Stagflatie: verschijningsvorm van een chronisch ziek systeem
Stagflatie. Het woord alleen al bezorgt burgerlijke economen en politici slapeloze nachten. Het lijkt zowat het ergste wat een economie kan overkomen. Probleem daarbij is dat er in het kapitalisme geen monetair beleid bestaat dat de pil kan vergulden. Met stagflatie bedoelt men het gelijktijdig voorkomen van inflatie, groeivertraging en oplopende werkloosheid.
De term zou in 1965 voor het eerst gebruikt zijn door de Britse conservatief Iain Mac Leod. Tot dan was men ervan uitgegaan dat inflatie en toename van de werkloosheid onmogelijk gelijktijdig konden voorkomen. Voorgaande overproductiecrisissen gingen steeds gepaard met prijsdalingen, aangezien er voor de overvloed aan producten onvoldoende kopers waren.
Overheidsinterventie en deficit spending
Uit de grote depressie van ’29-’33 hadden de naoorlogse toonaangevende economisten (vooral de Brit John Maynard Keynes) de les getrokken dat de overheid maar beter de (kapitalistische) economie kon “bijsturen” en “in de hand houden”. Door middel van overheidsuitgaven en deficit-financiering (op basis van leningen) dacht men de catastrofale depressies uit het verleden te vermijden.
In die na-oorlogse periode leek de dreiging van het “communisme” reëel. Het kapitalisme had door haar avontuur met Hitler zowat een derde van de wereld verloren. Om hun systeem te redden, waren de kapitalisten bereid tot verregaande toegevingen. Dat waren de uitzonderlijke omstandigheden waarin de ideeën van Keynes in de praktijk werden omgezet. JK Galbraith, auteur van het standaardwerk over de Grote Depressie van ‘29, beweerde in zijn enthousiasme dat een herhaling van ’29 uitgesloten was. Hij staafde dit door erop te wijzen dat het inkomen van de 5% rijksten tussen ’29 en ’48 terugviel van 33% naar 20% van het totaal. Meer hadden de sociaal-democratische “hervormers” niet nodig om het Keynesianisme te omarmen en hun historisch gelijk uit te roepen over het “achterhaalde” marxisme.
Recessie en inflatie
Ze waren echter bedwelmd door de schijnbaar eindeloze groei en zagen het inflatiemonster niet dat werd voorbereid door de kredietinjectie. Marx had de rol van geld in de goederenomloop in een kapitalistisch systeem verklaard. Hij toonde aan dat als men twee bankbriefjes in omloop brengt, daar waar het er maar een zou mogen zijn, het extra geld wordt opgezogen door de goederen in circulatie en de prijzen overeenkomstig verdubbelen.
Zolang de kapitalistische productie groeide, was er geen probleem, zodra ze echter tegen de grenzen van de markt botste, kregen we een uitbarsting van inflatie. De dollar brokkelde af, de betalingsbalans vertoonde steeds grotere tekorten en in ’71 werd ook de handelsbalans deficitair. De Amerikaanse regering moest de dollar loskoppelen van het goud. Het bracht heel het monetair systeem in gevaar en ontketende voor het eerst sinds de jaren ’30 een handelsoorlog. De groei van de wereldhandel viel van gemiddeld 12% per jaar naar 4% per jaar (’73-’78). Om zich te beschermen tegen de 12% waardedaling van de dollar organiseerden de olieproducerende landen zich in de OPEC en steeg de prijs voor een vat olie in 1974 met 136%.
De fundamentele factor voor de crisis was echter de daling van de winstvoet, de hoeveelheid winst per geïnvesteerde éénheid kapitaal. De ontwikkeling van wetenschap en techniek vergen een steeds meer doorgedreven arbeidsdeling in steeds efficiëntere en duurdere productieéénheden. Dat ondermijnt de winstvoet en strookt niet met privé-winstbejag. Tijdens de crisis van ’74-’75 viel de groei van de investeringen op jaarbasis terug van 6% naar 2% en de werkloosheid in de OESO-landen verdubbelde.
Men zegt dat toenmalig FED-voorzitter Paul Volcker de stagflatie “overwon”. In werkelijkheid kwam er een regelrechte aanval op de lonen en arbeidscondities, gekoppeld aan vermindering van de overheidsuitgaven en het optrekken van de rentevoeten. Kortom hij besloot de stagflatie uit te zieken of meer precies ze te verhalen op de arbeiders en hun gezinnen. Groot-Brittanië werd een industriële woestijn en ook de VS en de rest van de ontwikkelde kapitalistische landen ondergingen een desindustrialisatie.
Adempauze door val stalinisme is voorbij
Intussen is Volckers’ opvolger, Alan Greenspan, ook al op pensioen. Hij verklaarde:“Ik benijd mijn opvolger niet. In mijn tijd waren er veel ontwikkelingslanden die na de koude oorlog de vrije marktideologie omarmden. De lage loonkosten in die landen hadden een kostendrukkend effect. Inflatie bleef hierdoor laag en als centrale bankiers konden we de economie relatief eenvoudig stimuleren door de rente te verlagen. Die tijd is voorbij.” Met het wegvallen van het stalinisme verdubbelde het aantal arbeidskrachten op wereldvlak, nam de uitbuitingsgraad fors toe en herstelde de winstvoet. Maar dat is voorbij, Greenspan verwacht nu een periode van stagflatie en onzekerheid op de financiële markten.
De VS deed de voorbije 10 jaar dienst als “buyer of last resort”, wat je elders niet kwijt kon, kon je steeds slijten op de Amerikaanse markt. In 2005 bedroeg het tekort op de betalingsbalans liefst 805 miljard $, het begrotingstekort blijft ondanks een afname aanzienlijk en de spaarquote was in 2005 voor het eerst sinds 1933 negatief! Ieder ander land zou in die situatie failliet zijn. Geen enkel ander land wenst echter dat de economische reus instort, uit vrees dat hij de wereldeconomie in zijn val zou meesleuren.
Buitenlandse investeerders bezitten Amerikaanse staatsobligaties ter waarde van maar liefst 12 biljoen $, eigenlijk toekomstige bijdragen van de belastingsbetaler.Aziatische en vooral Chinese nationale banken en kredietinstellingen zijn echter niet bereid alles te verliezen en proberen, zeker sinds de immobiliëncrisis, hun reserves te diversifiëren over andere munten. De financiering van de schuldenberg in de VS komt steeds meer in het gedrang. Als de $ instuikt, moet de VS de rentevoeten fors optrekken waardoor de consumptie zo goed als stil valt. Het zou de rest van de wereldeconomie, met inbegrip van Azië, in een neergaande spiraal meesleuren.
De kenmerken van stagflatie zijn terug. De prijzen van duurzame consumptiegoederen stagneren of dalen al jaren door overproductie. Daar staat het inflatoire effect (geldontwaarding met prijsstijgend effect) tegenover van de olieprijsstijgingen, het effect ervan op de prijzen van andere grondstoffen en de fenomenale winsten van de voorbije jaren die voor een overvloed aan kapitaal hebben gezorgd. Voorlopig wordt die overvloed aan kapitaal opgeslorpt door niet-productieve beleggingen in aandelen- en obligatiespeculatie en nog steeds immobiliën. Als ook die prijzen in elkaar stuiken komt die overvloed aan kapitaal vrij en zal het een enorm inflatoir effect veroorzaken. Als daarbij als gevolg van protectionisme de toevoer van goedkope Aziatische goederen wordt afgeremd, belanden we weldra in een situatie van economische recessie gecombineerd met galopperende inflatie, kortom stagflatie.
Economische recessie, gecombineerd met een galopperende inflatie van 5 tot 8% en meer, staat op de agenda, maar de juiste timing is moeilijk in te schatten. Het kan ieder moment zijn, maar het kan even goed uitgesteld worden. Hoe langer het uitstel, hoe harder de crisis zal toeslaan, net zoals het afkicken van een verslaving harder wordt met de duur ervan. Het effect op de klassenstrijd is moeilijk in te schatten. De vorige periode van stagflatie heeft een revolutionaire golf veroorzaakt die het systeem in zijn bestaan heeft bedreigd. De reserves opgebouwd in de na-oorlogse periode en de autoriteit van de sociaal-democratie en de communistische partijen waar ze over een massabasis beschikten, hebben de beweging uiteindelijk kunnen afremmen. Het volstaat echter de overblijfselen van mei ’68 – de democratiseringsbeweging in het onderwijs die nog steeds niet volledig ongedaan gemaakt is – of van de diverse koloniale revoluties in herinnering te brengen om het diepe impact ervan in te schatten.