Recensie. Gaza, Geschiedenis van de Palestijnse tragedie door Lucas Catherine en Charles Ducal
Over de conflicten in het Midden-Oosten bestaan talloze uitgebreide studies, verwerkt in nog veel meer boeken. Denken we maar aan enkele van de “betere” publicaties zoals Robert Fisks’ “De grote beschavingsoorlog – de Verovering van het Midden-Oosten” (2005) of Avi Slaims’ “The Iron Wall: Israel and the Arab World” (2001). Dat zijn telkens honderden bladzijden nauwkeurig opgezochte en geanalyseerde gegevens. De lezer moet al een aardige dosis interesse hebben om zich erdoor te wurmen.
Met Gaza, Geschiedenis van de Palestijnse tragedie, levert Lucas Catherine een werkje af dat leest als een trein. Hij tracht niet alles uit te leggen maar zoomt in op één brandhaard, een landstrook van 258 km², vergelijkbaar met onze kust tussen Middelkerke en Knokke. “Op dat stukje Belgische kust leven 170.000 mensen. In de Gazastrook 1,4 miljoen”, leert hij ons. Die massa mensen is daar niet vrijwillig gaan wonen. Tachtig procent zijn vluchtelingen die bij de stichting van de staat Israël uit hun huizen en dorpen verdreven werden om plaats te maken voor joodse kolonisten. Wie daar bommen in gooit op zoek naar terroristen, weet dat hoofdzakelijk burgers weggemaaid worden.
Op nauwelijks 150 bladzijden grote druk rafelt Catherine op een begrijpelijke, goed gedocumenteerde wijze, het conflict in Gaza uiteen. Hij verschaft ons een historisch inzicht in wat hij de geschiedenis van de Palestijnse tragedie noemt. Om die tragedie uit het rijk der statistieken te lichten en haar humaan impact op de lezer over te brengen, mocht Catherine rekenen op de bijdrage van Charles Ducal. Ducal is auteur van verschillende dichtbundels en winnaar van de eerste Herman de Coninck-prijs in 2007. Hij luistert het geheel op met “Na Auschwitz”, een bundel van 9 gedichten over de vernietiging van de Palestijnse samenleving en over fort Israël.
Catherine schrijft bewust voor een breed publiek wiens honger nog opgewekt moet worden. Een publiek dat met beperkte inspanningen zoveel mogelijk weetjes wil. De auteur gaat daar gewillig op in. Op een bijna visuele wijze beschrijft hij de versnippering van de Westelijke Jordaanoever in 190 ‘autonome’ eilandjes en het leven van hun Palestijnse volksgenoten in 160 Arabische dorpen en steden gelegen in het huidige Israël. In historisch Palestina, dat is Israël, Gaza en de Westelijke Jordaanoever leven zo’n 5,4 miljoen joden en 5,2 miljoen Palestijnen.
Grootgrondbezitters verkopen aan Joodse kolonisten
In het tweede deel van het boek vertelt Catherine ons hoe de 19de eeuwse Ottomaanse stedelijke burgerij Palestijnse boeren uitkocht of zich gewoon grond toeëigende. Op het einde van de 19de eeuw bezaten 250 families van grootgrondbezitters meer grond dan alle andere boeren samen! Ook toen al woonden de landeigenaars vaak niet in Palestina, maar in Beiroet, Damascus of Istambul. Meestal waren zij degenen die grond verkochten aan Joodse kolonisten. Voor de Arabische boer ging het aanvankelijk slechts om de overdracht van land van de ene grootgrondbezitter naar een andere. Het boek vermeldt dat de Joodse kolonisten zich vaak brutaal gedroegen tegenover de Arabieren. Daarover bestaat geen twijfel, ook al omdat de eerste kolonisten doorgaans behoorden tot de radicale racistische zionistische minderheid. Maar zelfs Catherine geeft toe dat de joodse kolonisatie aanvankelijk de Palestijnen niet verontrustte omdat het een randverschijnsel bleef.
Dat de hebzucht van de Arabische grootgrondbezitters steeds weer in de kaart speelde van de tragedie van de Palestijnen, krijgt Catherine niet uit zijn pen. Hij schrijft burgerlijke geschiedenis, een opeenvolging van leiders die de wil van “volkeren” uitvoeren. De materiële condities en de interne tegenstellingen binnen de betrokken maatschappijen en bevolkingsgroepen worden helaas hooguit zijdelings aangeraakt. Hij spreekt over “de Britten, de joden en de Palestijnen”, alsof de condities van de Palestijnse boer en de joodse arbeider vergelijkbaar zijn met die van de Arabische grootgrondbezitter en de joodse kapitalist. In diens woord vooraf doet de uitgever er nog een flinke schep bovenop. Het conflict “tussen Israëli’s en Palestijnen” herleidt hij tot “een bezetter, die structureel geweld gebruikt, tegenover een volk dat gekoloniseerd wordt.”
Catherine citeert nochtans uit The Palestinanian Exodus from Galilee, 1948 van Nafez Nazzal over de verovering van het dorp Beisan nabij de Jordaan. Hij laat daar een voormalig bewoner aan het woord die vertelt dat de Palestijnse dorpelingen erop hoopten dat de Arabische troepen de Jordaan zouden oversteken “om ons te helpen”. Maar dat deden ze niet. De rijkere burgers hadden het dorp al lang verlaten, niet zonder geld te geven aan de minderbedeelden die achterbleven om wapens te kopen en door de Israëlische troepen brutaal onder de voet werden gelopen. De cijfers bij de hand, haalt Catherine de mythe onderuit dat in 1948 een joodse minderheid een Arabische overmacht zou overwonnen hebben. Hij laat helaas na de fundamentele reden voor die terughoudendheid van de Arabische elites toe te lichten. Hun economische belangen gingen immers steeds voor op die van de Palestijnse bevolking.
De rol van de “industriële” jodenvernietiging
De cynische brutaliteiten van de zionistische machthebbers, de racistische nationaliteitswetten en landwetten, de berekende genocides aangericht door de Israëlische troepen, worden door Catherine op een begrijpelijke wijze uit de doeken gedaan. De Israëlische elite tracht die brutaliteiten doorgaans goed te praten met verwijzingen naar de “shoah”, de holocaust. Catherine wil die drogreden onderuit halen. Om één of andere reden denkt hij daarvoor echter de rol van de holocaust bij de stichting van de staat Israël te moeten minimaliseren. Hier slaat hij de bal totaal mis. “De eerste joodse kolonie werd gesticht in 1878, Hitler werd pas geboren in 1889.Toen de eerste zionisten in 1896 de grondslag legden voor het latere Israël, moest hij zijn plechtige communie nog doen”, schertst hij. Met dergelijke formeel logische “bewijzen”, ondermijnt hij enkel zijn geloofwaardigheid.
De moorddadige jodenprogroms in Rusland en vooral Oost-Europa op het einde van de 19de eeuw vormden de aanleiding voor de Oostenrijkse journalist Thomas Herzl om diens zionistische visie over een jodenstaat te boek stellen. Massale aanhang kreeg het zionisme echter pas na de jodenvernietiging op moderne, industriële schaal onder de nazi’s. Dat werd nog versterkt doordat de imperialistische machten na WOII weigerden de joodse bootvluchtelingen op te vangen en via de VN opteerden voor een opdeling van Palestina. Toch had de nieuwe staat Israël, zelfs na 1948, nog alle moeite om de 418 dorpen waaruit de Palestijnen waren verdreven te bevolken met joodse migranten. Volgens Catherine zelf verkozen de meeste Europese joden, ook de vluchtelingen uit nazi-Duitsland, andere bestemmingen dan het Beloofde Land. Uiteindelijk moesten de zionisten beroep doen op oosterse joden of Mizrahim. Catherine citeert trouwens een Iraanse jood die zich de vraag stelt: “beschouwen ze ons als immigranten of als krijgsgevangenen.” Kortom, het koste de zionisten heel wat moeite vooraleer ze hun project verkocht kregen aan de joodse bevolking.
Catherine raakt het bestaan van de kibboets, het ziekenfonds Kupat Holim en een eigen onderwijsnet aan, maar gaat voorbij aan de essentie ervan. Om het zionisme verkocht te krijgen was Israël verplicht een eigen versie van de welvaartsstaat en “democratische” structuren uit te bouwen, weliswaar hoofdzakelijk voorbehouden voor joden. De zionistische elite misbruikte de levensstandaard van de massa’s in de omringende Arabische landen en de bijhorende dictaturen, ondanks soms aanzienlijke bodemrijkdommen, om de joodse bevolking aan de staat Israël vast te klinken. Catherine haalt aan dat in de jaren ’70 slechts een kleine minderheid van de joden gewonnen was voor een gemeenschappelijke staat op basis van gelijkheid met de Palestijnen. De Palestijnse Nationale Raad besloot daarom in ’74 al te ijveren voor een tweestatenoplossing. Zelfs Hamas verklaarde zich bij monde van Sjeik Yassin in 2004 voorstander van een honderdjarige budna (bestand) op voorwaarde dat de Palestijnen een eigen staat zouden krijgen op het grondgebied van de Westelijke Jordaanoever en Gaza met Jeruzalem als hoofdstad.
Tweestatenoplossing onmogelijk?
Op kapitalistische basis is zo’n bestand of een tweestatenoplossing onmogelijk. De Arabische regimes in de buurlanden lopen er niet echt warm voor en de Israëlische heersende klasse zou het nooit toestaan. Catherine haalt daar een reeks argumenten voor aan. Helaas doet zijn gebrek aan klassenbenadering hem ook hier de mist ingaan. “Rekening houdend met deze structurele feiten, is de enige realistische optie dan ook één staat, maar dan wel een staat die aan beide bevolkingsgroepen dezelfde rechten garandeert”, schrijft hij. En verder: “Laat de geschiedenis voor wat ze is, je kunt alleen aan de toekomst werken en de Israëlische koloniale dominantie ongedaan maken door aan iedereen dezelfde rechten te geven”. Enkele bladzijden eerder schreef hij ook al dat de Palestijnse kwestie op basis van de Conventies van Genève, van het internationaal recht en van de VN-resoluties gemakkelijk opgelost kan worden.
In tegenstelling tot wat Catherine lijkt te veronderstellen, wordt geschiedenis echter niet gemaakt door structurele feiten, conventies, noch door VN-resoluties, maar door sociale formaties. De Palestijnse Nationale Raad en Hamas hebben tenminste begrepen dat ze ergens rekening moeten houden met het bewustzijn van de massa’s, ook de joodse massa’s. Die hebben behoefte aan veiligheid en zijn na de talloze oorlogen en de voortdurende wederzijdse represailles overtuigd dat dit enkel kan mits ze beschikken over een eigen staat. Wie daar geen rekening mee houdt, zal het front tussen joodse arbeiders en de zionistische staat nooit breken. Dat front is nochtans aangetast door de golf van liberaliseringen en privatiseringen sinds de jaren ‘90. De kloof tussen arm en rijk in Israël is fors toegenomen, ook onder de joodse bevolking. De autoriteit van de traditionele partijen is daardoor totaal ondermijnd. De crisis heeft die kloof alleen maar verdiept. Enkel het veiligheidsthema houdt Israëlische regeringen nog overeind.
De Palestijnse Autoriteit is echter zeer slechts geplaatst. Ze is te afhankelijk van de Arabische regimes en Europese subsidies. Ze verkoopt de Palestijnse bevolking en is door en door corrupt. Ze beschikt niet over de minste autoriteit onder de Palestijnen, wordt beschouwd als collaborateur met de bezetting en wordt mee verantwoordelijk geacht voor de heersende armoede. De reactionaire ideologie van Hamas stelt evenmin gerust. Enkel de Palestijnse massa’s van arbeiders en boeren kunnen het front van joodse arbeiders en zionistische staat uiteen spelen. Het is geen toeval dat de spontane volksbeweging tijdens de eerste intifadah in ‘87 de Israëlische staat naar de onderhandelingstafel dwong. Dat was mede door de verschuiving van de publieke opinie in Israël zelf. Catherine verwijst trouwens naar het Palestijns National Initiatief dat noch in het gepalaver van de Palestijnse Autoriteit, noch in de Qassams van Hamas gelooft.
In Israël wijzen peilingen erop dat ondanks de patriottische propaganda, een belangrijk deel van de Joodse bevolking gewonnen is voor een onafhankelijke Palestijnse staat. In mei van dit jaar sprak 58% van de Israëlische Joden zich uit voor een tweestatenoplossing. In juni dit jaar was 61% voor de oprichting van een Palestijnse “staat”, maar dan wel één zonder leger. Dat laatste is natuurlijk onaanvaardbaar, de Palestijnen moeten het recht hebben zich te verdedigen, ook gewapenderhand, maar het bevestigt nog maar eens het belang van veiligheid voor de Israëlische publieke opinie. Waterleidingen, betaalbare woningen, werk, hospitalen en scholen zowel in de Palestijnse dorpen en steden in Israël als in de bezette gebieden zijn het enige middel om Palestijnse milities tot inkeer te brengen. De zionistische staat en de Israëlische burgerij zullen daar nooit bereid toe zijn, nochtans is dit met de heronderhandeling van de grenzen en een voorziening voor de terugkeer van de vluchtelingen, de enige manier om veiligheid te garanderen. Enkel een socialistisch Israël, naast een socialistisch Palestina, waarin de gemeenschap alle beschikbare middelen daartoe kan mobiliseren, kan die garanties bieden.
Gaza, Geschiedenis van de Palestijnse tragedie is een interessant werkje. We krijgen er een getrouwe opsomming van feiten, gemakkelijk op te sporen via de eenvoudige inhoudstafel. We leren er de betekenis van de kibboets, van Histadruth, maar ook van de keffiyah en de Nakba. Het licht het ontstaan toe van de diverse Palestijnse politieke organisaties, van Fatah, over het Volksfront tot Hamas. In die zin is het boekje absoluut een aanrader. Lezers die niet of onvoldoende vertrouwd zijn met de problematiek, voor wie een klassenbenadering in het algemeen onbekend is, dreigen echter achter te blijven met de idee dat het conflict in de regio zich laat herleiden tot een reactionaire bezettingsmacht en een onderdrukt volk. Daarbij wordt net de sleutel tot een oplossing van het conflict uit het oog verloren, namelijk dat er zoiets bestaat als een joodse arbeidersklasse die tegengestelde belangen heeft aan die van de joodse kapitalistische elite. Bovendien wordt de massa van de Palestijnen op die manier vastgeklonken aan de corrupte en reactionaire Arabische leiders die hen telkens weer in de steek hebben gelaten. Er is niets waarvoor zowel de Israëlische als de Arabische elites meer bevreesd zijn dan voor een gemeenschappelijke strijd van joodse en Arabische arbeiders en boeren.
Gaza, Geschiedenis van de Palestijnse tragedie, Lucas Catherine en Charles Ducal, EPO, 2009. Fiche op de site van EPO
Recensie door Eric Byl