde redenering geldt ook ten aanzien van het gebruik van geweld tegenover naties. Iedere oorlog bestaat uit het gebruiken van geweld tegenover naties. Maar dit weerhoudt de socialisten niet voorstanders van een revolutionaire oorlog te zijn. Het klassenkarakter van de oorlog, ziedaar de fundamentele vraag die zich aan iederen socialsti opdringt (als hij tenminste geen renegaat is).

De imperialistische oorlog van 1914-1918 is een oorlog tussen twee groepen van de imperialistische bourgeoisie om de verdeling van de wereld, om de verdeling van de buit, om de beroving en de onderdrukking van kleine en zwakke naties. Dit was het standpunt, dat het Manifest van Bazel in het jaar 1912 ten aanzien van de oorlog tot uitdrukking bracht, en dat door de feiten is bevestigd. Wie deze opvatting van de oorlog opgeeft, is geen socialist.

Als een Duitser onder Wilhelm of een Fransman onder Clemenceau zegt: “ik heb het recht en de plicht, als socialist, mijn vaderland te verdedigen, wanneer de vijand mijn land is binnengedrongen”, dan redeneert hij niet als een socialist, niet als een internationalist, niet als een revolutionaire proletariër, maar als een nationalistische kleinburger. Want in deze redenering verdwijnt de revolutionaire klassenstrijd van de arbeider tegen het kapitaal, verdwijnt de beoordeling van de oorlog in het algemeen van uit het standpunt van de wereldbourgeoisie en van het wereldproletariaat, d.w.z. verdwijnt het internationalisme, — er blijft een armzalig, versteend nationalisme over. Mijn land is geweld aangedaan en verder heb ik met de zaak niets te maken — daarop komt een dergelijke redenering neer. Daarin ligt haar kleinburgerlijk-nationalistische bekrompenheid. Dat is precies hetzelfde als dat iemand naar aanleiding van individueel geweld tegen een persoon zou redeneren: “het socialisme is tegen geweld, dus ga ik maar liever tot verraad over, dan in de gevangenis zitten”.

De Fransman, de Duitser of de Italiaan, die zegt: “het socialisme is tegen geweld tegenover volken en daarom verdedig ik mij tegen de vijand, wanneer hij een aanval doet in mijn land”, verraadt het socialisme en het internationalisme. Want zo iemand ziet alleen naar zijn ‘land’, stelt boven alles ‘zijn’ . . . bourgeoisie, zonder te denken aan de internationale verbindingen, die de oorlog imperialistisch en zijn bourgeoisie tot een schakel in de keten van de internationale roverspolitiek maken.

Alle kleinburgers en alle onwetende en bekrompen boeren redeneren juist als de renegaten, de kautskianen, longuettisten, Turati en Co. nl.: de vijand staat in mijn land en verder heb ik met de zaak niets te maken (11).

Een socialist, een revolutionaire proletariër, een internationalist, denkt anders: Het karakter van de oorlog (of hij reactionair of revolutionair is) hangt niet af van de vraag wie de aanvaller is en in wiens land de ‘vijand’ staat, maar van de vraag, welke klasse de oorlog voert en welke politiek door die oorlog wordt voortgezet. Indien deze oorlog een reactionaire, imperialistische oorlog is, d.w.z. een oorlog tussen de twee wereldgroepen van de reactionaire, op roof beluste imperialistische bourgeoisie, dan wordt iedere bourgeoisie (zelfs die van een klein land) medeplichtig aan de roof en dan is het zijn taak, de taak van een vertegenwoordiger van het revolutionaire proletariaat, de proletarische wereldrevolutie voor te bereiden als de enige redding uit de verschrikkingen van de wereldoorlog. Niet vanuit het standpunt van ‘mijn’ land mag ik oordelen (want deze beoordeling moet men overlaten aan de nationalistische kleinburger, die niet begrijpt dat hij een speelbal is in de handen van de imperialistische bourgeoisie), maar van het standpunt van mijn deelnemen aan de voorbereiding, de propaganda, de verhaasting van de proletarische revolutie.

Dàt is internationalisme, dàt is de taak van een internationalist, van de revolutionaire arbeider, van een werkelijke socialist. Dat is het abc dat de renegaat Kautsky heeft ‘vergeten’. Maar dat hij renegaat is, komt nog duidelijker aan het licht, wanneer hij van de goedkeuring van de tactiek van de kleinburgerlijke nationalisten (de mensjewiki in Rusland, de longuettisten in Frankrijk, Turati in Italië, Haase en Co. in Duitsland) overgaat tot de kritiek op de bolsjewistische tactiek. Hier volgt ze:

“De bolsjewistische revolutie was gebouwd op de veronderstelling, dat zij als punt van uitgang zou dienen voor een algemene Europese revolutie; dat het stoutmoedige initiatief van Rusland de proletariërs van geheel Europa tot de opstand zou opwekken.
Bij zulk een veronderstelling was het natuurlijk onverschillig welke vormen de afzonderlijke Russische vrede zou aannemen, welke lasten en welke verliezen van grondgebied (letterlijk: zelfverminkingen, Verstümmelungen und Lasten) hij voor het Russische volk zou meebrengen en welke oplossing hij zou geven. Dan was het ook onverschillig of Rusland weerbaar was of niet. De Europese revolutie vormde, volgens deze opvatting, de beste verdediging van de Russische revolutie. Zij moest aan alle volken op het vroegere Russische gebied volledige en waarachtige zelfbeschikking brengen.
Een revolutie in Europa, die daar het socialisme zou brengen en bevestigen, moest evenwel ook het middel worden om alle hinderpalen omver te werpen, die in Rusland de verwezenlijking van de socialistische productie door de economische achterlijkheid van het land in de weg stonden.
Dat alles was heel logisch gedacht en goed gemotiveerd, wanneer men maar de veronderstelling toegaf: dat de Russische revolutie onfeilbaar de Europese zou ontketenen. Maar als het nu eens niet daartoe kwam?
Tot op heden heeft zich deze veronderstelling niet bewaarheid. En nu worden de proletariërs van Europa aangeklaagd, dat zij de Russische revolutie in de steek hebben gelaten en verraden. Dat is een aanklacht tegen onbekenden; want wie wil men verantwoordelijk stellen voor de houding van het Europese proletariaat?” (blz. 28).

En Kautsky zet nu lang en breed uiteen dat Marx, Engels en Bebel zich meer dan eens hebben vergist bij het voorspellen van het uitbreken van de door hen verwachte revolutie, maar dat zij nooit hun tactiek hebben gebouwd op de verwachting van de revolutie op “een bepaalde termijn”) (blz. 29), terwijl, naar Kautsky beweert, de bolsjewiki “alles op de ene kaart van die algemene Europese revolutie hebben gezet”.

Wij hebben met opzet zulk een lang citaat afgeschreven, om aan de lezers duidelijk te tonen hoe ‘handig’ Kautsky het marxisme vervalst door er een platte, reactionaire, kleinburgerlijke opvatting voor in de plaats te stellen.

Ten eerste: Zijn het niet bepaald zeer snuggere lieden, die de tegenstander klinkklare nonsens in de schoenen schuiven om ze daarna te weerleggen. Zouden de bolsjewiki hun tactiek hebben gebaseerd op de verwachting dat de revolutie in de andere landen na een bepaalde termijn zou uitbreken, dan zou dat ongetwijfeld een domheid zijn geweest. Maar de bolsjewistische partij heeft deze domheid niet begaan: — in mijn brief aan de Amerikaanse arbeiders (20 augustus 1918) heb ik deze domheid beslist afgewezen; ik heb gezegd dat wij rekenen op de Amerikaanse revolutie, maar zonder een bepaalde termijn te noemen. In mijn polemiek met de linkse sociaal-revolutionairen en de ‘linkse communisten’ (januari-maart 1918) heb ik herhaaldelijk dezelfde gedachten ontwikkeld. Kautsky heeft zich een kleine. . . heel kleine vervalsing veroorloofd, die hij dan als grondslag neemt voor geheel zijn kritiek op het bolsjewisme. Kautsky verwisselde de tactiek, die rekening houdt met een Europese revolutie op een meer of minder nabij zijnde, maar niet op een bepaalde termijn, met de tactiek, die rekening houdt met de Europese revolutie op een bepaalde datum. Een kleine, een heel kleine vervalsing!

De tweede tactiek is een domheid. De eerste is plicht voor iedere marxist, voor iedere revolutionaire proletariër, iedere internationalist, want alleen die tactiek houdt rekening, in overeenstemming met het marxisme, met de objectieve toestand, zoals deze in alle Europese landen door de oorlog is ontstaan. Deze tactiek alleen beantwoordt aan de internationale taak van het proletariaat.

Nadat Kautsky de belangrijke kwestie van de grondslagen van de revolutionaire tactiek in het algemeen heeft verwisseld met de onbeduidende kwestie van de vergissing, die de revolutionaire bolsjewiki hadden kunnen begaan, maar niet hebben begaan, heeft Kautsky zich op een gelukkige wijze van de revolutionaire tactiek in het algemeen los gemaakt.

Renegaat in de politiek, is hij niet eens in staat de kwestie van de objectieve voorwaarden van een revolutionaire tactiek theoretisch te stellen. En hier zijn wij bij het tweede punt aangekomen.

Ten tweede: Ieder marxist is verplicht rekening te houden met de Europese revolutie, zodra een revolutionaire situatie bestaat. Het is een waarheid, behorend bij het abc van het marxisme, dat de tactiek van het socialistische proletariaat in een revolutionaire situatie anders moet zijn dan wanneer deze niet bestaan. Als Kautsky deze, voor een marxist vanzelfsprekende vraag had gesteld, zou hij gezien hebben dat het antwoord onvoorwaardelijk in zijn nadeel zou zijn uitgevallen. Lang vóór de oorlog waren alle marxisten, alle socialisten het hierin met elkaar eens, dat een Europese oorlog een revolutionaire situatie zou teweeg brengen. Kautsky zelf zag dit, toen hij nog geen renegaat was, helder in en omlijnde het scherp, zoals bv. in 1902 (De Sociale Revolutie) en in 1909 (De Weg naar de Macht). Het Manifest van Bazel (van 1912) erkende het in naam van de hele IIde Internationale. Niet voor niets schuwen de sociaalchauvinisten en de kautskianen van alle landen (de mannen van het ‘Centrum’, de lieden die tussen de revolutionairen en de opportunisten heen en weer worden geschommeld) de betreffende verklaringen van het Manifest van Bazel als de pest.

De verwachting van een revolutionaire situatie in Europa was dus geen fantasie van de bolsjewiki, maar het algemene inzicht van alle marxisten. Wanneer Kautsky zich van deze onbetwistbare waarheid afmaakt met uitspraken als deze: “altijd hebben de bolsjewiki geloofd in de almacht van het geweld en van de wil”, dan is dat niets dan een zinledige frase, die Kautsky’s ontwijken, zijn smadelijk ontwijken van de kwestie van de revolutionaire situatie moet verbergen.

Verder: Bevinden wij ons, ja of neen, in een revolutionaire situatie? Ook die vraag vermocht Kautsky niet te stellen. Het antwoord wordt gegeven door economische feiten: honger en ellende overal, als gevolg van de oorlog, betekent een revolutionaire situatie. Een antwoord geven ons ook de politieke feiten: reeds sedert 1915 ziet men in alle landen het proces van afscheiding in de oude, verrotte, socialistische partijen duidelijk aan het licht treden, een ontwikkelingsproces van de proletarische massa’s, die hun sociaalchauvinistische leiders verlaten en opschuiven naar links, naar revolutionaire gedachten en stemmingen, naar de revolutionaire leiders.

Op de 5de augustus 1918, toen Kautsky zijn brochure schreef, kon alleen maar een man die de revolutie vreest en haar verraadt, blind zijn voor deze feiten. Maar nu, op het einde van oktober 1918, groeit zienderogen in een reeks van Europese landen de revolutie. Zoals de door Marx bespotte filisters van 1847, is de ‘revolutionair’ Kautsky, die nog altijd, zoals vroeger, als marxist wil worden beschouwd, zo zeer verblind dat hij niet eens de revolutie ziet naderen.

Wij zijn aan het derde punt gekomen:

Wat zijn de bijzondere kentekenen van de revolutionaire tactiek, wanneer een revolutionaire situatie in Europa aanwezig is?

Kautsky vreest, als goed renegaat, deze aan elke marxist zich opdringende vraag te stellen. Kautsky redeneert als een typische kleinburgerlijke filister of als een achterlijke boer: is ‘algemeen Europese revolutie’ uitgebroken of niet? Is ze uitgebroken, dan is ook hij bereid revolutionair te worden! Maar dan, in het voorbijgaan gezegd, zal alle mogelijke gespuis, evenals de schoften, die zich zo nu en dan aan de zegevierende bolsjewiki willen opdringen, zich revolutionair gaan verklaren!

Is de revolutie evenwel nog niet uitgebroken, dan draait Kautsky haar de rug toe! Bij Kautsky is geen schijn of schaduw van een begrijpen van de waarheid, dat een revolutionaire marxist zich juist van de filisters en de kleinburgers hierin onderscheidt, dat hij het verstaat, aan de achterlijke massa’s de noodzakelijkheid van de rijpende revolutie te prediken, de onvermijdelijkheid ervan te bewijzen, het voordeel daarvan voor het volk te verklaren en het proletariaat en de gehele arbeidende en uitgebuite massa daarop voor te bereiden.

Kautsky schreef de bolsjewiki de ongerijmdheid toe, dat zij alles op één kaart zouden zetten, door te veronderstellen dat de Europese revolutie op een bepaalde datum zou uitbreken. Deze onzin heeft zich tegen Kautsky zelf gekeerd, want volgens hem zou de tactiek van de bolsjewiki juist zijn geweest, indien de Europese revolutie op de 5de augustus 1918 ware uitgebroken! Dit is nl. de dag waarop hij zijn brochure heeft gedateerd. En toen enige weken na deze 5de augustus duidelijk werd dat de revolutie in een reeks van Europese landen werkelijk nadert, openbaarde zich het feit in al zijn heerlijkheid, dat Kautsky een renegaat is, dat hij het marxisme heeft vervalst, openbaart zich gans zijn onmacht, als revolutionair te denken en zelfs als revolutionair kwesties te stellen!

Wanneer men de proletariërs van Europa van verraad beschuldigt, schrijft Kautsky, dan is dat een beschuldiging tegen onbekenden.

U vergist u, mijnheer Kautsky! Kijk in de spiegel en u zult die ‘onbekende’ zien, tegen wie de beschuldiging is gericht. Kautsky houdt zich van de domme en doet alsof hij niet begrijpt wie deze beschuldiging uitsprak en welke betekenis zij heeft. Maar inderdaad weet Kautsky heel goed dat deze beschuldiging afkomstig is van de Duitse ‘linksen’, de Spartacisten, Liebknecht en zijn vrienden. Deze beschuldiging is de uitdrukking van het klare bewustzijn dat het Duitse proletariaat aan de Russische (en de internationale) revolutie verraad heeft gepleegd, toen het Finland, de Oekraïne, Letland en Estland worgde. Deze beschuldiging wordt vóór alles en boven alles gericht, niet tegen de massa, die men altijd vrees heeft aangejaagd, maar tegen de leiders, die als Scheidemann en Kautsky, hun plicht tegenover de revolutionaire agitatie, de revolutionaire propaganda en de revolutionaire arbeid onder de massa’s tegen hun traagheid, hebben verzaakt en daadwerkelijk de revolutionaire instincten en het revolutionaire streven, die altijd diep in de onderdrukte klasse sluimeren, hebben tegengewerkt. Lieden als Scheidemann hebben het proletariaat rechtstreeks, gemeen, cynisch en meestal met baatzuchtig oogmerk verraden en zijn naar de zijde van de bourgeoisie overgelopen. De kautskianen en de longuettisten deden hetzelfde, aarzelend, wankelend en laf hun naar de ogen ziende, hun die op een gegeven ogenblik de sterkste partij waren. Kautsky heeft met al zijn geschriften tijdens de oorlog de revolutionaire geest trachten te verstikken, in plaats van hem levend te houden en aan te wakkeren.

De geschiedenis zal als monumentaal bewijs van de kleinburgerlijke verwording van de ‘doorsnee’-leider van de officiele Duitse sociaaldemocratie het feit bewaren, dat Kautsky zelfs niet begrijpt welk een reusachtige theoretische betekenis, welk een nog grotere agitatorische en propagandistische betekenis gelegen is in de ‘beschuldiging’ aan het adres van de proletariërs van Europa, dat zij de Russische revolutie hebben verraden! Kautsky begrijpt niet dat deze ‘beschuldiging’ — onder het stelsel van de censuur in het Duitse Rijk — welhaast de enige vorm is waarin de Duitse socialisten, die het socialisme trouw zijn gebleven, zoals Liebknecht en zijn vrienden, de Duitse arbeiders hebben kunnen oproepen om ‘leiders’ als Scheidemann en Kautsky in de steek te laten, van zich te stoten, zich te bevrijden van hun verdommende en vervlakkende leer en ondanks hen, zonder hen en over hen heen op te staan tot de revolutie!

Kautsky begrijpt dit niet. Hoe zou hij dan de tactiek van de bolsjewiki kunnen begrijpen? Kan men van een man, die de revolutie in het algemeen verloochent, verwachten dat hij de voorwaarden van haar ontwikkeling in een van de ‘moeilijkste’ gevallen kan afwegen en beoordelen?

De tactiek van de bolsjewiki was juist. Zij was de enige internationale tactiek, want zij was niet gebaseerd op laffe vrees voor de wereldrevolutie, noch op kleinburgerlijk ‘ongeloof’ in dit opzicht, noch op een benepen nationalistische begeerte om het ‘eigen’ vaderland (het vaderland van hun eigen bourgeoisie) te verdedigen en op al het andere te ‘spuwen’. Zij was gebaseerd op de juiste (vóór de oorlog, voor de sociaalchauvinisten en de sociaalpacifisten renegaten werden, algemeen aanvaarde) beoordeling van de Europese revolutionaire situatie. Deze tactiek was de enige internationale tactiek, want zij leverde alles wat mogelijkerwijs in een land geleverd kon worden ten gunste van het wekken, steunen en het ontplooien van de revolutie in alle landen.

Deze tactiek zag zich door een geweldig succes gerechtvaardigd, want het bolsjewisme (volstrekt niet krachtens de verdiensten van de Russische bolsjewiki, maar krachtens de algemene sympathie van de massa’s met een inderdaad revolutionaire tactiek) is een wereldverschijnsel geworden. Het heeft een gedachte, een theorie, een program, een tactiek gegeven, die tastbaar, praktisch, afwijkt van het sociaalchauvinisme en het sociaalpacifisme. Het bolsjewisme heeft afgerekend met de oude, verworden Internationale van een Scheidemann, een Kautsky, een Renaudel, een Longuet, een Henderson en een MacDonald, die nu over elkaars voeten zullen struikelen in hun ‘eenheids’-dromen en hun poging om dit lijk weer leven in te blazen.

Het bolsjewisme heeft de ideologische en tactische grondslagen geschapen voor de IIIde, waarlijk proletarische en communistische Internationale, die ook de lessen trekt, zowel uit de veroveringen in tijden van vrede als uit de ervaringen van het beginnende tijdperk van de revoluties.

Het bolsjewisme heeft over de hele wereld de idee van de ‘dictatuur van het proletariaat’ gepopulariseerd. Het heeft deze woorden uit het Latijn eerst in het Russisch vertaald en daarna in alle talen van de wereld. Het heeft met het voorbeeld van de Sovjetmacht aangetoond dat de arbeiders en de arme boeren zelfs in een achterlijk land, zelfs met de geringste ervaring en ontwikkeling, het minst aan organisatie gewend, in staat zijn geweest, een heel jaar lang, niettegenstaande ongekende moeilijkheden, de strijd vol te houden tegen de uitbuiters (die door de bourgeoisie van de gehele wereld werden ondersteund), de macht van de arbeiders te handhaven, een democratie te scheppen van veel hogere orde en bredere omvang dan alle vroegere democratieën ter wereld en met de scheppende arbeid van tientallen miljoenen arbeiders en boeren een begin te maken met de praktische verwezenlijking van het socialisme.

Het bolsjewisme heeft inderdaad meer tot de ontwikkeling van de proletarische revolutie in Europa en Amerika bijgedragen dan elke andere partij, in onverschillig welk ander land, heeft kunnen doen. In de tijd, dat het aan de arbeiders van de hele wereld met iedere dag duidelijker wordt dat de tactiek van een Scheidemann en een Kautsky hen niet voor de imperialistische oorlog kon behoeden en niet voor de loonslavernij in dienst van de imperialistische bourgeoisie en dat dus deze tactiek niet geschikt is om als voorbeeld voor alle landen te dienen — in die tijd geven de proletarische massa’s van alle landen met iedere dag zich duidelijker rekenschap dat het bolsjewisme de enige uitweg heeft aangewezen voor de verlossing uit de verschrikkingen van de oorlog en van het imperialisme. Dat het bolsjewisme kan dienen als een voorbeeld voor allen.

De proletarische revolutie rijpt zienderogen niet alleen in Europa, maar over de gehele wereld en de zegepraal van het proletariaat in Rusland heeft haar bevorderd, verhaast en ondersteund. Betekent dit alles nog maar weinig voor de volledige zegepraal van het socialisme? Zeker ‘t is nog weinig. Maar één land kan niet meer doen. En toch heeft het ene land, dank zij de Sovjetmacht, al zoveel gedaan, dat zelfs, wanneer we zouden aannemen dat het wereldimperialisme, bv. door een compromis tussen het Duitse en het Engels-Franse imperialisme morgen de Russische Sovjetmacht zou verpletteren, het zelfs in dat ergste van alle gevallen, zou blijken dat de bolsjewistische tactiek voor het socialisme het allergrootste nut heeft gebracht en de groei van de onoverwinnelijke wereldrevolutie heeft bevorderd.

VIII
In het gevlei komen bij de bourgeoisie onder de schijn van ‘Economische analyse’

Zoals reeds is gezegd, had het boek van Kautsky, wanneer de titel de inhoud zou moeten weergeven, niet Dictatuur van het proletariaat moeten heten, maar ‘Bloemlezing uit burgerlijke aanvallen op de bolsjewiki’.

De oude ‘theorieën’ van de mensjewiki over het burgerlijke karakter van de Russische revolutie, d.w.z. de oude vervlakking van het marxisme door de mensjewiki (in 1905 door Kautsky verworpen) zijn nu opnieuw door onze theoreticus opgewarmd. Wij moeten bij dit vraagstuk een ogenblik stilstaan, hoe vervelend dit ook voor de Russische marxisten moge zijn.

De Russische revolutie is een burgerlijke revolutie, zeiden alle Russische marxisten vóór 1905. De mensjewiki, die het marxisme met het liberalisme verwisselden, trokken daaruit de conclusie: dat het proletariaat derhalve niet verder mag gaan, dan voor de bourgeoisie aannemelijk is. Men moet een compromispolitiek met de bourgeoisie voeren. De bolsjewiki zeiden dat dit een liberaal-burgerlijke theorie was. De bourgeoisie streeft er naar de staat langs burgerlijke, reformistische en niet langs revolutionaire weg om te vormen en zoveel mogelijk zowel de monarchie als het landheerlijke grondbezit te handhaven enz. Het proletariaat moet de burgerlijk-democratische revolutie ten einde toe doorzetten, zonder zich te laten ‘binden’ door het reformisme van de bourgeoisie. De verhouding van de klasse-krachten tijdens de burgerlijke revolutie hebben de bolsjewiki aldus geformuleerd: het proletariaat maakt de massa van de boeren tot zijn bondgenoten, neutraliseert de liberale bourgeoisie en maakt volledig een eind aan de monarchie, de feodaliteit en het grootgrondbezit.

Juist in dit bondgenootschap van het proletariaat met de massa van de boeren komt het burgerlijke karakter van de revolutie aan het licht, want de boeren, als geheel genomen, zijn kleine producenten, die op de bodem van de warenproductie staan. Vervolgens, zo voegden de bolsjewiki er nog aan toe, brengt het proletariaat het ganse half-proletariaat (alle uitgebuiten, alle werkers) aan zijn zijde, neutraliseert de middelste laag van de boeren en brengt de bourgeoisie ten val; daarin bestaat juist het onderscheid tussen de socialistische en de burgerlijke democratische revolutie. (Zie mijn brochure uit het jaar 1905 Tweeërlei tactiek, overgedrukt in het verzamelwerk Gedurende 12 jaar, St. Petersburg 1907.)

Kautsky nam in 1905 indirect aan deze discussies deel, toen hij op een vraag van de toenmalige mensjewiek Plechanov, zich in het wezen van de zaak tegen Plechanov uitsprak, hetgeen toentertijd de bijzondere spot van de bolsjewistische pers uitlokte. Thans herinnert Kautsky met geen woord aan de toenmalige discussies (uit vrees door zijn eigen verklaringen schaakmat te worden gezet) en berooft daardoor de Duitse lezer van elke mogelijkheid, tot de kern van de zaak door te dringen. De heer Kautsky kon de Duitse arbeider in 1918 niet vertellen hoe hij in 1905 een bondgenootschap van de arbeiders met de boeren en niet met de liberale bourgeoisie voorstond; hij kon hun niet vertellen onder welke omstandigheden hij dit bondgenootschap verdedigde, en welk program hij hiervoor ontwierp.

Maar Kautsky heeft zich in achterwaartse richting ontwikkeld en verdedigt, onder de dekmantel van een ‘economische analyse’, met ronkende frasen over het ‘historisch-materialisme’, de ondergeschiktheid van de arbeiders aan de bourgeoisie en herkauwt de oude liberale opvattingen van de mensjewiki, met behulp van citaten uit het boek van de mensjewiek Maslov. Daarbij wordt met citaten het nieuwe denkbeeld van de achterlijkheid van Rusland bewezen; uit dit nieuwe denkbeeld wordt de oude conclusie getrokken dat men in een burgerlijke revolutie niet verder mag gaan dan de bourgeoisie! En dit niettegenstaande al wat Marx en Engels hebben gezegd, toen zij de burgerlijke revolutie van 1789-1793 in Frankrijk en de burgerlijke revolutie van 1848 in Duitsland met elkaar vergeleken.

Vóór we nu overgaan tot een beschouwing van het voornaamste ‘argument’ en de wezenlijke inhoud van de ‘economische analyse’ bij Kautsky, moeten we opmerken hoe reeds de eerste zinnen van de schrijver een bekrompen verwarring van gedachten, of een gebrekkig, lichtvaardig denken ten toon spreiden:

“De economische grondslag van Rusland”, doceert onze ‘theoreticus’, “is thans nog de landbouw en wat meer zegt: het kleine boerenbedrijf. Daarvan leven bijna 4/5, of wellicht 5/6 van de bevolking” (blz. 45).

In de eerste plaats, geachte theoreticus, hebt ge u wel eens afgevraagd hoeveel uitbuiters er onder zulk een massa van kleine producenten kunnen zijn? Zeker niet meer dan een tiende van het gehele aantal en nog minder in de steden, waar het grootbedrijf sterker is ontwikkeld. Maar neem zelfs een onwaarschijnlijk hoog cijfer en veronderstel dat een vijfde van de kleine producenten uitbuiters zijn, die van het kiesrecht zijn uitgesloten. Ook dan zult u zien dat de 66 % bolsjewiki op het vijfde Sovjetcongres altijd nog de meerderheid van de bevolking vertegenwoordigden. Daar moet nog aan worden toegevoegd, dat onder de linkse sociaal-revolutionairen steeds een aanmerkelijk deel voor de Sovjetmacht was, d.w.z. in het begin waren alle linkse sociaal-revolutionairen voor de Sovjetmacht en toen een gedeelte van hun zich in juli 1918 met het opstandsavontuur inliet, scheidden zich twee nieuwe partijen af, nl. die van de Narodniki-communisten en die van de ‘Revolutionaire communisten’ (onder wie de meest vooraanstaande sociaal-revolutionairen, die de oude partij nog op de gewichtigste staatsposten had gebracht. Tot de eerste partij behoorde bv. Sachs en tot de laatst genoemde Kolégajew). Bijgevolg heeft Kautsky zelf — zij het ook zonder het te willen! — het lachwekkende verhaaltje, dat achter de bolsjewiki slechts een minderheid van de bevolking zou staan, weerlegd.

Ten tweede, geachte theoreticus, hebt u er ook over nagedacht, dat de kleine agrarische producent onvermijdelijk heen en weer slingert tussen het proletariaat en de bourgeoisie? Deze, door de gehele huidige geschiedenis van Europa bevestigde marxistische waarheid, heeft Kautsky zeer te rechter tijd ‘vergeten’, want zij slaat geheel die door hem opnieuw geformuleerde mensjewistische theorie in puin. Wanneer Kautsky dit niet had ‘vergeten’, dan had hij de noodzakelijkheid van de proletarische dictatuur in een land, waarin de kleine boeren een overweldigend deel van de producenten uitmaken, niet kunnen betwisten.

Laat ons nu de wezenlijke inhoud van de ‘economische analyse’ van onze theoreticus nagaan. Dat de Sovjetmacht een dictatuur is, is buiten kijf, zegt Kautsky:

“Maar is ze ook de dictatuur van het proletariaat! (blz.34) . . .

Zij (de boeren) vormen onder de sovjetconstitutie de meerderheid van de bevolking, die het recht heeft, aan de wetgeving en de regering deel te nemen. Hetgeen men ons voorstelt als dictatuur van het proletariaat, zou (als het consequent werd doorgevoerd en als een klasse, in het algemeen gesproken, als zodanig de dictatuur zou kunen uitoefenen, wat alleen mogelijk is voor een partij) een dictatuur van de boeren blijken te zijn” (blz. 35).

En, buitengewoon tevreden met zulk een scherpzinnige en geestige redenering, waagt de goede Kautsky zich aan een grapje:

“Het schijnt derhalve dat de meest pijnloze verwezenlijking van het socialisme gewaarborgd zou zijn, wanneer zij in de handen van de boeren werd gelegd” (blz. 35).

Onze theoreticus beijvert zich nu, onder het bijbrengen van tal van bijzonderheden en een reeks van buitengewoon geleerde citaten uit de werken van de half-liberaal Maslov, de juistheid aan te tonen van de nieuwe gedachte, dat de boeren er belang bij hebben dat de graanprijzen zo hoog mogelijk zijn, dat de arbeiders in de steden zo laag mogelijke lonen verdienen enz., enz. Deze nieuwe gedachten worden — voegen we hier aan toe — des te vervelender ontvouwd, naarmate er minder aandacht wordt geschonken aan de werkelijke nieuwe verschijnselen van de tijd na de oorlog, t.w. het feit dat de boeren in ruil voor het graan geen geld vragen, maar waren; dat zij gebrek hebben aan gereedschappen, die zij zich tot geen enkele prijs in voldoende hoeveelheid kunnen aanschaffen. Hierop komen wij later nog terug.

Zo beschuldigt Kautsky dus de bolsjewiki, de partij van het proletariaat, dat zij de dictatuur en de zaak van de verwezenlijking van het socialisme in de handen van de kleinburgerlijke boeren heeft gelegd. Prachtig, mijnheer Kautsky! Maar welke verhouding zou dan, volgens uw wijze mening, de partij van het proletariaat tegenover de kleinburgerlijke massa van de boeren moeten aannemen?

Hierover verkiest onze theoreticus liever te zwijgen, ongetwijfeld gedachtig aan het spreekwoord: “Spreken is zilver, en zwijgen is goud”. Maar Kautsky heeft zich door de volgende overweging verraden:

“Aanvankelijk waren de boerensovjets organisaties van alle boeren tezamen. Thans verkondigt zij (de Sovjetrepubliek), dat de Sovjets organisaties zijn van het proletariaat en van de arme boeren. De welgestelde boeren verliezen het kiesrecht voor de Sovjets. De arme boer wordt hier als een duurzaam en massaal product van de socialistische agrarische hervorming onder de “dictatuur van het proletariaat” erkend. (blz. 48).

Welk een moorddadige ironie! Men kan ze in Rusland eveneens uit de mond van alle mogelijke bourgeois vernemen, die allen met leedvermaak vaststellen dat de Sovjetrepubliek openlijk het bestaan van de arme boeren toegeeft. Zij maken het socialisme belachelijk. Dat is hun goed recht. Maar een ‘socialist’, die het lachwekkend vindt dat er bij ons na vier jaren van verwoestende oorlog arme boeren zijn en nog lang zullen blijven, zulk een ‘socialist’ kan alleen ontstaan te midden van een massale verzaking van het socialisme.

Hoort verder:

“Zij (de Sovjetrepubliek) grijpt ongetwijfeld in de verhoudingen tussen rijke en arme boeren in, maar niet door een nieuwe verdeling van de grond. Om gedeeltelijk in de behoefte van de stedelijke bevolking aan graan te voorzien, zendt men afdelingen van gewapende arbeiders naar de dorpen om met geweld bij de rijke boeren hun graanoverschot weg te halen. Een deel van dit graan wordt aan de stedelijke bevolking afgegeven, een ander deel aan de arme boeren” (blz. 48).

Het is te begrijpen dat de socialist, de marxist Kautsky hogelijk verontwaardigt is bij de gedachte dat zulk een maatregel ook zou kunnen worden toegepast buiten de onmiddellijke omgeving van de grootte steden (en bij ons wordt zij over de lengte en breedte van het land toegepast). De socialist en de marxist Kautsky doceert met de onnavolgbare, onvergelijkelijke, bewonderenswaardige koelbloedigheid (of stompzinnigheid) van een filister:

“. . . Deze (de onteigening van de welgestelde boeren) brengt een nieuw element van onrust en burgeroorlog in het productieproces”. . . (de burgeroorlog die in het productieproces wordt gebracht, dat zweemt toch wel naar het bovennatuurlijke!) “. . . dat voor zijn herstel dringend rust en veiligheid nodig heeft.” (blz. 49).

Ja, ja, zulke aanslagen op de rust en de veiligheid van de uitbuiters en de graanspeculanten, die hun overschotten verbergen, de wet op het graanmonopolie als niet bestaande beschouwen en de bevolking van de steden uithongeren, zulke daden moeten natuurlijk onze socialist en marxist Kautsky doen zuchten en wenen. Wij zijn allen socialisten, marxisten en internationalisten, roepen in koor de heren Kautsky, Heinrich Weber (Wenen), Longuet (Parijs), MacDonald (Londen) enz.; wij zijn allen voor de revolutie van de arbeidersklasse, maar . . . de rust en de veiligheid van de graanspeculanten mag er niet door worden verstoord! En deze verachtelijke kruiperij voor de kapitalisten bedekken zij met een marxistische verwijzing naar het ‘productieproces’. . . Als dat marxisme is, hoe moet het gekruip voor de bourgeoisie dan genoemd worden?

Ziet, tot welk resultaat onze theoreticus is geraakt. Hij beschuldigt de bolsjewiki, dat zij de dictatuur van de boerenmassa uitgeven voor de dictatuur van het proletariaat. En terzelfder tijd beschuldigt hij ons, dat wij de burgeroorlog in het dorp brengen (hetgeen wij ons als een verdienste aanrekenen), dat wij naar het dorp afdelingen van gewapende arbeiders zenden, die openlijk verkondigen, dat zij de ‘dictatuur van het proletariaat en van de arme boeren’ verwezenlijken en de laatsten helpen om van de speculanten en rijke boeren de graanoverschotten, die zij in overtreding van de wet op het graanmonopolie verborgen houden, af te nemen. Aan de ene kant belijdt onze marxistische theoreticus de zuivere democratie, de ondergeschiktheid van de revolutionaire klasse, de leidster van de uitgebuite arbeidende massa, aan de meerderheid van de bevolking (niet inbegrip derhalve van de uitbuiters). Aan de andere kant tracht hij, in tegenstelling met ons, aan te tonen dat de revolutie onvermijdelijk een burgerlijk karakter moet dragen, burgerlijk omdat de boeren als massa op de bodem van de burgerlijke maatschappelijke verhoudingen staan. Terzelfdertijd beweert hij dat hij vast en stevig op het proletarische, het klasse- en het marxistische standpunt staat!

In plaats van een ‘economische analyse’ krijgen wij een verwarring zonder voorbeeld! In plaats van marxisme, brokstukken van liberale leerstellingen en betuigingen van slaafse onderdanigheid aan de bourgeoisie en de koelakken.

Het aldus door Kautsky in de war gebrachte vraagstuk is door de bolsjewiki reeds in 1905 volkomen duidelijk gemaakt. Zeker, onze revolutie heeft een burgerlijk karakter, zolang we samen met de gehele massa van de boeren optrekken. Daarvan waren we ons volkomen bewust. Ontelbare malen hebben we dit sedert 1905 herhaald. Wij hebben nooit gepoogd deze noodzakelijke faze van de gang der historie over te springen of door decreten af te straffen. Kautsky doet zijn uiterste best om ons op dit punt te ‘ontmaskeren’, doch bewijst daarmee alleen maar de verwardheid van zijn eigen opvattingen en zijn angst, dat men hem zal herinneren aan wat hij in 1905 schreef, toen hij nog geen renegaat was.

Maar sinds april 1917, lang vóór de Novemberrevolutie, vóórdat wij de macht veroverden, hebben we ronduit aan het volk gezegd en duidelijk gemaakt dat de revolutie thans niet stil kan staan, want het land is vooruitgegaan, het kapitalisme is voorwaarts geschreden, het is tot verwoesting van ongekende afmetingen gekomen, die eisen (of men wil of niet), voorwaarts naar het socialisme te gaan, want het is niet mogelijk op een andere wijze vooruit te komen, het door de oorlog uitgeputte land te redden en het lijden van de werkers en de uitgebuiten te lenigen.

De gebeurtenissen hebben zich dan ook, juist zoals wij hebben gezegd, ontwikkeld. De gang der revolutie heeft de juistheid van onze redenering bevestigd. Eerst met ‘al’ de boeren samen tegen de monarchie, tegen de landheren, tegen de overblijfselen van de middeleeuwen (en in zoverre bleef de revolutie een burgerlijke, een burgerlijk-democratische revolutie). Daarna samen met de arme boeren, samen met de halfproletariërs, samen met alle uitgebuiten tegen het kapitalisme, van de rijken in het dorp, de koelakken en de speculanten daarbij inbegrepen, en in zoverre wordt de revolutie socialistisch. De poging, kunstmatig een Chinese muur tussen de ene en de andere revolutie op te richten, de ene van de andere te scheiden anders dan door de graad van geschooldheid van het proletariaat en de graad van zijn eenheid met de massa van de arme boeren — dat is een weergaloze verminking en vervlakking van het marxisme en zijn vervanging door het liberalisme. Dat zou betekenen dat men door een quasi geleerd verwijzen naar de vooruitstrevendheid van de bourgeoisie met betrekking tot de middeleeuwen, een reactionaire verdediging van de bourgeoisie tegen het socialistische proletariaat levert.

Voetnoot

[11] De sociaalchauvinisten (Scheidemann, Renaudel, Henderson, Gompers c.s.) willen tijdens de oorlog geen woord over de ‘Internationale’ horen. De vijanden van ‘hun’ bourgeoisie beschouwen zij als ‘verraders’. . . van het socialisme. Zij verdedigen de veroveringspolitiek van hun bourgeoisie. De sociaalpacifisten (d.w.z. socialisten in woorden, burgerlijke pacifisten in hun daden) geven uiting aan allerlei ‘internationalistische’ gevoelens, doen verontwaardigt over annexaties enz., maar gaan, wat hun daden betreft, voort hun imperialistische bourgeoisie te steunen. Het onderscheid tussen deze twee typen is van geen betekenis; het is het onderscheid tussen een kapitalist, die gif en gal spuwt en een kapitalist, die honingzoete woorden spreekt.

>> DEEL 4 (slot)

Geef een reactie

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel