8. BUITENLANDSE POLITIEK EN HET LEGER
1. Van “wereldrevolutie” naar “status quo”
De buitenlandse politiek is altijd en overal een voortzetting van het binnenlandse beleid. Het wordt immers door dezelfde heersende klasse uitgevoerd en het streeft dezelfde historische doelen na. Het kon niet anders dan dat de degeneratie van de regerende laag in de Sovjet-Unie vergezeld ging van een vergelijkbare verandering van de doelen en methodes van de Sovjet diplomatie. De ‘theorie’ van het socialisme in één land, voor het eerst aangekondigd in de herfst van 1924, was al een voorteken van een poging om de buitenlandpolitiek van de Sovjets te bevrijden van het programma van internationale revolutie. Maar de bureaucratie was niet van zins om aldus ook haar banden met de Comintern te verbreken. Dat zou van de Derde Internationale een wereldwijde oppositionele organisatie hebben gemaakt, met als gevolg zeer negatieve consequenties voor de krachtsverhoudingen binnen de Sovjet-Unie. En dus hoe minder internationalisme in het beleid van het Kremlin kon worden aangetroffen, des te steviger nam de heersende kliek het roer van de Communistische Internationale in handen. Onder haar oude naam moest ze nu nieuwe doelen dienen.
Maar bij die nieuwe doelen hoorden ook nieuwe mensen. Vanaf de herfst van 1923 is de geschiedenis van de Comintern een geschiedenis van eerst een complete hernieuwing van haar staf in Moskou en daarna met een serie van paleisrevoluties van de staven in de nationale secties, zuiveringen van bovenaf, uitsluitingen enzovoort. Op dit moment is de Comintern een volledig onderworpen apparaat ten dienste van het buitenlandse beleid van de Sovjet-Unie. De Comintern staat klaar om op ieder moment om het even welke wending te maken.
De bureaucratie heeft niet alleen met het verleden gebroken, maar heeft ook zichzelf afgesloten van de mogelijkheid om de meest belangrijke lessen van dat verleden te begrijpen. De belangrijkste van deze lessen was dat de Sovjet macht het nog geen twaalf maanden uit had kunnen houden zonder de directe steun van de Internationale en met name de Europese arbeidersklasse en de revolutionaire beweging van de koloniale volken. De enige reden dat de Oostenrijk-Duitse militaire macht haar aanval op Sovjet Rusland niet tot het einde doorzette, was vanwege de hete adem van de revolutie in haar nek. Binnen driekwart jaar brachten opstanden in Duitsland en Oostenrijk-Hongarije het Verdrag van Brest-Litovsk tot een vroegtijdig einde. De revolte van de Franse zeelieden in de Zwarte Zee in april 1919 dwong de regering van de Derde Republiek haar militaire operaties in het zuiden van de Sovjet-Unie te staken. In september van 1919 zag de Britse regering zich onder de directe druk van haar eigen arbeiders gedwongen haar interventiemacht uit het noorden van de Sovjet-Unie terug te trekken. Na de terugtrekking van het Rode Leger uit de omgeving van Warschau in 1920 was het alleen de krachtige golf van revolutionair protest dat voorkwam dat de Entente Polen te hulp kwam en de Sovjets zou verpletteren. Toen Lord Curzon zijn dreigende ultimatum tegen Moskou uitsprak in 1923, waren zijn handen op het beslissende moment gebonden door het verzet van de Britse arbeidersorganisaties. Deze duidelijke voorbeelden zijn geen uitzondering. Ze geven een perfect beeld van de eerste en meest moeilijke periode van het Sovjet bestaan. Hoewel de revolutie buiten de grenzen van Rusland nergens triomfeerde, was de hoop op haar overwinning verre van vruchteloos.
In die jaren sloot de Sovjet regering een aantal verdragen met burgerlijke regeringen. Er was de vrede van Brest-Litovsk in maart 1918, een verdrag met Estland in 1920, de vrede van Riga met Polen in oktober 1920, het verdrag van Rapallo met Duitsland in april 1922 en een aantal minder belangrijke diplomatieke overeenkomsten. Maar het zou nooit in de gedachten van de Sovjet regering zijn opgekomen om de burgerlijke vertegenwoordigers als “vrienden van de vrede” voor te stellen en nog minder om de communistische partijen in Duitsland, Estland of Polen uit te nodigen haar burgerlijke regering, die deze verdragen had gesloten, met hun stemmen te steunen. En juist deze kwestie is beslissend in de revolutionaire scholing van de massa’s. De Sovjets hadden geen keuze in de ondertekening van de vrede van Brest-Litovsk, net zoals uitgeputte stakers zich soms aan wrede voorwaarden van de kapitalisten moeten onderwerpen. Maar de stemming voor die vrede door de Duitse sociaaldemocratie – in de hypocriete vorm van het ‘onthouden van stemming’ – werd door de Bolsjewieken als steun voor de plunderingen en plunderaars gebrandmerkt. Hoewel de Rapallo-overeenkomst met de Duitse democratische regering vier jaar later formeel op basis van “gelijke rechten” voor beide partijen tot stand kwam, had de Duitse Communistische Partij als ze in dit verdrag aanleiding had gezien om vertrouwen in de diplomatie van haar eigen land uit te spreken direct uit de Internationale worden verbannen. De fundamentele richtlijn van het internationale beleid van de Sovjets was gebaseerd op het feit dat – welk akkoord er op commercieel, diplomatiek of militair gebied ook werd gesloten tussen de Sovjets en de imperialisten – dit nooit gepaard mocht gaan met een inperking of verzwakking van de strijd van de arbeidersklasse in het onderhavige land.
Want uiteindelijk was de veiligheid van de arbeidersstaat alleen gegarandeerd door de groei van de wereldrevolutie. Toen Tsjitsjerin tijdens de voorbereiding van de Geneefse Conferentie voorstelde om in het belang van de “publieke opinie” in Amerika, bepaalde ‘democratische’ veranderingen in de Sovjet grondwet te maken, drong Lenin er in een officiële brief van 23 januari 1922 nadrukkelijk op aan dat hij onmiddellijk naar een sanatorium zou worden gezonden. Als wie dan ook in die dagen had voorgesteld dat we om in de gunst van het imperialisme te komen door ons aan te sluiten bij, laten we zeggen, het valse en lege Kellogg Pact, of het beleid van de Comintern af te zwakken, dan zou Lenin zeker direct hebben voorgesteld om de uitvinder van zulke ideeën direct naar het gekkenhuis te sturen. En hij zou hiertegen weinig tot geen oppositie in het Politbureau vinden.
De leiders uit die dagen waren buitengewoon onverbiddelijk ten aanzien van iedere pacifistische illusie. De Volkerenbond, collectieve veiligheid, strafhoven, ontwapening en dergelijke waren in hun ogen slechts een middel om de massa’s zand in de ogen te strooien, om ze daarna , als de nieuwe oorlog uitbrak, bij verrassing te overvallen. In het programma van de partij, ontworpen door Lenin en aangenomen op het congres van 1919, vinden we over dit onderwerp de volgende niet mis te verstane woorden: “De zich ontwikkelende druk van de arbeidersklasse en met name haar overwinningen in de individuele landen, versterkt de weerstand van de uitbuiters en dwingt hen tot nieuwe vormen van internationale bestendigheid voor de kapitalisten (Volkerenbond e.d.), die op wereldschaal de systematische uitbuiting van alle volkeren van de aarde organiseren en nu de eerste pogingen ondernemen in de richting van een onmiddellijke onderdrukking van de revolutionaire bewegingen van de arbeidersklasse in alle landen. Dit alles leidt onvermijdelijk tot een combinatie van burgeroorlogen met revolutionaire oorlogen binnen de verschillende staten, van zowel de arbeiderslanden die zichzelf verdedigen, als de onderdrukte volkeren tegen het juk van de imperialistische machten. In deze omstandigheden zijn de slogans van het pacifisme, internationale ontwapening onder het kapitalisme, strafhoven en dergelijke niet alleen reactionaire utopieën, maar zelfs openlijk bedrog van het volk, bedoeld om de arbeidersklasse te ontwapenen en het af te leiden van haar taak om de uitbuiters te ontwapenen”.
Deze woorden in het Bolsjewistische programma vertegenwoordigen een scherpe inschatting en bovendien een zeer verpletterend standpunt tegenover het huidige buitenlandse beleid van de Sovjets en het beleid van de Comintern met al zijn “pacifistische” vrienden in elke uithoek van de wereld.
Na de periode van interventie en handelsembargo bleek de economische en militaire druk van de kapitalistische wereld op de Sovjet-Unie aanzienlijk lager te zijn dan kon worden gevreesd. Europa dacht nog steeds aan de voorbije en niet aan de toekomstige oorlog. Daarna kwam de ongehoorde wereldwijde economische crisis, die verslagenheid onder de heersende klasse van de wereld veroorzaakte. Alleen hierin lag de oorzaak dat de Sovjet-Unie de beproevingen van het eerste vijfjarenplan, toen het land opnieuw het toneel werd van burgeroorlog, honger en epidemieën, kon overleven. De eerste jaren van het tweede vijfjarenplan, die een duidelijke verbetering in de binnenlandse omstandigheden brachten, vielen samen met het begin van een economische opleving in de kapitalistische wereld en een nieuwe opkomst van hoop, zin, verlangens en oorlogsvoorbereidingen.
Het gevaar van een gecombineerde aanval op de Sovjet-Unie neemt in onze ogen zeer tastbare vormen aan, alleen al omdat de Sovjet-Unie nog steeds geïsoleerd staat, omdat dit “een zesde deel van de wereld” in aanzienlijke mate nog een rijk van primitieve onderontwikkeling is, omdat de arbeidsproductiviteit ondanks de nationalisatie van de productiemiddelen nog steeds veel lager is dan die van de kapitalistische landen en, als laatste en op dit moment het belangrijkste, omdat de belangrijkste arbeidersdetachementen verpletterd zijn, geen vertrouwen meer in zichzelf hebben en het zonder een betrouwbare leiding moeten stellen. En dus toont de oktoberrevolutie, die door de leiders als een voorbode van de wereldrevolutie werd gezien, maar door de gang van zaken tijdelijk een onafhankelijk belang kreeg, in deze nieuwe historische fase haar zware afhankelijkheid van de wereldwijde ontwikkelingen. Weer wordt het duidelijk dat de historische vraag – wie zal zegevieren? – niet kan worden besloten binnen de nationale grenzen en dat binnenlandse successen en mislukkingen alleen meer of minder gunstige omstandigheden scheppen voor de beslissing op het wereldtoneel.
De Sovjet bureaucratie heeft uitgebreide ervaringen opgedaan – we moeten ze dit nageven – hoe ze grote groepen moet aansturen, ze in slaap moet sussen, ze verdelen en verzwakken of ze simpelweg voor de gek kan houden met als doel om ze volledig onder de duim te houden. Maar juist daarom heeft ze elk spoor naar de school voor revolutionaire opleiding van de massa’s verloren. Aangezien ze onafhankelijkheid en initiatief van de lagere regionen in de bevolking in eigen huis om zeep hebben geholpen, kunnen ze uiteraard geen kritische gedachten en revolutionaire durf op de wereldarena meer genereren. En meer nog, omdat ze zelf nu een heersende en geprivilegieerd laag is, schatten ze de hulp en vriendschap van hun tegenpolen in het Westen, de burgerlijke radicalen, reformistische parlementsleden, vakbondsbureaucraten, oneindig veel hoger in dan die van gewone arbeiders, die door een grote sociale kloof hier van gescheiden zijn. Dit is niet de plaats om in te gaan op het verval en de degeneratie van de Derde Internationale, een onderwerp waaraan deze schrijver een serie van afzonderlijke onderzoeken heeft gewijd die in bijna alle talen van de beschaafde wereld zijn gepubliceerd. Feit blijft dat in haar verantwoordelijkheid van leiding van de Communistische Internationale, de tot nationalisme beperkte, conservatieve, eigenwijze en onverantwoordelijke Sovjet bureaucratie niets anders dan ellende heeft gebracht voor de wereldwijde arbeidersbeweging. Alsof er een historische gerechtigheid bestaat wordt de huidige internationale positie van de Sovjet-Unie nu in veel hogere mate bepaald door de gevolgen van de nederlaag van de wereldwijde arbeidersklasse dan door de successen van een geïsoleerde socialistische opbouw. Het is voldoende om te herinneren dat de nederlaag van de Chinese Revolutie in 1925-27 die de handen van het Japanse militarisme vrijmaakte en de verplettering van de Duitse arbeidersklasse die tot de overwinning van Hitler en de massale groei van het Duitse militarisme leidde, allebei vruchten zijn van het beleid van de Communistische Internationale.
Na de wereldrevolutie te hebben verraden, maar zich er nog wel loyaal mee voelend, probeert de Thermidoriaanse bureaucratie nu hoofdzakelijk de burgerij te “neutraliseren”. Want het was noodzakelijk om zich als een respectabel en bescheiden bolwerk van orde en regelmaat te presenteren. Maar om op iets lange termijn succesvol te lijken, moet je het ook zijn. De organische evolutie van de heersende laag maakt dat onmogelijk. De bureaucratie trekt zich stap voor stap terug voor de gevolgen van haar eigen fouten en is nu op het idee gekomen om de onschendbaarheid van de Sovjet-Unie zeker te stellen door het onderdeel te maken van het systeem van de Europees-Aziatische status quo. Want wat kan er nu mooier zijn, als alles is gezegd en gedaan, dan een eeuwige non-agressie overeenkomst tussen het socialisme en kapitalisme? De huidige officiële formule van het buitenlandse beleid, die niet alleen door de Sovjet diplomaten wijd wordt geadverteerd, maar ook door de Comintern, die de taal van revolutie hoort te spreken, luidt: “We willen geen centimeter buitenlands grondgebied, maar we zullen geen centimeter van ons eigen land opgeven”. Alsof het om een ruzietje over een paar grenspalen gaat in plaats van een wereldwijd gevecht van twee onverzoenbare sociale systemen!
Toen de Sovjet-Unie het verstandiger vond om de Oost-Chinese spoorweg aan Japan over te geven – een zwaktebod voorbereid door de ineenstorting van de Chinese revolutie – werd dit gevierd als een manifestatie van een zelfbewuste macht ten dienste van de vrede. In werkelijkheid was het overdragen van een bijzonder strategisch belangrijke spoorweg aan de vijand een ondersteuning van de Sovjet-Unie aan de verdere bezettingen in Noord-China door de Japanners en haar huidige pogingen in Mongolië. Dit afgedwongen offer betekende geen “neutralisatie” van het gevaar, maar op z’n best een korte adempauze en tegelijkertijd een enorme stimulans aan de machtshonger van de militaire kliek in Tokio.
De kwestie van Mongolië is nu al een vraagstuk van de strategische posities die Japan wil bezetten voor haar toekomstige oorlog met de Sovjet-Unie. De Sovjet regering zag zichzelf nu gedwongen openlijk aan te kondigen dat ze het binnenvallen van Japanse troepen in Mongolië zou beantwoorden met oorlog. Maar het is hier geen kwestie van de onmiddellijke verdediging van “ons land”. Mongolië is een onafhankelijke staat. Een passieve verdediging van de Sovjet grenzen bleek alleen toereikend toen niemand ze serieus bedreigde. De echte methode van verdediging van de Sovjet-Unie is de positie van het imperialisme te verzwakken en de positie van de arbeidersklasse en de koloniale volkeren ter wereld te versterken. Een ongunstige krachtsverhouding kan ertoe leiden dat we vele “centimeters” land op moeten geven, net zo goed als dat moest ten tijde van de vrede van Brest-Litovsk, het verdrag van Riga en het geval van het afstaan van de Oost-Chinese spoorweg.
Tegelijkertijd legt de strijd voor een gunstige wijziging in de wereldwijde krachtsverhoudingen aan de arbeidersstaat de constante verantwoordelijkheid op om bevrijdingsbewegingen over de hele wereld te steunen. Maar juist deze fundamentele taak staat volledig haaks op het conservatieve beleid van de status quo.
2. De Volkerenbond en de Comintern
De toenadering en daaropvolgend het openlijke militaire verdrag met Frankrijk, een beleid dat een gevolg was van de overwinning van het Duitse nazisme, is oneindig veel gunstiger voor Frankrijk dan voor de Sovjet-Unie. De verplichting van militaire steun van de kant van de Sovjet-Unie is, volgens het verdrag, onvoorwaardelijk. De Franse hulp daarentegen is afhankelijk van voorafgaande overeenstemming met Engeland en Italië, waardoor dus een onbeperkt speelveld tot vijandige bewegingen tegen de Sovjet-Unie is geopend. De gebeurtenissen in verband met het Rijnland tonen aan dat Moskou met een meer realistische inschatting van de situatie en wat meer terughoudendheid betere garanties aan Frankrijk had kunnen ontlokken – voor zover verdragen als “garantie” kunnen worden beschouwd in een tijdperk van scherpe veranderingen, voortdurende diplomatieke crisissen, toenaderingen en breuken. Maar dit is niet voor het eerst dat duidelijk is geworden dat de Sovjet bureaucratie veel daadkrachtiger optreedt in haar gevechten met de ontwikkelde arbeiders van haar eigen land, dan in onderhandelingen met de burgerlijke diplomaten.
De bewering dat hulp van de zijde van de Sovjet-Unie van weinig invloed zal zijn omdat ze toch geen gezamenlijke grens met Duitsland heeft, kan niet ernstig worden genomen. In het geval dat Duitsland de Sovjet-Unie aanvalt, zal de gezamenlijke grens uiteraard worden bepaald door de aanvallende partij. In geval van een aanval van Duitsland op Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije en Frankrijk, zal Polen geen dag neutraal kunnen blijven. Als ze haar verplichtingen als bondgenoot van Frankrijk erkent, zal ze onvermijdelijk haar wegen openstellen aan het Rode Leger. Als ze haar verdrag of alliantie breekt, zal ze onmiddellijk de vazal van Duitsland worden. In het laatste geval zal het voor de Sovjet-Unie niet moeilijk zijn een “gemeenschappelijke grens” te vinden. En bovendien zullen in een toekomstige oorlog de zee- en luchtgrenzen geen mindere rol spelen als de landsgrenzen.
Het toetreden van de Sovjet-Unie tot de Volkerenbond – aan de bevolking gepresenteerd met grootspraak die Goebbels waardig was – als een triomf van het socialisme en een gevolg van de “druk” van de wereldwijde arbeidersklasse, was voor de burgerij in werkelijkheid alleen aanvaardbaar omdat het revolutionaire gevaar voldoende geweken was. Het was geen overwinning van de Sovjet-Unie, maar een capitulatie van de Thermidoriaanse bureaucratie aan dit hopeloos gecompromitteerde Geneefse instituut, dat volgens eerder aangehaalde woorden uit het Bolsjewistische programma “haar toekomstige pogingen zal richten op de onderdrukking van revolutionaire bewegingen”. Wat is er zo radicaal veranderd sinds de dagen van het Handvest van het Bolsjewisme: het karakter van de Volkerenbond, de functie van het pacifisme onder het kapitalisme of… het beleid van de Sovjets? De vraag te stellen, is hem beantwoorden.
De ervaring leerde al snel dat meedoen aan de Volkerenbond niets aan praktische voordelen opleverde die niet gerealiseerd konden worden door afspraken met afzonderlijke burgerlijke staten. En tegelijk bracht het lidmaatschap van de Volkerenbond serieuze beperkingen en verplichtingen met zich mee. Deze worden door de Sovjet-Unie vervuld met het meest pedante vertrouwen in het belang van haar nog steeds ongebruikelijk conservatieve prestige. De noodzaak om zich binnen de Volkerenbond aan te passen, niet alleen aan Frankrijk, maar ook aan haar bondgenoten, dwong de Sovjet diplomatie een extreem tegenstrijdige positie in te nemen ten aanzien van het conflict tussen Italië en Abessinië. Juist op het moment dat Litvinov, die in Geneve niets anders was dan een schaduw van Laval, zijn dankbaarheid betuigde aan de diplomaten van Frankrijk en Engeland voor hun inzet in het “belang van de vrede”, pogingen die zo gunstig resulteerden in de vernietiging van Abessinië, bleef de olie uit de Kaukasus continue de Italiaanse vloot voeden. Zelfs als je begrijpt dat de regering in Moskou moeite had om openlijk een handelsverdrag op te zeggen, dan nog waren de vakbonden niet verplicht om met die overwegingen van het Commissariaat van Buitenlandse Handel rekening te houden. Een feitelijk stopzetten van export naar Italië door een beslissing van de Sovjet vakbonden zou een wereldbeweging van boycots hebben veroorzaakt. Dat zou onvergelijkelijk meer reëel zijn dan de verraderlijke “sancties” die al van tevoren waren ingecalculeerd door de diplomaten en juristen en dit in overeenstemming met Mussolini. Als de Sovjet vakbonden in tegenstelling tot 1926, toen ze miljoenen roebels ophaalden voor de Britse mijnstaking, deze keer geen vinger verroerden, dan is dat alleen omdat zo’n initiatief verboden was door de regerende bureaucratie en dit hoofdzakelijk om Frankrijk gunstig te stemmen. Maar in de komende wereldoorlog kan geen enkele militaire bondgenoot de Sovjet-Unie compenseren voor het verloren gegane vertrouwen van de koloniale bevolking en de werkende massa’s in het algemeen.
Kan het zijn dat dit in het Kremlin niet wordt begrepen?
“Het fundamentele doel van het fascisme in Duitsland is het isoleren van de Sovjet-Unie”, schrijven de officiële kranten.
“En wat dan nog? De Sovjet-Unie heeft vandaag de dag meer vrienden in de wereld dan ooit tevoren.” (Izvestia, 17-09-1935).
De Italiaanse arbeidersklasse ligt aan de kettingen van het fascisme, de Chinese revolutie is verpletterd en Japan speelt in China de baas, de Duitse arbeidersklasse is zo platgewalst dat Hitlers’ aanhangers geen strobreed in de weg wordt gelegd, de arbeidersklasse van Oostenrijk is aan handen en voeten gebonden, de revolutionaire partijen in de Balkan zijn de grond in gestampt, in Frankrijk en in Spanje hangen de arbeiders aan de staart van de radicale burgerij. Maar ondanks dit alles, heeft de Sovjet regering sinds ze tot de Volkerenbond is toegetreden “meer vrienden in de wereld dan ooit tevoren!” Deze opschepperij is op het eerste gezicht dromerig. Het heeft enkel een reële betekenis als het niet op de arbeidersstaat maar op de heersende kliek wordt toegepast.
Waren het inderdaad niet de wrede nederlagen van de wereldwijde arbeidersbeweging die het de Sovjet bureaucratie toestonden de macht in eigen land te grijpen en een min of meer gunstige “publieke opinie” in de kapitalistische landen te bekomen? Hoe minder de Communistische Internationale in staat is om de posities van het kapitaal te bedreigen, des te meer politiek krediet de regering in het Kremlin geniet bij de burgerijen van Frankrijk, Tsjechië en andere landen. En dus is de kracht van de bureaucratie, zowel in binnen- als buitenland, omgekeerd evenredig aan de kracht van de Sovjet-Unie als socialistische staat en als uitvalsbasis voor de arbeidersrevolutie. Maar dat is maar een kant van de medaille. Er is ook nog een andere.
Lloyd George, in wiens oprispingen en uitlatingen af en toe een glimp van gehaaid inzicht doorklinkt, waarschuwde het Britse parlement in november 1934 tegen het al te snel veroordelen van het fascistische Duitsland, omdat die, volgens zijn woorden, voorbeschikt was om het meest betrouwbare bolwerk tegen het communisme in Europa te worden. “We zullen haar voorlopig als vriend verwelkomen”. Zeer belangwekkende woorden! De half bevoogdende, half ironische steun van de wereldburgerij aan het Kremlin is op zichzelf niet in het minst een garantie op vrede of zelfs maar een vermindering van de oorlogsdreiging. De ontwikkeling van de Sovjet bureaucratie is voor de wereldburgerij uiteindelijk alleen van belang vanuit het oogpunt van een mogelijke verandering van de eigendomsverhoudingen. Napoleon de Eerste bleef, ondanks radicaal te breken met de Jacobijnse tradities, de kroon op te zetten en het katholicisme te herstellen, niettemin een onderwerp van haat voor het hele heersende semi-feodale Europa, omdat hij het nieuwe eigendomssysteem, dat door de revolutie was gecreëerd, verdedigde. Tot zolang het monopolie op de buitenlandse handel niet is gebroken en de rechten van het kapitaal zijn hersteld, blijft de Sovjet-Unie, ondanks alle dienstbaarheid van haar regerende laag, in de ogen van de burgerij van de hele wereld een onverzoenlijke vijand en het Duitse nazisme een vriend, zo niet vandaag, dan toch morgen. Zelfs tijdens de onderhandelingen van Barthou en Laval met Moskou weigerde de Franse grootburgerij, ondanks het kritieke gevaar van de kant van Hitler en de scherpe wending van de Franse Communistische Partij naar patriottisme, zeer vasthoudend om haar ‘spel’ van de Sovjet kaart af te laten hangen. Toen hij het verdrag met de Sovjet-Unie tekende, werd Laval er door links van beschuldigd dat hij Berlijn bedreigde met Moskou, maar in werkelijkheid zocht hij juist toenadering met Berlijn en Rome tegen Moskou. Deze beoordeling is misschien wat prematuur, maar zeker niet in tegenspraak met de logische ontwikkeling van de gebeurtenissen.
Hoe je ook de voordelen of nadelen van het Frankrijk-Sovjet pact beoordeelt, dan nog zal geen serieuze staatsman het recht aan de Sovjet staat willen ontzeggen om extra steun voor haar onschendbaarheid te zoeken in tijdelijke overeenkomsten met deze of gene imperialist. Het is alleen noodzakelijk om open en bloot aan de massa’s te laten zien wat de plaats is van deze tactische en deelafspraken in het algemene systeem van de historische krachten. Om met name van de tegenstellingen tussen Frankrijk en Duitsland gebruik te maken, is het helemaal niet nodig om op enige wijze onze burgerlijke bondgenoot te idealiseren, laat staan de combinatie van imperialisten die zich tijdelijk achter het masker van de Volkerenbond verschuilen. Het is helaas echter niet alleen de Sovjet diplomatie, maar in haar voetstappen ook de Communistische Internationale, die systematisch de tijdelijke bondgenoten van Moskou afschildert als “vrienden van de vrede”, de arbeiders voor de gek houdt met slogans als “collectieve veiligheid” en “ontwapening” en op die manier dus in werkelijkheid een politieke vertegenwoordiger van de imperialisten onder de arbeidersklasse is geworden.
Het geruchtmakende interview dat op 1 maart 1936 door Stalin aan Roy Hayward, de directeur van de Scripps-Howard kranten, werd gegeven, is een belangwekkend document in de karakterisering van bureaucratische blindheid ten aanzien van de grote kwesties van de wereldpolitiek en dat van de valse verbintenis die is ontstaan tussen de leiders van de Sovjet-Unie en de arbeidersbeweging in de wereld. Op de vraag ‘Is de oorlog onvermijdelijk?’ antwoordde Stalin: “Ik denk dat de positie van de vrienden van de vrede sterker aan het worden is, de vrienden van de vrede kunnen openlijk werken, zij vertrouwen op de kracht van de publieke opinie en ze hebben instrumenten ter beschikking zoals de Volkerenbond”.
In deze woorden zit geen greintje realisme. De burgerlijke staten verdelen zichzelf niet onder in “vrienden” en “vijanden” van de vrede; met name omdat “vrede” als zodanig niet bestaat. Elk imperialistisch land is geïnteresseerd om haar eigen vrede te bewaren en hoe groter dat belang, hoe ondragelijker die vrede voor haar vijanden kan zijn. De formule zoals die door Stalin, Baldwin, Leon Blum en anderen gezamenlijk wordt toegepast: “de vrede zou pas echt gegarandeerd zijn als alle landen zich verenigden in de Volkerenbond om haar te bewaken”, betekent alleen dat de vrede gegarandeerd zou zijn als er geen reden was om ze te verbreken. De gedachte op zich is juist, maar niet echt ter zake doende. De grootmachten die niet bij de Volkerenbond aangesloten zijn – zoals de Verenigde Staten – zijn meer geïnteresseerd om de vrije hand te hebben dan in een abstracte “vrede”. Om welke reden ze liever de vrije hand hebben, zullen we in de toekomst nog zien. Die staten die zich uit de Volkerenbond hebben teruggetrokken, zoals Japan en Duitsland, of ‘tijdelijk afwezig’ zijn zoals Italië, hebben voldoende materiële redenen om te doen wat ze doen. Hun breuk met de Volkerenbond verandert alleen de diplomatieke vorm van de bestaande tegenstellingen, maar niet de grondslag ervan, net zomin als het karakter van de Volkerenbond erdoor wordt veranderd.
Die virtuoze naties die eeuwige trouw aan de Volkerenbond beloven, dwingen zichzelf des te meer haar te gebruiken ten behoeve van haar eigen vrede. Maar zelfs dan is er nog geen overeenstemming. Engeland is maar al te bereid de vredesperiode te verlengen ten koste van de Franse belangen in Europa of Afrika. Frankrijk op haar beurt is bereid de veiligheid van de Britse vaarroutes op te offeren ter ondersteuning van Italië. Maar om hun eigen belangen te verdedigen zijn ze allebei bereid om oorlog te voeren – de meest gerechtvaardigde van alle oorlogen, uiteraard. En als laatste zullen de kleine staten, die bij gebrek aan beter onderdak zoeken onder de paraplu van de Volkerenbond, op de lange duur niet aan de kant van de “vrede” staan, maar aan de zijde van de sterkste oorlogscombinatie.
In haar verdediging van de status quo is de Volkerenbond geen organisatie van de “vrede”, maar een organisatie van het geweld van de imperialistische minderheid over de overweldigende meerderheid van de mensheid. Deze ‘orde’ kan alleen worden bewaard met behulp van voortdurende oorlog, grote en kleine, vandaag in de koloniën, morgen tussen de grootmachten zelf. Imperialistische loyaliteit ten opzicht van de status quo heeft altijd een voorwaardelijk, tijdelijk en beperkt karakter gehad. Gisteren was Italië de status quo in Europa nog aan het verdedigen, maar niet in Afrika. Wat haar beleid morgen in Europa zal zijn weet niemand. Maar nu al begint de verandering van de grenzen in Afrika zijn weerspiegeling in Europa te vinden. Hitler kan straks zijn troepen dapper het Rijnland insturen, alleen omdat Mussolini in Abessinië is binnen gevallen. Het is moeilijk om Italië bij de ”vrienden” van de vrede te tellen. Maar toch schat Frankrijk haar vriendschap met Italië vele malen hoger in dan die met de Sovjet-Unie. Engeland op haar beurt zoekt vriendschap met Duitsland. De samenstelling verandert, maar de (machts)honger blijft hetzelfde. De taak van de zogenaamde partizanen van de status quo is in essentie om de meest geschikte machtscombinatie te vinden en het meest voordelige masker in de voorbereiding van de toekomstige oorlog. Wie deze zal beginnen en hoe zal afhangen van minder belangrijke omstandigheden. Iemand zal in ieder geval beginnen, omdat de status quo te vergelijken is met een vat buskruit.
Een programma van “ontwapening”, terwijl de imperialistische tegenstellingen blijven bestaan, is een zeer verraderlijk waanbeeld. Zelfs als dit bereikt zou worden op basis van algemene overeenstemming – hetgeen overduidelijk een luchtkasteel is – zou dat in geen geval een nieuwe oorlog voorkomen. De imperialisten voeren geen oorlog omdat er wapens zijn. Integendeel, ze maken wapens voor als ze moeten vechten. Er is de mogelijkheid van een nieuwe en bovendien zeer snelle, bewapening dankzij de moderne techniek. Ondanks wat voor overeenkomsten, beperkingen of “ontwapening” dan ook, behouden de arsenalen, de militaire fabrieken, laboratoria en de kapitalistische industrieën als geheel, hun macht. En dus is Duitsland, door haar overwinnaars ontwapend onder zeer strenge controle (wat trouwens de enige echte vorm van “ontwapening” is), dankzij haar machtige industrie, wederom de hoofdstad van het Europese militarisme aan het worden. Zij is op haar beurt van plan om een aantal buurlanden te “ontwapenen”. Het idee van zogeheten “unilaterale ontwapening” betekent in vredestijd alleen de kosten van de militaire uitgaven beperken. Het is een budgetkwestie en geen kwestie van vredelievendheid. Maar ook die taak wordt niet gerealiseerd. Als gevolg van de verschillen in geografische ligging, economische macht en koloniale betrokkenheid, zou elke vorm van ontwapening onvermijdelijk de krachtsverhoudingen van sommige verbeteren en anderen verslechteren. Vandaar ook de vruchteloosheid van de pogingen hiertoe in Geneve. Bijna 20 jaar van onderhandelingen en gesprekken over ontwapening hebben alleen tot een nieuwe wapenwedloop geleid, een wapenwedloop die ongeëvenaard is in de geschiedenis. Het revolutionaire beleid van de arbeidersklasse bouwen op een ontwapeningsprogramma betekent geen fort op vaste grond, maar een kasteel op lucht, het rookgordijn van het militarisme verwarrend met wolken.
De nek van de klassenstrijd omdraaien in geval van een ongehinderd proces van imperialistische slachting kan alleen worden bereikt met behulp van de leiding van de massale arbeidersorganisaties. De leuzen waaronder dit in 1914 werd verricht – “De Laatste Oorlog”, “Oorlog tegen het Pruisisch Militarisme”, “Oorlog voor Democratie” – zijn de laatste twee decennia al te zeer in diskrediet gebracht. “Collectieve Veiligheid” en “Algemene Ontwapening” zijn hun vervangers. Onder de dekmantel de Volkerenbond te steunen, bereiden de leiders van de arbeidersbeweging in Europa een nieuwe editie van de “heilige eenheid” voor, hetgeen voor de oorlog niet minder belangrijk is dan de tanks, vliegtuigen en de “verboden” gifgassen
De Derde Internationale is geboren uit een verontwaardigd protest tegen het sociaal patriottisme. Maar de revolutionaire lading die er door de oktoberrevolutie aan is gegeven, is al lang uitgewerkt. De Comintern bevindt zich nu onder de banier van de Volkerenbond, net zoals de Tweede Internationale, alleen het cynisme is van recentere datum. Toen de Britse socialist Sir Stafford Cripps de Volkerenbond een internationaal verbond van bandieten noemde, hetgeen meer onfatsoenlijk dan onjuist was, stelde de London Times de ironische vraag: “Hoe is in dat geval het aansluiten van de Sovjet-Unie bij de Volkerenbond te verklaren?” Dat is niet makkelijk te beantwoorden. Maar het betekent dus wel dat de Moskouse bureaucratie haar krachtige steun geeft aan het sociaal patriottisme, waartegen de oktoberrevolutie zo’n verpletterende dreun uitdeelde.
Roy Howard probeerde ook op deze kwestie wat licht te laten werpen. “Wat is de stand van zaken wat betreft de plannen en intenties ten aanzien van de wereldrevolutie?”, vroeg hij Stalin.
“Wij hadden nooit zulke plannen of bedoelingen”. Maar, uhh…?
“Dit is het gevolg van een groot misverstand”.
Howard: “Een tragisch misverstand?”
Stalin: “Nee, een komisch, of, zo u wilt, een tragikomisch misverstand”. De aanhalingen zijn woordelijk.
“Welke gevaren”, zo ging Stalin verder, “kunnen de omringende staten zien in de ideeën van de Sovjet bevolking, zeker als deze staten stevig in het zadel zitten?”
Maar stel dat de interviewer zou vragen: “Als ze niet zo stevig in het zadel zitten?” Stalin voegde nog een geruststellend argument toe: “Het idee om een revolutie te exporteren is onzin. Elk land zal, als zij dat wil, haar eigen revolutie produceren en als ze het niet wil, dan doet ze het niet. En dus, ons land wilde een revolutie beginnen en deed dat ook”.
Wederom hebben we woordelijk aangehaald. Van de theorie van het socialisme in één land is het een logische stap naar een revolutie in maar één land. “Maar voor welke reden bestaat er dan een Internationale?”, had de interviewer kunnen vragen. Maar overduidelijk kende hij de grenzen van gepaste nieuwsgierigheid. De geruststellende uitleg van Stalin, die niet alleen door kapitalisten, maar ook door arbeiders wordt gelezen, zit vol gaten. Voordat “ons land” een revolutie wilde maken, hebben we de ideeën van het marxisme uit andere landen geïmporteerd en maakten we gebruikt van buitenlandse revolutionaire ervaringen. Tientallen jaren hebben we gebruik gemaakt van emigranten in het buitenland die de strijd in Rusland leidden. We kregen morele en materiële steun van de arbeidersorganisaties in Europa en Amerika. Na onze overwinning hebben we in 1919 de Communistische Internationale, de Comintern, opgericht. We hebben meer dan eens uitgelegd dat het de taak van de arbeidersklasse, in die landen waar de revolutie had overwonnen, was om te hulp te schieten aan de onderdrukte en opstandige klassen. En dit niet alleen met ideeën, maar waar mogelijk ook met wapens. En we hebben ons niet alleen tot uitleg beperkt. In onze tijd hebben we de arbeiders van Finland, Litouwen, Estland en Georgië gewapenderhand geholpen. We hebben getracht de opstandige Poolse arbeidersklasse te hulp te komen met een campagne van het Rode Leger tegen Warschau. We hebben organisatoren en commandanten ter ondersteuning aan de Chinezen in de revolutie gezonden. In 1926 hebben we miljoenen roebels opgehaald als steun aan de Britse stakers. En nu schijnt dit allemaal een misverstand te zijn. Een tragisch? Nee, een komisch. Geen wonder dat Stalin verklaarde dat het leven in de Sovjet-Unie “grappig” is geworden. Zelfs de Comintern is veranderd van een serieus in een komisch orgaan.
Stalin zou een overtuigender indruk op zijn interviewer hebben gemaakt als hij, in plaats van het verleden te besmeuren, openlijk het beleid van de Thermidor had afgezet tegen dat van oktober. Hij had kunnen zeggen: “In de ogen van Lenin was de Volkerenbond een apparaat ter voorbereiding van een nieuwe imperialistische oorlog. Wij beschouwen het als een instrument van vrede. Lenin sprak van de onvermijdelijkheid van revolutionaire oorlogen. Wij vinden het idee om revoluties te exporteren grote onzin. Lenin verwierp de eenheid tussen de arbeidersklasse en de imperialistische burgerij als klassenverraad. Wij dwingen met al onze macht het internationale proletariaat deze weg wel te gaan. Lenin hakte op de leuze van ontwapening onder het kapitalisme in, als bedrog van de arbeiders. Wij bouwen juist ons hele beleid op deze leus. Uw tragikomische misverstand”, zo had Stalin kunnen besluiten, “ligt in het feit dat jullie ons zien als de voortzetters van het Bolsjewisme, terwijl we in feite haar grafdelvers zijn”.
3. Het Rode Leger en haar leerstellingen
De oude Russische soldaat, opgegroeid onder de patriarchale omstandigheden van de dorpskern, was boven alles te herkennen aan een blinde kuddegeest. Suvorov, de topgeneraal van Catherina de Tweede en Paul de Eerste, was de ongeëvenaarde heerser over een leger van feodale slaven. De grote Franse revolutie maakte voor altijd een einde aan de oude militaire kunst van het oude Europa en het Tsaristische Rusland. Het tsaristische rijk ging natuurlijk verder met het toevoegen van reusachtige territoriale overwinningen, maar ze wist geen nieuwe overwinningen te boeken over de legers van de beschaafde landen. Een reeks van externe nederlagen en interne ongeregeldheden waren nodig om het nationale karakter in haar vuurkracht te veranderen. Het Rode Leger kon alleen op een nieuwe sociale en psychologische basis worden opgebouwd. Het lange lijden door de kuddegeest en de onderworpenheid aan de natuur werden in de jongere generaties vervangen door een stoutmoedige geest en een cultus voor de techniek. Mede door het ontwaken van de individualiteit ontstond er een snelle stijging van het culturele niveau. Er kwamen steeds minder analfabete rekruten. Het Rode Leger laat niemand vertrekken zonder dat ze lezen en schrijven hebben geleerd. Allerlei vormen van atletische sporten ontwikkelden zich in en om het leger. De scherpschutteronderscheiding wist zich in grote populariteit te verheugen onder arbeiders, bestuurders en studenten. In de wintermaanden gaven ski’s een tot dan toe ongekende mobiliteit. Er werden klinkende successen geboekt op het gebied van parachutespringen, zweefvliegen en in de luchtvaart. De poolvluchten en hoogterecords in de stratosfeer zijn bij iedereen bekend. Deze hoogtepunten zijn het topje van een berg aan resultaten en vooruitgang.
Het is niet nodig om de standaard binnen het Rode Leger ten aanzien van organisatie en operaties tijdens de burgeroorlog te idealiseren. Maar voor de jonge bevelhebbers waren dit de jaren van de grote vuurdoop. De gewone soldaten van het tsarenleger, onderofficieren en korporaals, toonden de verborgen talenten in organisatie en bevel-voering en leerden hun wilskracht te sturen in het gevecht van een enorme reikwijdte. Deze zelfgemaakte mensen werden meer dan eens verslagen, maar wisten uiteindelijk toch te overwinnen. De beste onder hen studeerden met enorme toewijding. Onder de huidige hogere legerleiding, die met succes de school van de burgeroorlog doorliep, heeft de overgrote meerderheid ook haar diploma gehaald op de academie of via speciale cursussen. Onder de oudere officieren heeft ongeveer de helft een hogere militaire opleiding genoten, de rest een kadercursus. De militaire theorie heeft ze de noodzakelijke discipline in denkwijze bijgebracht, maar heeft niet de durf vernietigd die werd opgewekt tijdens de dramatische acties in de burgeroorlog. Deze generatie is nu ongeveer veertig of vijftig jaar oud, de leeftijd van evenwicht tussen de fysieke en geestelijke kracht, wanneer een gedurfd initiatief afhangt van ervaring en er nog niet door wordt gesmoord.
De partij, de communistische jeugd, de vakbonden – ongeacht hoe ze hun socialistische missie vervullen, de bestuurlijke organen van de genationaliseerde industrieën, de coöperatieven, de kolchozen, de sovchozen – ongeacht hoe ze hun economische functies vervullen, zijn ontelbare jonge bestuurlijke kaders aan het trainen, die het gewend zijn om met menselijke en goederenmassa’s om te gaan en zichzelf met de staat te identificeren. Zij zijn het natuurlijke reservoir van de bevelvoerende staven. De voorbereidende opleiding van studenten, voordat ze in dienst gaan, vormt een ander reservoir. De studenten worden samengebracht in speciale trainingsbataljons, die in het geval van mobilisatie resultaatgericht kunnen worden omgevormd tot noodscholen voor de legerleiding. Om de reikwijdte van deze bron aan te geven is het voldoende om te wijzen op de aantallen die succesvol afstuderen van de hogere opleidingen, dat zijn er nu 80.000 per jaar, terwijl het aantal studenten op hogescholen en universiteiten meer dan een half miljoen bedraagt en er in totaal zo’n 28 miljoen studerenden zijn.
Op economisch gebied, met name in de industrie, heeft de sociale revolutie de onderneming van nationale verdediging voorzien van voordelen, waarvan het oude Rusland geen eens kon dromen. In de kern van de zaak betekent de planningsmethodiek een voortdurende mobilisatie van de industrie, aangestuurd door de regering en het maakt het mogelijk om te focussen op het belang van de verdediging en toch nieuwe fabrieken te bouwen en van uitrusting te voorzien. De verhouding tussen de levende en mechanische krachten in het Rode Leger is ongeveer vergelijkbaar met die van de beste legers in het Westen. Ten aanzien van het opnieuw uitrusten van de artillerie werden al in het eerste vijfjarenplan doorslaggevende successen behaald. Enorme bedragen worden uitgegeven aan de productie van vrachtwagens en pantservoertuigen, tanks en vliegtuigen. Op dit moment zijn er zo’n half miljoen tractoren in het land. In 1936 zullen er zo’n 160.000 van de band rollen, met een totaal vermogen van 8,5 miljoen pk. De bouw van tanks verloopt op een parallel niveau. De mobilisatieplannen van het Rode Leger vereisen 30 tot 45 tanks per kilometer actief front. Als gevolg van de grote oorlog nam de vloot af van 548.000 ton in 1917 tot 82.000 ton in 1928. Toechasjevski kondigde in januari 1936 op een zitting van het Centraal Uitvoerend Comité aan dat “we een machtige vloot aan het scheppen zijn. We concentreren onze kracht met name op het bouwen van een vloot onderzeeërs”. We mogen aannemen dat de Japanse marinestaf goed op de hoogte is van de resultaten op dit gebied. Niet minder aandacht wordt op dit moment gegeven aan de Baltische kust. Maar toch kan de vloot de komende jaren alleen een aanvullende rol in de kustverdediging spelen.
Maar de luchtvloot heeft enorme stappen vooruit gemaakt. Twee jaar geleden was een delegatie van Franse luchtvaart ingenieurs, in de woorden van de media “verbaasd en verrast over de bereikte resultaten”. Zij waren in de gelegenheid om met name zichzelf te overtuigen van het feit dat het Rode Leger een toenemend aantal zware bommenwerpers laat produceren met een actieradius tussen de 1200 en 1500 kilometer. In geval van een oorlog in het Verre Oosten kunnen de militaire en politieke centra van Japan vanaf de Sovjet kust worden aangevallen. Volgens data die in de pers wordt aangeleverd voorziet het vijfjarenplan in 1935 voor het Rode Leger in 62 luchtregimenten, die in totaal tegelijkertijd 5000 vliegtuigen in de vuurlinie kunnen brengen. Het is bijna zonder twijfel dat deze doelstelling wordt bereikt, zoniet overtroffen.
De luchtvaart is nauw verbonden met een industrietak die in het tsaristische Rusland nog niet of nauwelijks bestond, maar zich sinds kort stormachtig ontwikkelt, de chemie. Het is geen geheim dat de Sovjet regering – en uiteraard ook de andere regeringen in de wereld – geen seconde geloof hecht aan het vaak herhaalde “verbod” op het gebruik van gifgas. Het werk van de Italiaanse ‘brengers van beschaving’ in Abessinië heeft wederom duidelijk aangetoond wat deze humanitaire beperkingen van de internationale slachters werkelijk inhoudt. We mogen aannemen dat het Rode Leger net zo goed als de legers in het Westen is uitgerust op het gebied van de militaire chemie en bacteriologie, deze zeer geheimzinnige en sinistere ondernemingen die voor catastrofale verassingen kunnen zorgen.
Ten aanzien van de kwaliteit van de producten van militaire makelij is enig voorbehoud gerechtvaardigd. We hebben echter gezien dat vervaardigen van productiemiddelen in de Sovjet-Unie beter gaat dan die van middelen voor algemeen gebruik. Als de kopers deel van de invloedrijke groepen binnen de heersende bureaucratie zijn, dan stijgt de kwaliteit van de producten ver boven het algemene gemiddelde dat nog steeds erg laag is. De meest invloedrijke klant is het departement van oorlog. Het is geen verrassing als het vernietigingsapparaat van betere kwaliteit is dan die van consumptiegoederen en de productiemiddelen hiervan. Maar de militaire industrie blijft een onderdeel van de gehele industrie en weerspiegelt, weliswaar in mindere mate, haar tekortkomingen. Voroshilov en Toechasjevski laten geen moment onbenut om openlijk de industriëlen hieraan te herinneren, “We zijn niet altijd volledig tevreden met de kwaliteit van de producten die aan het Rode Leger worden geleverd”. In de privésessies zullen de militaire leiders zich, naar we aannemen, wel minder terughoudend uitdrukken. De aanvullende leveringen zijn in het algemeen van lagere kwaliteit dan de munitie. De schoen is armoediger dan het machinegeweer. Maar ook de vliegtuigmotor, ondanks onweerlegbare vooruitgang, loopt nog steeds aanzienlijk achter op de beste westerse modellen. Op het gebied van de militaire uitrusting in het algemeen is de aloude taak nog steeds: zo snel mogelijk de standaard van de toekomstige vijand bij te halen.
In de landbouw staat het er nog slechter voor. In Moskou zeggen ze vaak dat de Sovjet-Unie in feite al van een agrarisch-industrieel in een industrieel-agrarisch land veranderd is omdat het inkomen uit de industrie dat van de landbouw al overstijgt. In werkelijkheid worden de nieuwe inkomensverhoudingen niet zozeer bepaald door de groei van de industrie, hoe belangrijk deze ook is, maar door het buitengewoon lage niveau van de landbouw. De ongebruikelijke toegeeflijkheid van de Sovjet diplomatie voor enige jaren ten aanzien van Japan werd, naast andere zaken, mede bepaald door serieuze problemen in de voedselvoorziening. De laatste drie jaren hebben gelukkig een aanzienlijke verlichting hiervan gebracht en lieten het toe om met name in het Verre Oosten serieuze militaire voedselvoorzieningsposten in te stellen.
Het zwakste punt van het leger, hoe paradoxaal dit ook mag klinken, is het paard. Tijdens de doorvoering van de volledige collectivisatie werden ongeveer 55% van alle paarden in het land gedood. Bovendien heeft een hedendaags leger, ondanks de motorisatie, net zoals in de Napoleontische tijd, ongeveer een paard per drie soldaten nodig. Gedurende het laatste jaar hebben de zaken een gunstige wending doorgemaakt, het aantal paarden in het land stijgt weer. Hoe dan ook, zelfs als in de komende maanden de oorlog zou uitbreken, zal een staat met een bevolking van 170 miljoen mensen altijd in staat zijn om de noodzakelijke voedselbronnen te mobiliseren, net zoals paarden voor het front. Uiteraard wel ten koste van de rest van de bevolking. Maar sowieso valt er voor de doorsnee bevolkingen van alle landen in geval van oorlog niets anders te verwachten dan honger, gifgas en epidemieën.
De grote Franse Revolutie schiep haar leger door de nieuwe formaties te versmelten met de koninklijke bataljons van de linie. De oktoberrevolutie zorgde voor volledige ontbinding van het tsaristische leger zonder een spoor achter te laten. Het Rode Leger werd vanaf de grond opnieuw opgebouwd. Als tweeling van het Sovjet regime, deelde ze haar lot in de grote en kleine dingen. Zij heeft haar onvergelijkelijke superioriteit over het tsaristische leger geheel en al te danken aan de grote sociale revolutie. Maar ze stond niet aan de zijlijn bij de degeneratie van het Sovjet regime. Integendeel, ze vond haar meest afgeronde uitdrukking in het leger. Voordat we de mogelijke rol van het Rode Leger in een toekomstig militair treffen kunnen beschrijven, is het noodzakelijk even stil te staan bij de evolutie van haar leidende ideeën en structuur.
Het decreet van de Raad van Volkscommissarissen van 12 januari 1918 die het fundament legde voor de reguliere strijdkrachten, omschreef haar doelen in de volgende woorden: “Met de overgang van de macht naar de werkende en uitgebuite massa’s, is de noodzaak ontstaan om een nieuw leger op te richten die een bolwerk van de Sovjet macht zal zijn …. en als steun zal dienen in de toekomstige revoluties in Europa”.
Door op de eerste mei de “Socialistische Eed” te herhalen, een traditie sinds 1918, verbindt de jonge Roodgardist zich “voor de ogen van de werkende klassen in Rusland en de gehele wereld” in het gevecht “ten dienste van het socialisme en de broederschap van alle landen, zijn kracht en zelfs zijn leven niet te sparen”.
Als Stalin nu het internationale karakter van de revolutie beschrijft als een “komisch misverstand” en als “onzin”, dan toont hij, naast alle andere dingen, ontoereikend respect voor de grondstellingen van de Sovjet macht die tot op heden nog niet zijn tenietgedaan.
Het leger was natuurlijk vervuld van dezelfde ideeën als de partij en de staat. Haar gedrukte wetten, journalistiek, mondelinge agitatie, werden allemaal geïnspireerd door de internationale revolutie als een praktische taak. Binnen de muren van het Departement van Oorlog kreeg het programma van het revolutionaire internationalisme niet zelden een overdreven karakter.
Wijlen S. Goessev, eens het hoofd van het politieke bestuur van het leger en als gevolg een nauwe bondgenoot van Stalin, schreef in 1921 in het officiële militaire magazine: “We zijn het klassenleger van de arbeidersklasse aan het voorbereiden…. niet alleen ter verdediging tegen de burgerij-grondbezitters contrarevolutie, maar ook voor revolutionaire oorlogen (zowel defensief als offensief) tegen de imperialistische machten.“
Bovendien nam Goessev het de toenmalige leider van het Oorlogsdepartement kwalijk dat hij het Rode Leger onvoldoende had voorbereid op haar internationale taken. De schrijver van dit boek, die Goessev in de media beantwoordde, vroeg zijn aandacht voor het feit dat buitenlandse militaire machten in het revolutionaire proces geen fundamentele, maar slechts een aanvullende rol spelen. Alleen in gunstige omstandigheden kunnen ze de ontknoping versnellen en de overwinning faciliteren. “Een militaire interventie is net als de tang van een verloskundige. Op het juiste moment toegepast, kan het de barenspijnen verlichten, te vroeg toegepast kan het alleen maar tot een miskraam leidden”. (5 december 1921)
Jammer genoeg kunnen we hier niet uitgebreid genoeg ingaan op de geschiedenis van dit niet onbelangrijke probleem. We merken echter op dat de huidige leider Toechasjevski in 1921 een brief aan de Comintern richtte waarin hij voorstelde om onder zijn voorzitterschap een “Internationale Generale Staf” op te zetten. Deze interessante brief werd daarna door Toechasjevski in een boek met een aantal artikelen van zijn hand gepubliceerd onder de veelzeggende titel: “De Klassenoorlog”. De getalenteerde maar enigszins te ongeduldige commandant zou uit eerdere schriftelijke verklaringen moeten weten dat “een internationale generale staf alleen kan ontstaan uit de nationale staven van verschillende arbeidersstaten. Zolang dat onmogelijk is, zou een internationale staf onvermijdelijk in een karikatuur veranderen”.
Hoewel dit met Stalin zelf niet het geval was – hij vermeed in het algemeen een definitieve stellingname in principiële kwesties, zeker bij nieuwe kwesties – stonden veel van zijn toekomstige vertrouwelingen in die jaren ter ‘linkerzijde’ van de leiding van de partij en het leger. Er was geen gering overschot aan naïeve overschatting, of zoals je wilt “komisch misverstand”, in hun ideeën. Maar is een grote revolutie zonder deze zaken wel mogelijk? Wij waren al aan het vechten tegen deze linkse ‘karikaturen’ van het internationalisme lang voordat het noodzakelijk werd om onze wapens te richten tegen de niet minder extreme karikatuur gevormd door de theorie van het “socialisme in één land”.
In tegenstelling tot de herschreven terugblikken, was het intellectuele leven van het Bolsjewisme tijdens de zwaarste periode van de burgeroorlog een kolkend vat. In alle hoeken en gaten van de partij en het staatsapparaat, het leger incluis, werd er hevig over van alles en nog wat gediscussieerd en met name over militaire problemen. Het beleid van de leiding werd veel en vaak aan stevige kritiek onderworpen. Ten aanzien van bepaalde excessieve militaire censuur schreef het toenmalige hoofd van het departement van oorlog op 23 februari 1919: “Ik ben bereid toe te geven dat de censuur een berg fouten heeft gemaakt en ik vind het noodzakelijk dat dit middel terughoudender wordt toegepast. De censuur hoort militaire geheimen beschermen ….en het is ongepast dat ze zich met andere zaken bemoeit”.
De kwestie van een internationale generale staf was slechts een kleine episode in een intellectueel gevecht dat, terwijl het binnen de grenzen van de discipline van actie bleef, zelfs leidde tot iets van een oppositionele fractie binnen het leger, in ieder geval in haar toplaag. Een stroming van “militaire arbeidersdoctrine”, waartoe Frunze, Toechasjevski, Goessev, Voroshilov en anderen behoorden of zich aansloten, ging a priori van de veronderstelling uit dat het Rode Leger niet alleen in haar politieke doelen, maar ook in haar structuur, strategie en tactiek, in niets kon lijken op de nationale legers van de kapitalistische landen. De nieuwe heersende klasse moest in alle opzichten een onderscheidend militair systeem hebben, het moest alleen nog gecreëerd worden. Tijdens de burgeroorlog was de zaak uiteraard hoofdzakelijk beperkt tot protesten tegen het principe om de “generaals”, de voormalige officieren uit het leger van de Tsaar, weer in actieve dienst te nemen en het schoppen tegen de hoogste legerleiding in haar strijd tegen plaatselijke improvisaties en een aantal overtredingen van de discipline. De extreme pleitbezorgers van het nieuwe woord trachtten uit naam van strategische principes, het ‘manoeuvreren’ en gecentraliseerd in het ‘offensief’ gaan tot in het absolute te verwerpen, omdat dit het revolutionaire initiatief op de toekomstige slagvelden zou beperken. In feite was dit een poging om de guerrillamethoden van de eerste periode van de burgeroorlog uit te breiden naar een permanent en universeel systeem. Een groot deel van de revolutionaire commandanten was des te meer bereid de nieuwe leer te steunen, omdat ze geen zin hadden de oude te bestuderen. Het oorspronkelijke centrum van deze stemming was Tsaritsyn (nu Stalingrad), waar Boedenny, Voroshilov en later Stalin hun militaire arbeid begonnen.
Pas na het einde van de oorlog werd er een meer systematische poging ondernomen om deze innovaties om te zetten in een afgeronde doctrine. De initiator was een van de opvallendste commandanten uit de burgeroorlog, de ondertussen al overleden Frunze. Hij was een voormalige politieke strafkamparbeider en werd gesteund door Voroshilov en in zekere mate door Toechasjevski. In essentie was de militaire arbeidersdoctrine volledig analoog aan de doctrine van de “arbeiderscultuur”. Het deelde haar metafysisch schematisme. In een aantal werken van de pleitbezorgers van deze tendens werd deze of gene praktische toepassing, meestal al oude koek, bereikt op basis van het standaard uitgangspunt dat de arbeidersklasse een internationale en aanvallende klasse is. Dat komt neer op vastzittende psychologische abstracties. Er wordt niet vertrokken vanuit de werkelijke omstandigheden van plaats en tijd. Het marxisme, hoewel in elke zin geroemd, werd in werkelijkheid vervangen door puur idealisme. Ondanks de oprechtheid van deze gedachtespinsels, is het toch niet moeilijk er al het begin van de snel ontwikkelende zelfgenoegzaamheid van een bureaucratie in te zien, een bureaucratie die wilde geloven en anderen laten geloven dat het op alle gebieden mogelijk was historische wonderen te verrichten, en dit zonder speciale voorbereiding, zelfs zonder de noodzakelijke materiële benodigdheden.
Het toenmalige Hoofd van het Departement van Oorlog antwoordde aan Frunze in de media: “Ik twijfel er ook niet over dat in een land met een ontwikkelde socialistische economie, die zich gedwongen zag om oorlog te voeren met een burgerlijk land, het beeld van de strategie van dat socialistische land volledig anders zou zijn. Maar dat geeft ons geen basis om vandaag een poging te doen een ‘arbeidersstrategie’ uit onze duim te zuigen… Door de socialistische economie te ontwikkelen en het culturele niveau van de massa’s te laten stijgen … zullen we ongetwijfeld de militaire kunst verrijken met nieuwe methodes”.
Hiervoor is het noodzakelijk om toegewijd van de ontwikkelde kapitalistische landen te leren en niet te proberen om “een nieuwe strategie samen te stellen uit speculatieve methodes uit de revolutionaire aard van de arbeidersklasse”. (1 april 1922)
Archimedes beloofde dat hij de aarde zou bewegen als ze hem een vast punt in de ruimte gaven. Dat was geen loze bewering. Maar als ze hem dat vaste punt hadden gegeven, dan had gebleken dat hij noch de hefboom, noch de kracht zou hebben om zijn kunststukje uit te voeren. De overwinnende revolutie heeft ons een nieuw steunpunt gegeven, maar om de aarde te bewegen is het toch noodzakelijk de hefbomen te bouwen.
De “militaire arbeidersdoctrine” werd, net als haar oudere zus, de “doctrine van de arbeiderscultuur”, door de partij verworpen. Maar in het vervolg, zo schijnt het althans, lopen hun lotsbestemmingen uiteen. Het banier van de “arbeiderscultuur” werd door Stalin en Boecharin opnieuw ontvouwen, uiteraard zonder zichtbare resultaten, in de loop van de zevenjarige periode tussen het uitroepen van het “socialisme in één land” en de afschaffing van alle klassen (1924-31). Dit in tegenstelling tot de “militaire arbeidersdoctrine” die, ondanks dat haar pleitbezorgers aan het roer van de staat staan, nooit een heropleving doormaakte. Het opvallende verschil in het lot van deze twee zo nauw verwante leerstellingen is van groot belang in de ontwikkeling van de Sovjet samenleving. De ‘arbeiderscultuur’ had te maken met immateriële zaken en de bureaucratie was des te ruimhartiger bereid deze morele compensatie aan de arbeidersklasse te gunnen, des te meer ze de arbeidersklasse van de zetels van de macht wist te stoten. De militaire doctrine daarentegen wist wel de gevoelige snaar te raken, niet alleen in het belang van de landsverdediging, maar ook in het belang van de heersende laag. Hier was geen plaats voor ideologische verwennerij. De voormalige tegenstanders van het aanstellen van de “generaals”, waren in de tussentijd zelf generaals’ geworden. De profeten van een internationale generale staf waren tot stilzwijgen gebracht onder de overkoepelende generale staf van het “ene land”. De “oorlog tussen de klassen” werd vervangen door de doctrine van “collectieve veiligheid”. Het perspectief van wereldrevolutie werd ingeruild voor de heiligverklaring van de status quo. Om vertrouwen te wekken bij de mogelijke bondgenoten en de vijanden niet teveel te irriteren, was de opdracht geworden om zo weinig mogelijk te verschillen van de kapitalistische legers. Achter deze verandering in de leerstellingen en het aanpassen van de façade vonden sociale processen plaats die van historisch belang waren. Het jaar 1935 was voor het leger een soort van tweevoudige staatsrevolutie: een omwenteling in relatie tot het militiesysteem en een van de commanderende staf.
4. De afschaffing van de militie en de herinvoering van de rangen der officieren
In welke mate lijken de Sovjet legermachten aan het einde van het tweede decennia van haar bestaan op het type dat de Bolsjewistische Partij in haar vaandel voerde?
Het leger van de arbeidersheerschappij zou, volgens het programma, “een doorslaggevend klassenkarakter moeten hebben. Anders gezegd zou ze alleen mogen bestaan uit de arbeidersklasse en de nauw aan de arbeidersklasse verwante lagen van de boerenbevolking. Alleen in samenhang met de afschaffing van de klassen zou zo’n klassenleger zichzelf kunnen omvormen in een nationale socialistische militie.”
Hoewel het volledig nationale karakter van het leger als een ontwikkeling voor een toekomstige periode werd gezien, verwierp de partij geenszins het militiesysteem. Integendeel, volgens een resolutie op het achtste partijcongres (maart 1919) werd gesteld: “We zijn de militie aan het veranderen op klasse basis en haar om aan het vormen tot een Sovjet militie”. Op de lange termijn zouden alle divisies territoriaal samen moeten vallen met de bedrijven, mijnen, dorpen, landbouwgemeenschappen en andere organische groeperingen, met “een plaatselijke bevelvoerende staf, met plaatselijke wapenarsenalen en andere voorzieningen”. Een regionale educatieve, industriële en atletische vereniging van de jeugd zou een meerwaarde opleveren ten opzichte van de corporatieve geest die in de barakken ontstond en zou ook een bewuste discipline met zich mee brengen zonder dat er een professioneel officierskorps over het leger zou ontstaan.
Een militie vereist, hoe goed ze ook samenviel met het karakter van de socialistische samenleving, een hoge economische basis. Speciale omstandigheden worden voor het reguliere leger gecreëerd. Een territoriaal leger moet daarom veel meer de werkelijke omstandigheden in het land weerspiegelen. Hoe lager het culturele niveau en hoe scherper het onderscheid tussen stad en platteland, hoe gebrekkiger en heterogener de militie is. Een gebrek aan spoorwegen, snelwegen en waterwegen, samen met een gebrekkige infrastructuur en een schaarste aan auto’s, veroordeelt een territoriaal leger in de eerste kritieke weken en maanden van oorlog tot een enorme traagheid. Om de verdediging van de grenzen tijdens mobilisaties, strategische verplaatsingen en concentraties te garanderen, is het noodzakelijk om naast territoriale detachementen ook reguliere troepen te hebben. Het Rode Leger was van begin af aan opgezet als een noodzakelijk compromis tussen beide systemen, met de nadruk op reguliere troepen.
In 1924 schreef het toenmalige Hoofd van het Departement van Oorlog: “We moeten altijd twee omstandigheden voor ogen houden. Als juist de mogelijkheid om over te gaan naar een militiesysteem in eerste instantie ontstond door de vestiging van een Sovjet structuur, dan nog is het tempo van die verandering afhankelijk van de algemene omstandigheden van de cultuur in het land, de techniek, communicatiemiddelen, alfabetisme, etc. De politieke voorwaarden voor een militie zijn bij ons stevig gevestigd, maar de economische en culturele omstandigheden bijlange na nog niet.”
Gegeven de noodzakelijke materiële omstandigheden zou het territoriale leger niet alleen naast het reguliere leger staan, maar deze verre overtreffen. De Sovjet-Unie betaalt een hoge prijs voor haar verdediging, omdat ze nog niet rijk en ontwikkeld genoeg is om zich het veel goedkopere militiesysteem te veroorloven. Het is niet nodig ons hierover te verbazen. Het is juist vanwege die armoede dat de Sovjet samenleving de bureaucratie om haar nek heeft hangen.
Een en hetzelfde probleem, de ongelijkheid tussen de economische basis en de culturele bovenbouw, komt met een opvallende regelmaat naar voren op alle terreinen van het sociale leven, in het bedrijf, de collectieve boerderij, de familie, de school, in de literatuur en in het leger. De basis van alle verhoudingen is het contrast tussen een laag niveau van de productiekrachten, zelfs laag vanuit een kapitalistisch standpunt, en de eigendomsvormen die in principe socialistisch zijn. De nieuwe sociale verhoudingen doen het culturele niveau stijgen. Maar de ontoereikende cultuur remt de sociale vormen af. De Sovjet realiteit is een evenwicht tussen deze twee tendensen. In het leger is het resultaat van deze verhouding exact meetbaar dankzij de buitengewone bepaaldheid van haar structuur. De verhouding tussen de reguliere troepen en de militie kan zodoende dienen als een redelijke indicatie van de feitelijke toenadering tot het socialisme.
De natuur en de geschiedenis hebben de Sovjet staat opgescheept met 10.000 kilometer aan open grenzen, schaars bevolkt en met slechte wegen. Op 15 oktober 1924 benadrukte de oude militaire leiding, toen in haar laatste maand, nogmaals dat dit niet vergeten moest worden: “In de komende paar jaar zal het creëren van een militie noodzakelijkerwijs een voorbereidend karakter hebben. Elke opeenvolgende stap moet volgen op het zorgvuldig geverifieerde succes van de voorafgaande stappen”.
Maar in 1925 begon een nieuw tijdperk. De pleitbezorgers van de voormalige militaire arbeidersdoctrine kwamen aan de macht. In zijn essentie was het territoriale leger zeer tegenstrijdig aan de idealen van het “offensief” en “manoeuvreerbaarheid”, waarmee deze school haar carrière was begonnen. Maar ze waren nu al een heel eind op weg om de wereldrevolutie te vergeten. De nieuwe leiders hoopten oorlogen te voorkomen door de burgerij te “neutraliseren”. In de loop van de daarop volgende paar jaar werd 74% van het leger op militiebasis gereorganiseerd!
Zolang Duitsland ontwapend en bovendien “vriendelijk” bleef, waren de berekeningen van de Generale Staf in Moskou ten aanzien van de westelijke grenzen gebaseerd op de militaire kracht van haar directe buurlanden, Roemenië, Polen, Estland, Letland, Litouwen en Finland, met de waarschijnlijke materiële steun van de meest krachtige van de vijanden, hoofdzakelijk Frankrijk. In die al lang vervlogen periode (die in 1933 eindigde) werd Frankrijk niet gezien als een “vriend van de vrede”. De omringende staten konden ongeveer 120 infanteriedivisies in het slagveld brengen, ongeveer 3,5 miljoen man. De mobilisatieplannen van het Rode Leger probeerden aan de westelijke grenzen een eerste klas leger te verzekeren van ongeveer een gelijk aantal. In het Verre Oosten, waar alle oorlogsomstandigheden zich al voordeden, was het een kwestie van slechts honderdduizenden in plaats van miljoenen. Voor elke honderd vechtenden zijn er in de loop van een jaar, vijfenzeventig vervangers noodzakelijk om de verliezen te compenseren. Twee jaren oorlog zou ongeveer 12 miljoen man aan het land onttrekken, de gewonden die uit de ziekenhuizen terug in actieve dienst komen buiten beschouwing gelaten. Het Rode Leger telde in 1935 totaal 562.000 man, met de troepen van de GPOe 620.000 en ook nog 40.000 officieren. Maar zoals we al aangaven, zat in het begin van 1935 74% in de territoriale divisies en maar 26% in het reguliere staande leger. Kan je om beter bewijs vragen dat de socialistische militie heeft overwonnen, zoniet met 100%, dan toch met 74% en in ieder geval “uiteindelijk en onherroepelijk”?
Maar alle bovenstaande berekeningen, die op zichzelf al voorwaardelijk waren, kwamen op losse schroeven te staan op het moment dat Hitler aan de macht kwam. Duitsland begon zichzelf koortsachtig te bewapenen, voornamelijk tegen de Sovjet-Unie. Het vooruitzicht van een vreedzaam samenleven met het kapitalisme verdween als sneeuw voor de zon. De snelle nadering van het militaire gevaar dwong de Sovjet regering om het aantal strijdkrachten te laten toenemen tot 1,3 miljoen en om de structuur van het Rode Leger drastisch te veranderen. Op dit moment bestaat 77% uit reguliere, of kadrovy, divisies en maar 23% uit territoriale! Deze verplettering van de territoriale divisies ziet er teveel uit als een herroeping van het militiesysteem, tenzij je vergeet dat een leger niet nodig is voor tijden van vrede, maar juist voor tijden van militair gevaar. En dus heeft de historische ervaring ons juist op het terrein waar het minst grappen over gemaakt kunnen worden, meedogenloos geleerd dat alleen zoveel “uiteindelijk en onherroepelijk” is bereikt als gegarandeerd wordt door de productieve basis van de samenleving.
Toch lijkt de afname van 74 procent naar 23 procent buitensporig. We mogen aannemen dat dit mede is gebeurd onder druk van de Franse generale staf. Maar het is nog waarschijnlijker dat de bureaucratie op een gunstig moment zat te wachten om deze verandering door te voeren. De verandering is immers in aanzienlijke mate vanuit politieke overwegingen tot stand gekomen. Divisies van een militie zijn juist vanwege hun karakter direct afhankelijk van de bevolking. Vanuit een socialistisch oogpunt is dat het grootste voordeel. Maar vanuit het oogpunt van het Kremlin schuilt daarin het grootste gevaar. Het is vanwege deze nauwe verbondenheid met de bevolking dat de militaire autoriteiten van de ontwikkelde kapitalistische landen tegenstander van de militie zijn, hoewel ze voor hen technisch gezien makkelijk te creëren zijn. De openlijke ontevredenheid in het Rode Leger tijdens het eerste vijfjarenplan gaf een serieus motief voor de daaropvolgende afschaffing van de territoriale divisies.
Onze aannames zouden zonder tegenspraak worden bevestigd als we een accuraat diagram van het Rode Leger konden maken, voor en na de tegenhervormingen. We hebben helaas zulke data niet en, als we ze hadden, zouden we het niet gepast vinden ze openlijk te publiceren. Maar er is een feit dat op geen enkele andere manier kan worden uitgelegd en dat aan eenieder bekend is. Op hetzelfde moment dat de Sovjet regering het relatieve gewicht van de milities in het leger liet afnemen tot 51%, herstelde het de Kozakken troepen, de enige militieformatie in het Tsaristische leger! De cavalerie is altijd het meest bevoordeelde en conservatieve deel van het leger. De Kozakken waren altijd al het meest conservatieve deel van de cavalerie. Tijdens de oorlog en de revolutie vervulden ze de rol van politiemacht, eerst voor de Tsaar en daarna voor Kerenski. Onder de Sovjet macht bleven ze vooral een “huurlingenleger”. De collectivisatie ging in het geval van de Kozakken gepaard met speciale gewelddadige maatregelen, maar dit heeft natuurlijk hun aard en tradities niet veranderd. Bovendien hebben de Kozakken via een buitengewone maatregel het recht gekregen hun eigen paard te bezitten. En er is geen gebrek aan andere uitwassen. Kan er nog aan getwijfeld worden dat deze steppenruiters wederom aan de zijde van de geprivilegieerden tegen de uitgebuitenen staan? Tegen de achtergrond van een onophoudelijke onderdrukking van oppositionele tendensen onder de arbeidersjeugd is de herinvoering van de Kozakken-streep en -pluim ongetwijfeld een van de duidelijkste uitdrukkingen van de Thermidor!
Maar een nog dodelijker slag tegen de principes van de oktoberrevolutie werd uitgedeeld door het decreet om het officierskorps in al haar burgerlijke luister te herstellen. De bevelvoerende staf van het Rode Leger, met al haar tekortkomingen, maar ook met al haar onschatbare deugden, kwam voort uit de revolutie en de burgeroorlog. De jeugd, voor wie onafhankelijke politieke activiteit is uitgesloten, voorzien het Rode Leger ongetwijfeld van een niet onaanzienlijk deel aan geschikte vertegenwoordigers. Aan de andere kant kan het niet anders zijn dan dat de toenemende degeneratie van het staatsapparaat zich op zijn beurt weerspiegelt in de bevelvoerende staf. In een van de openbare conferenties bracht Voroshilov enkele stelregels voor commandanten naar voor, maar moest hij noodgedwongen een opmerking maken: “Helaas moeten we vaststellen dat hoewel de lagere rangen groeien, de bevelvoerende kaders hier vaak op achterblijven”. “Vaak zijn de bevelvoerders niet in staat nieuwe vragen op de juiste wijze te beantwoorden”, etc. Een bittere verklaring van de meest verantwoordelijke – in ieder geval in formeel opzicht – legerleider, een bekentenis die in staat is alarm te zaaien, maar geen verrassing. Wat Voroshilov over de bevelvoerders zegt, is van toepassing op alle bureaucraten. Natuurlijk houdt de spreker zelf geen rekening met de gedachte dat de bovenste regerende kringen tot die “achterblijvers” behoren. Het is geen wonder dat ze altijd en overal tegen iedereen lopen te schreeuwen, boos met hun voeten lopen te stampen en orders geven om “optimaal te presteren”. Simpelweg gesteld is het juist die ongecontroleerde aanstelling van “leiders”, waar Voroshilov zelf toe behoort, wat de hoofdoorzaak van achterlijkheid en routine is en van vele andere zaken.
Het leger is een kopie van de samenleving en lijdt aan al haar ziektes, hoewel meestal met een hogere intensiteit. Het oorlogsvak is te grimmig om er doorheen te wandelen met fantasieën en imitaties. Het leger heeft de frisse lucht van kritiek nodig. De bevelvoerende staf heeft democratische controle nodig. De organisatoren van het Rode Leger waren zich hier van het begin af aan bewust van en vonden het nodig maatregelen voor te bereiden waardoor de bevelvoerende staf verkozen kon worden.
“De groei van de interne solidariteit van de detachementen, de ontwikkeling van een kritische houding ten opzichte van zichzelf en zijn bevelvoerders bij de soldaat, zal gunstige omstandigheden scheppen voor een steeds bredere doorvoering van het principe van verkiezen van het bevelvoerende personeel.”
Aldus de basisverklaring van de partij over militaire vraagstukken. Vijftien jaar nadat deze verklaring werd aangenomen – een periode die lang genoeg lijkt om aan de voorwaarden van zelfkritiek en interne solidariteit te voldoen – hebben de heersende kringen precies de tegenovergestelde richting gekozen.
In september 1935 kon de menselijke beschaving, vriend en vijand tegelijk, met verbazing kennis nemen van het feit dat het Rode Leger gekroond zou worden met een hiërarchie van officieren, beginnend met de luitenant en eindigend met de maarschalk. Volgens Toechasjevski, het feitelijke hoofd van het oorlogsdepartement, “zal de introductie van militaire titels door de regering een meer stabiele basis creëren voor de ontwikkeling van bevelvoerende en technische kaders.”
De verklaring is bewust dubbelzinnig. De bevelvoerende kaders worden boven alles gesterkt door het vertrouwen van de soldaten. Precies om die reden begon het Rode Leger juist met de afschaffing van het officierskorps. De herinvoering van de hiërarchische kaste wordt veroorzaakt door het belang van de militaire aangelegenheden. Het is de bevelvoerende plaats en niet zozeer de rang, van de commandant, die van belang is. Ingenieurs en natuurkundigen hebben geen rang, maar de samenleving weet toch een manier te vinden om ieder op zijn geschikte plek te plaatsen. Het recht op een bevelvoerende positie wordt gegarandeerd door studie, talent, karakter, ervaring. Hierbij is een voortdurende en op het individu gerichte evaluatie nodig. De rang van majoor voegt niets toe aan de functie van een commandant van een bataljon. De promotie van de vijf oudste bevelvoerders in het Rode Leger tot de titel van maarschalk geeft hen geen nieuwe talenten, noch toegevoegde macht. Het is dus niet het leger dat hierdoor een meer ‘stabiele basis’ verwerft, maar het officierskorps en dat tegen de prijs van een verwijdering van het leger. De hervorming heeft een puur politiek doel: een nieuw sociaal gewicht aan het officierskorps geven. En dus definieerde Molotov de essentie van het decreet als volgt: “het belang van de leidinggevende kaders in het leger te doen stijgen.” Maar deze kwestie is niet alleen beperkt tot het introduceren van nieuwe titels. Het gaat samen met een versnelde bouw van officiersverblijven. In 1936 worden 47.000 worden gebouwd en er is 57% meer middelen voor salarissen uitgetrokken dan in het jaar daarvoor. “Het belang van leidinggevende kaders laten stijgen”, betekent het officierskorps nauwer met de heersende kringen verbinden terwijl de morele banden binnen het leger worden verzwakt.
Het is vermeldenswaardig op te merken dat de hervormers het niet nodig vonden om nieuwe titels te verzinnen voor de heringevoerde rangen. Integendeel, blijkbaar wilden ze gelijke tred houden met het Westen. Tegelijkertijd toonden ze hun achilleshiel door de titel van generaal niet opnieuw in te voeren. Die titel heeft in de oren van de Russische bevolking nog een ironische connotatie. Bij de aankondiging van de promotie van de vijf militaire hoogwaardigheidsbekleders tot maarschalk; waarbij opgemerkt dient te worden dat deze vijf eerder werden gekozen op basis van hun persoonlijke loyaliteit aan Stalin dan vanwege hun talent of verrichte diensten, vergat de Sovjet pers niet om haar lezers te herinneren aan het Tsarenleger met haar “aanbidding van het rangen- en kastenstelsel en kruiperigheid”. Waarom wordt deze dan zo slaafs geïmiteerd? Door nieuwe privileges te scheppen, gebruikt de bureaucratie bij elke stap de argumenten die eens dienden om de oude privileges af te schaffen. Onbeschaamdheid wordt afgewisseld met lafheid en gaat gepaard met een toenemende hoeveelheid hypocrisie.
Hoe verrassend op het eerste gezicht de officiële herinvoering van de “aanbidding van het rangen en kastenstelsel en kruiperigheid” ook is, we moeten toegeven dat de regering in deze geen vrije keuze had. De promotie van commandanten op basis van persoonlijke kwalificaties kan alleen gerealiseerd worden onder omstandigheden van vrij initiatief en kritiek binnen het leger zelf en controle over het leger door de publieke opinie in het land. Strenge discipline gaat uitstekend samen met brede democratie en hangt er zelfs rechtstreeks van af. Maar geen enkel leger kan democratischer zijn dan het regime dat haar voedt. De bron van het bureaucratisme met haar routine en opschepperij is geen speciale behoefte in militaire aangelegenheden, maar een politieke noodzakelijkheid voor de regerende kringen. In het leger krijgen deze behoeften alleen haar meest duidelijke uitdrukking. De herinvoering van de officierskaste, achttien jaar na haar revolutionaire afschaffing, is even zo goed het bewijs van de kloof die er al is ontstaan tussen de heersers en de overheersten, alsmede van het verlies door het Sovjet leger van de kwaliteiten die haar de naam “Rood” gaven en van het cynisme waarmee de bureaucratie deze gevolgen van haar degeneratie tot wet verheft.
De burgerlijke pers heeft deze contrahervormingen op haar juiste merites beoordeeld. Op 25 september 1935, schreef de Franse krant Le Temps: “Deze uiterlijke verandering is een van de tekenen van de diepgaande wijzigingen die door de gehele Sovjet-Unie plaats vinden. Het regime, dat nu definitief is gevestigd, is zich meer en meer aan het stabiliseren. Revolutionaire gewoontes en gebruiken beginnen in de Sovjet familie en de Sovjet samenleving plaats te maken voor die gevoelens en gebruiken, die in de zogeheten kapitalistische landen nog steeds van kracht zijn. De Sovjets raken verburgerlijkt”.
Aan dat oordeel hoeven weinig woorden te worden toegevoegd.
5. De Sovjet-Unie in een oorlog
Het militaire gevaar is maar één uitdrukking van de afhankelijkheid van de Sovjet-Unie van de rest van de wereld en dus ook maar één argument tegen het utopische idee van een geïsoleerde socialistische samenleving. Maar het is nu pas dat dit onheilspellende ‘argument’ naar voren wordt gebracht.
Om op voorhand alle factoren van het op handen zijnde gevecht tussen de naties te berekenen is een hopeloze zaak. Als zulke berekeningen a priori al mogelijk zijn, dan zouden alle belangentegenstellingen altijd eindigen in een vreedzaam boekhouderskoopje. Maar in de bloedige vergelijking van de oorlog zitten te veel onbekende kwantiteiten. Hoe dan ook heeft de Sovjet-Unie een aantal voordelen aan haar zijde, zowel geërfd uit het verleden als ontstaan door het nieuwe regime. De ervaring van de interventie tijdens de burgeroorlog heeft eens te meer aangetoond dat het grootste voordeel van Rusland haar enorme uitgestrektheid was en is. Het buitenlandse imperialisme kon Sovjet-Hongarije met de betreurenswaardige hulp van de regering van Bela Kun binnen een paar dagen omverwerpen. Sovjet-Rusland, dat van de haar omringende landen was afgesneden, moest drie jaar lang tegen interventies vechten. Op bepaalde momenten was het territorium van de revolutie beperkt tot het gebied van de oude Moskouse provincie. Maar zelfs dat bleek voldoende om het uit te houden en op de lange duur zelfs te overwinnen.
Het tweede grote voordeel van Rusland is haar menselijk reservoir. Omdat die met bijna 3 miljoen per jaar is gegroeid, is de bevolking van de Sovjet-Unie het aantal van 170 miljoen gepasseerd. Een enkele rekruteringslichting bestaat uit ongeveer 1,3 miljoen mensen. Een strenge lichamelijke en geestelijke selectie zou er niet meer dan 400.000 laten afvallen. Daarom zijn er dus, theoretisch gezien, zo’n 18 tot 20 miljoen reservisten, een praktisch ongelimiteerde hoeveelheid.
Maar de natuur en de mensen zijn maar grondstoffen van een oorlog. Het zogeheten “militaire potentieel” hangt voornamelijk van de economische kracht van de staat af. Op dat gebied zijn de voordelen van de Sovjet-Unie ten opzichte van het oude Rusland enorm. Tot op heden heeft de geplande economie op het militaire gebied de meeste voordelen opgeleverd, zoals we al hebben aangegeven. De industrialisatie van de verafgelegen regio’s, met name in Siberië, hebben een nieuwe waarde aan de steppen en wouden gegeven. Toch blijft de Sovjet-Unie nog steeds een onderontwikkeld land. De lage arbeidsproductiviteit, de ontoereikende kwaliteit van de producten en de slechte transport-middelen worden tot een bepaalde hoogte gecompenseerd door de uitgestrektheid en natuurlijke rijkdom en het bevolkingsaantal. In tijden van vrede kan met behulp van politieke middelen een economisch machtsvergelijk tussen twee vijandige sociale systemen worden uitgesteld – voor lange tijd, maar zeker niet voor altijd – boven alles met het monopolie op buitenlandse handel. Tijdens een oorlog vindt die test op het slagveld plaats. Vandaar het gevaar.
Hoewel militaire nederlagen vaak gevolgd worden door grote politieke veranderingen, leidt dat op zichzelf niet altijd tot een verstoring van de economische grondvesten van de samenleving. Een sociaal regime dat een hogere ontwikkeling van de cultuur en de welvaart weet te garanderen, kan niet met bajonetten omver worden geworpen. Integendeel, de overwinnaars nemen de instituten en gebruiken van de overwonnenen over, als deze op een hoger niveau van ontwikkeling staan. Eigendomsvormen kunnen alleen met militair geweld omver worden geworpen als ze sterk verschillen van de economische basis van het land. Een nederlaag van Duitsland in een oorlog tegen de Sovjet-Unie zou onvermijdelijk leiden tot de verplettering, niet alleen van Hitler, maar ook van het kapitalistische systeem. Aan de andere kant hoeven we er nauwelijks aan te twijfelen dat een militaire nederlaag niet alleen fataal zou zijn voor de heersende laag, maar ook voor de sociale basis van de Sovjet-Unie. De instabiliteit van de huidige structuur in Duitsland wordt bepaald door het feit dat haar productiekrachten al lang geleden de kapitalistische eigendomsvormen zijn ontgroeid. De instabiliteit van het Sovjet regime daarentegen is gevolg van het feit dat haar productiekrachten nog onvoldoende ontwikkeld zijn voor de socialistische eigendomsvormen. Een militaire nederlaag is een bedreiging voor de sociale basis van de Sovjet-Unie om dezelfde reden dat deze basis in vredestijd een bureaucratie en een monopolie op de buitenlandse handel nodig heeft, met name haar zwakte.
Kunnen we echter verwachten dat de Sovjet-Unie de aanstaande grote oorlog zonder nederlaag uit zal komen? Deze openhartige vraag zullen we openhartig antwoorden. Als de oorlog alleen maar een oorlog blijft, zal de nederlaag van de Sovjet-Unie onvermijdelijk zijn. In technisch, economisch en militair opzicht is het imperialisme veel en veel sterker. Als ze niet door revolutie in het Westen wordt geremd, zal het imperialisme het regime dat voortkwam uit de oktoberrevolutie, wegvegen.
Men kan antwoorden dat het “imperialisme” een abstractie is en ook wordt verscheurd door tegenstellingen. Dat is zeker waar en als deze tegenstellingen niet bestonden zou de Sovjet-Unie al lang geleden van het toneel zijn verdwenen. De diplomatieke en militaire overeenkomsten van de Sovjet-Unie zijn voor een deel daar op gebaseerd. Maar het zou een kapitale fout zijn de grenzen niet te zien, waar voorbij de tegenstellingen wegvallen. Net zoals de gevechten tussen de burgerlijke en kleinburgerlijke partijen, van de meest reactionaire tot aan de sociaaldemocraten, verstommen bij een directe dreiging van een arbeidersrevolutie, zo zullen de imperialistische opposanten altijd een compromis vinden om een militaire overwinning van de Sovjet-Unie te blokkeren.
Diplomatieke overeenkomsten zijn, zoals een zekere Kanselier niet zonder reden opmerkte “maar velletjes papier”. Er staat nergens geschreven dat ze het tot op het uitbreken van de oorlog zullen redden. Geen van de verdragen met de Sovjet-Unie zou een directe dreiging van een sociale revolutie in enig deel van Europa overleven. Laat de politieke crisis in Spanje, om nog maar te zwijgen van Frankrijk, een revolutionaire fase bereiken, dan zal de hoop die eerder door Lloyd George werd uitgesproken in redder Hitler onweerstaanbaar bezit nemen van alle burgerlijke regeringen. Als anderzijds de onstabiele situatie in Spanje, Frankrijk, België,… leidt tot de overwinning van de reactie, dan zal er ook geen spaander heel blijven van de verdragen met de Sovjets. Als de “velletjes papier” tesnlotte toch hun geldigheid zouden bewaren tot aan de eerste militaire operaties, zelfs dan bestaat er geen twijfel over dat de groepering van krachten in de beslissende fase van de oorlog door andere factoren zal bepaald worden dan de eedafleggingen van diplomaten, beroepsmatige meineedplegers als zij zijn.
De situatie zal natuurlijk radicaal anders zijn, als de burgerlijke bondgenoten de materiële garanties van de regering in Moskou zouden krijgen dat ze aan de zelfde kant staan, niet alleen in de loopgraven van de oorlog, maar ook in de klassenstrijd.
De kapitalistische “vrienden van de vrede” zullen niet aarzelen om in naam van de behulpzaamheid voor de problemen in de Sovjet-Unie maatregelen te treffen om het monopolie op de buitenlandse handel en de eigendomswetten in de Sovjet-Unie te wijzigen. De groeiende “defensieve” beweging onder de Russische witte emigranten in Frankrijk en Tsjechoslowakije is geheel op deze berekeningen gestoeld. En als je aanneemt dat de strijd in de wereld uiteindelijk alleen op militair terrein zal worden uitgevochten, dan hebben de geallieerden een goede kans hun doel te bereiken. Zonder ingrijpen van een revolutie, zal de sociale basis van de Sovjet-Unie verpletterd moeten worden, niet alleen bij een nederlaag, maar ook in het geval van een overwinning.
Meer dan twee jaar geleden legde de aankondiging van het programma De Vierde Internationale en de Oorlog het perspectief in de volgende woorden uit: “Onder de invloed van de kritieke behoefte aan middelen voor de primaire levensbehoeften door de staat, zullen de individualistische tendensen in de boereneconomie een aanzienlijke versterking doormaken en de centrifugale krachten binnen de collectieve boerderijen zullen toenemen met elke maand (…) In de verhitte atmosfeer van oorlog kunnen we ons verwachten aan het aantrekken van buitenlands kapitaal, een breuk in het monopolie op buitenlandse handel, een verzwakking van de staatscontrole op de trusts, een verscherping van de competitie tussen de trusts, conflicten tussen de trusts en de arbeiders, … Met andere woorden, in het geval van een lange oorlog en als het arbeidersklasse passief blijft, zullen – nee, moeten – de innerlijke sociale tegenstellingen binnen de Sovjet-Unie leiden tot een burgerlijk Bonapartistische contrarevolutie”.
De gebeurtenissen van de laatste twee jaar hebben de kracht van deze voorspelling versterkt.
De voorafgaande overwegingen leiden echter in geen geval tot een zogenaamde “pessimistische” conclusie. Als we onze ogen niet willen sluiten voor het immense materiële overwicht van de kapitalistische wereld, noch voor het onvermijdelijke verraad van de imperialistische “bondgenoten”, noch voor de innerlijke tegenstellingen in het Sovjet regime, dan zijn we aan de andere kant niet plan de stabiliteit van het kapitalistische systeem te overschatten, zowel in de ons vijandige als de zogenaamde ‘bevriende’ landen. Lang voordat een uitputtingsoorlog de onderlinge economische krachtsverhoudingen tot op de bodem heeft getest, zal het de relatieve stabiliteit van de regimes testen. Alle serieuze theoretici van de toekomstige slachtpartijen nemen de mogelijkheid in overweging, zelfs de onvermijdelijkheid, van revolutie als een van de uitkomsten. Het idee dat keer op keer in bepaalde kringen wordt gepropageerd van kleine “professionele” legers – dat overigens net zo onwaarschijnlijk is als de idee van de individuele helden op de wijze van David tegen Goliath – toont in haar onwerkelijkheid de realiteit van angst voor een bewapende bevolking. Hitler laat geen gelegenheid voorbij gaan om zijn ‘vredelievendheid’ te bewijzen, altijd met een verwijzing van de onvermijdelijkheid van een nieuwe Bolsjewistische storm in het geval van een oorlog in het Westen. De kracht die tot op heden de oorlogsfurie in bedwang houdt, is niet zozeer de Volkerenbond, ook niet de wederzijdse veiligheidsverdragen, noch de pacifistische referenda, maar enkel en alleen de zelfbeschermende angst van de heersende klassen voor een revolutie.
Sociale regimes moeten net als andere fenomenen relatief worden ingeschat. Ondanks al haar tegenstellingen heeft het Sovjet regime op het gebied van stabiliteit toch enorme voordelen ten opzichte van haar vijanden. Juist de mogelijkheid van het heersen van de nazi’s over de Duitse bevolking werd gecreëerd door de ondragelijke sociale tegenstellingen in Duitsland. Deze tegenstellingen zijn niet verdwenen, zelfs niet verzwakt, maar alleen onderdrukt door het juk van het fascisme. Een oorlog zal ze naar de oppervlakte brengen. Alleen een tijdige revolutie, die Duitsland van een oorlog zal redden, kan haar een nieuwe nederlaag besparen.
De wereldpers schetste de recente bloedige aanval van Japanse officieren tegen regeringsministers als een al te brutale manifestatie van een brandend patriottisme. In werkelijkheid waren deze aanvallen, ondanks de ideologische verschillen, van hetzelfde historische type als de bommen van de Russische nihilisten tegen de tsaristische bureaucratie. De Japanse bevolking gaat gebukt onder het gecombineerde juk van het Aziatische boerendom en het ultramoderne kapitalisme. Bij de eerste tekenen van verzwakking van de militaire houdgreep, zullen Korea, Mantsjoerije en China in opstand komen tegen de Japanse tirannie. Een oorlog zal het keizerrijk van de Mikado’s de grootste sociale catastrofes brengen.
De situatie in Polen is geen haar beter. Het regime van Pilsudski, het minst vruchtbare van alle regimes, slaagde er zelfs niet in de landslavernij van de boeren aan te pakken. De westelijke Oekraïne gaat gebukt onder zware nationale onderdrukking. De arbeiders laten het land schudden onder voortdurende stakingen en opstanden. Door zichzelf van een verbond met Frankrijk en de vriendschap met Duitsland te verzekeren, weet de Poolse burgerij met deze manoeuvres niets anders te bereiken,dan het versnellen van de oorlog waarin ze zelf ten dode is opgeschreven.
Het gevaar van een oorlog en de nederlaag van de Sovjet-Unie is een realiteit, maar dat is de revolutie ook. Als de revolutie de oorlog niet weet te voorkomen, dan zal de oorlog de revolutie te hulp snellen. De tweede geboorte gaat over het algemeen makkelijker dan de eerste. In de nieuwe oorlog zal het niet nodig zijn om twee en een half jaar te wachten op de eerste opstand. Bovendien, als ze eenmaal is begonnen, zal de revolutie niet halverwege stoppen. Het lot van de Sovjet-Unie zal op de lange duur niet worden beslist in de kaarten van de generale staven, maar op het terrein van de klassenstrijd. Alleen de Europese arbeidersklasse die onvermurwbaar stelling neemt tegen haar burgerij en de in hetzelfde kamp bevindende “vrienden van de vrede”, kunnen de Sovjet-Unie redden van de vernietiging of van een mes in haar rug door haar ‘bondgenoten’. Zelfs een militaire nederlaag van de Sovjet-Unie zal maar een korte episode zijn in geval van een overwinning van de arbeidersklasse in andere landen. Aan de andere kant kan geen enkele militaire overwinning het erfgoed van de oktoberrevolutie redden als het imperialisme in de rest van de wereld weet te overleven.
De beulen van de Sovjet bureaucratie zeggen dat we de innerlijke krachten van de Sovjet-Unie “onderschatten”, net als het Rode leger, enzovoort. Net zo goed als wij de mogelijkheid “ontkennen” van de opbouw van het socialisme in één land. Deze argumenten staan op zo’n laag niveau dat ze niet eens tot een vruchtbare uitwisseling van argumenten kan leiden. Zonder het Rode Leger zou de Sovjet-Unie, net zoals China, verpletterd en verscheurd zijn. Alleen haar hardnekkige en heldhaftige verzet tegen de toekomstige kapitalistische vijand kan gunstige omstandigheden scheppen voor de ontwikkeling van de klassenstrijd in het imperialistische kamp. En dus is het Rode Leger een enorm belangrijke factor. Maar geenszins de enige historische factor. Laat het voldoende zijn om een machtige impuls aan de revolutie te geven. Alleen een revolutie kan die hoofdtaak vervullen, om dat te bereiken is het Rode Leger alleen onvoldoende.
Niemand verlangt van de Sovjet regering internationale avonturen, onredelijke daden, om gewelddadig de loop der wereldgebeurtenissen te beïnvloeden. Integendeel, voor zover ze in het verleden zulke pogingen heeft ondernomen (Bulgarije, Estland, Kanton, enz.), heeft dat alleen maar in de kaart van de reactie gespeeld en de Linkse Oppositie heeft dit telkens tijdig veroordeeld. Het is een kwestie van de algemene koers van de Sovjet staat. De tegenstelling tussen haar buitenlands beleid en de belangen van de internationale arbeidersklasse en de koloniale volken, vindt haar meest vernietigende uitdrukking in de onderwerping van de Communistische Internationale aan de conservatieve bureaucratie met haar nieuwe religie van inactiviteit.
Het is niet onder de banier van de status quo dat de Europese arbeiders en koloniale volkeren tegen het imperialisme in opstand komen en tegen de oorlog. Die oorlog zal uitbreken en de status quo net zo onvermijdelijk beëindigen als een geboorte de status quo van de zwangerschap doorbreekt. De uitgebuitenen hebben niet het minste belang in het verdedigen van de bestaande grenzen – noch onder het bevel van hun eigen burgerij of, nog minder, in een revolutionaire opstand tegen hen. De neergang van Europa wordt veroorzaakt door het feit dat ze economisch is opgesplitst tussen veertig quasi-nationale staten die met hun douanes, paspoorten, valuta’s en monsterlijke legers ter verdediging van het nationale onderscheid een gigantische barrière zijn geworden op weg naar economische en culturele ontwikkeling van de mensheid.
De taak van de Europese arbeidersklasse is niet het vasthouden aan die grenzen, maar juist integendeel haar revolutionaire omverwerping. Niet de status quo, maar een Unie van Socialistische Staten van Europa!