Jeugd in Trier en studentenjaren

(1818 – 1841)

Karl Heinrich Marx, de voornaamste grondlegger van de leer die ook het wetenschappelijk socialisme wordt genoemd, werd geboren op 5 mei 1818. Zijn geboortestad Trier, de oudste stad van Duitsland, was gelegen in het dal van de neder Moezel en maakte in die tijd deel uit van de Pruisische Rijnprovincie.

Marx groeide op onder de tegenstrijdige invloeden van de aanvallen op de democratische verworvenheden van de Franse Revolutie van 1789 1815 door de in hun macht herstelde Europese vorstenhuizen enerzijds en een liberale opvoeding anderzijds die vooral van vaderszijde sterk de stempel droeg van de achttiende eeuwse verlichting. Tegenover de religieuze onverdraagzaamheid en de achterlijke beperkingen op de vrije meningsuiting van de Pruisische monarchie stond het beschaafde en open klimaat van het gezin van Heinrich Marx, die zelf om redenen van religieuze intolerantie in 1816 zijn Joodse afkomst moest loochenen door over te gaan tot de Lutherse kerk en afstand moest doen van zijn oorspronkelijke naam Hirschel.

Reeds op de middelbare school maakte de jonge Karl Marx kennis met de politiemethoden die de Pruisische staat gebruikte in zijn strijd tegen de democratische oppositie. In 1833 werd één van Marx’ medeleerlingen na een doorzoeking van het gymnasium van Trier ingerekend wegens het bezit van een brochure met de toespraken gehouden op de revolutionaire demonstratie aan de ruïnes van het kasteel van Hambach (27 mei 1832). De school stond onder streng politietoezicht en verschillende leraren, waaronder de rector van de school werden uit hun positie ontzet wegens hun sympathieën voor de Franse julirevolutie van 1830 en progressieve opvattingen in het algemeen.

Na de voltooiing van zijn middelbare studies liet Marx zich, in 1835, inschrijven aan de universiteit van Bonn met de bedoeling er rechten te gaan studeren. Na een “verloren jaar” werd hij door zijn vader doorgestuurd naar de strengere universiteit van Berlijn om er de studie van de rechtsgeleerdheid verder te zetten. Maar al spoedig ruilde Karl Marx zijn cursussen recht in voor colleges filosofie en geschiedenis. In 1841 promoveerde Marx tot doctor in de wijsbegeerte met een verhandeling “Over het verschil tussen de Demokritische en Epikureïsche natuurfilosofie”, een onderwerp dat door Marx werd aangegrepen om een scherpe aanval te richten tegen de achterlijkheden van de Pruisische staatskerk en zich openlijk op de lijn te zetten van de jonge burgerlijke intellectuelen die de denkmethode van de in 1831 overleden Duitse filosoof Georg Wilhelm Friedrich Hegel gebruikten als instrument om de instellingen van de Pruisische maatschappij en in het bijzonder de religie onder vuur te nemen. Marx was wel zo verstandig om zijn verhandeling niet voor te leggen aan een Berlijnse jury en stuurde haar op naar het liberalere Jena, dat hem uiteindelijk zijn diploma overhandigde.

Als radicaal democraat bij de Rheinische Zeitung

(1842 – 1843)

Marx streefde aanvankelijk een academische carrière na. Maar zijn ambities werden doorkruist door de strenge politiek van de Pruisische censuur, die in 1832 Feuerbach al had ontmaskerd als auteur van een anoniem pamflet tegen de idee van de onsterfelijkheid der ziel, hem in 1836 nog eens de toegang tot de universiteit had geweigerd en in 1841 nog de jonge liberale filosoof en vrijdenker Bruno Bauer een leerstoel weigerde in Halle en Bonn.

Marx zocht dan maar een ander platform voor zijn liberaal democratische denkbeelden en vond dit in de oppositiepers van de progressieve bourgeoisie uit het Rijnland. Marx’ werk in de redactie van de Rheinische Zeitung, die begon te verschijnen vanaf 1 januari 1842 in Keulen en bedoeld was als tegengewicht tegen de conservatieve Köllnische Zeitung, vormde niet alleen zijn eerste ervaring met de politieke strijd tegen de heersende machten van Europa, maar was tegelijkertijd ook de eerste test voor zijn leiderscapaciteiten. Marx was op dat ogenblik nog niet gewonnen voor het communisme. De eerste dag van zijn nieuwe positie als hoofdredacteur in oktober 1842 verscheen er in de Rheinische Zeitung van zijn hand zelfs een redactioneel artikel waarin hij met klem de beschuldigingen van een andere burgerlijke krant, de Augsburger Allgemeine Zeituing, als zou de redactie van de Rheinische Zeitung volledig uit communisten bestaan, van de hand wees. Marx moet men dan nog situeren in de uiterst linkse vleugel van de burgerlijke oppositie, het deel van de burgerij dat de revolutionaire tradities van 1792 1794 trouw gebleven was, maar wel de private eigendom verdedigde. Onder Marx’ leiding begon de krant, door haar steeds openlijker aanvallen op de Pruisische politiek, de aandacht te trekken van de censuur. Stelselmatig ontmaskerde Marx de pogingen van het Pruisische bestel om zichzelf aan de publieke opinie voor te stellen als welwillend ten opzichte van politieke hervormingen als hypocriete schaamlapjes voor een onverminderd reactionair beleid. (zoals bvb. Marx’ reeks over de werkzaamheden van het Rijnlandse deelparlement dat door de Pruisische koning was ingesteld om de schijn van democratie hoog te houden, maar in feite niets te zeggen had, behalve als het ging om de verdediging van het adellijk grootgrondbezit natuurlijk. Ook de bijdragen van Marx over de schrijnende uitbuiting en onderdrukking van de boeren en plattelandsarbeiders uit de Moezelstreek droegen bij tot het radicale imago van het blad.

Op 9 januari 1843 besliste het ministerie van Friedrich Wilhelm IV tot de onderdrukking van de oppositionele pers. Boven op een reeks bijzondere censuurmaatregelen kreeg de Rheinische Zeitung een publicatieverbod door de strot geramd dat, als toegeving aan de aandeelhouders, weliswaar slechts zou ingaan per 1 april, maar in combinatie met de heersende censuur zodanig op de politieke bewegingsvrijheid van de redactie woog dat Marx reeds op 17 maart ontslag nam als medewerker.

Omdat men naar zijn oordeel “in Duitsland alleen maar zichzelf ontrouw kon zijn” speelde Marx na de verwikkelingen met de Rheinische Zeitung met de gedachte om vanuit het buitenland een revolutionair tijdschrift illegaal In Duitsland te verspreiden. Maar eerst ging hij terug naar zijn geboortestad Trier…. om er zijn bruid op te eisen. Reeds in de zomer van 1836 hadden Marx en Jenny von Westphalen, dochter uit één van de meest geziene adellijke families in Trier, zich in het geheim verloofd. Pas na zeven jaar, op 19 juni 1843, traden ze te Bad Kreuznach in het huwelijk.

Eerste jaren als politiek vluchteling en de revolutie van 1848 – 1849

(1843 1849)

Tijdens zijn verblijf te Bad Kreuznach, dat kort onderbroken werd door een huwelijksreis langs de Rijn, maakte Marx een begin met zijn kritiek op de ideeën van Hegel, die de Pruisische staat voorstelde als een instrument voor de verzoening van de tegenstrijdige klassenbelangen in plaats van een instrument in de handen van de heersende klassen om hun wil aan de onderdrukte klassen op te leggen.

In deze periode (juni 1843 – oktober 1843) en zijn eerste maanden in buitenlandse ballingschap brengen de diepgaande studie van de geschiedenis en de Hegelse filosofie Marx tot een materialistische opvatting over de samenleving. De staat is het orgaan dat de tegenstrijdige belangen in de samenleving uitdrukt en deelneemt aan de vijandelijkheden tussen de klassen.

Zijn materialistische kijk op samenleving en geschiedenis brengen hem ertoe om de strijd van de opkomende arbeidersbeweging te erkennen als een voorbode van een proletarische revolutie die een eind zal maken aan de hoogste en laatste vorm van private eigendom en klassenheerschappij: de burgerlijke. Met de woorden van Lenin: in deze periode wordt Marx Marx.

Eind oktober arriveren Marx en zijn vrouw in Parijs waar onmiddellijk van start gegaan wordt met het werk aan het nieuwe revolutionaire tijdschrift, dat de naam Deutsch Franszösische Jahrbücher krijgt. In februari 1844 verschijnt het eerste nummer (een dubbel editie) van de Jahrbücher. Het is echter altijd bij het eerste nummer gebleven omdat er tussen Marx en de andere initiatiefnemer van het tijdschrift, de burgerlijke radicaal Arnold Ruge, politieke meningsverschillen rezen en omdat er problemen waren in verband met de verspreiding ervan in Duitsland. Ruge moest niet weten van Marx’ enthousiasme voor de Franse communistische handwerkerskringen en bleef vasthangen aan het burgerlijke radicalisme.

In Parijs maakte Marx kennis met de verschillende scholen van socialistische en communistische theoretici, maar de grootste indruk maakten de communistische propagandakringen die voornamelijk bevolkt waren met arbeiders die vanuit hun materiële levensomstandigheden tot politiek bewustzijn waren gekomen. “U moest eens zien,” schrijft Marx aan zijn filosofische leermeester Feuerbach, “hoe de geschiedenis zelf via deze zogenaamde barbaren van onze beschaafde maatschappij een element voor de ontvoogding van de mensheid aan het voortbrengen is.”

Marx’ levenslange vriendschap met Friedrich Engels (1820 – 1895) begint eveneens in deze periode. Tijdens het bezoek van Engels aan Marx in september 1844 besluiten ze hun urenlange discussies met de gevolgtrekking dat ze het beiden over de voornaamste punten eens zijn. De drieëntwintigjarige Engels had tijdens de samenstelling van het eerste nummer van de Jahrbücher Marx’ aandacht getrokken met zijn verhandeling “Schetsen ter kritiek van de nationale economie”, de eerste “marxistische” verhandeling over onderwerpen als de privaateigendom, het bevolkingsvraagstuk, de rol van de burgerlijke economen, e.d.

In 1844 kwamen ook Marx’ eerste geschriften over economie tot stand, die evenwel nooit zijn verschenen tijdens zijn leven, maar in 1932 gepubliceerd werden onder de titel “Economische en filosofische manuscripten”. Wie kennis neemt van dit werkje zal tot de vaststelling komen dat, ondanks het feit dat bepaalde van Marx’ inzichten (zoals bvb. de meerwaardeleer) hoegenaamd nog niet tot rijping gekomen zijn, de manuscripten toch al getuigen van een zekere wetenschappelijke ernst en een verregaand inzicht in de maatschappelijke processen van zijn tijd.

Marx leverde vanaf 1844 ook bijdragen tot het oppositieblad “Vorwärts” dat verspreid werd onder de grote Duitse emigrantengemeenschap in Parijs en dat onder zijn invloed steeds linkser en anti pruisischer van outlook werd. In januari 1845 werd, op aanstoken van de Pruisische diplomatie, het blad verboden en de medewerkers eraan kregen één voor één een uitwijzingsbevel in de bus. Ook Marx.

Begin februari vestigde Marx zich in Brussel, waar hij zijn theoretische en politieke activiteiten verder zette. In de zomermaanden van 1845 ondernam hij met Engels, die de maand april eveneens in Brussel was komen wonen, een studiereis naar Engeland. Marx maakte er kennis met aantal leiders van de Engelse arbeidersbeweging, o.a. met George Julian Harney, de leider van de Beweging voor het Volkscharter, de eerste politieke massaorganisatie van het industriële proletariaat. Gewapend met de inzichten opgedaan in de discussie met de Britse arbeidersleiders en de kennis die ze hadden opgerakeld uit de wetenschappelijke bibliotheek te Chatham (Manchester), begonnen Marx en Engels na hun terugkeer naar België onmiddellijk met een omvangrijke kritiek op het Duitse liberalisme en de mallotige, zweverige theorieën van de Duitse socialisten.

Van september 1845 tot april 1846 werkten beide grondleggers van het wetenschappelijk socialisme aan een monumentaal handschrift dat ze bedachten met de titel “Die Deutsche Ideologie”. In de Duitse Ideologie bindt Marx de strijd aan met de weinig tot politieke actie bereid zijnde Duitse liberalen en socialisten (de zgn. “Ware Socialisten”) die de problemen van hun tijd beschouwden als theoretische vraagstukken die enkel en alleen door theoretische discussie en “een mentaliteitsverandering” zo men wil, zouden kunnen worden opgelost. In zijn “Stellingen over Feuerbach” die reeds kort na zijn aankomst in Brussel tot stand kwamen, staat Marx’ omvangrijke antwoord op de Duitse filosofen eigenlijk al in twee regeltjes samengevat: “Filosofen hebben de wereld slechts op verschillende wijzen geïnterpreteerd, het komt erop aan hem te veranderen.” Voor Marx mogen het denken en de studie geen doel op zichzelf zijn, geen middel tot de loutere intellectuele zelfbevrediging van de denker, maar moeten instrumenten worden in de praktische strijd voor de verandering van de samenleving. Voor de hedendaagse lezer is vooral het eerste deel van de Duitse Ideologie van belang, omdat daar de beginselen van Marx’ materialistische opvatting over de geschiedenis worden ontwikkeld. Het handschrift heeft pas lang na de dood van Marx zijn weg tot de lezers gevonden (1932), omdat het eenvoudigweg geen uitgever vond in de tijd dat het tot stand gekomen is. Maar echt zwaar hebben Marx en Engels daar niet aan getild, omdat voor hen het voornaamste doel van dit werk “een helder inzicht voor zichzelf verwerven” bereikt was.

In 1846 richtte Marx in Brussel het Communistische Correspondentiecomité op, een orgaan dat niet alleen gebruikt werd om van gedachten te wisselen met de internationale arbeidersbeweging en communisten van alle mogelijke nationaliteiten, maar ook om strijd te leveren tegen de utopieën die op dat ogenblik de scène beheersten. (In de lente van 1846: breuk met de Duitse communist Weitling die elke wetenschappelijke studie afwees met het argument dat de arbeidersbeweging geen “kamergeleerdheid” nodig had; de omzendbrieven tegen de pacifistische theorieën van de Ware Socialisten; in 1847 polemiek tegen Proudhon: “Armoede van de filosofie”.)

Marx en Engels sloten zich in de lentemaanden van 1847 aan bij de Bond der Communisten en namen deel aan het Londens congres van de Bond (2 tot 9 juni). Op het tweede congres van de Bond in november, kregen Marx en Engels de opdracht om hun ideeën samen te vatten in een programmaverklaring die de theoretische basis zou vormen voor de activiteiten van de Bond der Communisten. Begin februari 1848 verscheen dit geschrift onder de titel “Manifest der Communistische Partij”, een werkje van nog geen veertig bladzijden dat, naar een veel gebruikte zegswijze, een grotere verspreiding zou kennen dan de bijbel.

Zeer kort na het verschijnen van het manifest werd de politieke slagvaardigheid van de Bond getest in de burgerlijk democratische revolutie van 1848.

Hoewel op Europese schaal de arbeiders zich voor het eerst opwierpen met zelfstandige, op hun eigen lot afgestemde eisen, was het moment volgens Marx nog niet rijp om over te gaan tot de socialistische revolutie. Volgens Marx moest Europa nog een periode van industriële ontwikkeling doormaken alvorens het tijdperk van de burgerlijk-democratische revoluties plaats zou ruimen voor het tijdperk van de socialistische revoluties. En Marx had gelijk: overal waar de arbeiders voet bij stek hielden en ook aan de nieuwe burgerlijke regeringen hun eisen voorhielden en geheel alleen in beweging kwamen, botsten ze tegen de verenigde krachten van de burgerij, kleinburgerij en zelfs de oude adel (april 1848: de mislukte Chartistendemonstratie in Londen; juni. de opstand van de Parijse arbeiders wordt bloedig onderdrukt; soortgelijke slachtpartijen in Wenen en Berlijn). Maar de nederlaag van het meest revolutionaire element van de jaren 1848 49, het proletariaat, bracht met zich ook de nederlaag van de democratische revolutie mee. Overal in Europa namen de bedreigde of zelfs omvergeworpen monarchieën opnieuw hun oude plaats in of werd zoals in Frankrijk de burgerlijke democratie vervangen door een militaire dictatuur (in Frankrijk: Louis Bonaparte).

Zoals vele revolutionairen moest Marx, die in het Rijnland als politiek organisator en uitgever van het blad “Die Neue Rheinische Zeitung” een leidersrol had gespeeld in de revolutionaire beweging, na de mislukking van de revolutie opnieuw Duitsland verlaten. Na een kort verblijf in Frankrijk waar hij een heropleving van de revolutie verwachtte, dreven ook hier de politiediensten hem verder voor zich uit. Om verbanning naar de moerassen van Bretagne te ontlopen, vluchtte Marx in augustus 1849 naar Londen.

De eerste jaren in Londen

(1849 – 1857)

De werkelijkheid van Marx’ eerste emigrantenjaren in Londen staat in schrille tegenstelling tot het beeld van de weldoorvoede en welvarende intellectueel dat door de burgerlijke opinie wordt opgehangen. In de jaren vijftig leden Marx en zijn gezin bittere armoede. In de periode 1850 1855 kostten de ontberingen het leven aan drie van Marx’ kinderen. De gezondheid van Marx en zijn vrouw werd in deze periode voorgoed geknakt.

Naast de materiële nood kreeg Marx ook nog af te rekenen met tal van politieke intriges onder de emigranten, de scheuring van de Bond der Communisten (1850), infiltratie van de buitenlandse politiediensten die het moreel van de politieke emigratie wilden ondermijnen en ook Karl Marx in diskrediet trachtten te brengen (Wilhelmina Beck, de zaak met de Oostenrijkse spion Bangya en tenslotte de affaire met Karl Vogt die Marx in de jaren 1859 1860 zwart wou maken als de leider van een internationale chantagebende Vogt werkte in opdracht van Louis Bonaparte). In 1853 besloot Marx, na het oprollen van de Keulse afdeling van de Bond, de voornaamste groep van de Bond “te velde”, en de vervolging van haar leiders, zijn goedkeuring te hechten aan de opheffing van de Communistenbond.

Het spreekt voor Marx dat hij zich ondanks alle “emigratiedrek” nog uitstekend heeft kunnen rechthouden als theoretische leider van de Duitse ballingen. In de jaren vijftig publiceerde hij vooral via internationale correspondentie met verschillende kranten. Maar onder zijn publieke verschijning als politiek journalist ging een enorme theoretische bedrijvigheid schuil (1849 1850: ‘Klassengevechten in Frankrijk”, een ontleding van de Franse revolutie van 1848; in 1852 “De achttiende Brumaire van Louis Bonaparte”, een onovertroffen onderzoek naar de oorzaken van de staatsgreep en de keizerskroning van de avonturier Louis Bonaparte; in de jaren 1857 1858: de “Grundrisse”, een handschrift van om en bij de 1000 gedrukte bladzijden, dat de neerslag vormt van Marx’ diepgaande studie van de economie; in 1859 “Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie”, enz., enz.)

De overwinning van de contrarevolutie en de betrekkelijke windstilte op het politieke vlak zorgden ervoor dat Marx nu niettegenstaande de vermelde problemen van het emigrantenleven, de tijd vond om zich toe te leggen op het theoretisch werk.

De economische crisis van 1857 maakte echter een bruusk einde aan de “sociale vrede”, met een indrukwekkende stakingsbeweging van de Franse arbeiders tegen de loonsinleveringen, de heropleving van de strijd voor de eenmaking van Italië, de steeds wijder gapende kloof in de Verenigde Staten tussen Zuid en Noord en de heropleving van de Britse vakverenigingen.

Het theoretische kapitaal dat Marx in de voorafgaande periode had opgestapeld én zijn praktische ervaringen uit de revolutie van 1848 bestemden hem voor tot een leidinggevende rol, ditmaal op het internationale vlak, in de bewegingen van de jaren 1860 1870.

De Eerste Internationale

(1864 – 1872)

In september 1864 werd de Internationale Arbeidersassociatie boven de doopvont gehouden. Marx’ vooraanstaande rol werd onmiddellijk erkend via de opdracht van de Internationale om het statuut en de programmaverklaring van de I.A.A. te schrijven.

Marx concentreerde zich vooral op de noodzaak om de verschillende stromingen van de internationale arbeidersbeweging bijeen te brengen in één internationale arbeiderspartij. Daarom ging hij bij het opstellen van het statuut van de Internationale bijzonder omzichtig te werk, in zoverre dat hij zelfs het woord “socialisme” vermeed. In die tijd vond Marx dat ook een aantal niet-proletarische elementen (zoals de Italiaanse republikeinen Mazzini en Garibaldi) wegens hun toen nog vooruitstrevende rol in de nationale bevrijding van bepaalde Europese volkeren en hun mobiliserende kracht onder de arbeiders (bvb. het Proudhonianisme en het Britse liberale vakbondsleven) een plaats verdienden in de Internationale.

Door haar deskundig advies en consequente praktische steun aan zelfstandig tot stand gekomen bewegingen van de arbeiders verwierf de Internationale een groot prestige onder de meest politiek bewuste Europese arbeiders. Op de duur begonnen de afdelingen van de Internationale zelf de rol van initiatiefnemers in de klassenstrijd op te nemen, zoals in de strijd van de Britse arbeiders voor het algemeen stemrecht in de jaren 1865 1866.

In 1867, na een ingespannen arbeid van vijftien jaar, droeg Marx het eerste deel van “Het Kapitaal” naar de drukker.

Het lot van de Internationale werd echter bezegeld door twee belangrijke ontwikkelingen: de nederlaag van de Parijse Commune in 1871 en de splitsing van de Internationale in aanhangers van Marx en de anarchist Bakoenin.

Zoals Marx in zijn “Burgeroorlog in Frankrijk” uitlegde, was de revolutionaire gemeenteraad die in maart 1871 te Parijs door de arbeiders samengesteld werd de eerste echte concrete ervaring van politieke heerschappij van de arbeiders. De Commune is het eerste historische voorbeeld van de basisdemocratische heerschappij van de loonarbeiders (afschaffing van het staand leger ten voordele van een democratische volksmilitie; nivellering van het loon van ambtenaren en politici tot het gemiddelde arbeidersloon; de algemene toegankelijkheid van iedere arbeider tot iedere staatsfunctie; onmiddellijke en ten allen tijde afzetbaarheid van de ambtenaren door de organen die hen verkozen hebben).

De nederlaag van de Commune trok een streep onder een decennium van revolutionaire strijd en verscherpte de meningsverschillen in de Internationale. De Rus Bakoenin verzette zich tegen het principe van de politieke strijd door de arbeiders en maakte zijn handen vuil aan allerlei revolutiespelletjes zoals het organiseren van terroristische groepen die, tevergeefs, de revolutie trachten tot stand te brengen achter de rug van de massa’s. Liever dan de Internationale de speelbal te laten worden van avonturiers riep Marx op om de Internationale op te heffen. Marx wist op het congres van Den Haag te bewerkstelligen dat de hoofdzetel van de Internationale van Londen naar New York werd verplaatst, wat zo goed als neerkwam op het stopzetten van de politieke activiteiten van de I.A.A.

Maar de Internationale had een traditie ingezet. Nu was het voor vele arbeiders duidelijk dat internationale solidariteit mogelijk was. Marx en Engels spanden zich voortaan in in de vorming en begeleiding van nationale arbeiderspartijen die elkaar zouden terugvinden in een tweede, in de toekomst te stichten internationale.

De tien laatste jaren

(1873 – 1883)

Vanaf de nederlaag van de Commune tot de Eerste Wereldoorlog vond er in West Europa geen enkele revolutie meer plaats. De laatste decennia van de negentiende eeuw en de eerste van de twintigste kende de socialistische arbeidersbeweging wel een groei in de breedte, een groei die moet uitgedrukt worden in aantallen en niet zozeer in de intensiteit van de beweging.

Toch vond de groei van de arbeidersbeweging in die periode meer dan eens haar uitdrukking van heftige politieke schokken, zoals de opwinding rond de zaak Dreyfus bij het einde van de negentiende eeuw, de algemene stakingen in België van 1893, 1902 en 1913, en de stakingen en arbeidersopstanden die overal in Europa, de Verenigde Staten en bepaalde streken in Azië de opkomst van het socialisme kenmerkten.

In de tien laatste jaren van zijn leven mocht Marx nog meemaken hoe steeds meer arbeiders onder de indruk kwamen van zijn denkbeelden en overgingen tot de vorming van massale arbeiderspartijen die het marxisme tot grondslag namen (Denemarken, Italië, Spanje, de socialistische propagandagroepen in België, de groei van de in 1869 opgerichte Duitse SDAP).

Maar zoals Marx onderhand gewend was, liep het aanvaarden van het wetenschappelijk socialisme door de verschillende arbeiderspartijen niet altijd van een leien dakje. In 1875 moest hij nog tussenkomen in de vereniging van de twee grootste Duitse arbeiderspartijen, de marxistisch geïnspireerde SDAP en de partij van de in 1863 gestorven utopische socialist Ferdinand Lassalle, het A.D.A. In het programma dat zou worden voorgedragen op het verenigingscongres van Gotha, had de SDAP naar Marx’ opvatting te veel afstand gedaan van haar eigen programma ten voordele van de utopieën van Lassalle die bij de strijd van de arbeiders tegen de burgerij rekende op de steun van de Pruisische adel, onder andere om via staatssteun arbeiderscoöperatieven in het leven te roepen die de burgerij op economisch vlak het gras voor de voeten zou wegmaaien. De onhaalbaarheid van een door een burgerlijke of feodale staat gefinancierde invoering van het socialisme was al gebleken in de revolutie van 1848 (het jammerlijk falen van de Ateliers Nationaux van Louis Blanc). Marx’ “Kritiek op het Program van Gotha” is één van de belangrijkste werkjes uit de marxistische traditie.

In zijn laatste jaren hield Marx zich bezig met de studie van de moderne wetenschappen en zette zijn onderzoek van economie en geschiedenis verder. Ziekte verhinderde hem echter om de volgende delen van “Het Kapitaal” voor publicatie klaar te stomen.

De dood van zijn vrouw Jenny in 1881 betekende een slag die Marx’ geteisterde gezondheid nog meer ondermijnde. Een reis naar Algerije kon de verdere fysieke aftakeling niet tegengaan. Op veertien maart 1883 wordt Marx dood aangetroffen in de leunstoel in zijn studeerkamer.

Een jaar later verscheen het tweede deel van ‘Het Kapitaal” samengesteld door de deskundige arbeid van Marx’ levenslange strijdmakker en vriend Friedrich Engels. Engels, die Marx en zijn gezin bijna veertig jaar lang met een zeldzame zin voor zelfverloochening had voorzien van financiële en morele steun, werd na de dood van Karl Marx de meest vooraanstaande figuur in de internationale arbeidersbeweging. In de laatste jaren van zijn leven was Friedrich Engels, die zich ondanks zijn gevorderde leeftijd nog wist op te werpen als een kranig verdediger van de mede door hem ontworpen wetenschappelijke methode, nog getuige van een tweede internationale bundeling van krachten: de oprichting van de Tweede Internationale(1889).

Van de drie dochters van Karl Marx die hun kinderjaren overleefden, Jenny, Laura en Eleanor, was de laatstgenoemde ongetwijfeld de meest begaafde en ook degene die, onder andere door vakbondswerk onder de Britse arbeiders, het meest de door haar vader ingezette traditie van politieke strijd hooghield.

Peter Van der Biest, 1995

Geef een reactie

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel