5. DE SOVJET THERMIDOR
1. Waarom Stalin overwon
Wie de geschiedenis van de Sovjet-Unie bestudeert, kan niet aan de conclusie ontkomen dat er in het beleid van de heersende bureaucratie, ook bij grote vraagstukken, een reeks van tegenstrijdige bochten is geweest. De poging om deze te verklaren of te rechtvaardigen door “veranderende omstandigheden” houdt geen steek. Regeren veronderstelt een zekere mate van vooruitzien. De Stalin-fractie heeft op generlei wijze de onvermijdelijke gevolgen van de ontwikkelingen voorzien, zij lagen keer op keer te slapen. Ze hebben voornamelijk gereageerd via administratieve reflexen. De theorie van elke opvolgende wending werd ontwikkeld na de feiten en met weinig aandacht voor wat ze de dag ervoor doceerden. Op basis van dezelfde onomstotelijke feiten en documenten zal de historicus gedwongen zijn te erkennen dat de zogenaamde “Linkse Oppositie” een veel juistere analyse van de processen in het land presenteerde en veel waarheidsgetrouwer de verdere ontwikkelingen voorzag.
Deze bewering wordt op het eerste gezicht weerlegd door het simpele feit dat de fractie die niet vooruit kon kijken steeds vaster en zekerder overwon, terwijl de meer scherpzinnige groep nederlaag op nederlaag moest incasseren. Zo’n verwijt, dat automatisch in je gedachten opkomt, lijkt alleen overtuigend voor hen die rationeel denken en de politiek als de logica van argumenten of als een partij schaak beschouwen. In essentie is een politieke strijd een strijd van belangen en krachten, niet van argumenten. De kwaliteit van de leiding is natuurlijk niet onbelangrijk voor de uitkomst van het conflict, maar het is niet de enige factor en uiteindelijk ook niet de doorslaggevende. En bovendien hebben de strijdende kampen leiders nodig naar haar eigen voorbeeld.
De Februarirevolutie tilde Kerenski en Tseretelli naar de macht, niet omdat ze ‘slimmer’ of ‘daadkrachtiger’ waren dan de regerende tsaristische kliek, maar omdat ze, in ieder geval tijdelijk, de revolutionaire massa’s vertegenwoordigden die in opstand waren gekomen tegen het oude regime. Kerenski was in staat om Lenin te dwingen onder te duiken en andere Bolsjewistische leiders gevangen te zetten, niet omdat hij hen in persoonlijke kwalificaties overtrof, maar omdat de meerderheid van de arbeiders en soldaten in die dagen nog steeds de patriottische kleinburgerij volgde. De persoonlijke “superioriteit”, als het al mogelijk is om in dit verband dat woord te gebruiken, van Kerenski bestond er uit dat hij niet verder kon kijken dan de overweldigende meerderheid. De Bolsjewiki wisten op hun beurt de kleinburgerlijke democraten te overwinnen, niet door de persoonlijke superioriteit van haar leiders, maar door de nieuwe maatschappelijke krachtsverhouding. De arbeidersklasse was er uiteindelijk in geslaagd de ontevreden boeren te leiden tegen de burgerij.
De opeenvolgende fases in de grote Franse Revolutie, zowel in haar opkomst als ondergang, toonde niet minder overtuigend aan, dat de kracht van haar “leiders” en “helden” die elkaar opvolgden, in de eerste plaats bestond uit de overeenkomsten die ze hadden met het karakter van de klassen en lagen van de bevolking door wie ze gesteund werden. Alleen deze overeenkomst en niet welke onbelangrijke superioriteit dan ook, stond het hen toe een persoonlijke stempel op een bepaalde historische periode te zetten. In de opeenvolgende overheersing van Mirabeau, Brissot, Robespierre, Barras en Bonaparte zit een gehoorzaamheid aan objectieve wetmatigheden die onvergelijkelijk meer effectief was dan de specifieke kunde van deze historische voorvechters zelf.
Het is genoegzaam bekend dat elke revolutie tot op dit moment werd gevolgd door reactie, of zelfs een contrarevolutie. Zeker, dit heeft er nooit toe geleid dat een land helemaal werd teruggeworpen tot het beginpunt, maar het heeft wel altijd het leeuwendeel opgeslokt van de veroveringen van het volk. In zijn algemeenheid zijn de slachtoffers van de eerste reactionaire golf altijd diegenen geweest die pionierden, initieerden en de aanzet gaven en aan het hoofd van de massa’s stonden ten tijde van het revolutionaire offensief. In hun plaats worden de mensen uit de tweede linie, net zoals bij de voormalige tegenstanders van de revolutie, naar voren geschoven. Achter de schermen van deze openlijke politieke strijd van de coryfeeën, hebben zich veranderingen voltrokken in de klassenverhoudingen en, niet minder belangrijk, in de psychologie van de nog kortgeleden revolutionaire massa.
Op de vragen van veel opgewonden kameraden over wat er toch is gebeurd met de activiteiten van de Bolsjewistische Partij en de arbeidersklasse – waar is het revolutionaire initiatief, haar geest van opofferingsgezindheid en arbeiderstrots? Waarom is er in plaats hiervan nu zoveel gemeenheid, lafheid, achterbaksheid en baantjesjagerij? – verwees Rakovski naar het levensverhaal van de Franse revolutie van de achttiende eeuw en haalde het voorbeeld van Babeuf aan, die, na vrijgelaten te zijn geworden uit de Abbaye gevangenis, evenzo zich vertwijfeld afvroeg wat er was geworden van de heldhaftige mensen uit de Parijse voorsteden. Een revolutie is een machtige verslinder van menselijke energie, individueel en collectief. De zenuwen zinken in. Het bewustzijn krijgt klappen en karakters branden op. De gebeurtenissen ontrollen zich te snel om met verse krachten de verloren gegane te vervangen. Honger, werkloosheid, de dood van revolutionaire kaders, het verwijderen van de massa’s uit de bestuurlijke werkzaamheden, dit alles leidde tot een dusdanige lichamelijke en geestelijke verzwakking van de Parijse voorsteden dat er drie decennia voor nodig waren, voordat de massa’s weer klaar waren voor een nieuwe opstand.
De axiomatische beweringen van de Sovjet literatuur, namelijk dat de wetten van de burgerlijke revoluties niet “toepasbaar” zijn op een arbeidersrevolutie, bezitten geen enkele wetenschappelijke waarde. Het arbeiderskarakter van de Oktoberrevolutie werd bepaald door de situatie in de wereld en de speciale binnenlandse verhoudingen. Maar de klassen zelf werden gevormd in de barbaarse omstandigheden van het tsarisme en onderontwikkeld kapitalisme en waren helemaal niet gevormd om te voldoen aan de eisen van een socialistische revolutie. Het tegenovergestelde is juist waar. Juist vanwege het feit dat de arbeidersklasse nog in veel opzichten onderontwikkeld was en toch in de loop van een paar maanden de sprong wist te maken van een semi-feodale monarchie naar een socialistische heerschappij, maakte dat een reactie in haar rangen onvermijdelijk was. Deze reactie ontwikkelde zich in een aantal opeenvolgende golven. Externe omstandigheden en gebeurtenissen wedijverden met elkaar om de reactie te voeden. Interventie volgde op interventie. De revolutie kreeg geen directe hulp uit het westen. In plaats van de verwachte welvaart voor het land, heerste er voor lange tijd een onheilspellende armoede. Bovendien stierven de meer opvallende vertegenwoordigers van de arbeidersklasse, ofwel in de burgeroorlog, of stegen een paar treden hoger en braken zich los van de massa’s. En zo kwam er na een ongeëvenaarde periode van krachtsinspanning, hoop en illusies, een lange periode van vermoeidheid, achteruitgang en overduidelijke teleurstelling in de resultaten van de revolutie. De eb van de ‘plebeïsche trots’ maakte plaats voor de vloed van lafhartigheid en baantjesjagerij. Op de toppen van deze golven kwam de nieuwe bevelvoerende kaste aan de macht.
Ook de demobilisatie van het vijf miljoen man sterke Rode Leger speelde geen kleine rol in de vorming van een bureaucratie. De zegevierende commandanten verwierven leidende posities in de lokale sovjets, in de economie, het onderwijs en zeer vasthoudend introduceerden zij overal dat regime, welke in de burgeroorlog tot succes had geleid. En zo werden de massa’s langs alle kanten geleidelijk verdrongen uit de feitelijke deelname in de leiding van het land.
De reactie binnen de arbeidersklasse veroorzaakte een buitengewone golf van hoop en vertrouwen in de kleinburgerlijke lagen in stad en land, die nieuw leven ingeblazen werden door de NEP en steeds stoutmoediger werden. De jonge bureaucratie, in eerste instantie opgekomen als agent van de arbeidersklasse, begon zich nu als een scheidsrechter tussen de klassen te beschouwen. Haar onafhankelijkheid groeide van maand tot maand.
De internationale situatie duwde met hevige krachten in dezelfde richting. Hoe zwaarder de klappen die de wereldwijde arbeidersklasse opliep, des te meer zelfvertrouwen kreeg de Sovjet bureaucratie. Tussen deze twee feiten lag niet alleen een chronologisch, maar ook een oorzakelijk verband en deze werkte langs beide kanten. De leiders van de bureaucratie veroorzaakten nederlagen voor de arbeidersklasse, de nederlagen versterkten de opkomst van de bureaucratie. Het neerslaan van de opstand in Bulgarije en de smadelijke aftocht in Duitsland in 1923, de ineenstorting van de poging tot opstand in Estland in 1924, de verraderlijke liquidatie van algemene staking in Engeland in 1926 en het onbehoorlijke gedrag van de Poolse arbeiderspartij tijdens de aanstelling van Pilsudski in 1926, de verschrikkelijke slachting van de Chinese revolutie in 1927 en, als laatste, de afgelopen nog onheilspellender nederlagen in Duitsland en Oostenrijk – dat zijn de historische rampen die het geloof in de wereldrevolutie onder de Sovjet massa’s hebben gedood en het aan de bureaucratie mogelijk maakte om hoger en hoger aan het firmament te klimmen als enige bron van redding.
Ten aanzien van de nederlagen van het wereldwijde arbeidersklasse gedurende de laatste dertien jaar, moet de schrijver dezes verwijzen naar zijn andere werken, waarin hij heeft geprobeerd om het vernietigende werk van de leiders van het Kremlin in de revolutionaire bewegingen van alle landen bloot te leggen. Het gaf aan hoe conservatief ze zijn en hoe geïsoleerd ze van de massa’s staan. In dit geval zijn we voornamelijk geïnteresseerd in het onweerlegbare en leerzame feit dat de opeenvolgende nederlagen van de revolutie in Europa en Azië, enerzijds de internationale positie van de Sovjet-Unie verzwakten, maar anderzijds de Sovjet bureaucratie aanzienlijk versterkten. In deze historische reeks zijn twee data van buitengewoon belang. In de tweede helft van 1923 was de aandacht van de Sovjet arbeiders gespannen gericht op Duitsland, waar, naar het leek, de arbeidersklasse haar handen naar de macht uitstrekte. De paniekerige terugtocht van de Duitse Communistische Partij was de zwaarst mogelijke teleurstelling voor de arbeidende massa’s in de Sovjet-Unie. Direct daarna opende de Sovjet bureaucratie een campagne tegen de theorie van de “Permanente Revolutie” en deelde aan de Linkse Oppositie haar eerste wrede slag uit. In de jaren 1926 en 1927 ervoer de bevolking van de Sovjet-Unie een nieuwe golf van hoop. Alle ogen waren nu op het oosten gericht waar het drama van de Chinese revolutie zich voltrok. De Linkse Oppositie had zich hersteld van de eerdere klappen en had een stroom van nieuwe strijdbare rekruten aangetrokken. Aan het einde van 1927 werd de Chinese revolutie bloedig neergeslagen door de beul Tsjang Kai Tsjek, aan wie de Communistische Internationale de boeren en arbeiders van China letterlijk had verraden. Een kille golf van teleurstelling spoelde over de massa’s van de Sovjet-Unie. Na een ongehoorde lastercampagne tegen de Linkse Oppositie in de media en op bijeenkomsten, ging de bureaucratie in 1928 uiteindelijk over tot massale arrestaties.
Tienduizenden revolutionaire strijders hadden zich verenigd onder het banier van de Bolsjewiek-Leninisten. De bewustere arbeiders stonden ongetwijfeld sympathiek tegenover de Oppositie, maar hun sympathie bleef passief. De massa’s hadden er geen vertrouwen meer in dat de situatie door een nieuw gevecht serieus kon veranderen. In de tussentijd beweerde de bureaucratie: “Ten behoeve van de internationale revolutie, wil de Oppositie ons in een revolutionaire oorlog storten. Genoeg van dat soort ellende! We hebben wel wat rust verdiend. We gaan thuis een socialistische samenleving bouwen. Vertrouw op ons, jullie leiders.”
Deze lofzang op een rustpauze zorgde voor een stevige consolidatie van de apparatchiki, de militaire en staatsbeambten en vond ongetwijfeld weerklank onder de vermoeide arbeiders en nog meer onder de massale boerenbevolking. Kan het echt zo zijn, vroegen ze zichzelf af, dat de Oppositie werkelijk bereid is het belang van de Sovjet-Unie op te offeren aan het idee van “permanente revolutie”? In werkelijkheid ging het gevecht over het lijfsbehoud van de Sovjet staat. Het foutieve beleid van de Internationale in Duitsland leidde tien jaar later tot de overwinning van Hitler; oftewel, in een gevaarlijke oorlogsdreiging vanuit het Westen. En het niet minder schadelijke beleid in China versterkte het Japanse imperialisme en bracht het gevaar uit het Oosten veel dichterbij. Maar boven alles worden periodes van reactie gekenmerkt door een gebrek aan stoutmoedig denken.
De Oppositie was geïsoleerd. De bureaucratie smeedde het ijzer toen het heet was. De verbijstering en passiviteit van de arbeiders werd uitgebuit, de meer onderontwikkelde lagen opgezet tegen de meer bewustere en meer en meer werd openlijk op de Koelak geleund en op de kleinburgerlijke medestanders in het algemeen. En zo had in de loop van een paar jaar de bureaucratie de revolutionaire voorhoede van de arbeidersklasse vernietigd.
Het zou naïef zijn om te denken dat Stalin, eerder volkomen onbekend aan de massa’s, zomaar opeens uit de coulissen te voorschijn kwam met een afgerond strategisch plan onder zijn armen. Zeker niet. Voordat hij zijn eigen koers wist te vormen, vormde de bureaucratie Stalin. Ze voorzag iemand die aan alle noodzakelijke voorwaarden voldeed; het prestige van een oude Bolsjewiek, een sterk karakter, een beperkte blik en nauwe banden met de politieke machine als enige bron van zijn invloed. Het succes wat hem ten deel viel was in het begin zelfs voor Stalin zelf een grote verrassing. Het was het vriendelijke welkom van een nieuwe heersende groep, die zich probeerde te bevrijden van de oude principes en controle door de massa’s en die behoefte had aan een betrouwbare scheidsrechter voor haar interne affaires. Een tweederangsfiguur voor de massa’s en in de omstandigheden van revolutie, was Stalin een toonbeeld van middelmatigheid en, als eerste in hun midden, onbetwist leider van de Thermidoriaanse bureaucratie.
De nieuwe heersende kaste toonde al snel haar eigen ideeën, gevoelens en, veel belangrijker, haar belangen. De overweldigende meerderheid van de oudere generatie van de bureaucratie had tijdens de oktoberrevolutie aan de andere kant van de barricade gestaan. (Laten we bijvoorbeeld alleen de Sovjet ambassadeurs bekijken: Trojanovski, Maiski, Potemkin, Soerits, Khintsjoek, enz.) Of, in het beste geval, stonden ze passief aan de zijlijn. Diegenen van de huidige bureaucratie die tijdens de oktoberdagen in het kamp van de Bolsjewiki bivakkeerden, speelden in de meeste gevallen nauwelijks een rol. Wat de jonge bureaucraten betreft, ze zijn gekozen en opgeleid door de ouderen, vaak geselecteerd uit hun eigen nakomelingen. Deze mensen hadden nooit de Oktoberrevolutie kunnen doorvoeren, maar zijn zeer geschikt haar uit te buiten.
Persoonlijke incidenten in de interval tussen deze twee historische hoofdstukken waren natuurlijk ook niet zonder invloed. En dus versnelde de ziekte en het overlijden van Lenin ongetwijfeld de ontknoping. Had Lenin langer geleefd, dan had de druk van de bureaucratische macht zich in de eerste jaren ongetwijfeld langzamer ontwikkeld. Maar al in begin 1926 zei Kroepskaja in een kring van de Linkse Oppositie: “Als Iljitsj nog had geleefd, zou hij nu zeker in de gevangenis zitten”. De angsten en alarmerende voorspellingen van Lenin zelf zaten toen nog vers in haar geheugen en ze koesterde zich geen illusies ten aanzien van zijn persoonlijke almacht tegenover historische stromingen en stormen.
De bureaucratie wist meer te overwinnen dan alleen de Linkse Oppositie. Ze overwon de Bolsjewistische Partij. Ze overwon het programma van Lenin, die als grootste gevaar de overgang van staatsorganen “van dienaren van de samenleving naar heersers over de samenleving” had gezien. Het versloeg al deze tegenstanders, de Oppositie, de Partij en Lenin, niet met ideeën en argumenten, maar door haar eigen sociale gewicht. De loden romp van de bureaucratie verpletterde het revolutionaire hoofd. Dat is het geheim van de Sovjet Thermidor.
2. De degeneratie van de bolsjewistische partij
De Bolsjewistische Partij bereidde de overwinning in oktober voor en stelde haar zeker. Zij creëerde ook de Sovjet staat en voorzag haar van een stevig skelet. De degeneratie van de partij was zowel oorzaak als gevolg van de bureaucratisering van de staat. Het is nodig om in ieder geval kort aan te geven hoe dit in het werk ging.
Het interne regime van de Bolsjewistische partij werd gekarakteriseerd door de methode van het democratisch centralisme. De combinatie van deze twee concepten, democratie en centralisme, zijn niet in het minst tegenstrijdig. De partij waakte er scherp over dat niet alleen haar grenzen altijd duidelijk werden afgebakend, maar ook dat allen die aan die grenzen raakten, het feitelijke recht konden genieten de richting van het partij-beleid te bepalen. Vrijheid van kritiek en intellectuele strijd waren een onherroepelijk onderdeel van de partijdemocratie. De huidige doctrine dat het Bolsjewisme geen fracties toestaat, is een mythe van het tijdperk van neergang. In werkelijkheid is de geschiedenis van het Bolsjewisme een geschiedenis van fractiestrijd. En inderdaad, hoe zou een echte revolutionaire organisatie, die zichzelf de taak stelt de wereld omver te werpen en onder haar banier de meest doortastende beeldenstormers, vechters en opstandelingen verzamelde, leven en ontwikkelen zonder intellectuele conflicten, zonder groeperingen en tijdelijke fractionele formaties? De vooruitziende blik van de Bolsjewistische leiding maakte het vaak mogelijk om conflicten te verzachten en de duur van fractiestrijd te bekorten, maar niet meer dan dat. Het Centraal Comité steunde op deze kolkende democratische steun. En hieraan ontleende ze de vermetelheid om besluiten te nemen en opdrachten uit te vaardigen. De duidelijke correctheid van de leiding tijdens alle kritieke fases gaf haar die hoge autoriteit, welke het onbetaalbare morele kapitaal van het centralisme is.
Het regime van de Bolsjewistische partij, vooral voordat ze aan de macht kwam, staat dus in complete tegenstelling tot het regime van de huidige secties van de Comintern, met haar door van boven aangewezen ‘leiders’, die op bevel koersveranderingen afkondigen, met hun ongecontroleerde apparaat, arrogant in haar houding tegenover de basis en onderdanig in haar houding naar het Kremlin. Maar in de eerste jaren na de machtsovername, zelfs toen de administratieve roest al zichtbaar begon te worden op de partij, zou elke Bolsjewiek, Stalin niet uitgesloten, iedereen die een beeld zou hebben geschetst van hoe de partij er over tien of vijftien jaar uit zou zien, uitgemaakt hebben voor een kwaadaardige leugenaar.
Het centrum van de aandacht van Lenin en van zijn collega’s was gericht op de voortdurende zorg om de Bolsjewistische aanhangers te beschermen tegen de gebreken van de machthebbers. Helaas hadden in die eerste jaren, als gevolg van de buitengewoon nauwe verbondenheid en soms zelfs het samengaan van de partij met het staatsapparaat, al een zekere schade toegebracht aan de vrijheid en elasticiteit van het partijregime. De democratie was evenredig met de toegenomen moeilijkheden ingekrompen. In het begin had de partij gewenst en gehoopt dat de vrijheid van politieke strijd bewaard kon blijven binnen de structuren van de Sovjets. De burgeroorlog stelde keiharde argumenten tegen-over deze berekeningen. Een voor een werden de oppositiepartijen verboden. Deze maatregelen, overduidelijk in tegenspraak met de geest van Sovjet democratie, werden door de leiders van het Bolsjewisme niet als een principe beschouwd, maar als een tijdelijke maatregel ter zelfverdediging.
De snelle groei van de regerende partij, samen met het vernieuwende en immense van haar taak, leidde onvermijdelijk tot onderlinge meningsverschillen. De ondergrondse oppositionele stromingen in het land oefenden via diverse kanalen druk uit op de enige legale politieke organisatie, daarmee de acuutheid van de fractiestrijd versterkend. Op het moment van beëindiging van de burgeroorlog nam deze strijd zulke scherpe vormen aan dat ze de staatsmacht dreigde te ondermijnen. In maart 1921, tijdens de dagen van de opstand in Kronstadt, die in haar rijen een niet onaanzienlijk deel bolsjewieken wist aan te trekken, vond de partij het in haar Tiende Congres noodzakelijk om over te gaan naar een verbod op fracties – met andere woorden, om het overgebleven politieke regime binnen de staat over te zetten naar het interne leven van de regerende partij. Dit verbod op fracties werd wederom gezien als een buitengewone maatregel die onmiddellijk weer afgeschaft zou worden zodra er van enige verbetering in de situatie sprake zou zijn. Tegelijkertijd was het Centraal Comité zeer terughoudend om deze nieuwe wet toe te passen, bezorgd als ze was dat het zou kunnen leiden tot een wurging van het interne partijleven.
Wat echter van origine een noodzakelijke concessie als gevolg van een moeilijke situatie was, bleek precies naar de smaak van de bureaucratie te zijn. Die bureaucratie was het interne partijleven vanuit een puur administratief oogpunt beginnen te benaderen. Al in 1922, tijdens een lichte opleving in zijn gezondheid, was Lenin, die de dreigende groei van de bureaucratie verafschuwde, begonnen met de voorbereidingen van een gevecht tegen de fractie van Stalin, die zichzelf tot centrum van het partijapparaat had gemaakt als een eerste stap om het staatsapparaat te veroveren. Een tweede infarct en daarna zijn overlijden weerhielden hem ervan zijn krachten met de interne reactie te meten.
Sindsdien waren alle inspanningen van Stalin, die toen nog hand in hand met Zinoviev en Kamenev samenwerkte, erop gericht om het partijapparaat te bevrijden van de controle door de gewone leden van de partij. In dit gevecht om ‘stabiliteit’ in het Centraal Comité, bewees Stalin de meest betrouwbare en vasthoudende te zijn onder zijn collega’s. Het was voor hem niet nodig zich los te rukken uit de internationale vraagstukken, hij had zich er al nooit mee bezig gehouden. De kleinburgerlijke zienswijze van de nieuwe heersende laag was zijn zienswijze. Hij geloofde heilig dat de taak van het scheppen van het socialisme een nationale taak was en van nature een administratieve. Hij beschouwde de Communistische Internationale als een noodzakelijk kwaad die zoveel mogelijk als verlengstuk moest dienen van de buitenlandse politiek. Zijn eigen partij was in zijn ogen niet meer dan een onderdanig dienaar van het apparaat.
Samen met de theorie van het Socialisme in één land, werd door de bureaucratie de theorie verspreid dat in het Bolsjewisme het Centraal Comité alles en de partij niets was. Deze tweede leerstelling werd in ieder geval met meer succes doorgevoerd dan de eerste. Gebruik makend van de dood van Lenin, kondigde de heersende groep de “Lenin Lichting” aan. De poorten van de partij, altijd nauwgezet bewaakt, werden wijd open gegooid. Arbeiders, klerken, kleine ambtenaren stroomden massaal binnen. Het politieke doel van dit manoeuvre was om de revolutionaire voorhoede onder te laten sneeuwen door ruw menselijk materiaal, zonder ervaring, zonder onafhankelijkheid, maar wel met de oude gewoonte om zich te onderwerpen aan de autoriteiten. Het plan was een succes. Door de bureaucratie te bevrijden van de controle door de arbeidersvoorhoede via de “Lenin Lichting” werd een dreun uitgedeeld aan de partij van Lenin. Het apparaat had de benodigde onafhankelijkheid veroverd. Het democratisch centralisme werd vervangen door het bureaucratisch centralisme. In het partijapparaat zelf vond nu van onder tot boven een radicale vervanging van personeel plaats. Als grootste deugd van een Bolsjewiek werd gehoorzaamheid gepredikt. Onder het mom van een gevecht met de oppositie vond er een golf van vervangingen plaats van revolutionairen door tsjinovniks. De geschiedenis van de Bolsjewistische Partij werd de geschiedenis van haar snelle degeneratie.
De politieke achtergrond van de zich ontwikkelende strijd werd voor velen verduisterd door de omstandigheden dat de leiders van alle drie de groepen, links, centrum en rechts, tot een en hetzelfde staforgaan in het Kremlin behoorden, het Politbureau. Aan oppervlakkige geesten leek het puur een kwestie van persoonlijke rivaliteit, een gevecht om de ‘erfenis’ van Lenin. Maar door de omstandigheden van een ijzeren dictatuur konden de sociale tegenovergestelde krachten zich in eerste instantie alleen uitten via de instituten van de heersende partij. Veel thermidorianen kwamen in hun tijd voort uit de kringen der Jacobijnen. Bonaparte zelf behoorde in zijn vroege jaren tot die kring en later was het uit de kringen der voormalige Jacobijnen dat de Eerste Consul en later Keizer van Frankrijk zijn meest toegewijde dienaren selecteerde. De tijden veranderden en de Jacobijnen met hen, de Jacobijnen van de twintigste eeuw niet uitgezonderd.
Van het Politbureau in het tijdperk van Lenin is alleen Stalin nog over. Twee van haar leden, Kamenev en Zinoviev, al sinds lange tijd als emigranten al medewerkers van Lenin, moeten nu een tienjarige gevangenisstraf ondergaan voor een misdaad die ze niet begingen. Drie andere leden, Rykov, Boecharin en Tomski, zijn volledig uit de leiding verwijderd, maar hebben als dank voor hun onderwerping tweederangsfuncties gekregen. En als laatste zit de schrijver van deze regels in verbanning. De weduwe van Lenin, Kroepskaja, is ook in de ban gedaan, omdat ze ondanks haar inspanningen niet in staat bleek zich volledig aan de Thermidor aan te passen.
De leden van het huidige Politbureau namen tijdens de gehele geschiedenis van de Bolsjewistische Partij ondergeschikte posities in. Als iemand in de eerste jaren van de revolutie hun latere opkomst had voorspeld, zouden zij zelf als eerste verrast zijn en zeker niet uit valse bescheidenheid. Juist om deze reden is de regel des te scherper dat het Politbureau altijd gelijk heeft en in ieder geval dat geen enkel persoon het beter kan weten dan het Politbureau. Maar bovendien dat het Politbureau geen gelijk kan hebben tegen Stalin, die niet in staat is fouten te maken en uiteraard als gevolg hiervan nooit tegenover zichzelf ongelijk kan hebben.
Gedurende deze periode waren eisen voor meer partijdemocratie een slogan van alle oppositionele groepen, even volhardend als hopeloos. Het eerder genoemde platform van de Linkse oppositie eiste in 1927 dat een speciale wet in het strafrecht werd opgenomen, die stelde dat “het een ernstig misdrijf tegen de staat zou zijn als een arbeider direct of indirect vervolgd zou worden vanwege kritiek”. In plaats hiervan werd in het strafrecht een artikel tegen de Linkse Oppositie zelf opgenomen.
Alleen in de herinneringen van de oudere generatie waren er nog resten te vinden van de partijdemocratie. En samen hiermee verdwenen ook de democratie in de Sovjets, de vakbonden, de coöperatieven, de culturele en sportverenigingen. Over alles en iedereen heen heerste de ongeremde hiërarchie van de partijsecretarissen. Het regime was in haar aard al “totalitair” geworden, voordat dit woord ons jaren later uit Duitsland bereikte. “Via demoraliserende methodes, die denkende communisten veranderd in robots, haar wil, karakter en menselijke waardigheid vernietigend”, schreef Rakovski in 1928, “zijn de regerende kringen erin geslaagd zichzelf om te vormen in een onverwijderbare en onaantastbare oligarchie, die de klasse en de partij vervangt.” Sinds het schrijven van deze verontwaardigde woorden is de degeneratie van het regime onmetelijk veel verder gegaan. De GPOe is de beslissende factor voor het interne partijleven geworden. Als Molotov in 1936 in staat was om bij een Franse journalist op te scheppen over het feit dat in de regerende partij geen fractiestrijd meer heerst, is dat alleen maar omdat meningsverschillen tegenwoordig worden opgelost door de automatische interventie van de politieke politie. De oude Bolsjewistische Partij is dood en geen macht in de wereld kan haar weer tot leven wekken.
Parallel met de politieke degeneratie van de partij vond er een moreel verval van het ongecontroleerde apparaat plaats. Het woord “sovbour” –sovjetbourgeois- zoals gebruikt voor een geprivilegieerde functionaris, verscheen al vroeg in het woordenboek van de arbeiders. Met de overgang naar de NEP kregen de burgerlijke tendensen een veel breder werkveld. Op het elfde congres van de partij in maart 1922 waarschuwde Lenin voor het gevaar van degeneratie van de heersende laag. Hij stelde dat het in het verleden wel vaker was gebeurd dat de overwinnaar de cultuur van de overwonnenen overnam, als laatstgenoemden op een hoger cultureel niveau stonden. De cultuur van de Russische bourgeoisie en de oude bureaucratie was zeker miserabel, maar helaas moet de nieuwe heersende laag nog vaak haar petje af nemen voor die cultuur.
“Vierduizend en zevenhonderd verantwoordelijke communisten besturen in Moskou de staatsmachine. Wie leidt wie? Ik vraag me sterk af of we kunnen stellen dat de communisten de dienst uitmaken…?”
Op de navolgende congressen kon Lenin niet meer spreken. Maar al zijn gedachten in de laatste maanden van zijn actieve leven waren gericht op het waarschuwen en bewapenen van de arbeiders tegen de onderdrukking, grillen en het verval van de bureaucratie. Hij zag echter alleen de eerste symptomen van de ziekte.
Christian Rakovski, voormalige voorzitter van de Sovjet van Volkscommissarissen van de Oekraïne en later Sovjet ambassadeur in Londen en Parijs, zond aan zijn vrienden in 1928 toen hij al verbannen was, een kort onderzoek over de Sovjet bureaucratie getiteld De ‘bedrijfsrisico’s’ van Macht (augustus 1928), dat we eerder al een aantal keer hebben aangehaald, omdat het tot op heden het beste werk over dit onderwerp was. Rakovski schreef: “In de gedachten van Lenin en in al onze gedachten was het de taak van de partijleiding om zowel de partij als de arbeidersklasse te beschermen tegen de corrumperende werking van privileges, plaatsing en voortrekkerij door diegenen die aan de macht zijn, tegen de toenadering met de overblijfselen van de oude adel en het burgerdom, tegen de corrumperende invloed van de NEP, tegen de verlokkingen van de burgerlijke moraal en ideologieën…. We moeten openlijk en luid en duidelijk vaststellen dat het partijapparaat deze taak niet heeft vervuld, dat ze volledig incapabel is gebleken om de dubbele rol van zowel beschermer als leermeester te vervullen. Ze heeft gefaald. Ze is bankroet.”
Het is waar dat Rakovski zelf, gebroken door de bureaucratische onderdrukking, daarna zijn eigen kritische beoordelingen heeft tegengesproken. Maar ook de zeventig jaar oude Galileo, gevangen in de klauwen van de Heilige Inquisitie, zag zichzelf gedwongen het systeem van Copernicus te verwerpen –wat de aarde er niet van weerhield om rond de zon te blijven draaien. Wij geloven niet in de herroepingen van de zestig jaar oude Rakovski, want hij heeft zelf in het verleden al een vernietigende analyse van zulke herroepingen geschreven. Wat betreft zijn politieke kritieken, zij hebben in de feiten van de objectieve ontwikkelingen een meer betrouwbare ondersteuning gevonden dan in de subjectieve ontwikkeling van hun auteur.
De machtsovername veranderde niet alleen de verhouding van de arbeidersklasse ten opzicht van de andere klassen, maar ook haar innerlijke structuur. Het toepassen van de macht wordt de specialiteit van een bepaalde sociale groep, die des te ongeduldiger is om haar eigen “sociale problemen” op te lossen, naarmate zij haar eigen missie hoger waardeert.
“In een arbeidersstaat, waarbij kapitalistische accumulatie is verboden voor de leden van de heersende partij, is de differentiatie eerst functioneel, maar deze wordt later sociaal. Ik zal niet zeggen dat het een klassendifferentiatie wordt, maar wel een sociale.”
Rakovski legt verder uit: “De sociale situatie van een communist die tot zijn beschikking een auto heeft, een goed appartement, regelmatige vakanties en die het maximale partijsalaris verdient, verschilt van de omstandigheden van de communist die in de kolenmijn werkt, waar hij maar vijftig tot zestig roebel per maand verdient.”
Bij het maken van de optelsom van oorzaken waarom de Jacobijnen aan de macht degenereerden – de jacht op rijkdom, deelname in regeringscontracten, voorraden, enz.- haalt Rakovski een bijzondere opmerking van Babeuf aan over het feit dat de degeneratie van de nieuwe heersende laag niet weinig werd geholpen door de jonge dames van de voormalige aristocratie die door de Jacobijnen zeer vriendelijk werden bejegend. “Wat doen jullie nu, kleinhartige plebejers?”, riep Babeuf uit. “Vandaag omhelzen ze jullie, om jullie morgen te wurgen!” Een onderzoek naar de vrouwen van de regerende laag in de Sovjet-Unie zou eenzelfde beeld opleveren. De welbekende Sovjet journalist Sosnovski wees al op de speciale rol van de “automobiel-harem factor” in het vormen van de moraal van de Sovjet-bureaucratie. Het is waar dat ook Sosnovski, net als Rakovski, schuld heeft bekend en terug mocht keren uit Siberië. Maar dat heeft de moraal van de bureaucratie niet verbeterd. Integendeel, juist die openlijke schuldbekentenissen zijn het bewijs van voortschrijdende demoralisatie.
De oude artikelen van Sosnovski, die als manuscript van hand tot hand gingen, waren gelardeerd met onvergetelijke episodes uit het leven van de nieuwe heersende laag en toonden de hoge mate waarin de overwinnaars de moraal van de overwonnenen hebben overgenomen. Om niet op het verleden terug te grijpen; want in 1934 ruilde Sosnovsky zijn zweep in voor een harp, zullen we ons beperken tot volledig verse voorbeelden uit de Sovjet pers. En we zullen ons ook niet richten op misbruik en zogenaamde “excessen”, maar op de dagelijkse fenomenen die gelegaliseerd worden door de officiële maatschappelijke opinie.
De directeur van een fabriek in Moskou, een vooraanstaand communist, schept in de Pravda op over de culturele groei van de onderneming die door hem wordt geleid. “Een machinist belde op: ‘Wat zijn uw orders meneer, de oven direct nakijken of nog even wachten?’ Ik antwoord: ‘Wacht jij maar even’.” De machinist sprak de directeur met veel eerbied aan, terwijl de directeur tweede persoon enkelvoud gebruikt. En deze schandelijke dialoog, bijna onmogelijk in een ontwikkeld kapitalistisch land, wordt door de directeur zelf als iets volkomen normaal gezien, en dat in de pagina’s van de Pravda! De redacteur maakt e er geen bezwaar tegen omdat hij het probleem niet ziet. De lezers maken geen bezwaar, want ze waren er aan gewend. En wij zijn ook al niet verbaasd, want tijdens de plechtige sessies in het Kremlin, spreken de “leiders” en Volkscommissarissen iedereen die ondergeschikt aan hen is aan met jij en jou; voorzitters van kolchozen, directeuren van bedrijven en fabrieken, winkelchefs en arbeidersvrouwen, speciaal uitgenodigd om gehuldigd te worden. Hoe kunnen ze zijn vergeten dat een van de meest populaire revolutionaire slogans in het tsaristische Rusland de afschaffing van het tutoyeren door bazen van hun werknemers was!
Deze dialogen van de autoriteiten in het Kremlin met het ‘gewone volk’, verbijsterend in hun bazige manier van doen, zijn een onweerlegbaar bewijs van het feit dat, ondanks de oktoberrevolutie, de nationalisatie van de productiemiddelen en de ‘liquidatie van de Koelak als klasse’, de verhoudingen tussen mensen, zelfs aan de hoogste top van de Sovjet piramide, niet alleen nog geen socialistisch niveau hebben bereikt, maar in veel gevallen zelfs nog achterlopen op het ontwikkelde kapitalisme. In de afgelopen jaren zijn er op dat belangrijke gebied zelfs enorme stappen achteruit gezet En de bron van deze heropleving van algemene Russische barbarij is zonder twijfel de Sovjet Thermidor, die volledige onafhankelijkheid en oncontroleerbaarheid heeft geschonken aan een bureaucratie die weinig cultuur kent en aan de massa’s de welbekende lofzang op gehoorzaamheid en stilzwijgen.
We zijn helemaal niet van plan om de abstractie van dictatuur af te wegen tegen de abstractie van democratie op de weegschaal van de Rede. Alles is aan verandering onderhevig, alleen de verandering is zeker. De heerschappij van de Bolsjewistische partij heeft bewezen een van de meest krachtige instrumenten van vooruitgang in de geschiedenis te zijn. Maar ook hier wordt “de rede onredelijk en vriendelijkheid de pest”, volgens de woorden van de dichter. Het verbod op oppositionele partijen leidde tot een verbod op fracties. Het verbod op fracties eindigde met het verbod om er andere gedachten op na te houden dan onze onfeilbare leiding. Het door de politie gefabriceerde monolitisme van de partij resulteerde in een bureaucratische onschendbaarheid, die de bron is geworden van allerlei vormen van lichtzinnigheid en corruptie.
3. De socialistische wortels van de Thermidor
We hebben de Sovjet Thermidor gedefinieerd als een overwinning van de bureaucratie op de massa’s. We hebben getracht de historische omstandigheden van deze overwinning bloot te leggen. De revolutionaire voorhoede van de arbeidersklasse werd voor een deel opgeslokt door het bestuurlijke apparaat en geleidelijk gedemoraliseerd, voor een deel uitgemoord in de burgeroorlog en voor een gedeelte uitgestoten en verpletterd. De vermoeide en teleurgestelde massa’s werden onverschillig naar wat er gebeurde in de hoogste kringen. Deze omstandigheden, hoe belangrijk ze op zichzelf ook waren, zijn echter ontoereikend om te verklaren waarom de bureaucratie er in slaagde zichzelf boven de samenleving uit te doen stijgen en een ferme grip over haar eigen lot te krijgen. Haar eigen wil zou sowieso hiertoe tekort schieten, de opkomst van een nieuwe heersende laag moet diepe sociale oorzaken hebben.
De overwinning van de Thermidor over de Jacobijnen in de achttiende eeuw werd ook geholpen door de uitputting van de massa’s en de demoralisatie van de leidende kaders, maar onder deze, in feite incidentele, fenomenen was een diep organisch proces gaande. De Jacobijnen steunden op de lagere kleinburgerij, die op de grote golf omhoog werden gestuwd. Maar de revolutie in de achttiende eeuw liep in de pas van de ontwikkeling van de productiekrachten en het kon niet anders dan dat op de lange duur de grote burgerij haar politieke opgang zou maken. De Thermidor was maar een van de fases in dit onvermijdelijke proces. Welke vergelijkbare noodzakelijkheid vond haar uitdrukking in de Sovjet Thermidor? In een van de voorgaande hoofdstukken hebben we al een poging gedaan een voorwaardelijk antwoord te geven waarom de gendarme overwon. We moeten onze analyse over de voorwaarden tot overgang van het kapitalisme naar het socialisme en de rol van de staat in dit proces verder ontwikkelen. Laten we wederom de theoretische voorspelling afzetten tegen de realiteit.
“Het is nog steeds nodig om de burgerij en haar verzet te onderdrukken”, schreef Lenin in 1917, sprekend over de periode die direct na de machtsovername zou beginnen, “maar het onderdrukkingsorgaan is nu de meerderheid van de bevolking en niet de minderheid, zoals tot op heden altijd het geval is geweest. In dat opzicht begint de staat af te sterven”.
In welk opzicht vindt dit afsterven plaats? Voornamelijk in het feit dat in plaats van speciale instituten van een bevoorrechte minderheid (geprivilegieerde beambten, commandanten van het staande leger), de meerderheid nu zelf de “functies van onderdrukking” kan uitoefenen. Lenin zelf laat dit volgen door een axiomatische en onbeantwoorde stelling: “hoe universeler het vervullen van de functies van de staatsmacht wordt, hoe minder noodzakelijk deze machtsfuncties zijn”.
Het opheffen van de private eigendom van de productiemiddelen neemt de principiële taak van de historische staat weg, de verdediging van de eigendomsvoorrechten van de minderheid tegen de overweldigende meerderheid.
Volgens Lenin begint het afsterven van de staat precies dan, op de dag dat de eigenaars onteigend worden. Oftewel, nog voordat het nieuwe regime tijd heeft gehad om haar economische en culturele problemen op te pakken. Elk succes in de oplossing van deze problemen is een stap verder in de liquidatie van de staat, haar oplossen in de socialistische samenleving. De mate waarin zij oplost is de beste graadmeter van de diepgang en effectiviteit van de socialistische structuur. Hieruit kunnen we bij benadering de volgende sociologische stelling afleiden: de kracht van dwang die door de massa’s in een arbeidersstaat wordt uitgeoefend is recht evenredig aan de kracht van de uitbuitende tendensen, of het gevaar van herstel van het kapitalisme en omgekeerd evenredig aan de kracht van de sociale solidariteit en de algemene loyaliteit aan het nieuwe regime. En dus vertegenwoordigt de bureaucratie, dat zijn de bevoorrechte beambten en commandanten van het leger, een speciale vorm van dwang die de massa’s niet willen of niet kunnen uitoefenen en die, op de ene of andere manier, tegen de massa’s zelf is gericht.
Als de democratische Sovjets tot op de dag van vandaag hun originele kracht en onafhankelijkheid hadden bewaard en toch gedwongen waren geweest om dezelfde schaal van dwang en repressie toe te passen als in de beginjaren, dan zou deze omstandigheid op zichzelf al tot serieuze onrust moeten leiden. Hoe zeer gealarmeerd zouden we moeten zijn als we in ogenschouw nemen dat de massale sovjets volledig van het toneel zijn verdwenen en hun functies van dwang hebben overgedragen aan Stalin, Yagoda en zijn kornuiten. En wat voor vormen van dwang! Maar in de eerste plaats moeten we ons afvragen: Welke sociale oorzaken liggen achter deze koppige viriliteit van de staat en met name achter haar politionele functies? Het belang van deze vraag is overduidelijk. Afhankelijk van het antwoord moeten we of radicaal onze traditionele opvattingen over de socialistische samenleving in het algemeen herzien, of radicaal de officiële berekeningen van de Sovjet-Unie afwijzen.
Laten we uit het laatste nummer van een Moskouse krant een stereotype beschrijving van het huidige Sovjet regime nemen, eentje die door het hele land van dag op dag wordt herhaald en uit het hoofd geleerd door schoolkinderen: “In de Sovjet-Unie zijn de parasitaire klassen van kapitalisten, grootgrondbezitters en Koelakken volledig afgeschaft en dus is de uitbuiting van mens door mens voor eeuwig beëindigd. De hele nationale economie is socialistisch geworden en de groeiende Stachanov beweging bereidt de voorwaarden voor de overgang van socialisme naar communisme voor”. (Pravda, 4 april 1936)
Het behoeft geen betoog dat in de pagina’s van de kranten van de Comintern over dit onderwerp alleen gelijkluidende teksten zijn te vinden. Maar als de uitbuiting “voor eeuwig is afgeschaft”, als het land nu werkelijk op weg is van het socialisme, de laatste trap van het communisme, naar de hogere trap, dan blijft er voor de samenleving niets anders meer over dan eindelijk de dwangbuis van de staat af te werpen. In plaats hiervan, het is zelfs moeilijk om met de geest dit contrast te bevatten, heeft de Sovjet staat een totalitair-bureaucratisch karakter gekregen.
Dezelfde fatale tegenstelling wordt geïllustreerd door het lot van de partij. Hier kan het probleem ongeveer zo worden geformuleerd: waarom was het van 1917 tot 1921 – toen de oude heersende klasse zich nog met de wapens in de hand verzette, terwijl ze actief werden gesteund door de imperialisten over de hele wereld, toen de Koelakken met wapens in de hand de leger- en voedselvoorzieningen saboteerden – mogelijk om in de partij open en zonder angst over de meest kritieke beleidskwesties te discussiëren? Waarom is het nu, na de beëindiging van de interventie, na het verpletteren van de uitbuitende klassen, na de onweerlegbare successen van industrialisatie, na de collectivisatie van de overgrote meerderheid van de boeren, onmogelijk om zelfs maar het kleinste woord van kritiek te uiten over onze onverwijderbare leiders? Waarom is het dat iedere Bolsjewiek die zou oproepen tot een congres van de partij, in overeenstemming met de statuten, gelijk verbannen zou worden, iedere burger die hardop ook maar de minste twijfel aan de onfeilbaarheid van Stalin zou uitspreken, veroordeeld en berecht zou worden alsof hij deelnemer aan een terroristische samenzwering was? Vanwaar deze verschrikkelijke, monsterlijke en ondraaglijke intensiteit van repressie en politie apparaat?
Theorie is geen blanco cheque, die je op ieder moment aan de werkelijkheid kan aanbieden om ingewisseld te worden. Als een theorie niet deugt, dan moet zij herzien worden, of de gaten dienen te worden gevuld. We moeten de werkelijke sociale krachten achterhalen die aanleiding zijn geweest van het contrast tussen de Sovjet realiteit en de traditionele marxistische aannames. Hoe dan ook moeten we niet in het donker blijven rondstruinen, de rituele frases herhalend die nuttig zijn voor het prestige van de leiding, maar een klap in het gezicht van de levende realiteit zijn. Wij zullen hieronder een overtuigend bewijs hiervan geven.
In een toespraak op een zitting van het Centraal Uitvoerend Comité in januari 1936 zei Molotov, toen voorzitter van de Raad van Volkscommissarissen: “De nationale economie van het land is socialistisch geworden (applaus). In dat opzicht (?) hebben we het probleem van de liquidatie van de klassen opgelost (applaus)”.
Echter, uit het verleden zijn er nog ‘elementen overgebleven die van nature vijandig naar ons zijn’, fragmenten van de vroegere heersende klasse. Daarbij worden onder de gecollectiviseerde boeren, staatsbeambten en soms onder arbeiders, spekulantiki ontdekt, “zakkenvullers van collectieve en staatsrijkdom, anti Sovjet gekonkel, enz.”. En daarom is het nodig de heerschappij nog verder te versterken. In tegenstelling tot Engels, moet de arbeidersstaat “niet indutten”, maar integendeel steeds waakzamer en waakzamer worden.
Het beeld dat door het hoofd van de Sovjet regering wordt geschetst zou zeer geruststellend moeten zijn, ware het niet dat ze moorddadig tegenstrijdig is. Het socialisme is overal in het land de baas. “In dat opzicht” zijn de klassen afgeschaft. (Als ze in die zin zijn afgeschaft, zijn ze dat ook in alle andere opzichten). Natuurlijk, de sociale harmonie wordt hier en daar verbroken door fragmenten van overblijfselen uit het verleden, maar het is onmogelijk voor te stellen dat de verspreide dromers over een herstel van het kapitalisme, ontdaan van macht en eigendom, samen met de “kleine speculanten” (niet eens grote!) en ‘gekonkel’ in staat zouden zijn de klasseloze samenleving omver te werpen. Alles draait prima, op de beste manier die je je voor kunt stellen. Maar wat is dan het nut van de ijzeren dictatuur van de bureaucratie?
We moeten maar geloven dat die reactionaire dromers geleidelijk vanzelf uitsterven. De “kleine speculanten” en de roddels kunnen worden afgedaan met een hartelijke lach door de superdemocratische Sovjets.
Lenin antwoordde in 1917 aan de burgerlijke en reformistische theoretici van de bureaucratische staat: “Wij zijn geen utopisten, (…) op geen enkele wijze ontkennen wij de mogelijkheid en onvermijdelijkheid van excessen op conto van individuele personen en met als gevolg de noodzakelijkheid om zulke excessen te onderdrukken. Maar…hiervoor is geen speciaal onderdrukkingsapparaat nodig. Dit zal door de gewapende massa’s zelf worden gedaan, met dezelfde eenvoud en het gemak waarmee iedere groep van beschaafde mensen een aantal vechters uit elkaar weet te houden of geweld tegen een of andere vrouw beëindigt, zelfs in onze huidige samenleving”.
Deze woorden klinken alsof de schrijver speciaal de opmerkingen van een van zijn opvolgers aan het hoofd van de regering had voorzien. De werken van Lenin worden gedoceerd in de openbare scholen van de Sovjet-Unie, maar blijkbaar niet aan de Raad van Volkscommissarissen. Anders is het onmogelijk uit te leggen dat Molotov durft terug te grijpen op een constructie waartegen Lenin zijn scherpe pijlen richtte. De flagrante tegenstelling tussen de oprichter en zijn epigonen ligt open en bloot voor ons! Terwijl Lenin oordeelde dat de afschaffing van de uitbuitende klassen misschien volbracht kon worden zonder een bureaucratisch apparaat, weet Molotov, in zijn uitleg waarom na de liquidatie van de klassen het bureaucratische apparaat de onafhankelijkheid van de bevolking wurgt, geen beter argument te vinden dan een verwijzing naar de “overblijfselen” van de geliquideerde klassen.
Om van deze “overblijfselen” te leven wordt steeds moeilijker omdat, volgens de bekentenissen van vertegenwoordigers van de bureaucratie met autoriteit zelf, de klassenvijanden van gisteren, tegenwoordig succesvol door de Sovjet samenleving worden geassimileerd. En dus zei Postyshev, een van de secretarissen van het Centraal Comité van de partij, op het congres van de Communistische Jongerenorganisatie in april 1936: “Veel van de saboteurs … hebben oprecht spijt betuigd en zich aangesloten in de rijen van de Sovjet bevolking”. Over de succesvolle uitvoering van de collectivisatie: “de kinderen van de Koelakken kunnen niet verantwoordelijk worden gehouden voor hun ouders”. En verder, “De Koelak zelf gelooft nauwelijks meer in de mogelijkheid van terugkeer naar zijn voormalige positie als uitbuiter van het dorp”. Niet voor niets heeft de regering de beperkingen ten aanzien van sociale afkomst afgeschaft! Maar als Postyshev’s bewering, die volledig wordt gesteund door Molotov, al enige zin heeft, is het alleen dit: niet alleen is de bureaucratie een monsterlijk anachronisme, maar staatsdwang in het algemeen heeft al niets meer te zoeken in het land van de Sovjets. Maar noch Molotov, noch Postyshev onderschrijven deze onveranderlijke gevolgtrekking. Zij blijven liever aan de macht, zelfs als dat betekent dat ze zichzelf moeten tegenspreken.
Maar ook in werkelijkheid kunnen ze de macht niet afwijzen. Of, om dit in objectieve woorden te vertalen, de huidige Sovjet samenleving kan niet zonder een staat en binnen bepaalde grenzen ook niet zonder een bureaucratie. Maar de reden hiervoor ligt absoluut niet in de magere restjes van het verleden, maar de machtige krachten en tendensen van het heden. De rechtvaardiging voor het bestaan van een Sovjet staat als onderdrukkingsorgaan ligt in het feit dat de huidige overgangsstructuur nog steeds bol staat van sociale tegenstellingen, die op het gebied van de consumptie, waar iedereen nauw bij betrokken en zeer gevoelig voor is, nog buitengewoon gespannen zijn en constant dreigen om over te slaan op terrein van de productie. De overwinning van het socialisme kan niet definitief of onherroepelijk genoemd worden.
De basis van de bureaucratische overheersing is de armoede in de samenleving ten aanzien van consumptiegoederen, met als gevolg het gevecht van ieder tegen allen. Als er genoeg spullen in de winkel liggen, kunnen de kopers komen wanneer ze willen. Als er weinig goederen in de winkel liggen, staan klanten noodgedwongen in een rij. Als die rijen erg lang worden, wordt het noodzakelijk een politieagent erbij te zetten om de orde te bewaken. Dat is het beginpunt van de macht van de Sovjet bureaucratie. Ze “weet” wie wel wat krijgt en wie moet wachten.
Een stijging van de materiële en culturele welvaart zou, op het eerste gezicht, de noodzaak van privileges moeten verminderen, de werking van “burgerlijke wetgeving” moeten versmallen en zo de grond onder de voeten van haar verdedigers, de bureaucratie, moeten ondermijnen. In werkelijkheid gebeurde het tegenovergestelde, de groei van de productiekrachten is tot dusverre vergezeld gegaan van een extreme ontwikkeling van alle vormen van ongelijkheid, privilege en voortrekkerij en daarmee van bureaucratisme. En ook dit is niet toevallig.
In de beginperiode was het Sovjet regime zonder twijfel veel meer egalitair en minder bureaucratisch dan nu. Maar dat was de gelijkheid van algemene armoede. De bronnen van het land waren zo schaars dat er geen mogelijkheid was om een bepaalde geprivilegieerde laag uit de algemene massa te verbijzonderen. Maar tegelijkertijd werd het egaliserende karakter van het loon een rem op de ontwikkeling van de productiekrachten. De Sovjet economie moest zichzelf uit de armoede naar een wat hoger niveau tillen, voordat er dikke cadeaus in de vorm van privileges uitgedeeld konden worden. De huidige toestand in de productie maakt dat het nog steeds niet mogelijk is om genoeg voor iedereen te maken. Maar het is al wel toereikend om aanzienlijke privileges aan een kleine minderheid te geven en de ongelijkheid in een zweep om te zetten om de meerderheid aan te sporen. Dat is de eerste reden waarom de productiegroei tot dusver niet de socialistische, maar de burgerlijke kenmerken van de staat heeft versterkt.
Maar dat is niet de enige reden. Samen met de economische factor, die in het huidige stadium kapitalistische betalingsmethoden dicteerde, is er een parallelle politieke factor aan het werk, namelijk de bureaucratie zelf. In essentie is zij de grondlegger en bewaker van de ongelijkheid. In het begin ontstond zij als het burgerlijke orgaan van de arbeidersstaat. In het vestigen en verdedigen van de voordelen voor de minderheid, roomt het natuurlijk de top voor haarzelf af. Niemand die rijkdom heeft te verdelen, vergeet zichzelf. Dus uit een sociale noodzakelijkheid heeft zich een orgaan ontwikkeld die ver boven haar maatschappelijk noodzakelijke functie is uitgegroeid en een onafhankelijke factor is geworden en daarmee de bron van groot gevaar voor het gehele sociale organisme.
De maatschappelijke betekenis van de Sovjet Thermidor begint nu voor onze ogen vaste vorm aan te nemen. De armoede en culturele onderontwikkeling van de massa’s is opnieuw herboren in de boosaardige figuur van de heerser met een grote knuppel in zijn hand. De eerst afgedankte en belasterde bureaucratie is, na dienaar te zijn geweest, nu weer aan de macht. Op deze weg heeft ze zo’n hoge mate van sociale en morele vervreemding van de brede bevolking bereikt, dat ze nu geen enkele controle over haar activiteiten of inkomsten meer kan toestaan.
En dus is er voor de schijnbare mystieke angst van de bureaucratie voor “kleine speculanten, zakkenvullers en roddelpraat” een volledig logische verklaring. Omdat ze nog niet in staat is in de elementaire behoeften van de bevolking te voorzien, creëert en herstelt de Sovjet economie bij elke stap de tendensen tot zakkenvullerij en speculatie. Aan de andere kant wekken de privileges van de nieuwe aristocratie een tendens onder grote groepen van de bevolking op om naar anti-Sovjet “roddels” te luisteren. Beter gezegd, naar eenieder die, hoewel vaak fluisterend, de inhalige en grillige bazen bekritiseert. Het is daarom geen kwestie van spoken uit het verleden, net zomin als overblijfselen van dingen die niet meer bestaan, maar een kwestie van nieuwe, machtige en continue herboren tendensen van persoonlijke verrijking. De eerste, nog steeds magere, golf van welvaart in het land heeft deze centrifugale tendensen vanwege haar beperkingen net versterkt en niet verzwakt. Tegelijkertijd heeft zich aan de andere kant het verlangen onder de niet-geprivilegieerden ontwikkeld om de nieuwe gegoeden op hun graaiende vingers te tikken. De sociale strijd neemt weer scherp toe. Dat zijn de bronnen van macht voor de bureaucratie. Maar uit die bronnen komt ook de bedreiging van haar macht voort.