Het marxisme vandaag (deel 2)
Het verval van het kapitalisme
Hoe kostbaar deze beheersing van de markt tot in een zeker stadium ook moge geweest zijn voor de maatschappij, bij benadering tot aan de wereldoorlog, kon de mensheid groeien, zich ontwikkelen en zich verrijken door gedeeltelijke en algemene crisissen heen. Het privaatbezit van de productiemiddelen bleef in deze periode een relatief progressieve factor. Maar thans weigert de blinde heerschappij van de wet van de waarde alle verdere dienst. De menselijke vooruitgang is in een dood slop vastgelopen. Niettegenstaande de jongste triomfen van de techniek is er geen groei meer in de materiële productiekrachten. Het duidelijkste symptoom van het verval is wel de universele stagnatie in het bouwbedrijf tengevolge van het stopzetten van nieuwe beleggingen in de fundamentele bedrijfstakken. De kapitalisten kunnen eenvoudig niet langer geloven in de toekomst van hun eigen systeem. De regeringsmaatregelen komen neer op stijgende belastingen en op het samentrekken van het ongerepte nationaal inkomen, vooral daar het grootste deel van de regeringsmaatregelen rechtsreeks is gericht op oorlogsdoeleinden.
De impasse heeft een bijzonder demoraliserend karakter aangenomen op het oudste gebied van menselijke activiteit, dat het nauwste samenhangt met de elementaire behoeften van de mens — nl. in de landbouw. Niet langer tevreden met de belemmeringen dat het particulier bezit in zijn meest reactionaire vorm, dat van klein grondbezit, in de weg legt aan de ontwikkeling van de landbouw, zien de kapitalistische regeringen zich niet zelden genoodzaakt om de productie kunstmatig te beperken met behulp van allerlei administratieve maatregelen, die de vertegenwoordigers van de gilden in hun vervalperiode met ontzetting zouden geslagen hebben. In de annalen van de geschiedenis zal worden opgetekend dat de regering van het machtigste kapitalistische land premies heeft toegekend aan de boeren om hun bebouwde oppervlak te verminderen, dus om kunstmatig het reeds dalende nationaal inkomen nog verder te verminderen. De gevolgen spreken voor zichzelf niettegenstaande de grandioze productiemogelijkheden, die de ervaring en de wetenschap bieden, kan de landbouw zich niet opwerken uit een bederfwekkende crisis, terwijl het aantal hongerigen, reeds de overgrote meerderheid van het mensdom, voortgaat sneller toe te nemen dan de bevolking van onze aardbol. De conservatieven houden het voor verstandige politiek om een maatschappijorde te verdedigen, welke gezonken is tot zo’n destructieve waanzin, en zij veroordelen de strijd van de socialisten tegen zo’n krankzinnigheid als destructief utopisme.
Fascisme en New Deal
Twee methoden om het historisch ten ondergang gedoemde kapitalisme te redden wedijveren op het ogenblik met elkaar in de wereldarena: het fascisme en de New Deal. Het fascisme baseert zijn programma op de vernietiging van de arbeidersorganisaties, op de afbraak van de sociale hervormingen en op de volledige afschaffing van de democratische rechten, teneinde op die manier een heropleving van de proletarische klassenstrijd te voorkomen. De fascistische staat legaliseert officieel de degradatie van de arbeiders en de verpaupering van de middenstand onder het motto van de redding van de “natie”, en het “ras” — schoonklinkende namen, waarachter het ineenstortende kapitalisme zich verschuilt.
De politiek van de New Deal, die de imperialistische democratie tracht te redden door middel van uitkeringen aan de arbeiders- en boerenaristocratie, is in het algemeen genomen slechts mogelijk voor de rijkere volken, en in die mate is het een typisch Amerikaanse politiek. De Amerikaanse regering heeft getracht een deel van de kosten van deze politiek op de schouders van de monopoliehouders af te schuiven, door hen aan te sporen de lonen te verhogen en de arbeidsdag te verkorten en op die wijze de koopkracht van de bevolking te verhogen en zodoende de productie te vergroten. Leon Blum heeft getracht deze preek te vertalen in eenvoudig school-Frans, tevergeefs echter. De Franse kapitalist produceert evenmin als zijn Amerikaanse collega terwille van de productie doch uitsluitend ter wille van de winst. Hij staat altijd gereed om de productie te beperken en zelfs de reeds geproduceerde goederen te vernietigen, wanneer daardoor zijn aandeel in het nationaal inkomen kan worden verhoogd.
De New Deal is ook hierom inconsequent, dat zij premies uitkeert voor het beperken van de productie, terwijl ze tegelijkertijd tegen de kapitaalmagnaten preekt over de grote voordelen van de overvloed boven de schaarste. Is er groter verwarring denkbaar? De regering weert haar critici af met de wedervraag : “Kunt gij het beter doen?” Wat dit alles betekent, is dat de situatie hopeloos is op de basis van het kapitalisme.
In de loop van de laatste zes jaar, hebben in de Verenigde Staten de federale regering, de staten en de gemeenten aan de werklozen bijna vijftien miljoen dollar steun uitgekeerd, een som die op zichzelf ten ene male onvoldoende is en slechts een klein gedeelte van de gederfde lonen vertegenwoordigt, maar toch tevens, het dalende nationaal inkomen in aanmerking genomen, een geweldig bedrag vertegenwoordigt. In de loop van 1938, dat een jaar was van relatieve economische opleving, is de staatsschuld van de Verenigde Staten gestegen met twee miljard dollar boven de 38 miljard grens of 12 miljard hoger dan het hoogste bedrag aan het einde van de wereldoorlog. In het begin van 1939 werd de 40 miljard overschreden. En wat nu? De stijgende staatsschuld betekent natuurlijk een zware last voor het nageslacht. Maar de New Deal zelf was alleen mogelijk door de geweldige rijkdom, die door de vorige generaties was bijeengebracht. Slechts een heel rijke natie kon zich te buiten gaan aan een dergelijke buitensporige politiek. Maar zelfs een dergelijke natie kan niet eindeloos voortgaan met het leven op kosten van vorige generaties. De New Deal politiek met haar fictieve resultaten en haar zeer reële vermeerdering van de staatsschuld is onvermijdelijk gedoemd uit te lopen op een woedende kapitalistische reactie en een vernietigende explosie van imperialisme. Met andere woorden, zij leidt ons uiteindelijk in dezelfde banen als de politiek van het fascisme.
Anomalie of norm?
De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van de Verenigde S Laten, Harold L. Ickes, houdt het voor “een van de vreemdste anomalieën in geheel de geschiedenis,” dat de Verenigde Staten, democratisch naar de vorm, in wezen autocratisch zijn: “Amerika, het land van het meerderheidsbewind, dat echter op zijn minst tot 1933 (!) werd geregeerd door monopolies, die op hun beurt werden gecontroleerd door een te verwaarlozen aantal aandeelhouders.” De diagnose is juist, met uitzondering van de veronderstelling dat met het aan het bewind komen van Roosevelt de heerschappij van het monopolie ophield of zelfs maar verzwakte. En toch is wat Ickes “een van de vreemdste anomalieën in geheel de geschiedenis” noemt de ontwijfelbare norm van het kapitalisme. De overheersing van de zwakken door de sterken, van de velen door de weinigen, van de zwoegers door de uitbuiters is een grondwet van de burgerlijke democratie. Wat de Verenigde Staten onderscheidt van andere landen is louter de grotere omvang en de meerdere afschuwelijkheid van de tegenstellingen in hun kapitalisme. Het ontbreken van een feodaal verleden, het bezit van rijke natuurlijke hulpbronnen, een energieke en ondernemende bevolking, in één woord alle voorwaarden die een ononderbroken ontwikkeling van de democratie mochten doen verwachten, hebben in werkelijkheid een fantastische concentratie van de rijkdom tengevolge gehad.
Terwijl hij thans belooft de strijd tegen het monopolie aan te binden, totdat de definitieve overwinning is behaald, grijpt Ickes zonder enige aarzeling terug op Thomas Jefferson, Andrew Jackson, Abraham Lincoln, Theodore Roosevelt en Woodrow Wilson als de voorlopers van Franklin D. Roosevelt. “Praktisch al onze grote historische figuren,” zei hij op 30 december 1937, “zijn beroemd om hun hardnekkige en moedige strijd tegen de concentratie van rijkdom en macht in de handen van weinigen.” Maar uit zijn eigen woorden volgt dat het resultaat van deze “hardnekkige en moedige strijd” de volkomen overheersing van de democratie door de plutocratie is geweest.
Om de een of andere onverklaarbare reden meent Ickes dat ditmaal de overwinning verzekerd is, mits de mensen begrijpen dat het gevecht gaat “niet tussen de New Deal en de gemiddelde verlichte zakenman, doch tussen de New Deal en de Bourbons van de zestig families die de rest van de zakenmensen in de Verenigde Staten onder de terreur van hun overheersing hebben gebracht.” Deze gezaghebbende spreker verklaart niet hoe het eigenlijk kwam dat deze “Bourbons” er in konden slagen om alle verlichte zakenmensen onder hun juk te brengen, niettegenstaande de democratie en de inspanning van de “grote historische figuren”. De Rockefellers, de Morgans, de Mellons, de Vanderbilts, de Guggenheims, de Fords en Co zijn niet van buitenaf de Verenigde Staten binnengevallen, zoals Cortez in Mexico deed: zij zijn op organische wijze uit de bevolking voortgekomen, of om nauwkeuriger te zijn, uit de klasse van “verlichte industriëlen en zakenlieden”, en zijn in overeenstemming met de prognose van Marx de climax van het kapitalisme geworden. Wanneer een jonge en krachtige democratie op haar hoogtepunt niet in staat bleek de concentratie van de rijkdom de kop in te drukken toen deze pas in haar allereerste beginstadium was, zou het dan nog mogelijk zijn om ook maar één minuut te geloven dat een in verval verkerende democratie in staat zou zijn klassentegenstellingen te verzachten, die hun uiterste spanning hebben bereikt? Hoe dit ook zij, het experiment met de New Deal heeft geen reden gegeven voor een dergelijk optimisme. Bij zijn bestrijding van de verwijten, door de grote zakenwereld tegen de regering gericht, heeft Robert H. Jackson, een groot man in regeringskringen, met cijfers aangetoond dat onder het bewind van Roosevelt de winsten van de kapitaalmagnaten hoogten hebben bereikt waarvan zij zelfs tijdens de laatste periode van het bewind van Hoover niet langer meer hadden durven dromen. Hieruit kan in ieder geval worden geconcludeerd dat de strijd van Roosevelt tegen de monopolies met niet meer succes bekroond is geworden dan die van welke zijner voorgangers ook.
De klok achteruitzetten
Men kan dan ook niet anders dan instemmen met Prof. Lewis W. Douglas, de voormalige directeur van het budget in de regering van Roosevelt, wanneer hij de regering verwijt dat zij “het monopolie op het ene terrein aanvalt om het op vele andere te bevorderen.” Toch is dit krachtens de aard van de dingen niet anders mogelijk.
Volgens Marx is de regering het uitvoerende lichaam van de heersende klasse. Geen regering is ooit in staat om tegen het monopolie als zodanig de strijd aan te binden, dat wil zeggen tegen de klasse, bij wier gratie zij regeert. Terwijl zij de ene vorm van monopolie aanvalt, ziet zij zich genoodzaakt om steun te zoeken bij andere vormen van monopolie. In verband met de banken en de lichte industrie kan zij nu een uitval doen tegen de trusts van de zware industrie, die, tussen twee haakjes, daardoor geen ogenblik ophouden fantastische winsten te maken.
Lewis Douglas stelt geen nuchtere wetenschap tegenover deze kwakzalverij, doch alleen rnaar een andere vorm van kwakzalverij. Hij ziet de oorsprong van het monopolie niet in het kapitalisme, doch in het protectionisme en meent daar de redding van de maatschappij te hebben gevonden, niet in de afschaffing van het privaatbezit van de productiemiddelen, doch in de verlaging van de in- en uitvoerrechten. “ Zolang de vrijheid van handel niet is hersteld,” voorspelt hij, “is het twijfelachtig of de overige vrijheden — van bedrijf, van opvoeding, van godsdienst en van het woord — zich zullen kunnen handhaven.” Met andere woorden, zonder herstel van de internationale handelsvrijheid moet de democratie, waar en in zoverre ze nog bestaat, wijken, hetzij voor een revolutionaire, hetzij voor een fascistische dictatuur. Maar internationale handelsvrijheid is ondenkbaar zonder binnenlandse vrijheid van handel, dat wil zeggen zonder concurrentie. En concurrentievrijheid is onmogelijk onder de heerschappij van het monopolie. Ongelukkig genoeg heeft Douglas, net zoals Ickes, Jackson, Cummings en Roosevelt, zelf, zich niet de moeite getroost om ons op de hoogte te brengen van zijn recept tegen het monopolistisch kapitalisme en daarmede tegen of een revolutie, of een totalitair regime.
De vrijheid van handel behoort evenals de vrijheid van concurrentie en de welvaart van de middenstand onherroepelijk tot het verleden. Het achteruitzetten van de wijzers van de klok is thans het enige recept van de democratische hervormers van het kapitalisme. Het teruggeven van meer “vrijheid” aan kleine en minder grote industriëlen en zakenlieden, het wijzigen van het geld- en kredietstelsel te hunner voordeel, het verwijderen van de beroepsspeculanten van de beurs, het herstellen van de internationale handelsvrijheid en zo voort tot in het oneindige toe. De hervormers dromen zelf van beperking van het gebruik van machines en het leggen van een ban op de techniek, welke het maatschappelijk evenwicht verstoort en een hoop ellende veroorzaakt.
Productiemiddelen en privaat bezit
In een boodschap aan het Congres in het begin van 1937 heeft president Roosevelt uitdrukking gegeven aan zijn wens om het nationaal inkomen op te voeren tot 90 à 100 miljard dollar, zonder echter aan te geven hoe hij dit nu eigenlijk precies dacht te bereiken. Op zichzelf is dit programma uiterst bescheiden. In 1929, toen er ongeveer twee miljoen werklozen waren, bedroeg het nationaal inkomen 81 miljard dollar. Het in beweging brengen van de bestaande productiekrachten zou niet alleen voldoende zijn voor de verwezenlijking van de wens van Roosevelt, doch hem zelfs aanmerkelijk voorbijstreven. Machines, grondstoffen, arbeiders, alles is ter beschikking, om nog maar te zwijgen van de behoefte aan deze producten bij de bevolking. De beroemde, door de regering bevorderde inventarisatie van de potentiële productiecapaciteit, kwam tot de conclusie dat de kosten van productie en diensten in 1929 bijna 94 miljard dollar bedroegen, berekend op basis van kleinhandelsprijzen. Indien echter alle werkelijk bestaande productiemogelijkheden zouden zijn benut, zou dit bedrag oplopen tot 135 miljard dollar, wat gemiddeld 4370 dollar per jaar per gezin zou zijn geweest, voldoende dus om het een behoorlijk en comfortabel bestaan te verzekeren. Hier dient aan te worden toegevoegd dat de berekeningen van deze inventarisatie gebaseerd waren op de bestaande productieorganisatie van de Verenigde Staten, zoals deze gegroeid was als vrucht van de anarchistische ontwikkeling van het kapitalisme. Indien dit apparaat zelf kon worden gereorganiseerd op basis van een centraal socialistisch plan, zouden de voor de productie berekende cijfers in aanzienlijke mate worden overtroffen, zodat aan heel de bevolking een zeer hoge levenstandaard zou kunnen worden gewaarborgd bij een uiterst korte arbeidsdag.
Om de maatschappij te redden is het dan ook niet nodig de ontwikkeling van de techniek te remmen, fabrieken te sluiten, premies uit te loven aan de boeren voor het saboteren van de landbouw, een derde deel van de arbeiders tot paupers en maniakken tot een dictator te maken. Niet één van deze maatregelen, die een verschrikkelijke bespotting zijn van de belangen van de gemeenschap, is nodig. Wat absoluut en dringend noodzakelijk is, is het ontnemen van de productiemiddelen aan de tegenwoordige parasitische bezitters en het organiseren van de maatschappij volgens een rationeel plan. Dan zou het onmiddellijk mogelijk zijn om de maatschappij te verlossen van al haar kwalen. Allen, die in staat zijn tot arbeiden, zouden dan werk vinden. De arbeidsdag zou geleidelijk verkort kunnen worden. De behoeften van alle leden van de maatschappij zouden in toenemende mate kunnen worden bevredigd. De woorden “armoede”, “crisis” en “uitbuiting” zouden uit het spraakgebruik verdwijnen. De mensheid zou eindelijk een waarachtig harmonisch leven tegemoet kunnen gaan.
De onvermijdelijkheid van het socialisme
“Tegelijk met de voortdurende vermindering van het aantal kapitaalmagnaten…,” verklaart Marx, “groeit de massa van ellende, verdrukking, slavernij, degradatie en uitbuiting; maar gelijk daarmee groeit ook de opstandigheid van de arbeidersklasse, een klasse die steeds in aantal toeneemt en wordt gedisciplineerd, tot eenheid gebracht en georganiseerd door de werking van het kapitalistische productiesysteem zelf… De centralisatie van de productiemiddelen en de socialisatie van de arbeid zullen tenslotte een punt bereiken, waarop zij niet langer te verenigen zullen zijn met hun kapitalistisch omhulsel. Dit omhulsel barst uit elkaar. De doodsklok van het kapitalistisch privaatbezit luidt, De onteigenaars worden onteigend.” Dat is de socialistische revolutie. Voor Marx was het probleem van de reconstructie van de maatschappij niet een kwestie van één of ander recept, dat aan zijn persoonlijke voorkeur het ontstaan te danken had. Het vloeide als een ijzeren, historische noodzakelijkheid voort, aan de ene kant uit de zich tot volle rijpheid ontwikkelende productiekrachten en aan de andere kant uit de onmogelijkheid om deze krachten over te laten aan de willekeur van de waardewet.
De diepzinnige betogen van sommige intellectuelen, dat niettegenstaande de leer van Marx het socialisme geen onvermijdelijkheid, doch slechts een blote mogelijkheid is, missen ten ene male iedere inhoud. Het is duidelijk dat Marx niet bedoelde dat het socialisme zou komen buiten de wil en het actieve ingrijpen van de mens zelf. Elke gedachte daaraan is eenvoudig een absurditeit. Marx heeft voorspeld dat er geen andere uitweg mogelijk is uit de economische ineenstorting waarop de ontwikkeling van het kapitalisme onvermijdelijk moet op uitlopen — en wij zien deze ineenstorting thans met onze eigen ogen — dan die van de socialisatie van de productiemiddelen. De productiekrachten hebben een nieuwe meester en organisator nodig en aangezien het bestaan het bewustzijn bepaalt twijfelt Marx geen ogenblik of de arbeidersklasse zal, ten koste van dwalingen en nederlagen, de werkelijke situatie leren inzien en vroeg of laat de onvermijdelijk praktische conclusies daaruit trekken.
Dat de socialisatie van de door het kapitalisme geschapen productiemiddelen een geweldig economisch voordeel betekent, is thans niet alleen theoretisch aantoonbaar, doch blijkt ook uit het experiment van de Sovjet-Unie, ondanks de beperkingen waaraan dit onderhevig is. Zeker, de kapitalistische reactionairen gebruiken — niet geheel en al zonder reden — het regime van Stalin als vogelverschrikker tegen de socialistische denkbeelden. Marx heeft dan ook inderdaad nooit beweerd dat het socialisme te verwezenlijken zou zijn in één land, en dan nog wel in een achterlijk land. De nog steeds voortdurende ontberingen, waaronder de massa’s in de Sovjet-Unie te lijden hebben, de almacht van de geprivilegieerde kaste die zich op de rug van het volk en zijn ellende omhooggewerkt heeft, en tenslotte het onbeteugelde recht van de sterkste van de bureaucraten, zijn geen uitvloeisels van de socialistische economische methode, doch van het isolement en de achterlijkheid van de Sovjet-Unie die gevangen zit in de greep van de kapitalistische omsingeling. Het wonder is veeleer, dat zelfs onder zo’n uitzonderlijk ongunstige omstandigheden de planmatige economie in staat is gebleken onovertrefbare voordelen te demonstreren.
Alle redders van het kapitalisme, de democratische zowel als de fascistische, trachten de macht van de kapitaalmagnaten te beperken of althans te camoufleren, teneinde “onteigening van de onteigenaren” te voorkomen. Zij beseffen allen — en velen komen er openlijk voor uit — dat het mislukken van hun pogingen onvermijdelijk moet leiden tot de socialistische revolutie. Zij zijn er allen in geslaagd aan te tonen dat hun methoden om het kapitalisme te redden niet anders zijn dan hulpeloze, reactionaire kwakzalverij. De prognose van Marx inzake de onvermijdelijkheid van het socialisme wordt dus volkomen bevestigd door het bewijs uit het negatieve.
De onvermijdelijkheid van de socialistische revolutie
Het programma van de Technocraten, dat opgang maakte in de grote crisis van 1929-1932 ging uit van de juiste veronderstelling dat de economie slechts te rationaliseren is door de technieken te verbinden met de wetenschap op zijn best, en de regering met dienst aan de gemeenschap. Zo’n combinatie is mogelijk wanneer de techniek en de regering worden verlost uit de slavernij van het privaatbezit. Hier ligt het punt waar de grote revolutionaire taak een aanvang neemt. Teneinde techniek te bevrijden uit de wirwar van de persoonlijke belangen en de regering in dienst van de gemeenschap te stellen, is het nodig de onteigenaars te onteigenen”. Alleen een machtige klasse, die belang stelt in haar eigen bevrijding en zich keert tegen de monopolistische onteigenaars, is in staat om deze taak te volbrengen. Slechts in eendrachtelijke samenwerking met een proletarische regering kan de deskundige groep van technici een werkelijk wetenschappelijke en nationale, dat wil zeggen socialistische economie opbouwen.
Het zou natuurlijk het beste zijn wanneer het mogelijk was dit doel langs vredelievende, geleidelijke, democratische weg te bereiken. Maar een maatschappijorde die zichzelf heeft overleefd, maakt nooit zonder verzet te bieden plaats voor haar opvolgster. Wanneer destijds de jonge, krachtige democratie niet in staat bleek om de verovering op de rijkdom en de macht door de plutocratie te voorkomen, kan men moeilijk verwachten dat een seniele en ontredderde democratie in staat zal zijn om een maatschapijorde te hervormen, die gebaseerd is op de onbeperkte heerschappij van zestig families. De theorie èn de geschiedenis leren dat de opeenvolging van maatschappelijke stelsels niet mogelijk is zonder de hoogste vorm van klassenstrijd, namelijk revolutie. Zelfs de slavernij kon in de Verenigde Staten niet worden afgeschaft zonder een burgeroorlog. “Het geweld is de vroedvrouw van ieder oude maatschappij, die zwanger gaat van een nieuwe.” Niemand is er nog in geslaagd deze grondstelling van Marx inzake de sociologie van de klassenmaatschappij te weerleggen. Alleen een socialistische revolutie kan de weg banen naar het socialisme.
De ideale spiegel van het kapitalisme
In de tijd waarin het eerste deel van het Kapitaal verscheen, was de wereldheerschappij van de Engelse burgerij nog onaangevochten. De abstracte wetten van de wareneconomie vonden natuurlijk hun volledigste belichaming — dat wil zeggen die welke het minst afhankelijk was van invloeden uit het verleden — in het land, waarin het kapitalisme het hoogst was ontwikkeld. Hoewel hij bij zijn analyse hoofdzakelijk op Engeland afging, had Marx niet alleen Engeland op het oog doch de gehele kapitalistische wereld. Hij gebruikte het Engeland van zijn tijd als de beste spiegel van het kapitalisme van die dagen.
Thans zijn er nog slechts herinneringen over aan de Engelse hegemonie. De voordelen van het kapitalistische eerstegeboorterecht zijn veranderd in nadelen. Engelands technische en economische structuur is verouderd. Het land steunt voor zijn wereldpositie op zijn koloniale rijk, op een erfenis van het verleden dus, in plaats van op een actief economisch potentieel. Dat verklaart, tussen twee haakjes, Chamberlains christelijke liefdadigheid jegens het internationaal gangsterdom van de fascisten, welke iedereen zo versteld heeft doen staan. De Engelse burgerij begint te beseffen, dat haar economische neergang ten ene male niet in overeenstemming is met haar positie in de wereld en dat een nieuwe oorlog de ondergang van het Britse Rijk dreigt te veroorzaken. De economische basis van het Franse pacifisme is in wezen van dezelfde soort.
Duitsland daarentegen, heeft in zijn snelle kapitalistische opgang gebruik gemaakt van de voordelen van zijn historisch bepaalde achterlijkheid, door zichzelf thans toe te rusten met de meest volledige techniek van Europa. De beperkte nationale grondslag waarop het rustte en de geringe natuurlijke hulpbronnen maakten dat het dynamische Duitse kapitalisme zich onvermijdelijk moest ontwikkelen tot de meest explosieve factor in het zogenaamde evenwicht van de wereldmachten. Hitlers epileptische ideologie is slechts het spiegelbeeld van de epilepsie van het Duitse kapitalisme.
Naast tal van onschatbare voordelen van historische aard bracht de ontwikkeling van de Verenigde Staten het grote voordeel met zich van een veel en veel groter grondgebied met onvergelijkelijk groter natuurlijke rijkdommen dan Duitsland. Na Engeland een flink voorbijgestreefd te zijn, werd de Noord Amerikaanse republiek omstreeks het begin van deze eeuw de voornaamste burcht van de wereldburgerij. Hier vonden al de in het kapitalisme sluimerende mogelijkheden hun meest volledige verwezenlijking. Nergens elders op deze aarde kan de burgerij de prestaties in de dollarrepubliek overtreffen. Deze is voor de twintigste eeuw de volmaaktste spiegel van het kapitalisme geworden.
Om dezelfde reden dat Marx zijn uiteenzetting bij voorkeur baseerde op Engelse statistieken, op Engelse parlementaire rapporten, op Engelse “blauwboeken” en dergelijke hebben wij in deze bescheiden inleiding bij voorkeur onze gegevens geput uit het economische en politieke leven van de Verenigde Staten. Het is overbodig te zeggen dat het niet moeilijk zou zijn analoge feiten en cijfers te geven voor ieder ander kapitalistisch land. Deze zouden echter geen enkel nieuw gezichtspunt opleveren. De conclusies zouden hetzelfde blijven. De voordelen zouden alleen maar iets minder frappant zijn.
De economische politiek van het Volksfront in Frankrijk was, zoals een van zijn financiers het kernachtig uitdrukte, een aanpassing van de New Deal aan lilliputverhoudingen. Het is echter zonder meer duidelijk dat het veel gemakkelijker is voor een theoretische analyse, wanneer men te doen heeft met cyclopische verhoudingen in plaats van die met lilliputformaat. Het is juist de geweldige omvang van het experiment van Roosevelt, dat ons doet beseffen dat slechts een wonder het wereldkapitalisme kan redden. Maar het geval wil nu eenmaal dat de ontwikkeling van de kapitalistische productie een einde maakte aan de productie van wonderen. Bezweringen en gebeden zijn er in overvloed, maar de wonderen komen nooit. Het is evenwel duidelijk dat, indien het wonder van de verjonging van het kapitalisme ergens mogelijk zou zijn, dit alleen maar in de Verenigde Staten zou kunnen plaats hebben. Deze verjonging heeft zich echter nog niet voltrokken. Wat de cyclopen niet konden verwezenlijken, hebben de lilliputters nog minder vermocht tot stand te brengen. Het leggen van de grondslag voor deze eenvoudige conclusie is de bedoeling van ons uitstapje op het gebied van het Amerikaanse economische leven.
Moederland en kolonies
“Het industrieel sterker ontwikkeld land,” schreef Marx in het voorwoord van de eerste uitgave van zijn Kapitaal, “houdt aan het minder ontwikkelde slechts het beeld van zijn eigen toekomst voor.” Onder geen enkele omstandigheid mag dit in de letterlijke zin worden opgevat. De groei van de productiekrachten en de verscherping van de inconsequenties op maatschappelijk gebied is ongetwijfeld het lot van ieder land, dat in beweging gekomen is op de weg van de burgerlijke ontwikkeling. De disproportie echter tussen tempo’s en normen, welke de gehele ontwikkeling van het mensdom kenmerkt, nam niet alleen acute vormen aan onder het kapitalisme, doch gaf aanleiding tot de ingewikkelde onderlinge verhoudingen van ondergeschiktheid, uitbuiting en onderdrukking tussen landen van een verschillend economisch type.
Slechts enkele landen hebben het systematische en logische ontwikkelingsproces van handenarbeid, via huisindustrie tot fabriekswezen, dat Marx aan een grondige analyse onderwierp, geheel doorgemaakt. Het handels-, industriële en financiële kapitaal viel de achterlijke landen binnen, vernietigde gedeeltelijk de primitieve vormen van het inheemse economische leven en onderwierp deze voor de rest aan het de wereld beheersende industrie en bankstelsel van het Westen. Onder de zweep van het imperialisme zien de kolonies en semi-kolonies zich gedwongen de tussenstadia over te slaan, zodat zij op kunstmatige wijze ergens op een of ander peil moeten blijven voortsukkelen. De ontwikkeling van India is geen herhaling van die van Engeland, doch een aanvulling daarop. Toch is het nodig het klassieke schema niet uit het oog te verliezen, dat Marx opstelde aan de hand van de ontwikkeling van Engeland, wil men iets begrijpen van het gecompliceerde type van ontwikkeling van onderontwikkelde en afhankelijke landen als India. De theorie van de arbeidswaarde beheerst de berekeningen van de speculanten in de Londense City evengoed als de transacties van de geldwisselaars in de achterbuurten van Haiderabad, behalve dat deze laatste eenvoudiger en minder sluw van vorm zijn.
De ongelijkheid in ontwikkelingspeil leverde geweldige voordelen op voor de verder gevorderde landen die, zij het in verschillende mate, voortgingen met zich te ontwikkelen op kosten van de achterlijke landen door hen uit te buiten, hen tot kolonies te maken of het hen in ieder geval onmogelijk te maken een plaats in te nemen onder de kapitalistische aristocratie. De fortuinen van Spanje, Nederland, Engeland en Frankrijk werden verworven, niet alleen uit de meerwaarde van de arbeid van het eigen proletariaat van deze landen, niet alleen uit de vernietiging van de kleine burgerij, maar ook uit een stelselmatige plundering van hun overzeese bezittingen. De uitbuiting van de klassen werd aangevuld en qua potentie versterkt door de uitbuiting van de volkeren.
De burgerij van de moederlanden werd hierdoor in staat gesteld een geprivilegieerde positie te verwerven voor haar eigen proletariaat, in het bijzonder voor de bovenste lagen ervan, door hiervoor een gedeelte van de superwinsten te besteden, welke zij in de kolonies bijeenvergaart heeft. Zonder dit alles zou enige vorm van stabiel democratisch regime ten ene male onmogelijk zijn geweest. In zijn latere uitingsvormen is de burgerlijke democratie geworden tot, en blijft nog steeds, een regeringsvorm die slechts open staat voor de meest aristocratische en de anderen het sterkst uitbuitende volken. De oude democratie was gebaseerd op slavernij, de imperialistische op het uitplunderen van kolonies.
De Verenigde Staten, die formeel praktisch geen kolonies bezitten, zijn desalniettemin de meest bevoorrechten van alle naties van de gehele geschiedenis. Actieve Europese immigranten namen een uitermate rijk werelddeel in bezit, roeiden de oorspronkelijke bevolking uit, roofden het beste stuk van Mexico en annexeerden het leeuwendeel van de wereldrijkdom. De op die manier gevormde vetlagen zijn ook nu nog, in de periode van neergang, van nut voor het smeren van de stroef worden raderen van de democratie.
De jongste historische ervaringen hebben, evenals de theoretische analyse, bevestigd dat het tempo en de stabiliteit van de democratisch ontwikkeling omgekeerd evenredig zijn aan de spanningen van de klassentegenstellingen. In de minder bevoorrechte kapitalistische landen (Rusland aan de ene kant, Duitsland, Italië e.d. aan de andere kant), die niet in staat waren een talrijke stabiele arbeidersaristocratie aan te kweken, kon de democratie zich niet noemenswaardig ontwikkelen en deze bezweek dan ook vrij gemakkelijk voor de dictatuur. De steeds verder om zich heen grijpende verlamming van het kapitalisme echter, bereidt de democratieën van de meest bevoorrechte en rijkste volken hetzelfde lot voor. Het is slechts een verschil in tijdstip. De niet tot staan te brengen verslechtering van de levensomstandigheden van de arbeiders maakt het steeds moeilijker voor de burgerij om aan de massa’s het recht van deelname aan het politieke leven toe te kennen, zelfs binnen het beperkte kader van het burgerlijk parlementarisme. Elke andere verklaring van het niet te miskennen proces van de verdringing van de democratie door het fascisme is een vervalsing van de feiten zoals zij zijn, dus of bedrog, of zelfbedrog.
Terwijl het imperialisme bezig is de democratie in de oude moederlanden van het kapitaal te vernietigen, belemmert het tegelijkertijd de opkomst van de democratie in de meer achterlijke landen. Het feit dat in de nieuwe tijd geen van de kolonies of semi-kolonies een democratische revolutie heeft doorgemaakt, in het bijzonder op het terrein van de verdeling van de landbouwgronden, is geheel en al het gevolg van het imperialisme dat de voornaamste rem is geworden op elke economische en politieke vooruitgang. De monopolistische magnaten en hun regeringen beroven de achterlijke landen van hun natuurlijke rijkdommen en werken welbewust hun zelfstandige industriële ontwikkeling tegen, terwijl zij tegelijkertijd financiële, politieke en militaire steun verlenen aan de meest reactionaire, parasitische, semi-feodale groepen van de inheemse uitbuiters. Een kunstmatig in stand gehouden barbarisme op agrarisch gebied is nu een van de meest lugubere rampen van de hedendaagse wereldeconomie. De strijd van de koloniale volkeren om hun vrijheid slaat de tussenliggende stadia over, groeit noodzakelijkerwijs uit tot een strijd tegen het imperialisme en loopt dus parallel aan de strijd van het proletariaat in de moederlanden. Koloniale opstanden en oorlogen ondermijnen de grondslagen van de kapitalistische wereld op hun beurt meer dan ooit, en maken het wonder van haar regeneratie steeds onwaarschijnlijker.
Planmatige wereldeconomie
Het kapitalisme kan op de dubbele verdienste bogen, dat het de techniek op een hoog peil heeft gebracht en alle gedeelten van de wereld economische met elkaar verbonden heeft. Daardoor heeft het de materiële voorwaarden geschapen voor het stelselmatig gebruik van alle hulpbronnen van de aarde. Het kapitalisme is echter niet in staat deze dringende taak te volbrengen. De expansiehaarden blijven bestaan uit begrensde nationale staten met hun legers en douanekantoren. Toch zijn de productieve krachten reeds lang ontgroeid aan de grenzen van de nationale staat, waardoor datgene wat eens een progressieve factor was in de geschiedenis, is verworden tot een ondraaglijke belemmering. Imperialistische oorlogen zijn niets anders dan de botsingen van de productiekrachten tegen de staatsgrenzen, welke daar te knellend voor zijn geworden. Het programma van de zogenaamde autarchie heeft niets te maken met de terugkeer tot een gesloten economische huishouding. Het wil alleen maar zeggen dat de nationale basis wordt versterkt voor een nieuwe oorlog.
Na de ondertekening van het verdrag van Versailles, geloofde men algemeen dat de aardbol vrij behoorlijk was verdeeld. De jongste gebeurtenissen hebben ons er evenwel aan herinnerd dat er op onze aardbol nog steeds landen zijn die nog niet of althans nog niet voldoende uitgeplunderd zijn. De worsteling om kolonies blijft een hoofdfactor in de politiek van het imperialistische kapitalisme. Hoe zorgvuldig men de wereld ook moge verdelen, het proces komt nooit tot staan, doch stelt alleen maar telkens en telkens weer de kwestie aan de orde van de herverdeling van de wereld in overeenstemming met de gewijzigde verhoudingen tussen de imperialistische machten. Hierin is de eigenlijke reden gelegen van de bewapening, de diplomatieke conflicten en de oorlogstoebereidselen.
Iedere poging om de dreigende oorlog voor te stellen als een botsing tussen de democratische en de fascistische denkbeelden hoort thuis op het gebied van de kwakzalverij, of op dat van de ezelachtigheid. De politieke vormen mogen zich wijzigen, de honger van het kapitalisme blijft onveranderd. Wanneer morgen aan de dag een fascistisch bewind werd gevestigd aan weerszijden van het Kanaal — en niet velen zullen het bestaan van deze mogelijkheid durven ontkennen — zullen de dictators te Parijs en Londen evenmin in staat zijn afstand te doen van hun koloniaal bezit, als Mussolini en Hitler af kunnen zien van hun koloniale eisen. De verwoede en hopeloze strijd om een herverdeling van de wereld is het onafwendbare gevolg van de dodelijke crisis van het kapitalistisch stelsel.
Gedeeltelijke hervormingen zullen evenmin baten als lapmiddelen. De historische ontwikkeling is één van die beslissende punten genaderd, waarop alleen het rechtstreekse ingrijpen van de massa in staat is de reactionaire hinderpalen uit de weg te ruimen en de grondslagen te leggen voor een nieuw regime. De afschaffing van het privaatbezit van de productiemiddelen is een eerste vereiste voor een planmatige economie, dat wil zeggen, voor het inschakelen van het gezond verstand op het gebied van de onderlinge verhoudingen van de mensen, eerst nationaal, en eventueel later over de gehele wereld. Eenmaal begonnen, zal de socialistische revolutie van het ene land op het andere overslaan met onvergelijkelijk groter kracht dan het fascisme zich thans verbreidt. Door het voorbeeld en met de hulp van de ontwikkelde landen zullen de achterlijke landen ook meegesleept worden in de stroom van het socialisme. De door en door rotte douaneslagbomen zullen vervallen. De tegenstellingen, die Europa en de gehele wereld verscheuren, zullen hun natuurlijke en vreedzame oplossing vinden binnen het kader van de Socialistische Verenigde Staten van Europa en van andere werelddelen. De bevrijde mensheid zal zich dan in haar volle kracht kunnen oprichten.