Links in Zuid-Azië – het einde van een tijdperk

De afgelopen maanden kreeg de linkerzijde in Azië een aantal forse klappen. In India werd de Communistische Partij van de kaart geveegd bij de verkiezingen. In Nepal kwam het tot een regeringscrisis en moest de maoïstische premier aftreden. In Sri Lanka capituleerde een deel van links voor het Singalees chauvinisme. In Pakistan slaagt de PPP er niet in om stabiliteit te brengen. Waar is het fout gelopen met de Zuidoost-Aziatische linkerzijde?

Na de val van de Berlijnse Muur leek het alsof Zuidoost-Azië wat achterop liep met nog een relatief sterke invloed van diverse stalinistische opvattingen en formaties. Diverse landen in de regio zien zichzelf nog steeds als socialistische landen. Zowel India als Sri Lanka noemen zichzelf officieel “socialistische republieken”. Een poging om de verwijzing naar socialisme uit de Indische grondwet te halen, werd niet aanvaard door een meerderheid van het politieke establishment. In dit dossier willen we een aantal algemene lessen trekken uit de zwaktes en sterktes van de Aziatische linkerzijde. Uiteraard zijn we hierbij verre van volledig en verdienen diverse punten die aangehaald worden een verdere gedetailleerde analyse.

Anti-koloniaal verzet en de beperkingen van het stalinisme

De reden waarom links ooit zo sterk was in dit deel van de wereld heeft alles te maken met enorme bewegingen en een heldhaftig optreden van tal van linkse militanten en arbeiders in diverse landen. Vanaf de periode van de Tweede Wereldoorlog kwam het reeds bestaande verzet tegen de kolonisatie steeds sterker op de voorgrond te staan. Tijdens de oorlog kende Azië haar eigen versie van de Wereldoorlog met een oprukkend Japans leger dat een groot deel van de regio bezet hield. Het verdwijnen van de Japanners na de oorlog bood even ruimte voor anti-koloniale bewegingen die hun campagnes konden opvoeren in het tijdelijke machtsvacuüm.

Deze nieuwe situatie sloeg een aantal linkse partijen met verstomming. De afgelopen jaren waren er diverse sterke communistische partijen ontwikkeld in zowat alle landen van de regio. De Chinese communisten hadden al een kans aan zich laten voorbijgaan in de revolutie van 1925-27 maar kregen desondanks nieuwe mogelijkheden na Wereldoorlog 2. Ondanks tegenkantingen vanuit Moskou kwam het daadwerkelijk tot een machtsovername door de troepen van Mao. In India, Maleisië, Vietnam, Birma,… kwam het niet zo ver ondanks mogelijkheden daartoe.

De communistische partijen waren niet voorbereid op de taak waarvoor ze stonden na de Wereldoorlog. Ze bleven vasthangen in de stalinistische tweestadiatheorie die ervan uitging dat er eerst een burgerlijk-democratische revolutie moest plaatsvinden, vooraleer er sprake kon zijn van de ontwikkeling van een socialistisch alternatief. Bovendien had het stalinisme een grote invloed op de communistische partijen en wou Stalin louter en alleen zijn eigen positie veilig stellen op basis van een akkoord met het imperialisme waarbij de wereld werd opgedeeld in invloedssferen.

Landen die buiten de afspraken met betrekking tot de invloedssfeer wilden treden, werden daar niet bepaald toe aangemoedigd vanuit Moskou. Het potentieel in Azië was nochtans groot, het Chinese voorbeeld was slechts één voorbeeld van dat potentieel. In Maleisië (en Singapore) had de communistische partij het potentieel om de macht te grijpen, maar besloot de partij zich terug te trekken in aanvankelijk een “democratisch front” en nadien een plattelandsguerilla die steeds meer geïsoleerd raakte.

In Vietnam gebruikten de stalinisten hun versterkte positie na de Tweede Wereldoorlog om eerst en vooral af te rekenen met de eveneens sterke trotskistische beweging in dat land. Honderden trotskisten werden daarbij geëxecuteerd, vreemd genoeg zelfs zonder veel tegenkanting van een deel van de Europese trotskisten die in Mao of Ho Chi Minh nieuwe revolutionair marxistische leiders zagen. Ho Chi Minh en de stalinisten in Indochina hadden de mogelijkheid om in het proces van revolutionaire opstand aan het einde van de wereldoorlog de macht te grijpen. Ho Chi Minh verkoos evenwel om toe te geven aan de Russische druk om een akkoord tussen de Sovjetunie, het Brits en het Frans imperialisme te aanvaarden en nog een periode van vijf tot tien jaar Franse kolonisatie te aanvaarden. Om dat af te dwingen ging de Vietminh zelfs over tot de arrestatie van arbeiders die in strijd gingen voor socialistische verandering.

De beperkingen van het anti-koloniaal verzet van de “communistische” partijen bleek uit het feit dat het potentieel om een einde te maken aan de kolonisatie niet werd benut en de communisten alles in het werk stelden om de terugkeer van de vroegere koloniale heersers mogelijk te maken.

Dat lukte niet overal. In India bijvoorbeeld stond de onafhankelijkheidsbeweging te sterk en zagen de Britten meer voordeel in het opdelen van het Indische subcontinent in twee concurrerende staten (ingedeeld op basis van religie): India en Pakistan. Dat gebeurde in 1947. In Pakistan kwam een erg zwakke heersende klasse aan de macht op basis van de vroegere islamitische feodale heersers. Om een opkomst van Sovjetgezinde formaties te vermijden, kwam het al snel tot een militair bewind in dat land. In India kwam de Congress partij aan de macht onder druk van een enorme beweging onder de arbeiders en armen die verandering wilden. Congress moest steeds rekening houden met die druk van onderuit en nam regelmatig een linksere retoriek aan.

Verschillende communistische partijen maakten na de Wereldoorlog een terugkeer van de oude koloniale heersers mogelijk. De Fransen en Britten kwamen er echter niet zomaar mee weg om de oude posities terug in te nemen. Het verzet tegen het kolonialisme bleef bestaan en werd groter. De communistische partijen zagen zich genoodzaakt om er deel aan te nemen en speelden al snel een leidinggevende rol in verschillende landen. In Vietnam bijvoorbeeld slaagde de Vietcong er in om het Amerikaans imperialisme na jarenlange strijd een historische nederlaag te bezorgen in 1975.

Failliet van de tweestadiatheorie

De diverse marionettenregimes in de regio kregen na de onafhankelijkheid niet zomaar vrij spel. De nationale burgerij was vaak erg zwak en de druk van massabewegingen beperkte de marge. In Indonesië bijvoorbeeld greep de onafhankelijkheidsbeweging met de steun van de communistische partij de macht waarbij de burgerlijke democraat Sukarno de touwtjes in handen kreeg. De PKI (Communistische partij van Indonesië) bleef dat regime lange tijd steunen en groeide uit tot de derde grootste communistische partij ter wereld (na de Russische en Chinese partijen) met 3,5 miljoen leden. De internationale burgerij ging er al van uit dat Indonesië in handen van de PKI zou vallen, maar in de plaats van de arbeiders en armen onafhankelijk te organiseren in een strijd voor een socialistisch alternatief bleef de PKI vasthouden aan de stalinistische tweestadiatheorie waarbij het de sleutel tot de situatie in handen liet van de zwakke nationale burgerij. Die maakte er handig gebruik van om een einde te maken aan de invloed van de PKI. Dat gebeurde met een bloedig optreden waarbij honderdduizenden doden vielen, de grootste slachtpartij van communisten uit de geschiedenis. De stalinistische tweestadiatheorie kende haar hoogtepunt met een bloedige contrarevolutie die geen stadia kende.

De les van het Indonesische bloedbad volstaat blijkbaar niet om het failliet van de tweestadiatheorie ook duidelijk te maken in bepaalde communistische kringen in Azië vandaag. De Nepalese maoïstische guerrilla bijvoorbeeld kwam na een massale beweging tegen het regime in de mogelijkheid om zelf de macht te grijpen, maar besloot een coalitieregering te vormen om zelf mee het kapitalisme te besturen. De oppositiepartijen (waarbij de belangrijkste burgerlijke oppositiepartij in Nepal zich eveneens “communistisch” noemt) gebruikten deze positie van de maoïsten om hun tijd af te wachten tot na het verdwijnen van de massabeweging om uiteindelijk de maoïsten tot verdere toegevingen te dwingen. De maoïsten namen ontslag uit de regering en bevinden zich momenteel in een onduidelijke positie.

In India ging de CPI nog verder en steunden de communisten een tijdlang de regering onder leiding van de Congress-partij van Singh en de Gandhis. Het neoliberale beleid van die regering vormde geen breekpunt. Er werd pas met de regering gebroken toen er een nucleair akkoord met de VS werd gesloten. In die deelstaten waar de CPI reeds lange tijd aan de macht was en jarenlang een progressief beleid had moeten voeren onder druk van onderuit, kwam het de afgelopen jaren steeds meer tot een neoliberale versie van “communistisch” beleid. Dat heeft geleid tot een ernstige afstraffing voor de communisten bij de recente Indische verkiezingen. De basis voor dit falen is de foutieve tweestadiatheorie waarbij ervan wordt uitgegaan dat socialisme niet op de agenda zou staan zolang er geen nationaal-democratische ontwikkeling op kapitalistische basis is. Het wegvallen van het Oostblok en het ideologische offensief van de burgerij op wereldvlak hebben bovendien ook in dit deel van de wereld een invloed gehad op het bewustzijn van bredere lagen van de arbeidersbeweging en zeker op de leiding van (al dan niet voormalige) arbeiderspartijen.

Falen van het links-populisme

Een voorbeeld van een belangrijke revolutionaire beweging na de onafhankelijkheid is die van Pakistan 1968. In Europa kenden we mei 1968, maar in datzelfde jaar waren er ook revolutionaire bewegingen in andere continenten. De Pakistaanse beweging van 1968 is ongetwijfeld één van de belangrijkste. Na jarenlang militair bewind kwam het tot een massale opstand die de links-populistische Pakistani Peoples Party (PPP) van Zulfikar Ali Bhutto amper een jaar na haar oprichting naar de macht torpedeerde.

In zekere zin was de opkomst van een dergelijke links-populistische kracht een breuk met de oude linkerzijde. Het Chinese regime steunde de militaire dictatuur van Ayub Khan en de belangrijkste Pakistaanse oppositiepartij (National Awami Party), met een sterke maoïstische invloed, schikte zich daarnaar. Dat opende ruimte voor nieuwe figuren en partijen. Bhutto kwam uit het regime, hij was minister onder de militaire dictator tot in 1966. De PPP ontstond niet als links-populistische partij, maar als een beperkte kleinburgerlijke formatie die echter snel naar links evolueerde onder druk van de massabeweging die plaats vond. Met slogans als “voedsel, kledij en huisvesting” werd een radicaal profiel gebracht en Bhutto moest zelfs verklaren dat hij voorstander was van een democratisch socialisme. Bij gebrek aan een revolutionaire partij, kon de PPP het vacuüm vullen en verwierf de partij in 1970 de macht waarbij de partij gedwongen werd om verregaande hervormingen door te voeren (onder meer met de nationalisatie van de volledige banksector, gratis onderwijs en gezondheidszorg,…). Niet alle sleutelsectoren werden genationaliseerd en het regime liet de macht van het kapitaal deels ongemoeid, alleszins voldoende om de patroons toe te laten de eigen positie opnieuw te versterken om een vernieuwd offensief tegen de arbeidersklasse in te zetten.

Bhutto beging een cruciale fout in Oost-Pakistan, het huidige Bangladesh dat toen nog deel uitmaakte van Pakistan. In plaats van zich te baseren op de radicalisering die er verder ontwikkelde, gooide hij het op een akkoord met de Pakistaanse legerleiding om met repressie de Pakistaanse eenheid te bewaren. Dat mislukte en Bangladesh werd onafhankelijk. Eenzelfde foutieve houding volgde nadien in de provincie Balochistan waar eveneens een beweging voor meer autonomie bloedig werd neergedrukt. Hiermee groef Bhutto zijn eigen graf. De legerleiding maakte gebruik van de akkoorden met Bhutto om de eigen positie te versterken en een nieuwe machtsovername voor te bereiden. Het was uiteindelijk generaal Zia al-Haq, voorheen door Bhutto aangesteld om het bloedbad in Balochistan te organiseren, die eind jaren 1970 de macht greep en Bhutto liet ombrengen. Het falen van de linkse populisten leidde tot een conservatieve ijzeren dictatuur in de jaren 1980 waarbij elementen van religieus fundamentalisme werden gestimuleerd en ontwikkeld. Dat gebeurde overigens ook met internationale steun vanuit onder meer de VS die in het islamfundamentalisme een bondgenoot zag tegen de Russische troepen in Afghanistan.

Het links-populisme van Bhutto heeft in essentie gefaald omdat het niet tot een fundamentele breuk met het kapitalisme kwam. De linkse retoriek werd niet gecombineerd met een echt links beleid, waardoor de weg werd voorbereid voor een hard rechts regime. De gevolgen hiervan zijn tot op vandaag merkbaar in Pakistan waar het failliet van de oude linkerzijde en de repressie tegen de arbeidersbeweging in de jaren 1980 heeft geleid tot een verzwakking van de vakbonden en politieke linkerzijde. Dat opent mogelijkheden voor reactionaire krachten, meer nationale en etnische verdeeldheid en politieke onstabiliteit.

Nationale kwestie

Een belangrijke les uit het falen van de PPP in de jaren 1970 is de totaal verkeerde inschatting van de nationale kwestie. Dit lag ook aan de basis voor het falen van de Maleisische communistische partij en het heeft gezorgd voor de zwakte van de Sri Lankese linkerzijde vandaag. Daar heeft een deel van de oude linkerzijde het singalees chauvinisme van de regering gesteund. Sri Lanka kent een lange traditie van linkse partijen, maar de oorlog tegen de Tamils heeft de werking van oprecht linkse groepen moeilijk gemaakt.

Het CWI neemt in Azië een unieke positie in met haar standpunt inzake de nationale kwestie. Wij verdedigen het recht op zelfbeschikking van alle minderheden, met inbegrip van het recht op onafhankelijkheid indien een meerderheid van de bevolking dat wenst. In Sri Lanka verdedigen we het recht van de Tamil bevolking op meer autonomie en het beleven van de eigen culturele tradities, taalgebruik,… Onze Sri Lankese organisatie is actief onder alle bevolkingsgroepen en verdedigt het idee van arbeiderseenheid om nationale rechten af te dwingen door deze te verbinden aan een programma voor socialistische verandering. We weten dat de rechten van nationale minderheden niet zomaar zullen worden toegekend op basis van akkoorden tussen verschillende regionale machten of op basis van inmenging van andere landen (zoals het geval was met de Indische troepen in Sri Lanka eind jaren 1980). De nationale kwestie zal op kapitalistische basis niet opgelost raken en steeds opnieuw leiden tot conflicten. Het Sri Lankese voorbeeld en de bloedige oorlog tegen de Tamils eerder dit jaar maakt dat jammer genoeg duidelijk.

Ook in andere landen waar het CWI actief is in de regio wordt een gevoelige benadering van de nationale kwestie gehanteerd. In het door Pakistan bezette deel van Kasjmir bijvoorbeeld is er een aparte afdeling van het CWI die wel nauw samenwerkt met de Pakistaanse afdeling, maar toch een eigen nationale afdeling vormt. Onze kameraden verdedigen er de eis van een onafhankelijk socialistisch Kasjmir.

Lessen van de linkse bewegingen in Zuid-Azië

Er vallen heel wat negatieve lessen te trekken uit het falen van de linkerzijde in Zuid-Azië. In zekere zin wordt daar nu pas, 20 jaar na de val van de Muur, volledig afgerekend met het stalinisme. Het failliet van de tweestadiatheorie wordt opnieuw aangetoond in Nepal en India. Het verdwijnen van een groot machtsblok dat zichzelf “socialistisch” noemde, beperkt de mogelijkheden voor links-populistische krachten. De val van het stalinisme heeft geleid tot een grotere verwarring in het bewustzijn van bredere lagen over de mogelijkheden om tot een socialistisch alternatief te komen.

Maar de geschiedenis van de arbeidersbeweging in Zuid-Azië leert ons ook iets anders: de enorme dynamiek en de snelheid waarmee bewegingen kunnen ontwikkelen. In het verzet tegen de koloniale onderdrukking groeiden communistische partijen bijzonder snel uit tot machtige formaties die over een massale aanhang beschikten en de mogelijkheid kregen om een einde te maken aan de oude kapitalistische regimes. Het blijft belangrijk om politieke formaties uit te bouwen, een beweging op zich volstaat niet en zal bij gebrek aan een georganiseerde leiding makkelijker kunnen worden neergeslagen (denk maar aan het bloedbad op Tienanmen in 1989).

Om een revolutionaire beweging tot een goed einde te brengen, zullen heroïsche opofferingen op zich niet volstaan. Er waren tal van voorbeelden hiervan in de Aziatische linkerzijde. Zonder daar afbreuk aan te willen doen, moeten we echter ook wijzen op het ontbreken van een duidelijk programma en een tactiek om tot socialistische verandering te komen. De cruciale kracht die verandering kan teweegbrengen is de arbeidersklasse. De omvangrijke Aziatische arbeidersklasse kan vandaag opnieuw een voortrekkersrol spelen indien het gewapend wordt met een socialistisch programma dat democratische eisen koppelt aan een gevoelige benadering van de nationale kwestie en de nood aan een fundamentele breuk met het kapitalisme op basis van een onafhankelijke positie van de arbeidersklasse. Er is nood aan sterke revolutionaire marxistische krachten die met een dergelijk programma de basis kunnen leggen voor een socialistisch Azië.

Geert Cool

Geef een reactie

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel