Verkiezingen 2009. Roep naar stabiliteit – angst voor sociaal bloedbad
Deze tekst heeft als doel inzicht te krijgen in de onderliggende processen die hebben geleid tot de verkiezingsuitslag van 7 juni. Er is in deze evaluatietekst geen ruimte om in te gaan op de economische ontwikkelingen. Maar het is duidelijk dat het de economische crisis is die aan de basis lag van de verkiezingsuitslag. Een crisis in de economie ontwikkelt zich in verschillende etappes en ook de reactie in het bewustzijn doorloopt verschillende fasen. De crisis heeft bovendien verschillende effecten op verschillende lagen van de bevolking. Dat leidt ook tot verschillende reacties.
Verschillende processen doorkruisen elkaar
De economische crisis blijft voorlopig doorrazen, hoewel een aantal meer optimistische commentatoren nu voorzichtig het idee naar voor schuiven dat de “bodem” na de zomer zou worden bereikt. Ze voegen er echter meestal meteen ook aan toe dat ook dan geen snelle verbetering van de arbeidsmarkt moet verwacht worden, en dat de werkloosheid verder zal blijven toenemen. De Nationale Bank meent dat er tussen eind 2008 en eind 2010 140.000 jobs zullen sneuvelen. Samen met een verwachte aangroei van de beroepsbevolking van 60.000 worden dat dus 200.000 werklozen meer. Het VBO acht dit scenario reëel, alleen al omdat geen snelle toename van het investeringsniveau wordt verwacht. Verder denkt geen enkel van de optimistische economen dat een snelle herlancering van de economie mogelijk is. Wel hoopt men op het verdwijnen van de negatieve cijfers.
Iedere maand opnieuw zien we een record aantal faillissementen. Veel kleine zelfstandigen, maar ook tal van KMO’s die voornamelijk toeleveren als onderaannemers aan multinationals en andere grote bedrijven, worden hard geraakt door de crisis. Het aantal jobverliezen blijft oplopen en de angst voor rampscenario’s in bedrijven zoals Opel Antwerpen zit diep. Zeker wanneer men beseft welke gevolgen dergelijke sluitingen teweeg kunnen brengen. In de regio Temse wordt de sluiting van de Boelwerf in 1994 tot vandaag gevoeld. De nationale vakbondsleidingen nemen echter geen enkel initiatief. Zij hebben geen strategie om te voorkomen wat de meeste werkenden vandaag verwachten: massa-ontslagen, stijging van de werkloosheid en groeiende armoede. Met ander woorden: een collectieve verarming van de bevolking met bovendien een besparende regering die nog meer noodzakelijke diensten en tegemoetkomingen wil schrappen.
In de burgerlijke pers spreekt men al maanden over de impasse waarin de Europese sociaaldemocratische partijen zich bevinden. Volgens mechanisch denkende journalisten zouden zij nochtans moeten “profiteren van de crisis”. Sommigen beschrijven het zelfs als het failliet van de ideeën van Marx. Marxisten hebben echter een iets meer ontwikkelde visie en hebben uit de geschiedenis geleerd dat crisissen ook een verlammend effect kunnen hebben op de arbeidersklasse. De klasse zet zich vaak pas opnieuw massaal in beweging wanneer de eerste tekenen van economische opgang eraan komen. Vandaag is “verlamming” misschien iets te sterk uitgedrukt, maar er zijn elementen van passiviteit. Dit wordt bovendien nog versterkt door de vakbondsleiding die de demotivatie bewust organiseert en geen alternatieven naar voren schuift.
De klappen die de sociaal-democratie in verschillende Europese landen kreeg hebben hier op zich echter weinig mee te maken. De nederlaag is het grootst daar waar de verburgerlijkte sociaaldemocratische partijen de architecten waren van een aantal van de zwaarste aanvallen op de arbeidersbeweging. Sinds het begin van de periode van economische depressie in 1974 hebben deze partijen het kapitalisme mee beheerd in tijden van gestage achteruitgang van de levensstandaard. Een aantal verworvenheden van de arbeidersklasse werden door hen meer en meer uitgehold en finaal afgebouwd. Labour in Groot-Brittannië, de SPD in Duitsland en de PvdA in Nederland worden, net als de sp.a in Vlaanderen, duidelijk afgestraft voor hun beleid. Het zijn nauwelijks nog schimmen van de arbeiderspartijen die ze ooit waren. Een aantal sociaaldemocratische partijen ontsnapt echter aan een dergelijke zware afstraffing. Dit is het bijvoorbeeld het geval voor de PSOE in Spanje en de PS in Wallonië.
In een aantal landen drukt de crisis zich uit in een sterke proteststem, meestal voor rechts-populistische formaties. Vaak zijn deze formaties in meerdere of mindere mate uitgesproken eurosceptisch. Voorbeelden hiervan vormen de opgang van Wilders’ PVV in Nederland en de UK Independence Party in Groot-Brittannië. Beide formaties haalden een hoger stemmenpercentage dan de sociaaldemocratie. Ze spelen in op het brede ongenoegen en scepticisme dat bestaat tegenover de EU.
De opgang van populistische formaties is op zich geen nieuw fenomeen. Reeds midden de jaren ’80 was er de opkomst van zich van het populisme bedienende partijen, vaak met een neofascistische karakter. Ze teren op het groeiende sociale ongenoegen over de algemene daling van de levensstandaard en ondermijning van de loon- en arbeidsvoorwaarden, die ook in een periode van economische groei, alsmaar verder wordt doorgedreven.
Vandaag is het palet van populistische partijen gevarieerder dan twintig jaar geleden. Maar het zijn allemaal kleinburgerlijke formaties die teren op het vacuüm dat is ontstaan door het verdwijnen van de arbeiderspartijen als bewuste arbeiderspartijen. Het gebrek aan collectieve strijd die het klassenbewustzijn bevordert en een reële weg vooruit kan aanduiden, leidt tot de zoektocht naar individuele oplossingen. Het verdwijnen van de klassentegenstellingen van het politieke toneel zorgen er daarbij voor dat de meest verscheidene elementen van verdeling belangrijker lijken voor een groot aantal kiezers.
In een aantal landen kregen extreem-rechtse en neo-fascistische partijen met stemmenverlies af te rekenen. In Vlaanderen was dit duidelijk het geval. Maar ook het FN in Frankrijk is nog slechts een schijn van wat het ooit op haar hoogtepunt betekende. Het Vlaams Belang verloor omdat er “meer gematigde” populisten in hun vijver begonnen te vissen. Aan partijen als Lijst Dedecker (LDD) hangt geen smet van fascisme of van een “onfatsoenlijk” soort racisme. Bovendien maken ze op het eerste gezicht meer kans om aan de macht te mogen deelnemen. Het Vlaams Belang raakt om deze redenen ook een deel van haar Vlaams-nationalistische stemmen kwijt aan de N-VA.
Het is evenwel onwaarschijnlijk dat het Vlaams Belang vanaf vandaag enkel nog verder zal afkalven. Het heeft van de drie rechtse kleinburgerlijke partijen de sterkste structuren, het grootste kader en de beste inplanting. Partijen als LDD, zeker wanneer ze afhangen van één charismatische leider, kunnen even snel weer verdwijnen als ze zijn opgekomen. De Lijst Pim Fortuyn in Nederland is hiervan een illustratie. De onderliggende redenen voor hun opkomst leiden er echter wel toe dat gelijkaardige fenomenen zich telkens opnieuw kunnen voordoen. Vlaams-nationalistische partijen zoals de N-VA werden in het verleden vaak op efficiënte wijze uit de weg geruimd door hen mee te laten besturen. Door het sluiten van compromissen verbranden ze zichzelf voor hun achterban.
Een andere belangrijke tendens in de Europese verkiezingen was de overwinning van de centrumrechtse en rechtse conservatieve partijen. Zij worden in een aantal landen opnieuw de grootste formaties. Dat is onder meer het geval voor de Tories in Groot-Brittannië, de CDU/CSU in Duitsland, de UMP in Frankrijk, de PP in Spanje, Berlusconi in Italië en de CD&V in Vlaanderen. De onzekerheid die wordt gecreëerd door de economische crisis leidt enerzijds tot polarisatie en versplintering. Bij andere lagen – waaronder ook delen van de arbeidersklasse – leidt het anderzijds tot een verlangen naar stabiliteit. Er is een heimwee naar oude recepten en politici die “vertrouwen uitstralen”. Er is schrik voor “avonturen” in een periode dat het economisch moeilijk gaat. Dat is een voorbijgaande fase, want ook deze partijen hebben geen antwoord op de crisis. Hoogstens willen ze meer begeleiding bieden bij de sociale afbraak. De ernst van de crisis maakt dat de middelen voor zo’n “begeleiding” evenwel erg beperkt zijn. Als dit ook voor bredere massa’s duidelijk begint te worden, zal het politieke centrum opnieuw leeg lopen.
De tendens naar zekerheid heeft ongetwijfeld ook de linkse formaties en lijsten in de verschillende Europese landen parten gespeeld. In Duitsland en Nederland scoorden Die Linke en de SP minder dan verwacht. De SP wordt in stemmen zelfs voorbijgestoken door het meer “gematigd linkse” Groen-Links. Ook in Frankrijk komt het niet tot de verwachte doorbraak voor de Nouveau Parti Anticapialiste (NPA) van Olivier Besancenot. Ze heeft geen verkozene en haalt minder stemmen dan het Front de Gauche rond de Parti Communiste (PCF). In Italië kwam met de laatste nationale verkiezingen al een einde aan de sinds WO2 constante aanwezigheid van radicaal links in het parlement. Dat wordt nu doorgetrokken naar het Europees parlement. Naast objectieve elementen speelden ook subjectieve factoren mee in de zwakke resultaten van radicaal-links, maar we zullen daar niet verder op ingaan.
Ierland is zwaar getroffen door de snelle ontwikkeling van een diepe economische crisis na een lange periode van grote groei. De verkiezing van Joe Higgins, het boegbeeld van de Socialist Party, toont er aan dat een strijdpartij, die reëel betrokken is in en leiding geeft aan strijdbewegingen van de arbeidersklasse, wel electorale overwinningen kan boeken in tijden van crisis. Maar hiervoor is wel een correct en consequent socialistisch programma nodig, met eisen en campagnes die aansluiten bij het bewustzijn en een weg vooruit tonen.
Vlaams en rechts?
De eerste reactie van de pers was opmerkelijk eensgezind in de verschillende landsdelen: “Vlaanderen heeft rechts en Vlaams gestemd”. In die zin hebben we te maken met een déjà vu: het lijkt wel een heruitgave van de federale verkiezingen in 2007. Er werd toen reeds door LSP/PSL een antwoord gegeven op de stelling dat Vlaanderen recht zou gestemd hebben.
Net als in 2007 tonen exit-polls en ander kiesonderzoek dat het communautaire door de kiezers niet als een belangrijk thema werd aanzien. Volgens een interuniversitair kiezersonderzoek tijdens de campagne bleek dat minder dan 10% van de Vlaamse kiezers om communautaire redenen stemt. Net als toen kwam het in de echte campagne ook nauwelijks aan bod. Deze verkiezing zelfs nog minder dan de vorige.
De CD&V behaalde in 2007 een verkiezingsoverwinning met het imago van “goede huisvader”. Ze stond voor stabiliteit en rust na de woelige laatste paarse regering. De ACV-basis werd over de streep getrokken met de belofte van 2 miljard bijkomende investeringen in de sociale sector. De verkiezingsretoriek draaide voornamelijk rond meer zorg en ondersteuning van het gezin. De CD&V had, geholpen door haar verblijf in de oppositie, een veel minder uitgesproken neoliberaal profiel dan de liberale partijen. Ze stond eerder voor de “oude” politiek van klassenverzoening die dominant was in de economische bloeiperiode van 1950 tot 1975.
De banden met de christelijke arbeidersbeweging zijn onmiskenbaar een stuk losser zijn geworden en het ACW opereert meer dan vroeger onafhankelijk. Maar toch voorkomt het ontbreken van een echte arbeiderspartij, die reëel opkomt voor de belangen van de arbeidersklasse, vooralsnog dat deze banden ook echt verbroken worden.
Een overwinning van de CD&V staat in het huidige politieke landschap niet voor een rechtse stem, maar voor een stem voor een partij die zichzelf in het centrum profileert. Ze koppelt daar bovendien ook nog eens een “sociale” boodschap aan.
Men kan vandaag moeilijk stellen dat een stem voor de CD&V de Vlaams-nationalistische hardliners kon bekoren. De CD&V heeft een “realistische” en meer gematigde houding aangenomen tegenover de communautaire problematiek. Ze heeft ook publiekelijk haar wil getoond om via onderhandelingen tot een akkoord te komen. Die Vlaams-nationale stem – peilingen wijzen al geruime tijd op een vrij stabiel percentage van zo’n 11% van de bevolking dat zich voor Vlaamse onafhankelijkheid uitspreek – is in deze verkiezingen dan ook overwegend naar de N-VA gegaan. Dit ondanks de aanwezigheid van het Vlaams Belang, een partij die historisch voortkomt uit de extreem-rechtse vleugel van de Vlaamse Beweging. Voor het Vlaams Belang vormden het Vlaams nationalisme en het communautaire overigens niet de hoofdredenen voor haar electorale opgang. De anti-establishmentretoriek en vooral het migrantenthema speelden een veel belangrijkere rol. Onderzoek toonde reeds eerder aan dat het Vlaams Belang zelfs het meest monarchistische kiezerspubliek van alle Vlaamse partijen heeft. Ook voor LDD is het communautaire een thema waarvan men zich af en bedient, maar het is niet het hoofdthema om kiezers te lokken.
Na bijna drie jaar van onophoudelijk communautair opbod is de N-VA, de enige Vlaamse partij waarvan het kiespubliek zo dominant wordt aangelokt op basis van hun communautaire standpunten, erin geslaagd om bij deze verkiezing de Vlaamse stem te kanaliseren. Ze lokte de kiezer ook weg uit het gevaarlijke vaarwater van wat de burgerlijke pers het “ondemocratische Vlaams-nationalisme” noemt. De partij werd er overigens onmiddellijk voor gefeliciteerd door o.a. Patrick Janssens en Caroline Gennez. In diezelfde burgerlijke pers werd bovendien al vlug gewag gemaakt van een begin van het “herwinnen van de positie van de Volksunie destijds”. Nochtans is de N-VA daar nog zeer ver uit de buurt. De VU haalde op haar hoogtepunt bijna 20% van de stemmen en kon een relatieve stabiliteit opbouwen.
De N-VA boekte haar verkiezingsresultaat eerst en vooral door drie jaar communautair opbod dat delen van de kleinburgerij deed dromen van “gemakkelijke oplossingen”. Ze kreeg een kiesbonus door haar vermeende beginselvastheid en door het (voorlopig) vermijden van een tweede Egmont-scenario. Hiervoor moest ze op tijd haar steun opzeggen aan de federale en de Vlaamse regering. Op die manier werd ook aan LDD het monopolie van het “schone handen” – imago ontnomen. Daar hield dit imago overigens niet lang stand: de affaire Vijnck en de ruzies over de lijstvorming deden LDD op een duiventil lijken.
Kiesonderzoek toonde aan dat de N-VA ook heel wat stemmen haalde die niets te maken hadden met het flamingantisme van de partij. Hiervoor zorgde Bart Dewever met zijn imago van “zuivere politicus die het niet voor de postjes doet”. De enorme personalisering van de politiek in de media geeft, bij gebrek aan echt tegensprekelijke ideeën, figuren als “de slimste mens” De Wever, maar ook Jean-Marie Dedecker, een enorm forum. Maar Dedecker heeft zelf mogen aanvoelen dat het effect daarvan snel kan uitgewerkt zijn als een betere “persoonlijkheid” wordt gevonden.
De N-VA heeft een belangrijke verkiezingsoverwinning geboekt. Een regeringsdeelname, waarbij een compromis over een staatshervorming moet worden gesloten, of een scenario waarin de N-VA verantwoordelijk gesteld kan worden voor instabiliteit en impasse kan die steun ook snel opnieuw doen versplinteren en eroderen. Een deel van het huidige kiespubliek van de N-VA zal in zo’n een scenario terugkeren naar het Vlaams Belang.
Verder moet in de Vlaamse Beweging nog de verdwijning van SLP worden opgemerkt. Het bevestigt onze analyse dat het “progressieve” of “linkse Vlaams-nationalisme” geen basis meer heeft in de huidige objectieve situatie. Ook de figuren die uit Spirit voortkwamen en vandaag op andere lijsten opkwamen, hebben nauwelijks op enige aanhang kunnen rekenen. Bert Anciaux vormt hierop een uitzondering, hij behaalde alsnog een redelijk aantal voorkeurstemmen. In de streek rond Brussel blijft Anciaux enigszins populair ondanks zijn vele politieke zigzags. De Brusselse rand is ook de enige regio in Vlaanderen waar nog een zeker gevoel van Vlaamse onderdrukking leeft. De reden hiervoor is de sociale uitstoot die voortkomt uit de hoge woningprijzen.
Opmerkelijk in deze verkiezingen was de zeer late sprint van de sp.a uit de gevarenzone van minder dan 15% (althans voor de Vlaamse verkiezingen). Net zoals de PS in Wallonië werd de sp.a hierin bewust geholpen door de burgerlijke pers. De vrees voor een “rechtse regering” werd opgeworpen. De stelling dat zonder de sp.a “niets nog zou lukken”, noch op sociaal vlak, noch op het vlak van de staatshervorming. Op laatste moment heeft een deel van de kiezer nog maar eens uit wanhoop haar stem aan deze kapot geregeerde partij gegeven. Dat heeft zeker meegespeeld in het lager dan verwachte resultaat van Groen dat er niet in slaagde zich als een geloofwaardige kracht met echte antwoorden te profileren. In tegenstelling tot sp.a haalde Groen ook net iets meer stemmen voor het Europees Parlement dan in de regionale verkiezingen.
Bij de PVDA leefde het gevoel dat de clownscampagne wel eens tot een electorale stunt zou kunnen leiden met een resultaat dicht tegen of net over de kiesdrempel. De partij kwam meer dan ooit aan bod in de media, zowel op televisie als in de geschreven pers. Ze verhoogde ook het campagnebudget gevoelig. Het resultaat bleef uiteindelijk beperkt tot 1,1%, een status quo tegenover de federale verkiezingen van 2007.
Wellicht leed de Open VLD nog het meest onder de eindspurt van SP.a. Terwijl de “Vlaamse VLD” een vrij hard neoliberaal profiel bleef aanhouden, slaagde Verhofstadt er voor de Europese verkiezingen in om zich een meer sociaal-liberaal imago aan te meten. SP.a bleef enkel op regionaal vlak uit de “gevarenzone”. Op Europees vlak zakte ze daar met 13,23% een flink stuk onder. Open VLD haalde zo’n 5% meer op haar Europese lijst dan op haar Vlaamse. Er is een publiek dat afwisselend op VLD en SP.a stemt. Dat is een resultaat van de verburgerlijking van de SP.a en werd versterkt door de episode van de paarse regeringen. Europees kon Verhofstadt overtuigen. Op Vlaams niveau zorgde het profiel van de liberale lijsten er samen met de – door de media aangewakkerde – angst voor een volledig rechtse regering voor dat een deel van deze groep alsnog voor SP.a koos. Het is een element te meer die de totale verburgerlijking van die partij aantoont: een flink stuk van de stemmen die haar op het laatst toch nog gered hebben van de totale afhang komen allesbehalve uit de arbeidersklasse voort. Meer volgt over de VLD in het stuk over de uitslag van MR.
Franstalig België: Doorbraak Ecolo – PS houdt stand
In tegenstelling tot Groen is Ecolo er in Franstalig België wel in geslaagd een grote doorbraak te maken. Samen met het uitblijven van een zware afstraffing voor de PS in Wallonië was dit het belangrijkste fenomeen van deze verkiezing. Om het nieuwe – de doorbraak van Ecolo – correct te kunnen inschatten, moeten we eerst het “oude” – de blijvende macht van de Waalse PS – analyseren. Ook de regionale verschillen in beide fenomenen zijn van belang.
Ondanks een hele serie schandalen waarop de MR volop kon inspelen, en ondanks de rotslechte peilingen is de PS opnieuw de grootste partij van Wallonië geworden. De PS behaalde 32,77% van de stemmen, een achteruitgang van 4,14% tegenover de regionale verkiezingen van 2004. Het is echter wel een lichte vooruitgang tegenover het stemmenaantal van de federale verkiezingen van 2007. Dit stelt de hele strijd van de MR voor “het veranderen van het zwaartepunt in Wallonië” in een correct perspectief. De MR behaalde zelf 23,41%. In zetels uitgedrukt: 29 voor de PS en 19 voor de MR.
Eén van de redenen voor deze uitslag is de afstraffing die de MR van Reynders kreeg voor haar harde neoliberale profiel. Ook binnen de MR is hier discussie over. Dit kwam aan de oppervlakte bij de commotie over het kortstondig lidmaatschap van Rudy Aernoudt. Niet alleen Gerard Deprez (ex-PSC), maar ook het FDF kwam toen krachtig uit de hoek met een pleidooi voor een “sociaal liberale” retoriek. De MR zal na de verkiezingen ongetwijfeld een aantal herschikkingen willen doorvoeren. De dubbelpositie van Reynders en zijn strategie van de harde aanval op de PS zullen daarbij in vraag worden gesteld. Ook de vraag hoeveel ruimte moet worden geboden aan een meer “sociaal-liberale” vleugel binnen de partij zal aan bod komen. Het zeer goede persoonlijke resultaat van Louis Michel op de Europese lijst tegenover het barslechte resultaat van Reynders in Luik geeft daar ook aanleiding toe.
We stelden in 2007 dat de ambitie van Reynders in Wallonië achterhaald was, omdat het neoliberalisme als idee door de bankencrisis totaal gediscrediteerd was. Vandaag blijft die vaststelling overeind. Dit speelde ook mee in de afstraffing van de VLD in Vlaanderen. Die afstraffing was niet zozeer te wijten aan de affaire Vijnck, dan wel de voortzetting van de retoriek inzake lastenverlagingen en verdere cadeaus aan het patronaat. Vijnck was slechts de laatste druppel die aantoonde dat het in die partijen niet om de ideeën maar om de postjes gaat. Belangrijker nog was het feit dat de VLD met haar pleidooi voor o.a. de verdere privatisering van De Lijn en commercialisering van delen van de zorgsector achter liep op het bewustzijn onder bredere lagen waar geen geloof meer wordt gehecht aan de neoliberale recepten van gisteren.
Voor het “veranderen van het zwaartepunt in Wallonië” volstaat een anti-corruptiecampagne niet. De bevolking heeft nauwelijks vertrouwen in de politici en gaat ervan uit dat iedereen die aan de macht is in zekere mate sjoemelt. Overal in Europa teren populistische partijen op dat idee. Het “bonnetjesschandaal” in Groot-Brittannië lag aan de basis van de beschamende en diepgaande nederlaag van Labour. Maar de PS ontsnapte dus aan dit lot.
Waarom? Vooraleerst omdat het alternatief van de MR eerder beangstigt dan aanspreekt. Bovendien kon de PS nogmaals alle registers opentrekken dankzij de paniekberichten in de kranten. De pers publiceerde alle dagen horrorverhalen over een regering zonder de PS op een ogenblik dat ons land in zich in een diepe crisis bevindt. De PS boekte in haar lokale bastions scores tot en zelfs over de 40%. In Vlaanderen kan enkel de CD&V dit benaderen. Alle zeilen werden bijgezet in de laatste rush naar de verkiezingen. Hiertoe heeft men alle netwerken en militanten ingeschakeld. De PS heeft dus geen afstraffing gekregen zoals de meeste sociaaldemocratische partijen. Er was zelfs een zeker element van een “kanselierbonus” zoals de CDU in Duitsland of CD&V in Vlaanderen die kenden. De angst voor een sociaal bloedbad onder een mogelijke MR-regering was echter het overwegende element in de hoge score voor de PS.
Dat verandert op zich de analyse van de verburgerlijking niet. Het is duidelijk dat opnieuw zeer velen niet uit enthousiasme voor de partij gestemd hebben. Ze stemden vooral tegen een rechts alternatief op de PS.
Ook een belangrijk deel van de burgerij ziet de PS als de enige partij die besparingen kan opleggen aan de FGTB-basis, en is bevreesd voor de provocatorische houding van MR tegenover de arbeidersbeweging. Dit heeft zeker een rol gespeeld in de verkiezingen en kwam ook tot uiting in de media. De PS speelde hierop handig in door de bipolarisatie van de laatste weken. Di Rupo verklaarde niet langer met de MR te willen regeren. Zo maakte de PS meteen ook duidelijk dat er slechts één manier was om te verzekeren dat MR niet aan de macht kwam: door te stemmen op de PS.
Een andere reden is dat de PS met een “anti-liberale” campagne –voor de laatste keer? – haar hele netwerk van volkshuizen aan het werk heeft gekregen. Niet onbelangrijk in dit proces is de rol van het FGTB geweest. Met de campagne rond de slogan “kapitalisme schaadt de gezondheid” werd duidelijk ondersteuning gegeven aan de “anti-liberale” campagne van Di Rupo. Het toont ook hier opnieuw het belang aan van de eis “breek de banden”. In de laatste twee weken van de kiescampagne spraken trouwens niet alleen FGTB en ABVV zich uit voor regeringsdeelname van de sociaaldemocratie, ook ACV/ACW en CSC/MOC deden dit.
Ook in Brussel hield de PS behoorlijk stand in vergelijking met de in de peilingen aangekondigde afstraffing. Ze verliest wel de eerste plaats opnieuw aan de MR. Aan Vlaamse kant wordt de VLD eveneens de grootste partij. De stad heeft een sterke liberale traditie en het bestuur ervan werd in het verleden afwisselend door liberalen en socialisten uitgemaakt. De PS-schandalen hebben zeker een rol gespeeld in de uitslag. Maar door haar verbondenheid met het FDF heeft de MR hier ook een iets “socialer” gezicht. Bovendien is de Olijfboomcoalitie er in de afgelopen legislatuur niet in geslaagd oplossingen te bieden voor de armoede en de torenhoge werkloosheid in Brussel.
De grote doorbraak van Ecolo kan niet gezien worden als een “ruk naar links”. Ecolo is in haar programma en retoriek duidelijk een pak minder “links” dan de PS, zeker op de klassieke sociaaleconomische thema’s. Ecolo profiteert van de toenemende aanvaarding dat er iets moet gedaan worden aan de milieuproblematiek. Zeker nu dit (eindelijk) ook in regeringskringen en allerlei internationale instellingen erkend wordt. Het maakt dat de boodschap van de Groenen in het algemeen wat uit de wollige sfeer raakt. Maar Ecolo kon die score ook enkel boeken omdat het zich kon profileren als het enige “niet-rechts en sociaalvoelend alternatief” op de PS. Er zijn wel regionale verschillen in de verkiezingsuitslag. De resultaten van Ecolo waren het sterkst op de “nieuwe economische as” Brussel-Namen-Luxemburg. Daar werd de afgelopen jaren een heleboel nieuwe tewerkstelling gecreëerd, voornamelijk in spitstechnologische bedrijfjes. In vergelijking met de PS-bastions in de oude industriële bekkens is de bevolking er gemiddeld genomen welstellender.
Verder moet over Brussel nog worden opgemerkt dat het aantal Vlaamse stemmen in de hoofdstedelijke regio opnieuw verder is afgenomen. In 2004 bedroeg het stemmenaantal 62.516, vandaag is het gedaald tot 51.811. In de media, vooral op de Vlaamse Brusselse lokale TV, werd de stadsvlucht aangeduid als voornaamste reden hiervoor. Er wordt zo wel voorbijgegaan aan het feit dat vele Vlamingen in Brussel zich ongemakkelijk voelen bij de harde Vlaamsgezinde retoriek van alle Vlaamse partijen. Dit speelt ook mee in het feit dat de VLD de grootste Vlaamse partij in Brussel de VLD is geworden. De VLD heeft betrekkelijk weinig op dat element ingespeeld, net zoals de sp.a en Groen. Beiden doen het ook daarom beter dan verwacht.
Welke regeringen kunnen de klus klaren?
Het is moeilijk om vandaag met enige zekerheid te opteren voor één of ander scenario. Achter de schermen wordt druk onderhandeld om de puzzel die de heersende klasse van de bevolking in handen heeft gekregen ineen te leggen. We stelden reeds voor de verkiezingen dat het vrijwel uitgesloten is dat één van de vakbondspartijen (sociaal- of christendemocratie) in de oppositie zou belanden.
De noodzaak aan harde besparingen op federaal én op regionaal vlak in het begroting voor 2010 en 2011 maakt het behoud van die as in de regering noodzakelijk. Om een staatshervorming te doen slagen is echter ook de liberale as nodig. Men wil een staatshervorming die vooral financieel van aard is en een verandering van de financieringswet inhoudt. Hierdoor kan een flink deel van de besparingen gedelegeerd worden naar het niveau van de gewesten en gemeenschappen. Maar ook de meer symbolische kwestie van BHV moet nog geregeld worden. Alle burgerlijke partijen achten dit noodzakelijk om de huidige blokkering en impasse in tal van, voornamelijk sociaal-economische dossiers, te doorbreken. De liberale steun is dus noodzakelijk, maar de MR federaal als betrouwbare partner behouden is absoluut niet evident als die partij opnieuw overal uit het regionale bestuur wordt geweerd.
Als het in Vlaanderen tot een tripartite komt zal dat waarschijnlijk zonder N-VA zijn, en bestaat de mogelijkheid dat de sp.a ook in de federale regering stapt. Om in de regering opgenomen te worden moet je een geloofwaardige score in de verkiezingen halen, maar dat is slechts de eerste stap. De tweede stap, namelijk de bereidheid en de capaciteit om het programma van de burgerij uit te voeren is veel belangrijker.
Beide grote vakbonden én het ACW hebben al duidelijk laten blijken dat ze een rechtse tripartite (CD&V, VLD, N-VA) niet zullen aanvaarden. Gezien de noodzaak aan stevige besparingen op het regionaal niveau (door o.a. het overhevelen van federale bevoegdheden naar de regio’s zonder extra middelen, het snijden in het grote regionale ambtenarenapparaat, het verder afbouwen van openbare dienstverlening en het opdrijven van de inkomsten uit allerlei vormen van BTW) lijkt een dergelijke coalitie uitgesloten.
Bij het idee om alleen in Vlaanderen in de oppositie te belanden lieten sommige VLD-kopstukken weten zich dan ook federaal terug te trekken. Verhofstadt, die door het stevige personeelsgebrek bij de Vlaamse liberalen opnieuw numero uno moet spelen, heeft dit reeds bijgestuurd. Maar het is duidelijk dat de stabiliteit van de federale regering bedreigd is door de afstraffing van de liberalen.
In Vlaanderen zal de klassieke tripartite dus hoogstwaarschijnlijk overleven. In de media wordt vandaag echter ook gespeculeerd over een “grote coalitie”; de klassieke tripartite aangevuld met de N-VA. Op die manier kan de CD&V zich indekken op haar Vlaamsgezinde zijde en de N-VA meesleuren in het relatief meer subtiel onder druk zetten van Franstalig België om tot een compromis te komen. Dit in de plaats van de constante open oorlogsvoering die de voorbije jaren behalve impasse niets heeft opgeleverd. Of dit scenario haalbaar is, hangt volledig van de bereidheid van de N-VA af om het programma van de (Belgische) burgerij uit te voeren. Dit betekent een besparings-staatshervorming om de regio’s zelf verantwoordelijk te stellen voor de sociale afbraak. Hiervoor zal men de N-VA wat zoethouders moeten kunnen bieden. Minimaal zal de splitsing van BHV op onderhandelde basis (dus met tegemoetkomingen voor de Franstaligen in de rand) op het agenda moeten staan.
Zo’n “grote coalitie” zal moeilijk te besturen zijn, maar biedt tegelijk wel het voordeel dat een val van de regering vrijwel onmogelijk wordt. Dit biedt de CD&V een enorm voordeel tegenover haar kleinere partners: elk van hen kan eruit trekken zonder dat de regering haar meerderheid verliest. Of alle coalitiepartners hierin mee willen stappen is allesbehalve zeker, maar de vetpotten van de macht zijn aantrekkelijk. Dit geldt voor N-VA, maar zeker ook voor sp.a en VLD die al jaren mee regeren.
Al bij al wordt de regeringsvorming in Franstalig België moeilijker. Daar is nochtans zelfs een regering met twee partijen mathematisch mogelijk. In Vlaanderen is dat niet langer het geval door het afkalven van alle traditionele partijen tot middelgrote partijen. CD&V werd met slechts 22% de grootste.
De versplintering is ook in Franstalig België aanwezig maar nog niet zo uitgesproken. In Wallonië bestaat de politieke markt vandaag uit 1 fundamentele as, de PS, en daarnaast drie middelgrote partijen. Eén daarvan heeft de PS heeft willen uitdagen en van de troon stoten en is daarin mislukt. Alle kleinere lijsten – ook zij die volledig inspelen op de nationale kwestie, zoals regionalistische lijsten in Wallonië en Pro-Bruxsel in Brussel – hebben verwaarloosbare scores geboekt. Het FN is eveneens volledig van de kaart geveegd. Maar met de doorbraak van Ecolo is het proces van versplintering wel duidelijk ingezet. Ook in Vlaanderen was de opkomst Agalev (na de Volksunie die het Vlaams Blok voorafging) één van de eerste tekenen van het uiteenvallen van de steun voor de traditionele partijen.
De moeilijkheid voor de regionale regeringsvorming heeft er niet zozeer te maken met het regionale niveau zelf, maar wel met de gevolgen voor het federale niveau. Ecolo en CDH zullen proberen hun lot en hun eisen voor een regeringsprogramma aan elkaar te verbinden om sterker te staan in onderhandelingen met zowel PS als MR. Die verklaarden beiden voorstander te zijn van symmetrische formules in heel Franstalig België. Mathematisch maakt dit zowel de Olijfboomcoalitie (PS-Ecolo-CDH) als de Jamaica-coalitie (MR-Ecolo-CDH) mogelijk. Dat de MR in de Waalse regering zou treden, lijkt evenwel totaal uitgesloten. Achter de schermen wordt ongetwijfeld wanhopig uitgekeken naar een mogelijkheid om de MR toch op de één of andere manier te betrekken. Maar dit lijkt momenteel zeer moeilijk. Theoretisch zou het voor de burgerij schitterend uitkomen indien Ecolo en CDH zich akkoord zouden verklaren om in Brussel met de MR en in Wallonië en de Franstalige Gemeenschap met de PS coalitie te vormen. Of dit mogelijk zal zijn, moet blijken, maar het lijkt op het eerste gezicht niet waarschijnlijk.
Als we uitgaan van Olijfboomcoalities op alle niveaus, blijft de vraag hoe men de stabiliteit van de federale regering kan garanderen. Allereerst zou het betekenen dat “centrum-links” in Franstalig België de volledige verantwoordelijkheid van de komende sociale achteruitgang op zich zal moeten nemen, wat gegarandeerd leidt tot een latere afstraffing door de kiezer. De MR heeft niet verklaard uit de federale regering te stappen indien ze regionaal niet aan de macht komt. Vandaag wil blijkbaar niemand de zwarte piet toegeschoven krijgen voor de mogelijke hernieuwing van de federale instabiliteit en malaise. Maar het spreekt vanzelf dat de samenwerking bijzonder moeilijk wordt. Bovendien zal de dreiging van de MR om op te stappen op een moment dat het haar goed uitkomt voortdurend aanwezig blijven.
Het verwijderen van de liberalen uit alle regeringen heeft als enig mogelijk voordeel dat één van de grote traditionele burgerlijke partijen kan proberen om zich in de oppositie opnieuw te versterken. De nadelen lijken momenteel én op korte termijn echter groter. In realiteit maakt de noodzaak aan een financiële staatshervorming als besparingsmethode dat het verdwijnen van één van de assen het doembeeld van de “malgoverno” van eind jaren ’70, begin jaren ’80 opnieuw doet opduiken. Het was een periode met constant vallende regeringen in een situatie waar de burgerij zich probeerde aan te passen aan de nieuwe economische situatie en een nieuwe strategie zocht om haar programma opgelegd te krijgen. Die situatie van noodzakelijke aanpassingen leidt tot verdeeldheid over de te voeren strategie binnen de burgerlijke krachten zelf. Politieke instabiliteit wordt dan onvermijdelijk. Maar dat kan voor de bevolking, die angstig is omwille van de gevolgen van de crisis, dan weer de aanleiding zijn om de hele politieke kaste af te vallen.
We krijgen waarschijnlijk te maken met een iets langere formatieperiode dan gebruikelijk voor de regionale regeringen. Van de mathematisch mogelijk coalities in Vlaanderen, zijn er slechts twee echt mogelijk: een klassieke tripartite of een “grote coalitie” waarbij N-VA de drie andere partijen vervoegt als niet-noodzakelijke en dus zwakke partner. In Franstalig België zal Ecolo hoogstwaarschijnlijk op alle niveaus vertegenwoordigd worden. Dit brengt het risico met zich mee van het snel wegsmelten van haar populariteit. Hiervoor hoeven we maar te verwijzen naar de vorige passage van Ecolo in de regering. Ecolo zal een hoop beloften en zoethoudertjes krijgen onder het mom van een duurzame economie. De besparingen en de verhoging van de staatsinkomsten zullen een groen tintje hebben. Wat asielrecht betreft, zullen de liberalen na hun zware nederlaag slechts moeizaam toegevingen doen, maar het uitwerken van nieuwe duidelijker criteria voor een regularisatie lijkt op langere termijn nog moeilijk afwendbaar. Maar Ecolo zal zelf ook toegevingen moeten slikken. De grootste zal waarschijnlijk het langer openblijven van de kerncentrales zijn. Misschien hoeft dit niet uitgesproken gebeuren. De huidige voorziene data van sluiting kunnen door de Belgische overheid gebruikt worden om tegenover het Franse Suez nog een kaart in handen te houden. In de realiteit zal de energieafhankelijkheid van België en de onmogelijkheid om in tijden van crisis een voldoende sterke alternatieve energiesector uit te bouwen ertoe leiden dat de sluiting sowieso uitgesteld word.
In Vlaanderen zal onze partij moeten antwoorden op de stelling dat Vlaanderen “rechts en Vlaamsgezind” heeft gestemd. Het verdwijnen van de klassentegenstellingen op het politieke toneel heeft er in Vlaanderen voor gezorgd dat alle partijen een rechtse en Vlaamsgezinde koers varen. De meer gematigde retoriek van de N-VA, nu regeringsdeelname in zicht komt, verschilt niet fundamenteel van de praktijk van alle traditionele Vlaamse partijen in de afgelopen periode. Dit behelst het maximaal gebruiken van de eigen bevoegdheden, zo is de Vlaamse aanvullende kinderbijslag een verderzetting van de idee achter de Vlaamse zorgverzekering, en het “assertief” gebruik maken van de Vlaamse dominantie zoals het gebruiken van het belangenconflict om de federale staat in een bepaald harnas te dwingen, of het opleggen van taalvoorwaarden. Vandenbroucke stelde na de verkiezingen zelf over De Wever dat het is “alsof hij zichzelf hoort praten”. De N-VA zal verbaal wel wat moeten inbinden en haar flamingantisme matigen om haar plaats in de regering te verdienen en vervolgens ook te behouden. Een Egmont-scenario blijft dan een constante dreiging, maar de partij kan zich ook terugtrekken zonder verantwoordelijk te kunnen worden gesteld voor de instabiliteit. De Vlaamse regering heeft de N-VA mathematisch immers niet nodig.
In Wallonië en Brussel zal onze partij, zeker indien de Olijfboomcoalitie overal realiteit wordt, een antwoord moeten bieden op het vermeende “linkse” karakter van de regeringen. We zullen moeten waarschuwen voor de resultaten van het proberen beheren van een kapitalisme in crisis, en de onmogelijkheid aantonen om daarin reëel de belangen van de arbeidersklasse te verdedigen. We moeten de rol van de PS als belangrijkste formatie voor de burgerij aan de kaak stellen en ook het feit dat ze daarvoor op cynisch wijze de stemmen van de arbeidersklasse gebruikt. We moeten er eveneens op wijzen dat het kleinburgerlijke en machtsgeile Ecolo een vals alternatief is. Bovenal zal, zoals in Vlaanderen, de noodzaak van de creatie van een nieuwe arbeiderspartij gepropageerd moeten worden. Het enige wat we van de “linkse coalities” kunnen verwachten is een verpakte, gemaskeerde en begeleide achteruitgang van de levensstandaard en de loon- en arbeidsvoorwaarden van de meerderheid van de bevolking.
Overal moeten we wijzen op de versplintering die veroorzaakt wordt door de steeds verder ontwikkelende economische achteruitgang sinds het inzetten van de depressie in ’74. Alle traditionele partijen zijn in dat proces een groot deel van hun geloofwaardigheid kwijtgeraakt. De huidige crisis van de wereldeconomie heeft ook het neoliberalisme als strategie voor de burgerij in vraag gesteld. Dat veroorzaakte een verdere verdeeldheid binnen de burgerlijke krachten. Maar de versplintering ter linkerzijde heeft voornamelijk te maken met de verburgerlijking van de sociaaldemocratie. De opbouw van een echt linkse partij, die de belangen van de arbeidersbeweging met hand en tand verdedigd, is de enige blijvende oplossing voor die versplintering.
Alle partijen die aan de macht zijn zullen zich in de komende periode verder discrediteren en ongeloofwaardig maken. De politieke leiders zullen niets inbrengen tegenover de oplopende faillissementen, massaontslagen en de structurele werkloosheid. Deze onkunde en ideologische onwil van de politieke klasse zal de weg effenen voor het inzinken bij brede lagen van de bevolking van de noodzaak van een nieuwe arbeiderspartij.