Europese verkiezingen. Weinig tot geen vertrouwen in regeringen, geen geloofwaardig links alternatief
De Europese verkiezingen van afgelopen weekend gaven een – door de historisch lage opkomst – beperkt beeld van de angstige sfeer op het continent en het wantrouwen en soms zelfs vijandigheid tegenover de meeste regeringen. In een aantal landen, zoals Groot-Brittannië, Griekenland, Ierland en Hongarije, leden de regerende partijen een dramatische nederlaag. In het algemeen leidde dit echter niet tot een doorbraak voor linkse of zelfs groene krachten. Het ongenoegen bleek vooral uit de lage opkomst en een steun voor rechtse nationalisten of extreem-rechtse formaties.
Europa zinkt steeds dieper weg in een recessie, de ergste sinds de jaren 1930. Net voor de verkiezingen moest de Europese Centrale Bank haar vooruitzichten verder naar beneden herzien. Nu voorspelt de ECB een achteruitgang van het bbp met 5,1% in de 16 landen van de Eurozone.
Dat was de achtergrond voor het slechte resultaat van de meeste regerende partijen en de zoektocht naar een alternatief onder diegenen die gingen stemmen. De bijzonder lage opkomst was op zich een uitdrukking van een vervreemding van de EU en een breed gedragen begrip dat het zogenaamde Europese parlement een machteloos instrument is. Deze lage opkomst was eveneens een verwerping van de gevestigde partijen.
De vooruitgang van rechts-nationalistische en extreem-rechtse partijen domineerde de krantencommentaren. De overwinning van Joe Higgins, kandidaat van de Socialist Party die één van de drie Europese zetels in Dublin binnen haalde, toonde echter dat het ook mogelijk is om een electorale positie uit te bouwen op basis van een groeiende steun onder de arbeiders. Die steun is gebaseerd op een traditie van strijd en het systematisch naar voor brengen van duidelijke socialistische argumenten. Dat was spijtig genoeg geen algemene ervaring bij deze verkiezingen. Enkel het Linkse Blok in Portugal en de “Volksbeweging tegen de EU” in Denemarken haalden opvallende linkse successen, maar dan wel met een zwakker politiek programma.
Van bij het begin van deze crisis was het duidelijk dat de verantwoordelijkheid ligt bij de kapitalistische markten zelf. Op geen enkel ogenblik was het voor de kapitalisten mogelijk om de verantwoordelijkheid voor de economische problemen in de schoenen van de arbeiders, de vakbonden of het “socialisme” te schuiven. Historisch gezien zou het logisch zijn indien deze situatie van crisis zou hebben geleid tot een versterkte steun voor partijen die zich verzetten tegen het kapitalisme, of toch minstens een andere visie op de samenleving hebben.
Er zijn al grootschalige protestacties geweest met betogingen en nationale stakingen in een reeks Europese landen. Zeker in Frankrijk namen deze acties de vorm aan van een groeiende oppositie tegen de regeringen en de de poging van de kapitalisten om de gevolgen van de crisis te laten dragen door de arbeiders en de middenklasse. Er waren ook belangrijke acties in landen als Griekenland, Portugal en België.
Maar zowat alle vakbondsleiders beperkten zich tot deze acties en gingen niet verder op de eerste stappen om een bredere beweging uit te bouwen. De acties waren steeds eenmalige of geïsoleerde aangelegenheden, vaak om wat stoom af te laten. In het geval van de Europese vakbondsbetogingen in mei werd er hier en daar geprobeerd om van de betogingen steunbetuigingen voor de sociaal-democratie te maken.
Gebrek aan alternatief vanuit de arbeidersbeweging opent de weg voor rechts
De strijd werd afgeremd en dat element werd versterkt door het feit dat er in de meeste Europese landen geen grote of massapartij bestaat die een ernstige oppositie voert tegen de gevolgen van deze crisis. Dat is geen toeval. Onze organisatie stelt al vanaf begin jaren 1990 dat de meeste landen niet langer een sterke arbeiderspartij kennen. Dat is het resultaat van enerzijds een ideologisch offensief van de kapitalisten na de val van de voormalige Sovjetunie en anderzijds de omvorming van de meeste voormalige burgerlijke arbeiderspartijen (met een arbeidersbasis, maar een pro-kapitalistische leiding) in openlijk kapitalistische partijen.
Dit was een belangrijke factor om de positie van de kapitalisten niet in het gedrang te brengen. Het zorgt ervoor dat de economische crisis nog niet heeft geleid tot een breed en actief verzet tegen het kapitalisme zelf. In heel wat Europese landen hebben arbeiders, jongeren en delen van de middenklasse verklaart dat ze niet willen betalen voor “hun crisis”. Dat is een goed startpunt om het verzet tegen massale afdankingen, een dalende levensstandaard en besparingen te organiseren. Maar is slechts het begin.
De kapitalistische crisis stelt de noodzaak om het kapitalistisch systeem zelf te bestrijden en op te komen voor een socialistisch alternatief. In Europa zijn er naast het CWI echter weinig krachten die de strijd tegen de gevolgen van de crisis verbinden met een duidelijk socialistisch antwoord. Dat opent de weg voor het rechtse verkiezingssucces.
In een aantal landen, maar niet in België, gingen centrum-rechtse partijen vooruit of leden ze minder grote verliezen dan verwacht. Dat was vaak het resultaat van een gewijzigde opstelling. Sarkozy in Frankrijk haalde uit naar de excessen van het kapitalisme. Merkel zorgde voor overheidsgeld om op korte termijn massale afdankingen te vermijden.
Extreem-rechtse vooruitgang
Doorheen de EU gingen rechtse partijen vooruit, soms niet wat het aantal stemmen betrof maar wel qua percentage. Migratie was een belangrijk thema voor rechtse partijen die de angst van arbeiders probeerden uit te spelen. Het gaat daarbij zowel om Europese als andere migranten. Racisme, vijandigheid tegenover moslims, zigeuners, in Oostenrijk ook een semi-bedekt anti-semitisme, speelden een rol bij deze verkiezingen. Daarnaast gebruikten verschillende extreem-rechtse formaties de breed gedragen afkeer tegenover de EU zelf. De EU is niet populair omwille van haar ondemocratische essentie en haar dominantie door de Europese grootmachten.
Het resultaat is dat er aan de oppervlakte een ruk naar rechts in Europa lijkt plaats te vinden. In een aantal landen is er zelfs een opvallende vooruitgang voor rechtse formaties. Het meest opvallende voorbeeld is de 17% die werd behaald door de Nederlandse PVV van Geert Wilders, goed voor 769.000 stemmen. Hiermee werd de PVV bij haar eerste Europese verkiezing meteen de tweede partij. Rechtse nationalisten en extreem-rechts haalden ook goede scores in Groot-Brittannië, Finland, Griekenland, Hongarije, Italië, Roemenië en enkele andere landen.
In Duitsland, waar Die Linke ondanks beperkingen nog steeds wordt gezien als de belangrijkste kracht die ingaat tegen de aanvallen op de levensstandaard, slaagde extreem-rechts er niet in om een doorbraak te maken. Et was wel vooruitgang bij een aantal gelijktijdige lokale verkiezingen in voornamelijk Oost-Duitsland.
Commentatoren omschrijven de verkiezingsresultaten als een ruk naar rechts en een verlies voor de officiële “socialisten” die veelal verloren bij deze verkiezingen. Deze voormalige arbeiderspartijen hebben een neoliberaal beleid gevoerd en het is steeds moeilijker om een onderscheid te zien tussen deze partijen en centrum-rechts. In landen waar ze deel uitmaken van de regering, haalden de sociaal-democraten erg slechte scores. Dat was het geval in Oostenrijk, Groot-Brittannië, Duitsland en Spanje. In de eerste drie landen ging het om een historisch dieptepunt. In Duitsland probeerde de SPD een linkser en “arbeidersvriendelijker” imago naar voor te brengen, maar dat pakte niet. In een aantal landen waar de sociaal-democratie in oppositie zit, haalde ze wel goede resultaten omdat haar partijen werden gezien als een “minder kwaad”. In Zweden werd de sociaal-democratie de grootste partij met 24,6%, in Griekenland met 36,6%. De Franse PS slaagde er ondanks haar oppositierol niet in om een goed resultaat te halen: met 16,48% haalde de PS nog net 0,20% meer dan de Groenen.
In drie landen slaagden de regerende centrum-rechtse partijen er in om als grootste partij uit de verkiezingen te komen. In Frankrijk haalde Sarkozy 28% van de stemmen, wat de Franse president als een succes probeerde voor te stellen. In Duitsland verloor de CDU van Merkel 1.343.000 stemmen sinds 2004, maar bleven de christen-democraten de grootste formatie. In Polen haalde de regering de beste score: 44%. Maar daar kwam slechts 24% stemmen, waardoor de regering eigenlijk maar de actieve steun kreeg van minder dan 12% van het electoraat.
Weinig regeringen slaagden er in om hun positie te behouden. De Italiaanse regering deed dit wel met 45%. Dat resultaat was een lichte vooruitgang voor de nieuwe PdL van Berlusconi tegenover de verkiezingen van 2004, maar minder dan bij de vorige nationale verkiezingen. Er was bovendien een verdubbeling van het extreem-rechtse Lega Nord tot meer dan 10%. Italië is een land waar het centrale element van deze verkiezingen erg manifest aanwezig was: het ontbreken van een geloofwaardig socialistisch alternatief ondanks de economische crisis.
De sterkte van Berlusconi is het resultaat van de ontgoocheling in de centrum-linkse regeringen en het falen van de Rifondazione Comunista. De Prc werd in 1991 opgericht en had aanvankelijk een erg brede steun op electoraal vlak, maar ook qua actieve betrokkenheid van arbeiders. Dat werd allemaal op het spel gezet door deel te nemen aan kapitalistische regeringen waarbinnen niet eens werd opgekomen voor een socialistisch beleid. Het resultaat is dat de Prc zo goed als van de kaart is geveegd. In vergelijking met 2004 ging de totale steun voor de communisten achteruit van 2.757.000 stemmen tot 1.032.000 (van 8,47% naar 3,37%). De groenen gingen achteruit van 4,51% naar 3,12%. Er is nog altijd een belangrijk links blok in Italië. De Prc haalde samen met anderen meer dan één miljoen stemmen. Dat kan een basis vormen om een sterke linkse partij op te bouwen als het zich baseert op een marxistisch programma.
Linkse vooruitgang in een aantal landen
Tegen deze algemene achtergrond was de overwinning van de Socialist Party (SP) en Joe Higgins een verademing voor heel Europa. De SP haalde 50.510 stemmen (12,4%) in Dublin, meer dan dubbel zoveel als de 23.218 stemmen in 2004. Dit was een bewuste stem voor de SP op basis van het programma en de activiteiten waar de SP voor staat. In Ierland kende de sociaal-democratische Labour Party een opmars, de partij haalde in Dublin 83.740 stemmen (tegenover 54.344 in 2004). Sinn Fein ging achteruit en verloor haar zetel, het stemmenaantal daalde van 60.395 naar 47.928.
Het resultaat van Joe kan enkel maar worden vergeleken met het Linkse Blok in Portugal dat haar stemmenaantal verdubbelde tot 381.000 stemmen (10,7%) waarmee het groter wordt dan de alliantie rond de Communistische Partij. De “Volksbeweging tegen de EU” haalde in Denemarken 7,18% (168.035 stemmen).
Nieuwe linkse formaties
Sinds begin jaren 1990 stelt het CWI dat de veranderingen in de sociaal-democratische en communistische partijen betekenen dat het nodig is om niet alleen socialistische krachten op te bouwen, maar ook op te komen voor het heropbouwen van onafhankelijke arbeiderspartijen. Zo’n partijen kunnen een belangrijk element worden in de strijd tegen het kapitalistisch offensief en zouden bovendien een basis vormen om over socialistische opvattingen te discussiëren.
De afgelopen jaren waren er diverse pogingen om nieuwe linkse partijen te vormen. In Groot-Brittannië was er een belangrijke stap in deze richting met de beslissing van de transportvakbond RMT om een verkiezingsalliantie op te zetten: “No2EU”, waarin ook de Socialist Party en de Communist Party of Britain betrokken waren. Deze lijst haalde 150.000 stemmen (1%).
Heel wat nieuwe formaties hadden niet de combinatie van een ernstige activiteit en een duidelijk programma. Dat is nodig om een reële en blijvende kracht op te bouwen. Het is een strijd om nieuwe partijen uit te bouwen, zeker als de gewoonte om voor de voormalige arbeiderspartijen te stemmen nog aanwezig is en deze partijen zich voordoen als het “minste kwaad” en zelfs bepaalde toegevingen kunnen afdwingen. Een combinatie van gebeurtenissen, ervaringen en activiteiten van een nieuwe partij kunnen de basis leggen voor een significante nieuwe kracht. In Dublin is dit duidelijk gebleken.
In het algemeen maakten de nieuwe linkse formaties geen sterke indruk. Dat kwam deels door een bocht naar rechts waarbij geen duidelijk socialistisch antwoord naar voor werd gebracht en waarbij het programma in vage termen werd gesteld. In Duitsland haalde Die Linke 390.000 stemmen meer dan de voormalige PDS in 2004. Maar dat is zowat de helft van het resultaat dat Die Linke behaalde in de peilingen van een jaar geleden en minder dan de verhoopte 10%. De Griekse linkse alliantie Syriza haalde 4,7%, dat is meer dan de 4,16% van 2004 maar wel een pak onder de 18% die het in 2008 haalde in de peilingen.
Jammer genoeg was er ook voor de Nieuwe Anti-Kapitalistische Partij (NPA) in Frankrijk geen echte vooruitgang. De partij haalde 4,8% tegenover 9% in opiniepeilingen bij haar oprichting in 2009. Een belangrijke factor in de NPA wordt gevormd door de voormalige LCR, dat in 2004 samen met LO 2,56% haalde (nu haalde LO 1,2%). Na de 4,25% voor NPA-leider Olivier Besancenot bij de presidentsverkiezingen van 2002 is 4,8% een ontgoocheling.
Een aantal “oudere” linkse formaties stagneerden. Dat is het geval met de SP in Nederland dat op 7% blijft steken en daarmee achteruitgaat tegenover nationale verkiezingen. De leiding van de SP maakte een bocht naar rechts en had een nationalistische benadering tegenover de EU. De deelname van de partij aan lokale coalities heeft de SP ook geen goed gedaan. Dat kan de positie van nieuwe partijen snel ondermijnen en zelfs leiden tot het quasi volledig verdwijnen ervan zoals we zien met de Prc in Italië.
In een aantal landen heeft de zwakte van deze partijen ruimte geboden aan Groene krachten om een zekere steun te verwerven. Dat was het geval in Frankrijk waar Europe Ecologie 16,20% haalde, maar ook in Groot-Brittannië, Nederland en Franstalig België. De 7,1% van de Piratenpartij in Zweden, een partij die opkomt voor het vrij downloaden op het internet, was een uitdrukking van de anti-establishment sfeer die zeker onder jongeren sterk aanwezig is.
Kansen voor linkse socialisten
Deze verkiezingen zijn een uitdrukking van de groeiende onstabiliteit in Europa. De overwinningen van de Socialist Party in Dublin en het Linkse Blok in Portugal, samen met meer beperkte vooruitgang voor andere linkse krachten, tonen de mogelijkheden voor linkse socialisten. Het resultaat in Dublin maakt duidelijk dat een socialistisch programma een bredere steun kan krijgen, zelfs op een ogenblik dat velen nog voor een “minder kwaad” kiezen. Het resultaat van het Linkse Blok in Portugal toont de mogelijkheden als dat “minste kwaad” – in dit geval de Portugese “Socialistische” Partij – aan de macht is en een kapitalistisch beleid voert.
Heel wat Europese arbeiders, jongeren, en delen van de middenklasse zijn bang voor hun toekomst en hopen tegelijk dat de economische crisis snel zal overgaan. Jammer genoeg zal dat niet het geval zijn. De hoge groeicijfers voor de economie zullen niet terugkomen, de werkloosheid zal blijven toenemen en er zal voorgesteld worden om te besparen op onze levensstandaard. Dat zal de nood om terug te vechten steeds meer op de agenda plaatsen. Dat zal kansen met zich mee brengen voor diegenen die opkomen voor een socialistisch alternatief. Dit zal echter niet automatisch gebeuren. Er zal nood zijn aan een duidelijk programma en een bewuste strategie om te bouwen. De vooruitgang voor extreem-rechts bij deze verkiezingen vormt een waarschuwing voor het geval dat er geen socialistische krachten worden uitgebouwd: dan kunnen reactionaire krachten proberen om voordeel te halen uit de sociale onrust die voor ons ligt.