10. DE SOVJET-UNIE DOOR DE SPIEGEL VAN DE NIEUWE GRONDWET
1. Werken “naar vermogen” en privébezit
Op 11 juni 1936 keurde het Centraal Uitvoerend Comité het ontwerp van nieuwe grondwet goed. Dat ontwerp is volgens een verklaring van Stalin die dagelijks in de wereldpers herhaald wordt, “de meest democratische in de wereld”. Alleen al de manier waarop de nieuwe grondwet is samengesteld is reden genoeg om hieraan te twijfelen. Noch in de media, noch op bijeenkomsten is er een woord gesproken over deze grote hervorming. Bovendien stelde Stalin in een interview met de Amerikaan Roy Howard al op 1 maart 1936 dat “we ongetwijfeld onze nieuwe grondwet aan het eind van het jaar zullen invoeren”. Stalin wist dus met uiterste precisie wanneer deze nieuwe grondwet zou worden ingevoerd, nog voor de mensen er van gehoord hadden. We kunnen er niet aan voorbij dat deze “meest democratische grondwet van de wereld” op weinig democratische wijze werd uitgewerkt en geïntroduceerd. Het concept werd in juni ter ‘overweging’ gegeven aan de volkeren van de Sovjet-Unie. Het zou evenwel verspilling van energie zijn om ook maar een communist of niet partijgebonden burger te zoeken die een creatie van het Centraal Comité, of een voorstel van de regerende partij, durft te bekritiseren. De discussie beperkte zich tot het sturen van bedankbrieven aan Stalin voor het “gelukkige leven”. De inhoud en de vorm van deze bedankjes waren al grondig uitgewerkt onder de oude grondwet.
Het eerste deel, getiteld “De sociale structuur”, besluit met de volgende woorden: “In de Sovjet-Unie is het principe van het socialisme gerealiseerd. Van ieder naar zijn kunnen, aan ieder naar zijn arbeid”. Deze innerlijk tegenstrijdige om niet te zeggen onzinnige formule is, geloof het of niet, via toespraken en journalistieke artikelen zorgvuldig en met opzet in de grondwet van de staat opgenomen. Het getuigt niet alleen van een enorme verlaging van het theoretische niveau van de wetgevers, maar ook van de leugen waarmee de grondwet is opgezadeld, als een weerspiegeling van de regerende laag. Het is niet moeilijk om de oorsprong van dit nieuwe “principe” te raden. Om de communistische samenleving te karakteriseren, stelde Marx de volgende beroemde formule voor: “Van ieder naar zijn vermogen, voor ieder naar behoefte”. Deze twee delen van de formule zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. “Van ieder naar zijn kunnen” in de communistische, in plaats van de kapitalistische, betekenis betekent dat deze arbeid is geen verplichting meer en is, maar een individuele behoefte. De samenleving heeft geen dwang meer nodig. Alleen zieken en abnormale mensen zullen weigeren te werken. Werken “naar vermogen” – met andere woorden, in overeenstemming met de geestelijke en fysieke gesteldheid zonder zichzelf schade toe te brengen – betekent dat de leden van de commune, dankzij de hoge stand der techniek, voldoende de winkels van de maatschappij weten te vullen, zodat de samenleving alles en iedereen ruimhartig van “zijn of haar behoeften” kan voorzien, zonder vernederende controle en toezicht. Deze tweeledige, maar onscheidbare formulering van het communisme gaat dus uit van overvloed, gelijkwaardigheid, een alomvattende ontwikkeling van de persoonlijkheid en een hoge culturele discipline.
In al haar relaties staat de Sovjet staat dichter bij het onderontwikkelde kapitalisme dan bij het communisme. Ze kan er zelfs nog niet aan denken ieder te voorzien “naar behoefte”. Maar juist daarom kan ze het zichzelf niet permitteren haar burgers te laten werken “naar hun vermogen”. Ze ziet zichzelf gedwongen het systeem van stukloon te handhaven, een principe wat als volgt kan worden omschreven: “Zoveel mogelijk uit iemand persen en er zo min mogelijk voor terug geven”.
Natuurlijk werkt er in de Sovjet-Unie niemand boven zijn ‘vermogen’ in de absolute zin van het woord – oftewel boven zijn fysieke en mentale potentieel. Maar dat geldt net zo goed voor het kapitalisme. Zowel de meest brute als meest verfijnde manier van uitbuiting lopen uiteindelijk tegen de grenzen van de natuur aan. Zelfs een muilezel die wordt aangespoord door een zweep werkt “naar vermogen”, maar dat wil nog niet zeggen dat de zweep een sociaal principe voor muilezels is. Ook onder het Sovjet regime draagt de loonarbeid het label van slavernij. Betaling “naar arbeid” – in werkelijkheid, betaling ten voordele van “geestelijke” en ten nadele van lichamelijke arbeid en in het bijzonder van ongeschoolde arbeid – is een bron van onrechtvaardigheid, onderdrukking en dwang voor de meerderheid aan de ene kant en privileges en een “gelukkig” leven voor weinigen aan de andere kant.
In plaats van ruiterlijk toe te geven dat de burgerlijke normen van arbeid en verdeling nog steeds voortduren in de Sovjet-Unie, hebben de schrijvers van de grondwet dit integrale communistische principe in tweeën gehakt, waarbij het tweede deel is uitgesteld tot een niet nader te omschrijven toekomst. Ze verklaarden dat het eerste deel al gedeeltelijk is doorgevoerd door het mechanisch aan het kapitalistische stukloon te koppelen en ze noemden daarna deze hele brei het “principe van het socialisme.” Op basis van die vervalsing is de structuur van de grondwet opgebouwd!
Van het grootste praktische belang op het economische terrein is artikel 10, dat in tegenstelling tot de meeste artikelen duidelijk tot taak heeft om de persoonlijke eigendom en huisraad, consumptiegoederen, dagelijkse benodigdheden en comfort veilig te stellen van inmenging door de bureaucratie. Met uitzondering van de “huiselijke economie” zullen deze vorm van bezit, ontdaan van de psychologie van hebzucht en na-ijver, niet alleen bewaard blijven onder het communisme, maar juist een ongehoorde ontwikkeling doormaken. Het blijft natuurlijk maar de vraag of een hoog ontwikkeld mens zichzelf lastig wil vallen met luxueuze troep. Maar hij zal geen der veroveringen op het gebied van comfort willen missen. De eerste taak van het communisme is om al deze zaken die het leven gemakkelijker maken aan iedereen ter beschikking te stellen. In de Sovjet-Unie draagt de kwestie van privaat bezit nog steeds een kleinburgerlijk in plaats van een communistisch karakter. Het persoonlijke bezit van de boeren en de wat armere stadsbevolking is het doelwit van schandalig arbitraire maatregelen op het conto van de bureaucratie, die in haar lagere regionen vaak tot zulke maatregelen haar toevlucht neemt om zo haar relatieve comfort veilig te stellen. De groei in de vooruitgang van het land maakt het nu mogelijk om de gedwongen toeëigening af te zweren en dwingt de regering zelfs om persoonlijke toename van rijkdom te beschermen als een stimulans om de arbeidsproductiviteit te verhogen. Tegelijkertijd – en dat is ook zeer belangrijk – is de wettelijke bescherming van de hut, koe en huisraad van de boer, arbeider of klerk ook de legalisering van het stadsappartement van de bureaucraat, zijn zomerhuis, zijn auto en alle andere “objecten van persoonlijke consumptie en comfort”, die hij zich heeft toegeëigend op basis van het “socialistische” principe: “Van ieder naar zijn vermogen, voor ieder naar zijn arbeid”. De auto van de bureaucraat zal door de nieuwe grondwet zeker beter worden beschermd als voorheen het geval was voor de boerenkar.
2. De Sovjets en democratie
Op politiek gebied is het verschil tussen de oude en de nieuwe grondwet een terugkeer van het Sovjet systeem van verkiezing op basis van klasse en industriële groep, naar het systeem van burgerlijke democratie op basis van het zogenoemde “universele, gelijke en directe” kiezen door een geatomiseerde bevolking. Hier is sprake, om het simpel te zeggen, van de juridische liquidatie van de arbeidersheerschappij. Als er geen kapitalisten zijn, is er ook geen arbeidersklasse. Het gevolg hiervan is dat de staat in plaats van arbeidersstaat een nationale staat wordt. Dit argument, met al zijn oppervlakkige aantrekkingskracht, is ofwel negentien jaar te laat, of vele jaren te vroeg. Door de kapitalisten te onteigenen, benaderde de arbeidersklasse haar eigen opheffing als klasse. Maar tussen afschaffing in principe en het feitelijke opgaan in de samenleving is een des te langere weg af te leggen, naarmate de nieuwe staat langer gedwongen is de basistaken van het kapitalisme uit te voeren. De Sovjet arbeidersklasse bestaat nog steeds als klasse en verschilt in sterke mate van de boeren, de technische intelligentsia en de bureaucratie – en is bovendien de enige klasse die belang heeft bij de volledige overwinning van het socialisme. De nieuwe grondwet wil deze klasse politiek in de “natie” op laten gaan, lang voordat ze economisch in de samenleving is opgegaan.
Uiteraard hebben deze hervormers, na een aantal twijfels, toch besloten de staat, net als vroeger, Sovjet te noemen. Maar dat is slechts een botte politieke list, vanuit dezelfde overweging waarom Napoleon zijn keizerrijk een republiek bleef noemen. In essentie zijn Sovjets organen van de klassenheerschappij en ze kunnen ook niets anders zijn. De democratisch verkozen organen van plaatselijk zelfbestuur zijn gemeentebesturen, doema’s of zemstvo’s, wat je maar wilt, maar geen Sovjets. Een algemene staatsgrondwettelijke vergadering op basis van democratische formules is een verlaat parlement (of beter nog zijn karikatuur), maar in geen geval het hoogste Sovjet orgaan. Door zichzelf te verschuilen achter de historische autoriteit van het Sovjet systeem, bewijzen de hervormers alleen dat ze het fundamenteel nieuwe bestuur dat ze aan het staatsleven geven, nog niet onder zijn eigen naam durven te presenteren.
Op zichzelf zal het gelijktrekken van de politieke rechten van arbeiders en boeren het sociale karakter van de staat waarschijnlijk niet vernietigen, als de invloed van de arbeidersklasse op het platteland voldoende wordt gegarandeerd door de algemene toestand van de cultuur en de economie. De ontwikkeling van het socialisme zou zich juist in die richting moeten voltrekken. Maar als de arbeidersklasse, terwijl ze een minderheid van de bevolking blijft uitmaken, werkelijk minder bij de politiek betrokken hoeft te zijn om een socialistische koers van het leven te garanderen, dan betekent dit dat de noodzaak tot staatsdwang zich tot nul aan het reduceren is en plaats maakt voor culturele discipline.
De afschaffing van de electorale ongelijkheden hoort in zo’n geval te worden vooraf gegaan door een openlijke en duidelijke afname in de dwangfuncties van de staat. Maar hierover wordt natuurlijk met geen woord gesproken, niet in de nieuwe grondwet en, nog veel belangrijker, ook niet in het dagelijkse leven.
Natuurlijk “garandeert” de nieuwe grondwet aan alle burgers de zogenaamde “vrijheid” van meningsuiting, vereniging en demonstratie. Maar elk van deze garanties hebben of de vorm van een sterke muilkorf of van ketenen om handen en voeten. De vrijheid van nieuwsgaring betekent een verlenging van de enorme zelfcensuur, nauwgezet bewaakt door het secretariaat van een Centraal Comité dat door niemand is verkozen. De vrijheid van Byzantijns gevlei is aldus volledig “gegarandeerd”. Ondertussen blijven de talloze brieven, toespraken en artikelen van Lenin, eindigend met zijn testament, onder de nieuwe grondwet veilig achter slot en grendel, alleen omdat ze de nieuwe leiders tegen de haren in strijken. En aangezien dat al met Lenin gebeurt, kunnen we wel zwijgen over alle andere auteurs. De brute en arrogante besturing van de wetenschap, literatuur en kunst zal volledig gehandhaafd blijven. “Vrijheid van vereniging” betekent net als voorheen de verplichting voor bepaalde delen van de bevolking om op bijeenkomsten te verschijnen die door de autoriteiten worden uitgeschreven, om daar voorgekauwde resoluties aan te nemen. Onder de nieuwe grondwet zullen, net als onder de oude, honderden buitenlandse communisten die vertrouwen hadden in het Sovjet “asielrecht”, in de gevangenissen en concentratiekampen opgesloten blijven vanwege hun misdaden tegen het dogma van onfeilbaarheid. Op het gebied van de “vrijheid” zal alles bij het oude blijven. Zelfs de Sovjet media proberen hier geen illusies over te zaaien. Integendeel, als hoofddoel van de nieuwe grondwet wordt gegeven: “de verdere versterking van de heerschappij”. Wiens heerschappij en over wie?
Zoals we al hebben gehoord, was de grond voor politieke gelijkheid geëffend door de afschaffing van de klassentegenstellingen. Het is niet langer een klassenheerschappij, maar een heerschappij van het “volk”. Maar als de drager van de heerschappij het volk wordt, bevrijd van de klassentegenstellingen, kan dat alleen het oplossen van de heerschappij in een socialistische samenleving betekenen – en boven alles de liquidatie van de bureaucratie. Zo leert ons de marxistische leer. Misschien heeft die zich vergist? Maar juist de schrijvers van de grondwet zelf verwijzen, weliswaar heel voorzichtig, naar het partijprogramma dat door Lenin werd geschreven. Hier volgt wat er echt in dat programma stond: “De ontzegging van politieke rechten en alle andere vormen van vrijheidsbeperking, zijn uitsluitend als tijdelijke maatregelen noodzakelijk… Naarmate de mogelijkheid van de uitbuiting van de ene door de andere mens afneemt, zal de noodzaak van deze tijdelijke maatregelen verdwijnen”. De afschaffing van de “ontzegging van politieke rechten” is dus onlosmakelijk verbonden met de afschaffing van “alle vormen van vrijheidsbeperking”. Het bereiken van de socialistische samenleving wordt dus niet alleen gekenmerkt door het feit dat de boeren aan de arbeiders worden gelijkgesteld en dat de politieke rechten voor een klein percentage burgers van burgerlijke afkomst wordt hersteld, maar boven alles door het feit dat werkelijke vrijheid voor 100% van de bevolking is gerealiseerd. Met de liquidatie van de klassen, moet niet alleen de bureaucratie en de dictatuur afsterven, maar juist ook de staat zelf. Maar laat een iets te brutaal persoon zich vooral niet in die richting uitlaten, de GPOe zal in de nieuwe grondwet voldoende redenen vinden om zo’n persoon naar een van de talloze concentratiekampen te verbannen. De klassen zijn afgeschaft. Van de Sovjets is alleen de naam overgebleven. Maar de bureaucratie zit er nog. De gelijkheid van de rechten van boeren en arbeiders betekent in werkelijkheid alleen, een gelijk gebrek aan die rechten ten opzichte van de bureaucratie.
Niet minder kenmerkend is de invoering van de geheime stemming. Als je in goed vertrouwen aanneemt dat de nieuwe politieke gelijkheid overeenkomt met een bereikte sociale gelijkheid, dan blijft er toch één prangende vraag open. Als dat het geval is waarom moet dan voortaan het stemmen worden beschermd door geheimhouding? Voor wie is de bevolking van een socialistisch land nu echt bang en tegen wiens pogingen dient zij beschermd te worden? De oude Sovjet grondwet zag de openlijke stemming, net als de beperkingen in kandidaatstelling, als een wapen van de revolutionaire klasse tegen de burgerlijke en kleinburgerlijke vijanden. We mogen niet aannemen dat de geheime stemming wordt ingevoerd voor het gemak van een contrarevolutionaire minderheid. Blijkbaar is het duidelijk een kwestie van het verdedigen van de rechten van het volk. Maar voor wie zou een socialistische bevolking bang moeten zijn, als ze pas een tsaar, het adeldom en de burgerij aan de kant hebben gezet? De hielenlikkers besteden hier niet eens een gedachte aan. Maar dit vraagstuk is betekenisvoller dan alle werken van de Barbusses, de Louis Fischers, de Durantys, de Webbs en dergelijke bij elkaar.
In een kapitalistische samenleving is de geheime stemming bedoeld om de uitgebuitenen te beschermen tegen de terreur van de uitbuiters. Als de burgerij uiteindelijk met deze hervorming akkoord ging onder druk van de massa’s, dan was dat alleen omdat ze het belangrijk begon te vinden haar staatsapparaat, in ieder geval gedeeltelijk, te beschermen tegen de door haar zelf geïntroduceerde demoraliserende invloed. Maar in een socialistische samenleving kan er toch geen terreur van de uitbuiters zijn? Waar moeten de Sovjet burgers dan tegen beschermd worden? Het antwoord is duidelijk: tegen de bureaucratie. Stalin was openhartig genoeg dit toe te geven. Op de vraag “Waarom zijn geheime verkiezingen noodzakelijk?” antwoordde hij woordelijk: “Omdat wij van plan zijn de Sovjet bevolking volledige vrijheid te geven om te stemmen op wie ze willen”. En zo kan de mensheid van deze autoriteit leren dat op dit moment de “Sovjet bevolking” niet kan stemmen op diegene die ze willen. Het zou een te snelle conclusie zijn om te stellen dat dit recht onder de nieuwe grondwet wel naar tevredenheid zal worden geregeld. Op dit moment concentreren we ons echter op een ander aspect van ditzelfde probleem. Wie precies zijn die “wij” die de bevolking al dan niet vrije verkiezingen kan geven? Het is diezelfde bureaucratie uit wiens naam Stalin spreekt en handelt. Deze uitlating van hem is zowel op de heersende partij als op de staat van toepassing, want Stalin vervult de functie van algemeen secretaris van de partij met behulp van een systeem die haar leden niet toestaat diegene te kiezen die ze willen. De woorden “wij zijn van plan aan de Sovjet bevolking te geven” in het geval van vrijheid van verkiezing zijn veel belangrijker dan de oude en nieuwe grondwet bij elkaar. Want in deze onoplettende zin ligt de feitelijke grondwet van de Sovjet-Unie beklonken, niet op papier, maar als gevecht van levende maatschappelijke krachten.
3. Democratie en de partij
De belofte dat de Sovjet bevolking de vrijheid krijgt ‘om voor diegene te kiezen die ze wil’, is meer een poëtische hartenkreet dan een politieke formule. De Sovjet bevolking zal het recht krijgen om vertegenwoordigers te kiezen uit die kandidaten die door de centrale en plaatselijke leiding onder de vlag van de partij worden voorgedragen. Eerlijkheidshalve moet worden gezegd dat de Bolsjewistische partij ook in het begin van het Sovjet tijdperk een monopolie uitoefende. Maar deze twee fenomenen gelijkstellen, betekent schijn en werkelijkheid met elkaar verwarren. Het verbod op oppositiepartijen was een tijdelijke maatregel, noodzakelijk geworden door de omstandigheden van burgeroorlog, blokkade, interventie en hongersnood. De heersende partij die in deze periode de normale organisatie van de arbeidersvoorhoede vertegenwoordigde, leidde toen een gezond intern partijleven. De strijd van groepen en fracties binnen de partij verving in zekere mate de strijd van de partijen. Op dit moment, nu het socialisme “uiteindelijk en onherroepelijk” heeft overwonnen, wordt de vorming van fracties bestraft met het strafkamp of het vuurpeloton. Het verbod op andere partijen is van een tijdelijk kwaad tot principe verheven. Het recht om zich met politieke vraagstukken bezig te houden, is zelfs weggenomen van de Communistische Jeugd en dat juist op het moment van de bekendmaking van de nieuwe grondwet. Bovendien hebben gewone mannelijke en vrouwelijke burgers vanaf 18 jaar volledige politieke rechten, maar de leeftijdlimiet voor de Communistische Jeugd, die tot 1936 bestond (voorheen 23 jaar), is nu helemaal afgeschaft. En zo is de politiek voor eens en altijd het monopolie van een ongecontroleerde bureaucratie geworden.
Op de vraag van een Amerikaanse interviewer wat de rol van de partij onder de nieuwe grondwet zal zijn, antwoordde Stalin: “Wanneer er geen klassen meer zijn, als de barrières tussen de klassen gaan verdwijnen [maar er zijn toch geen klassen meer, dus die niet bestaande grenzen hoeven dan toch ook niet verdwijnen? L.T.], dan blijft er alleen iets over van niet zo fundamentele verschillen tussen verschillende kleine lagen in de socialistische samenleving. Dan is er ook geen vruchtbare grond voor partijen die elkaar bevechten. Als er geen verschillende klassen zijn, is er ook geen noodzaak aan verschillende partijen, want een partij is een deel van een klasse”. Elk woord is fout en sommige daarvan zelfs dubbelop! Hieruit zou blijken dat klassen homogeen zijn, dat de grenzen tussen klassen scherp te onderscheiden en onveranderlijk zijn, dat het bewustzijn van een klasse strikt overeen komt met haar plaats in de samenleving. De marxistische leerstellingen over het klassenkarakter van de partij worden zo in een karikatuur veranderd. De dynamiek van het politieke bewustzijn wordt buiten het historische proces gesloten in het belang van de bestuurlijke laag. In werkelijkheid zijn klassen heterogeen; ze worden verscheurd door innerlijke, elkaar tegenwerkende krachten en komen niet anders tot een oplossing van gezamenlijke problemen, als door de interne strijd van tendensen, groepen en partijen. Het is onder bepaalde voorwaarden mogelijk dat “een partij een deel van de klasse is”. Maar aangezien een klasse vele “delen” heeft – sommige kijken vooruit, andere achteruit – kan een en dezelfde klasse meerdere partijen scheppen. En om dezelfde reden kan een partij op delen van meerdere klassen rusten. Een voorbeeld waarbij een enkele partij exact overeenkomt met één klasse is in de gehele loop van de geschiedenis nog niet voor gekomen – onder voorbehoud natuurlijk van hem wiens dagelijkse realiteit politieoptreden is.
In haar sociale samenstelling is de arbeidersklasse de minst heterogene klasse van de kapitalistische samenleving. Niettemin heeft het bestaan van zulke “kleine lagen” als de arbeidersaristocratie en de arbeidersbureaucratie al voldoende aanleiding gegeven om opportunistische partijen op te richten die door de loop van de ontwikkeling zijn omgevormd tot een van de wapens van burgerlijke overheersing. Of vanuit het standpunt van de stalinistische sociologie de verschillen tussen de arbeidersaristocratie en de arbeidersmassa “fundamenteel” is, of daar slechts een “overblijfsel” van is, maakt helemaal niets uit. Het is uit dit verschil dat er een moment aanbrak dat het noodzakelijk was te breken met de sociaaldemocratie en de Derde Internationale op te richten. Zelfs als er in de Sovjet samenleving “geen klassen meer bestaan”, dan nog is deze samenleving onvergelijkelijk heterogener en gecompliceerder dan de arbeidersklasse in de kapitalistische landen, met als gevolg dat er voldoende vruchtbare grond voor meerdere partijen is. Door dit onbescheiden uitstapje op het terrein van de theorie, heeft Stalin meer laten doorschemeren dan hij van plan was. Uit zijn redenering volgt niet alleen dat er geen verschillende partijen in de Sovjet-Unie kunnen bestaan, maar zelfs niet één partij. Want waar geen klassen bestaan, is er in het algemeen ook geen plaats voor politiek. Toch trekt Stalin uit deze wet een “sociologische” conclusie in het voordeel van de partij waar hij algemeen secretaris van is.
Boecharin probeert het probleem van een andere kant te benaderen. Hij stelt dat in de Sovjet-Unie de kwestie welke kant op te gaan – terug naar het kapitalisme, dan wel voorwaarts naar het socialisme – niet langer onderwerp van discussie is. En daarom kunnen “partizanen van de vijandige geliquideerde klassen die in partijen zijn georganiseerd, niet worden toegestaan”. Los van het feit dat in een land waar het socialisme heeft overwonnen zulke partizanen van het kapitalisme slechts lachwekkende Don Quichotes zouden zijn die niet in staat zijn om een partij op te zetten, zijn de bestaande politieke verschillen verre van beperkt tot de keuze of naar het socialisme, of naar het kapitalisme. Er zijn nog andere vraagstukken. Hoe naar het socialisme te gaan, in welk tempo,… De keuze van de manier waarop is niet minder belangrijk dan de keuze van het doel. Wie gaat de weg kiezen? Als de vruchtbare grond voor politieke partijen werkelijk is verdwenen, dan is er toch geen reden deze te verbieden. Integendeel, dan is het tijd om, in overeenstemming met het partijprogramma “alle beperkingen van de vrijheid” af te schaffen.
Om de natuurlijke twijfels van zijn Amerikaanse interviewer weg te nemen, bracht Stalin een andere overweging naar voren: “Er zullen lijsten van kandidaten naar voren worden gebracht, niet alleen via de Communistische Partij, maar ook door allerlei non-politieke organisaties. En daar hebben we er honderden van. Elk van deze kleine lagen (in de samenleving) kan haar eigen specifieke belang hebben en ze uitdrukken via de bestaande ontelbare sociale organisaties”. Deze stelling is al geen haar beter dan de vorige. De “sociale” organisaties van de Sovjet-Unie – de vakbonden, coöperatieven, culturele organisaties, etc – vertegenwoordigen niet in het minst de belangen van die verschillende “kleine lagen”, omdat ze allemaal een en dezelfde hiërarchische structuur hebben. Zelfs in die gevallen waar ze klaarblijkelijk wel de massaorganisaties vertegenwoordigen, zoals in de vakbonden en de coöperatieven, wordt de actieve rol binnen die organisaties exclusief beperkt tot vertegenwoordigers van de toplaag van de bevoordeelde groepen en het laatste woord blijft bij de “partij” liggen, oftewel de bureaucratie. De grondwet stuurt de kiezer van de regen in de drop.
De manier waarop dit gebeurt, is met precisie vastgelegd in de tekst van de basiswetgeving. Artikel 126, dat de kern van de grondwet als politiek systeem vormt, “garandeert het recht” aan alle mannelijke en vrouwelijke burgers om zich te verenigen in vakbonden, coöperatieven, jongeren-, sport-, culturele, technische en wetenschappelijke organisaties. Wat de partij betreft, oftewel de machtsconcentratie, is er geen sprake van recht voor allen, maar van een privilege voor een minderheid. “De meest actieve en bewuste [uiteraard vanuit de top gezien, L.T.] burgers uit de rijen van de arbeidersklasse en andere lagen van de werkende massa’s zijn verenigd in de Communistische Partij die de leidende kern vormt van alle organisaties, zowel die van de regering als de maatschappelijke”. Deze verbijsterend openhartige formule in de tekst van de grondwet toont duidelijk het fictieve karakter van deze “sociale organisaties” en hun politieke rol. Het zijn ondergeschikte afdelingen van de bureaucratische firma.
Maar als er geen strijd van partijen mag zijn, kunnen de diverse fracties in de partij zich misschien openbaren in deze democratische verkiezingen? Op een vraag van een Franse journalist over groeperingen in de partij, antwoordde Molotov: “In de partij zijn er pogingen geweest om speciale fracties te formeren, maar het is al enkele jaren geleden en de situatie is sindsdien fundamenteel veranderd en de Communistische Partij is feitelijk een eenheid”. Dit wordt nog wel het beste aangetoond door de voortdurende zuiveringen en de volle concentratiekampen. Na het commentaar van Molotov is de werkwijze volkomen duidelijk. “Wat blijft er over van de Oktoberrevolutie?”, vraagt Victor Serge zich af, “als iedere arbeider die zichzelf toestaat een eis te stellen, of een kritische opmerking maakt, in de gevangenis wordt opgesloten? Na zoiets kun je zoveel geheime stemmingen invoeren als je wilt!” Het is waar, zelfs Hitler durfde niet te tornen aan de geheime stemming.
De hervormers hebben er hun theoretische argumenten over de wederzijdse relaties tussen de klasse en partijen met de haren bijgesleept. Het is geen sociologische kwestie, maar een van materieel belang. De regerende partij die een monopolie heeft in de Sovjet-Unie is het politieke apparaat van de bureaucratie, die in werkelijkheid wel iets te verliezen heeft, maar niets meer te winnen. Ze wil de “vruchtbare grond” voor zichzelf houden.
In een land waar de lava van de revolutie nog niet is afgekoeld, branden privileges in de handen van degene die ze bezit net zo hard, als een gestolen gouden horloge in de handen van een amateur-dief. De regerende Sovjet lagen hebben geleerd om een perfecte burgerlijke angst ten aanzien van de massa’s te hebben. Stalin geeft de speciale privileges voor de toplagen een “theoretische” rechtvaardiging met behulp van de Comintern en verdedigt de Sovjet aristocratie tegen publieke onrust met behulp van concentratiekampen. Om er zeker van te zijn dat dit mechanisme blijft werken, is Stalin van tijd tot tijd gedwongen de kant van “het volk” te kiezen tegen de bureaucratie – uiteraard met haar stilzwijgende instemming. Hij vindt het nuttig om de geheime stemming te gebruiken om in ieder geval gedeeltelijk het staatsapparaat te kunnen zuiveren van allerlei misstanden waarvan zij is doordrenkt.
Al in 1928 schreef Rakovski, naar aanleiding van een aantal bureaucratische boevenstreken die toen aan de oppervlakte kwamen: “Het meest kenmerkende en meest gevaarlijke in deze zich steeds verder verspreidende golf van schandalen, is de passiviteit van de massa’s, die van de Communistische nog meer als van diegenen die niet bij de partij zijn aangesloten. Als gevolg van de angst voor de machthebbers, of gewoon uit politieke desinteresse, hebben ze deze zaken aan zich voorbij laten gaan zonder protest, of slechts een zwak gebrom”. In de acht jaar die sindsdien zijn verlopen is de situatie enorm verslechterd. Het verval van het politieke apparaat, dat bij elke stap duidelijker wordt, begint het feitelijke bestaan van de staat aan te tasten – niet langer als een instrument voor de socialistische verandering van de samenleving, maar als een bron van macht, inkomen en privileges voor de heersende laag. Stalin was gedwongen een glimp van dit motief achter deze hervormingen door te laten. Zo zei hij tegen Roy Howard: “Er zijn niet weinig instellingen die slecht werken. De geheime stemming in de Sovjet-Unie zal de zweep van het volk zijn tegen slecht werkende machtsorganen”. Een opmerkelijke getuigenis! Nadat de bureaucratie met haar eigen handen een socialistische samenleving heeft geschapen, heeft ze behoefte aan… een zweep! Dat is een van de achterliggende redenen voor de nieuwe grondwet. Er is evenwel ook nog een andere, niet minder belangrijke reden.
Door de Sovjets af te schaffen, worden de arbeiders via de nieuwe grondwet opgelost in de algemene bevolkingsmassa. Eerlijkheidshalve moet worden gesteld dat de Sovjets al lange tijd geleden hun politieke belang hebben verloren. Maar met de groei van nieuwe sociale tegenstellingen en het ontwaken van een nieuwe generatie, kunnen ze misschien opnieuw tot leven komen. Uiteraard is er de meeste angst voor de stedelijke Sovjets, met de toenemende participatie van nieuwe en veeleisende communistische jongeren. In de steden is het contrast tussen gebrek en luxe voor ieders ogen waarneembaar. Eerste prioriteit voor de Sovjet aristocratie is af te komen van de Sovjets van de arbeiders en die van het Rode Leger. Het is veel makkelijker om met de ontevredenheid van de verspreide plattelandsbevolking om te gaan. De gecollectiviseerde boeren kunnen zelfs met enig succes tegen de stedelijke arbeiders worden ingezet. Het is niet voor het eerst dat een bureaucratische reactie op het platteland heeft gesteund in haar gevecht tegen de stad.
Al hetgeen in de nieuwe grondwet principieel en belangrijk is en het hoog verheft ten opzichte van de meest democratische grondwetten in de burgerlijke landen, is niets meer dan een zeer uitgeklede en afgezwakte versie van de fundamentele documenten van de Oktoberrevolutie. Alles wat over de economische veroveringen handelt, vertekent het beeld via valse perspectieven en opschepperij. En, als laatste, alles wat handelt over vrijheid en democratie is diep doordrenkt met een geest van onderdrukking en cynisme.
Aangezien de nieuwe grondwet een enorme stap terug vertegenwoordigt van socialistische naar burgerlijke principes, kant en klaar gemaakt voor de heersende groep, volgt ze dezelfde historische route als het afscheid van de wereldrevolutie in ruil voor de Volkerenbond, de restauratie van het burgerlijke gezin, de vervanging van het staande leger door de militie, de herinvoering van rang en decorum in het leger en de groei van de ongelijkheid. Door juridisch het absolutisme van de “extra-klasse” bureaucratie te versterken, schept de nieuwe grondwet de politieke voorwaarden voor de geboorte van een nieuwe bezittende klasse.