“Aprildagen”
Op 23 maart namen de Verenigde Staten voor het eerst deel aan de oorlog. Op dezelfde dag had in Petrograd de teraardebestelling van de slachtoffers van de Februarirevolutie plaats. De demonstratie die treurig maar tegelijkertijd feestelijk blijmoedig was, vormde een machtig slotakkoord van de symfonie van de opstandige vijf dagen.
Iedereen kwam naar de teraardebestelling: zowel degenen die zij aan zij met de vermoorden gestreden hadden, alsook diegenen die zich van de strijd afzijdig hielden, en waarschijnlijk ook zij die hen zelf vermoord hadden maar het meest talrijk waren diegenen die niet aan de strijd hadden deelgenomen. Naast arbeiders, soldaten en kleine stedelingen waren er studenten, ministers, gezanten, degelijke burgers, journalisten, redenaars, kopstukken van alle partijen. Rode doodkisten golfden op de handen van de arbeiders en soldaten uit de verschillende wijken van de stad naar het Marsveld. Toen de kisten in het graf zonken, weerklonk van de Peter-en-Paulsvesting het eerste saluutschot dat de grote volksmassa deed opschrikken. De kanonnen donderden op een nieuwe wijze: onze kanonnen, ons saluut. De wijk Vyborg droeg éénenvijftig rode doodkisten. Dit was maar een gedeelte van de slachtoffers waarop het trots was. Boven de stoet van de Vyborgers, die het dichtst van alle was, staken talrijke bolsjewistische vlaggen uit. Zij woeien echter vreedzaam naast de andere. Op het Marsveld zelf bleven slechts de leden van de regering, van de Sovjet en van de Rijksdoema, die reeds verbleekt was maar zich nog hardnekkig tegen haar eigen begrafenis verzette. In de loop van de dag defileerden minstens achthonderdduizend mensen met banieren en muziekkorpsen voorbij de graven. En ofschoon volgens de mening van de hoogste militaire autoriteiten zo’n mensenmassa onmogelijk in de daarvoor vastgestelde tijd had kunnen voorbijtrekken zonder de grootste chaos en een katastrofaal gedrang te veroorzaken, verliep de manifestatie niettemin in de meest volkomen orde, zoals kenmerkend is voor dergelijke revolutionaire optochten waarbij het tevreden gevoel over de volbrachte grote daden overheerst samen met de hoop dat alles nu beter zal worden. Enkel door deze stemming werd de orde gehandhaafd, want de organisatie was nog zwak, onervaren en niet zeker van zichzelf.
Het feit van de teraardebestelling was, zou men denken, een afdoende weerlegging van de legende van de onbloedige revolutie. En toch gaf de stemming die bij de teraardebestelling heerste gedeeltelijk die atmosfeer weer van de eerste dagen waaruit deze legende ontstaan was.
Na vijfentwintig dagen – de Sovjets hadden in deze tijd veel aan ervaring en zekerheid gewonnen – had het feest van de eerste mei naar Europese tijdrekening (18 april volgens de oude tijdrekening) plaats. Alle steden in het land waren vol van vergaderingen en demonstraties. Niet alleen de industriebedrijven, maar ook de staats-, stads- en Zemstvoinstellingen vierden feest. In Mohilev, waar het hoofdkwartier zich bevond, liepen de ridders van het St. Georgekruis aan het hoofd van de demonstratie. De stafkolonne met de niet afgezette tsaristische generaals droeg haar doeken met meileuzen. Het feest van het proletarisch antimilitarisme smolt samen met de revolutionair getinte manifestatie van het patriottisme. De verschillende bevolkingsgroepen namen deel aan het feest, maar alles verenigde zich nog tot een weliswaar buitengewoon verward, gedeeltelijk onwaarachtig, maar in het algemeen groots geheel.
In de beide hoofdsteden en in de industriecentra overheersten de arbeiders bij het feest en onder de arbeidersmassa kwam reeds duidelijk – door banieren, doeken, redevoeringen en interrupties – de vaste kern van het bolsjewisme naar voren. Over de reusachtige voorgevel van het Mariinskipaleis, waar de Voorlopige Regering zetelde, was een uitdagend rood doek gespannen met het opschrift: “Leve de Derde Internationale!” De autoriteiten die hun administratieve schuchterheid nog niet afgeworpen hadden, konden er niet toe besluiten dit onaangenaam en zorgwekkend doek te verwijderen. Het leek alsof iedereen feestvierde. Voor zover dat mogelijk was, vierde ook het actieve leger feest. Er kwamen berichten over vergaderingen, redevoeringen, vaandels en revolutionaire liederen in de loopgraven. Er was ook weerklank van Duitse kant.
De oorlog liep nog niet ten einde. Integendeel, hij breidde zich uit. Kort geleden, precies op de dag van de teraardebestelling van de slachtoffers van de revolutie, had immers een geheel continent zich in de oorlog begeven om deze nieuwe kracht te geven. Tezelfdertijd namen in alle delen van Rusland samen met de soldaten ook krijgsgevangenen aan de demonstraties deel, onder gemeenschappelijke banieren, dikwijls ook met gemeenschappelijke liederen in diverse talen. In dit onafzienbaar feest, dat geleek op een vloedgolf die de grenzen van klassen, partijen en ideeën wegspoelde, was de gemeenschappelijke demonstratie van de Russische soldaten en de Oostenrijkse en Duitse gevangenen een bijzonder hoopvolle factor die deed geloven dat de revolutie toch een betere wereld in zich borg. Evenals de teraardebestelling in maart verliepen ook de meifeesten in volkomen orde, zonder botsingen en slachtoffers, als een “nationaal” feest. Indien men echter opmerkzaam toehoorde, kon men gemakkelijk ongeduldige en zelfs dreigende klanken uit de soldaten- en arbeidersrijen vernemen. Het leven wordt voortdurend moeilijker. En inderdaad: de prijzen stegen onrustbarend, de arbeiders eisten vaste minimumlonen, de ondernemers verzetten zich, de conflicten in de bedrijven namen onafgebroken toe. De voedselvoorziening werd slechter, het broodrantsoen werd kleiner, zelfs voor gort werden kaarten ingevoerd. Ook in het garnizoen nam de ontevredenheid toe. De districtsstaf was van plan de soldaten onschadelijk te maken door de revolutionaire troepenafdelingen uit Petrograd te verwijderen. In de vergadering van het gehele garnizoen op 17 april verlangden soldaten die het vijandig plan doorzagen de stopzetting van het wegvoeren van troepenafdelingen. Deze eis zal in de toekomst bij elke nieuwe crisis van de revolutie telkens scherper gesteld worden. Maar de wortel van alle kwaad blijft de oorlog, waarvan het einde niet te overzien is. Wanneer zal de revolutie vrede brengen? Waarom blijven Kerenski en Tsereteli maar toekijken? Steeds aandachtiger gingen de massa’s luisteren naar de bolsjewieken, loerend, in afwachting keken zij naar hen, sommigen nog half vijandig, anderen reeds vol vertrouwen. Er was onder de discipline van de feestdag een gespannen stemming verborgen. Het gistte in de massa’s.
Niemand echter, ook niet de opstellers van het transparant op het Mariinskipaleis, vermoedde dat de komende twee, drie dagen reeds de sluier van de nationale eenheid die de revolutie omgaf meedogenloos zou verscheurd worden. De dreigende gebeurtenissen die velen als onvermijdelijk voorzien hadden maar die niemand zo spoedig verwacht had, kwamen als een verrassing. De buitenlandse politiek van de Voorlopige Regering, d.w.z. het probleem van de oorlog, gaf de stoot. Niemand anders dan Miljoekov heeft de lont in het kruitvat gestoken.
De geschiedenis van de lont en het kruit is deze: op de dag dat de Verenigde Staten in de oorlog betrokken raakten, ontvouwde de minister van buitenlandse zaken in de Voorlopige Regering, die nu moed gevat had, zijn programma aan de journalisten: verovering van Constantinopel, verovering van Armenië, verdeling van Oostenrijk en van Turkije, verovering van Noord-Perzië en daarbij natuurlijk nog het zelfbeschikkingsrecht van de naties. “Bij ieder optreden,” zo interpreteert de historicus Miljoekov de minister Miljoekov, “onderstreepte hij nadrukkelijk de pacifistische doeleinden van de bevrijdingsoorlog, maar hij bracht ze steeds in zo nauw mogelijk verband met de nationale taak en belangen van Rusland.” Het interview deed de verzoeningsgezinden opschrikken. “Wanneer zal de buitenlandse politiek van de Voorlopige Regering eindelijk ophouden huichelachtig te zijn?” vroeg de krant van de mensjewieken verontwaardigd. Waarom verlangt de Voorlopige Regering niet van de geallieerde regeringen dat men openlijk en beslist van annexatie afziet? Deze mensen beschouwden de openlijke taal van een rover als huichelarij. Zij zouden in een pacifistische camouflage van de roofzucht een bevrijden van huichelarij zien. Kerenski, die verschrikt werd door de onder de democratie veroorzaakte opwinding, haastte zich door middel van de persbureau’s te verkondigen dat het programma van Miljoekov slechts diens persoonlijke mening was. Het feit dat hij die deze persoonlijke mening verkondigd had minister van buitenlandse zaken was, werd klaarblijkelijk als een puur toeval beschouwd.
Tsereteli, die de gave bezat om iedere kwestie in een gemeenplaats om te zetten, legde nu de nadruk op de noodzakelijkheid van een regeringsverklaring waarin bepaald werd dat de oorlog voor Rusland uitsluitend een verdedigingsoorlog was. De tegenstand van Miljoekov en gedeeltelijk ook van Goetsjkov werd gebroken en op 27 maart kwam de regering met de volgende verklaring: “Het oorlogsdoel van het vrije Rusland is niet overheersing van andere volken, niet ontneming van hun nationaal bezit, niet gewelddadige verovering van vreemd grondgebied, maar volledige nakoming van de verplichtingen die wij tegenover onze bondgenoten op ons genomen hebben.” Op deze manier verkondigden de tsaren en profeten van de dubbele heerschappij hun wens om samen met de vadermoorders en overspeligen in de hemel te komen. Naast al het andere ontbrak het deze heren ook nog aan gevoel voor humor. De verklaring van 27 maart werd niet alleen door de gehele verzoeningsgezinde pers met instemming begroet, maar ook door de “Pravda” van Kamenev en Stalin, die vier dagen voor de aankomst van Lenin in een hoofdartikel schreef: “Klaar en duidelijk heeft de Voorlopige Regering… voor het gehele volk verklaard dat het doel van het vrije Rusland niet gelegen is in de overheersing van andere volken enz.” De Engelse pers interpreteerde terstond het afzien van Rusland van annexaties met instemming als een afstand doen van Constantinopel waarbij zij natuurlijk geen ogenblik eraan dacht de onthoudingsformule ook op zichzelf toe te passen. De Russische gezant in Londen sloeg alarm en verlangde van Moskou een afdoende nadere verklaring dat het principe “vrede zonder annexaties door Rusland niet onvoorwaardelijk gehuldigd werd, maar slechts voor zover het niet met onze levensvoorwaarden in strijd was.” Maar dit was juist de formule van Miljoekov; de belofte om datgene niet te roven wat wij toch niet kunnen gebruiken. In tegenstelling tot Londen ondersteunde Parijs niet alleen Miljoekov, maar zette hem zelfs door bemiddeling van Paléologue tot een meer vastberaden politiek tegenover de Sovjets aan.
De toenmalige premier Ribot, die wanhopig was door de klaagzangen van Petrograd, vroeg aan Londen en Rome, “of zij het niet noodzakelijk achtten van de Voorlopige Regering te eisen dat deze zou ophouden met dubbelzinnigheden (équivoque).” Londen antwoordde dat het verstandiger was “aan de naar Rusland gezonden Franse en Engelse socialisten tijd te laten om invloed op hun geestverwanten uit te oefenen.”
De geallieerde socialisten waren naar Rusland gezonden op initiatief van het Russisch hoofdkwartier, d.w.z. van de vroegere tsaristische generaals. “Wij rekenen op hen,” schreef Ribot over Albert Thomas, “om de besluiten van de Voorlopige Regering enige ruggesteun te verlenen.” Miljoekov beklaagde zich echter erover dat Thomas zich te nauwgezet aan de Sovjetleiders hield. Ribot antwoordde daarop dat Thomas “oprecht ernaar streefde” het standpunt van Miljoekov te steunen, maar hij beloofde zijn gezant tot een nog meer daadwerkelijke ondersteuning aan te zetten.
De door en door holle verklaring van 27 maart verontrustte niettemin de geallieerden die er een concessie aan de Sovjet in zagen. Uit Londen dreigde men het vertrouwen “in de strijdvaardigheid van Rusland” te verliezen. Paléologue maakte bezwaren tegen de “schuchterheid en vaagheid” van de verklaring. Dit had Miljoekov juist nodig. In de hoop hulp van de geallieerden te zullen krijgen, liet Miljoekov zich verleiden tot een gevaarlijk spel dat ver boven zijn krachten ging. Zijn voornaamste gedachte was de oorlog tegen de revolutie te keren, het eerste doel op deze weg was de democratie te demoraliseren. De verzoeningsgezinden beginnen echter juist in april steeds gejaagder en actiever in de kwesties van de buitenlandse politiek te worden, want van onderop werd onafgebroken druk op hen uitgeoefend. De regering had een lening nodig. De massa’s waren bereid om het land te verdedigen, maar ze waren enkel geneigd tot steun aan een vredeslening, niet aan een oorlogslening. Het was noodzakelijk om de massa’s minstens de schijn van vooruitzicht op vrede te bieden.
Tsereteli stelde, terwijl hij zijn politiek van gemeenplaatsen volgde, voor om van de Voorlopige Regering te eisen dat zij aan de geallieerden een met de binnenlandse politieke verklaring van 27 maart overeenkomstige nota zou richten.
Daartegenover verplichtte het Uitvoerend Comité zich om in de Sovjet een “vrijheidslening” te laten stemmen. Miljoekov ging op de zwendel in: lening tegenover nota, maar hij besloot het mes aan twee kanten te laten snijden. Onder het mom van een aanvulling van de “verklaring” deed de nota afbreuk aan de verklaring. Zij legde er de nadruk op dat de vredelievende frasen van de nieuwe regering er “niet in het minst aanleiding toe gaven te geloven dat de rol van Rusland in de totale strijd van de geallieerden door de omwenteling die zich voltrokken had, in betekenis verminderd was. Integendeel – het verlangen van het volk om de wereldoorlog tot de definitieve overwinning door te zetten is slechts sterker geworden…” De nota sprak verder de overtuiging uit dat de overwinnaars “het middel zouden vinden om die garanties en sancties te verkrijgen die noodzakelijk waren om bloedige botsingen in de toekomst te vermijden.” De woorden “garanties” en “sancties”, die op aandrang van Thomas opgenomen waren, betekenden in de dieventaal van de diplomatie, speciaal van de Fransen, niets anders dan annexaties en oorlogsschattingen.
Op de dag van het meifeest deelde Miljoekov zijn nota, die door de geallieerde diplomatie gedicteerd was, telegrafisch mee aan de regeringen van de Entente en pas daarna werd zij aan het Uitvoerend Comité meegedeeld en gelijktijdig aan de kranten. De contactcommissie was door de regering gepasseerd en de leiders van het Uitvoerend Comité werden herleid tot eenvoudige burgers. Al vernamen de verzoeningsgezinden uit de nota ook niets dat zij niet reeds eerder van Miljoekov gehoord hadden, ze konden deze opzettelijk vijandige daad toch niet over het hoofd zien. De nota ontwapende hen tegenover de massa’s en stelde hen direct voor de keuze tussen bolsjewisme en imperialisme. Was dat niet juist de bedoeling van Miljoekov? Alles pleit ervoor dat hij nog verdere bedoelingen had.
Reeds vanaf maart streefde Miljoekov met alle middelen ernaar het onzalig plan van een verovering van de Dardanellen door een Russische landing weer te doen herleven. Hij voerde daartoe talrijke onderhandelingen met generaal Alexejev en probeerde hem te overtuigen van een energieke doorvoering van de operatie, welke naar zijn mening de tegen annexaties protesterende democratie voor een voldongen feit zou plaatsen. De nota van Miljoekov van 18 april was als het ware een parallelle landing op de slecht verdedigde kust van de democratie. Twee acties – de militaire en de politieke – vulden elkaar aan en rechtvaardigden elkaar in geval van een overwinning. Op mogelijke overwinnaars wordt in het algemeen niet gerekend. Maar Miljoekov zou geen overwinnaar blijven. Er waren voor de landing tweehonderd tot driehonderdduizend soldaten nodig. De zaak strandde op een detail: de weigering van de soldaten om de operatie te realiseren. Zij waren bereid om de revolutie te verdedigen, maar niet om deze aan te vallen. De Dardanellenaanval van Miljoekov mislukte. En dit ondergroef al zijn verdere plannen. Men moet toegeven dat zij niet slecht opgezet waren… moest het tot een overwinning gekomen zijn uiteraard.
Op 17 april had in Petrograd een lugubere patriottische demonstratie van de oorlogsinvaliden plaats: een reusachtig aantal gewonden uit de hospitalen van de hoofdstad, soldaten zonder benen, zonder armen, in verband, bewoog zich voort naar het Taurisch paleis. Zij die niet lopen konden, werden op vrachtauto’s vervoerd. Op de vaandels stond: “Oorlog tot de overwinning.” Dit was een demonstratie van vertwijfeling van menselijke resten uit de imperialistische oorlog, die niet wilden dat de revolutie de door hen gebrachte offers voor nutteloos zou verklaren. Maar achter de demonstranten stond de kadettenpartij, of liever gezegd Miljoekov die zijn grote slag voor de dag erna voorbereidde.
Op 19 april, ’s nachts, beraadslaagde het Uitvoerend Comité in een buitengewone zitting over de nota die de vorige avond aan de geallieerde regeringen overhandigd was. “Na de eerste lezing,” vermeldt Stankevitsj, “werd unaniem en zonder verdere discussie door allen erkend dat de nota iets compleet anders was dan het Uitvoerend Comité verwacht had.” De regering was echter in haar geheel, met inbegrip van Kerenski, voor de nota verantwoordelijk. Men moest derhalve allereerst de regering redden. Tsereteli begon de nog niet ontcijferde nota te ontcijferen en telkens meer goede kanten aan haar te ontdekken. Skobeljev toonde diepzinnig aan dat men een “volledige overeenstemming” tussen de strevingen van de democratie en de regering in het algemeen niet kon verlangen. De wijzen braken zich het hoofd tot het aanbreken van de dag, maar ze vonden geen oplossing. Tegen de morgen ging men uiteen om na enkele uren opnieuw bij elkaar te komen. Men rekende klaarblijkelijk erop dat de tijd alle wonden heelt.
’s Morgens verscheen de nota in alle kranten. Het commentaar van de “Rjetsj” was een bewuste provocatie. De socialistische pers uitte zich in hoge mate geprikkeld. De mensjewistische “Rabotsjaja Gaseta” (Arbeidersblad), die met Tsereteli en Skobeljev nog geen tijd gevonden had om van de nachtelijke verontwaardiging te bekomen, schreef dat de Voorlopige Regering een “stuk” publiceerde “dat een hoon aan het streven van de democratie is.” De krant eiste van de Sovjet “krachtige maatregelen om de verschrikkelijke gevolgen ervan af te wenden.” In deze passages was duidelijk de toenemende invloed van de bolsjewieken te bespeuren.
Het Uitvoerend Comité hervatte zijn zitting, maar alleen om zich opnieuw te overtuigen van zijn eigen onvermogen om tot een besluit te komen. Er werd besloten om een buitengewone plenaire zitting van de Sovjet “ter informatie” bijeen te roepen, in werkelijkheid echter om de mate van ontevredenheid in de onderste groepen te peilen en tijd te winnen voor de eigen zwenkingen. Men beraamde in de tussentijd allerlei contactzittingen die de kwestie uit de wereld zouden helpen.
Onverwacht mengde zich echter een derde macht in dit formele gedoe van de dubbele heerschappij: de massa’s gingen met de wapens in de hand de straat op. Er doken tussen de bajonetten van de soldaten doeken op met de slogan: “Weg met Miljoekov!” Op andere doeken prijkte Goetsjkov. In de verontwaardigde betogers kon men nauwelijks de demonstranten van de eerste mei herkennen.
De geschiedschrijvers noemen deze beweging “elementair”, in deze beperkte zin dat geen enkele partij het initiatief tot de actie genomen had. De directe oproep om de straat op te gaan, was afkomstig van een zekeren Linde, die daarmee zijn naam in de geschiedenis van de revolutie bewaard heeft doen blijven. “De geleerde, mathematicus en filosoof” Linde stond buiten iedere partij, was met hart en ziel de revolutie toegedaan en wenste vurig dat zij in vervulling zou doen gaan wat zij beloofde. De nota van Miljoekov en het artikel van de “Pravda” hadden zijn verontwaardiging opgewekt. “Zonder met iemand overleg gepleegd te hebben,” vertelt zijn biograaf, “ging hij direct over tot de daad… begaf zich naar het Finse regiment, riep het comité bijeen en stelde voor om direct met het gehele regiment naar het Mariinskipaleis te trekken… Het voorstel van Linde vond instemming en reeds om drie uur ’s middags bewoog zich een indrukwekkende demonstratie van de Finnen met uitdagende leuzen door de straten van Petrograd. De soldaten van het 180ste reserveregiment, van de Moskouse, Pawlovski- en Kexholmregimenten, de matrozen van de 2de Baltische vloot, in totaal vijfentwintig à dertigduizend man, allen gewapend, volgden de Finnen. Er ontstond beweging in de arbeiderswijken, men legde het werk neer en ging, gegroepeerd naar de bedrijven, achter de regimenten de straat op.”
“Het merendeel van de soldaten wist niet waarom zij eigenlijk gekomen waren,” verzekerde Miljoekov, alsof hij de gelegenheid had om hen te ondervragen. “Behalve de troepen namen jeugdige arbeiders aan de demonstratie deel, die hardop (!) verklaarden dat men ieder van hen tien tot vijftien roebel daarvoor betaald had.” Uit welke bron het geld komt, is duidelijk: “De eis om de beide ministers (Miljoekov en Goetsjkov) te doen verdwijnen, was direct door Duitsland gesteld.” Miljoekov gaf deze diepzinnige verklaring niet in het vuur van de strijd in april, maar drie jaar na de Oktobergebeurtenissen die toch afdoende hadden laten zien dat niemand de haat van de volksmassa’s tegen Miljoekov met een hoog dagloon behoefde te betalen. De verrassende felheid van de aprildemonstratie is te verklaren als directe reactie van de massa’s op de zwendel van hogerhand. “Zolang de regering de vrede niet verkregen heeft, moet men zich verdedigen.” Dit werd weliswaar zonder enthousiasme, maar toch met volle overtuiging gezegd. Men nam aan dat er in de regeringskringen alles gedaan werd om de vrede naderbij te brengen. Weliswaar werd er van de kant van de bolsjewieken beweerd dat de regering de oorlog wilde voortzetten met roofzuchtige bedoelingen. Is dat echter wel aannemelijk? En Kerenski dan? “Wij kennen de Sovjetleiders vanaf februari, zij zijn het eerst tot ons in de kazernes gekomen, zij zijn voor de vrede. Lenin is uit Berlijn gekomen, maar Tsereteli was in de katorga. Men moet geduld hebben…” Tegelijkertijd aanvaardden de meest vooruitstrevende bedrijven en regimenten steeds meer de bolsjewistische leuzen van een vredespolitiek: publicatie van de geheime verdragen en breken met de veroveringsplannen van de entente, eerlijk aanbod van een onmiddellijke vrede aan alle oorlogvoerende landen. De nota van 18 april kwam midden deze verwarring en weifeling. Hoe moest het nu verder? Men is dus klaarblijkelijk in regeringskringen toch niet voor vrede maar voor de oude oorlogsdoeleinden? Wachten en lijden wij dan vergeefs? Weg met hen! Maar weg met wie? Hebben werkelijk de bolsjewieken gelijk? Onmogelijk. Maar hoe zit dat dan met die nota? Levert werkelijk iemand ons over aan de bondgenoten van de tsaar? Uit een eenvoudige vergelijking van de pers van de kadetten met die van de verzoeningsgezinden bleek dat Miljoekov het algemeen vertrouwen misbruikte en samen met Lloyd George en Ribot een veroveringspolitiek wilde voeren. Ook Kerenski had immers verklaard dat de aanslag op Constantinopel een “persoonlijke mening” van Miljoekov was. Zo ontstond de beweging.
Zij was echter niet homogeen. Enkele heethoofden onder de revolutionairen overschatten de omvang en het politiek inzicht van de beweging omdat zij zo heftig en verrassend uitbrak. De bolsjewieken ontwikkelden een grote energie bij de troepen en in de bedrijven. De eis “Weg met Miljoekov,” die als het ware het minimumprogramma van de beweging vormde, werd door hen aangevuld met leuzen tegen de Voorlopige Regering in het algemeen, waarbij de verschillende elementen een verschillende opvatting van deze leuzen hadden: sommigen als een propagandistische leuze, anderen als direct doel. De slogan “Weg met de Voorlopige Regering,” die door de gewapende soldaten en matrozen opgesteld werd, moest onvermijdelijk een stroming voor een gewapende opstand in de demonstratie teweeg brengen. Vrij grote groepen arbeiders en soldaten waren wel geneigd om de Voorlopige Regering direct weg te jagen. De pogingen om in het Mariinskipaleis binnen te dringen, de toegangen daarvan te bezetten en de ministers gevangen te nemen, gingen van hen uit. Tot redding van de ministers werd Skobeljev opgecommandeerd, die zijn taak met succes kon vervullen, temeer daar het Mariinskipaleis leeg was.
Tengevolge van de ziekte van Goetsjkov beraadslaagde de regering ditmaal in diens particuliere woning. Het was echter niet dit toeval dat de ministers voor een arrestatie behoed had; zij waren in het geheel niet ernstig daardoor bedreigd geweest. Het leger van vijfentwintig- à dertigduizend soldaten dat de straat op gegaan was om te strijden tegen hen die de oorlog wilden doen voortduren, zou volkomen toereikend geweest zijn om ook een meer solide regering ten val te brengen dan die geleid door vorst Lvov. De demonstranten hadden zich dit echter niet tot doel gesteld. Zij hadden eigenlijk alleen maar de bedoeling om met de gebalde vuist door het raam te dreigen opdat de hoge heren ermee zouden ophouden de tanden te laten zien tegen Constantinopel, en ernstig het vraagstuk van de vrede onder ogen zouden zien. De soldaten meenden daarmee Kerenski en Tsereteli tegen Miljoekov te ondersteunen.
In de zitting van de regering verscheen generaal Kornilov. Hij rapporteerde over de gewapende demonstraties en verklaarde als bevelhebber van het militaire district Petrograd dat hij over voldoende krachten beschikte om gewapenderhand de muiterij neer te slaan: men had hem slechts te bevelen. Koltsjak, die toevallig in deze zitting van de regering aanwezig was, deelde later, in het proces dat aan zijn fusillering voorafging, mee dat vorst Lvov en Kerenski tegen het plan van een militair strafgericht over de demonstranten geweest waren. Miljoekov sprak zich niet direct uit, maar concludeerde dat de heren ministers over de toestand mochten oordelen zoals zij wilden, maar dat dit niet zou verhinderen dat zij naar de gevangenis zouden worden overgebracht. Er was geen twijfel mogelijk dat Kornilov in overeenstemming met het kadettencentrum handelde.
Het lukte de verzoeningsgezinde leiders zonder veel moeite om de demonstrerende soldaten tot ontruiming van het plein voor het Mariinskipaleis over te halen en hen zelfs naar de kazernes terug te leiden. De opwinding die in de stad ontstaan was, bedaarde echter niet. Er verzamelden zich massa’s, er waren meetings op de hoeken van de straten en er hadden discussies plaats in de trams. Er was verdeeldheid tussen aanhangers en tegenstanders van Miljoekov. Burgerlijke sprekers agiteerden op het Nevski-Prospect en in de naburige straten tegen Lenin die door Duitsland gezonden was om de grote patriot Miljoekov ten val te brengen. In de buitenwijken en de arbeiderswijken poogden de bolsjewieken de verontwaardiging tegen de nota en de opstellers ervan over te doen slaan tegen de gehele regering.
Om zeven uur ’s avonds kwam het plenum van de Sovjet bijeen. De leiders wisten niet wat zij aan het van hartstochtelijke spanning trillend gehoor zouden zeggen. Tsjcheïdse deelde met veel omslag van woorden mee dat er na de zitting een samenkomst met de Voorlopige Regering zou plaats hebben. Tsjernov riep als schrikbeeld de naderende burgeroorlog op. Fedorov, een metaalarbeider, lid van het centraal comité van de bolsjewieken, antwoordde dat de burgeroorlog er al was en dat er aan de Sovjets niets anders overbleef dan zich op deze te baseren en de macht over te nemen. “Dit waren nieuwe en toentertijd erg schrikaanjagende woorden,” schrijft Soechanov. “Zij gaven de stemming volkomen weer en vonden ditmaal zo’n weerklank, als de bolsjewieken noch te voren, noch lange tijd daarna wisten te bereiken.”
Het hoogtepunt van de zitting werd echter, onverwacht voor iedereen, de rede van de vertrouwensman van Kerenski, de liberale socialist Stankevitsj: “Waarom zouden wij “opmarcheren”, kameraden?” vroeg hij. “Tegen wie zouden wij geweld gebruiken? De macht, dat zijn jullie toch zelf en de massa’s die achter jullie staan… Ziet, nog vijf minuten en het is zeven uur (Stankevitsj wijst met de vinger naar de klok, de gehele zaal kijkt in dezelfde richting). Beveel dat de Voorlopige Regering verdwijnt, dat zij aftreedt. Wij brengen het telefonisch over en binnen vijf minuten zal zij haar functie neerleggen. Waarom dan nog geweld, acties, burgeroorlog?” Stormachtig applaus, geestdriftige interrupties in de zaal. De spreker wilde de Sovjet met de krasse gevolgen van de ontstane situatie afschrikken maar hij schrok zelf van het effect van zijn rede. De waarheid van de woorden over de macht van de Sovjets waaraan men nauwelijks durfde te geloven, verhief de vergadering verre boven het armzalig gedoe van de leiders die vooral wilden bekomen dat de Sovjet geen besluit zou nemen. “Wie zal de regering vervangen?” antwoordde één van de sprekers op het applaus. “Wij? Maar onze handen beven…” Dit was een onvergelijkelijke typering van de verzoeningsgezinden, van de hoogdravende leiders met de bevende handen.
De voorzitter van de ministerraad, minister-president Lvov, publiceerde als het ware om Stankevitsj van de andere kant aan te vullen, daags daarop de volgende verklaring: “De Voorlopige Regering ondervond tot nu toe onafgebroken steun van de kant van het leidende orgaan van de Sovjet. De laatste twee weken… is de regering verdacht gemaakt. Onder zulke voorwaarden… is het voor de Voorlopige Regering het beste om af te treden.” Weer zien wij wat het Februari-Rusland in werkelijkheid geweest is!
De bijeenkomst van het Uitvoerend Comité met de Voorlopige Regering had in het Mariinskipaleis plaats. In zijn inleidende rede beklaagde vorst Lvov zich over de veldtocht die in socialistische kringen tegen de regering begonnen was en sprak half beledigd, half dreigend ervan af te zullen treden. De ministers schetsten de één na de ander de moeilijkheden, waaraan zij nochtans zelf met alle macht hadden bijgedragen. Terwijl hij aan de stortvloed van verzoeningsgezinde woorden de rug toekeerde sprak Miljoekov van het balkon af tot de kadettendemonstraties: “Toen ik de doeken met de opschriften “Weg met Miljoekov” zag… was ik niet bang voor Miljoekov. Ik was bang voor Rusland.” Zo geeft de historicus Miljoekov de eenvoudige woorden weer die de minister Miljoekov tot de op het plein verzamelde menigte sprak. Tsereteli eiste van de regering een nieuwe nota. Tsjernov wist een geniale uitweg te vinden, doordat hij aan Miljoekov voorstelde over te gaan naar het ministerie van volksontwikkeling. Als geografisch object was Constantinopel in ieder geval minder gevaarlijk dan als object van de diplomatie. Miljoekov weigerde echter beslist, zowel om tot de wetenschap terug te keren als om een nieuwe nota te schrijven. De leiders van de Sovjet gaven al snel toe en verklaarden zich tevreden met een ‘nadere toelichting’ van de oude nota. Nu waren er enkel nog enkele frasen nodig om de leugens met voldoende democratische franjes op te smukken om de situatie – en daarmee tevens de portefeuille van Miljoekov – als gered te kunnen beschouwen.
De lastige derde wilde echter niet tot rust komen. Op 21 april was er een nieuwe golf van opwinding, nog machtiger dan die van de vorige dag. Het Petrograds bolsjewistisch comité riep nu reeds tot een demonstratie op. Ondanks de tegenagitatie van de mensjewieken en sociaal-revolutionairen zetten zich reusachtige arbeidersmassa’s uit Vyborg en daarna ook uit andere wijken in beweging naar het centrum. Het Uitvoerend Comité zond gezaghebbende personen, met Tsjcheïdse aan het hoofd, de demonstranten tegemoet om hen te kalmeren. De arbeiders wilden echter beslist hun woord doen en zij hadden iets te zeggen. Een bekend liberaal journalist beschreef in de “Rjetsj” de arbeidersdemonstratie op het Nevski: “Voorop ongeveer honderd gewapenden, achter deze ordelijke rijen ongewapende mannen en vrouwen – duizenden mensen. Aan weerskanten rijen toeschouwers. Gezang. Hun gezichten verbaasden mij. Deze duizenden hadden een gezicht, het bezeten fanatieke monnikengezicht uit de eerste eeuwen van het christendom, onverzoenlijk, meedogenloos bereid tot moord, inquisitie en dood.” De liberale journalist had de arbeidersrevolutie in de ogen gekeken en een ogenblik de geconcentreerde vastberadenheid van deze waargenomen. Hoe weinig gelijken deze arbeiders op die van Miljoekov-minderjarigen die voor vijftien roebel per dag door Ludendorff gekocht zijn!
Net als de vorige dag trokken de demonstranten ook nu niet op met het doel om de regering ten val te brengen, ofschoon het merendeel van hen stellig reeds ernstig hierover dacht en een deel bereid was vandaag reeds de demonstratie verder te doen gaan dan de meesten van de demonstranten wilden. Tsjcheïdse vermaande de demonstranten naar hun wijken terug te keren. De leiders antwoordden echter bars dat de arbeiders zelf wel wisten wat hun te doen stond. Dit was een nieuwe toon en Tsjcheïdse zal in de komende weken hieraan moeten wennen.
Terwijl de verzoeningsgezinden kalmeerden en susten, provoceerden en stookten de kadetten. Ofschoon Kornilov gisteren geen toelating tot gebruik maken van wapens gekregen had, gaf hij zijn plan niet alleen niet op, maar nam hij juist vandaag vanaf het aanbreken van de dag maatregelen om cavalerie en artillerie tegenover de demonstranten te stellen. De kadetten hadden, vast vertrouwend op de bravoure van de generaal, door middel van een strooibiljet hun aanhangers de straat op geroepen, met het klaarblijkelijk voornemen het tot een beslissend conflict te doen komen. Al was het dan ook zonder een succesvolle landing op de kusten van de Dardanellen, zette Miljoekov toch met Kornilov als voorhoede en de entente als gewichtige reserve zijn offensief voort. De achter de rug van de Sovjet om afgezonden nota en het hoofdartikel van de “Rjetsj” moesten de rol van de Emserdepêche van de liberale Rijkskanselier van de Februarirevolutie vervullen. “Iedereen die voor Rusland en zijn vrijheid is, moet zich om de Voorlopige Regering aaneensluiten en haar ondersteunen,” zo luidde de oproep van het Centraal Comité van de kadetten, waarin alle weldenkende burgers tot een strijd tegen de aanhangers van een onmiddellijke vrede de straat opgeroepen werden.
Het Nevski-Prospect, de voornaamste ader van de burgerij, werd een compacte kadettenmeeting. Een grote demonstratie met de leden van het Centraal Comité van de kadetten aan het hoofd trok naar het Mariinskipaleis. Men zag overal nieuwe, net vervaardigde doeken: “Vertrouw op de Voorlopige Regering”, “Leve Miljoekov!” De ministers zagen er uit als jarige kinderen: er was nu gebleken dat ook zij hun “volk” hadden, hetgeen te meer opviel omdat de afgezanten van de Sovjet al hun best deden om de revolutionaire meetings te ontbinden, de arbeiders- en soldatendemonstraties uit het centrum weg te leiden naar de buitenwijken en de kazernes en fabrieken te weerhouden van een uittocht.
De eerste en grote mobilisatie van de contrarevolutionaire krachten had plaats onder de vlag van verdediging van de regering. Vrachtauto’s met gewapende officieren, jonkers, studenten doken in het centrum van de stad op. De ridders van het St. Georgekruis marcheerden op. De rijke jeugd organiseerde op het Nevski een terechtzitting, waarbij de leninisten en “Duitse spionnen” op staande voet berecht werden. Er kwamen reeds botsingen voor en er vielen slachtoffers. Naar men meldde, kwam het tot een eerste bloedige botsing toen officieren poogden een spandoek met een slogan tegen de Voorlopige Regering aan arbeiders te ontrukken. De botsingen werden steeds verbitterder, er ontstond een schietpartij die bijna de gehele namiddag duurde. Niemand wist precies wie schoot en waarom geschoten werd. Maar er vielen reeds slachtoffers van deze deels onvoorbereide, deels boosaardige, deels panische schietpartij. De temperatuur steeg.
Neen, deze dag leek allerminst op een manifestatie van de nationale eenheid. Twee werelden stonden tegenover elkaar. De patriottische massa’s die door de kadettenpartij tegen de arbeiders en soldaten de straat op geroepen waren, kwamen uitsluitend uit burgerlijke bevolkingsgroepen, uit de officierenstand, uit de beambten en de intellectuelen voort. Twee stromen mensen, de ene voor Constantinopel en de andere voor de vrede, kwamen uit verschillende stadsdelen, botsten, verschillend wat hun sociale samenstelling betreft, naar hun uiterlijk reeds in geen enkel opzicht op elkaar lijkend, met vijandige opschriften op de doeken, tegen elkaar en gingen er toe over vuisten, stokken, zelfs vuurwapens te gebruiken.
Het Uitvoerend Comité kreeg het sensationele nieuws dat Kornilov op het Slotplein kanonnen liet opstellen. Op eigen initiatief van de districtscommandant? Neen, het karakter en de verdere loopbaan van Kornilov laten duidelijk zien dat de dappere generaal altijd door iemand om de tuin geleid werd – een functie die deze keer door de kadettenleiders vervuld werd. Zij hadden slechts met het oog op de inmenging van Kornilov en om deze inmenging noodzakelijk te maken ook hun massa’s de straat opgeroepen. Een jong historicus wijst er terecht op dat Kornilov’s poging om de militaire pupillen op het Slotplein te verzamelen niet samenviel met de werkelijke of vermeende noodzakelijkheid om het Mariinskipaleis tegen een vijandige menigte te verdedigen, maar met het hoogtepunt van de manifestatie van de kadetten.
Het plan Miljoekov-Kornilov mislukte echter, en wel op een smadelijke wijze. Al waren de leiders van het Uitvoerend Comité nog zo onnozel, zo kon het hen toch niet ontgaan dat het om hun bestaan ging. Reeds voor het binnenkomen van het nieuws van de bloedige botsingen op het Nevski had het Uitvoerend Comité telegrafisch aan alle troepenafdelingen van Petrograd en omgeving bevel gegeven om zonder order van de Sovjet geen troepen de straat op te sturen. Nadat de ware bedoelingen van Kornilov aan het licht waren gekomen, nam het Uitvoerend Comité nu, in strijd met alle vijandige verklaringen die het tevoren gedaan had, het roer vast in handen, doordat het niet alleen van de commandant een onmiddellijk terugtrekken van de troepen eiste, maar bovendien aan Skobeljev en Filippovski opdracht gaf om de uitgerukte troepen in naam van de Sovjet naar de kazernes terug te leiden. “Ga in deze onrustige dagen niet zonder order van het Uitvoerend Comité gewapend de straat op. Het Uitvoerend Comité heeft alleen het recht over u te beschikken.” Van nu af aan moet ieder bevel over troepentransporten behalve de gebruikelijke order op een officieel document van de Sovjet berusten en met de ondertekening van minstens twee daartoe gevolmachtigde personen bekrachtigd zijn. Het kon lijken alsof de Sovjet daarmee Kornilov’s optreden ondubbelzinnig als een poging van de contrarevolutie om de burgeroorlog te ontketenen, uitgelegd had. Maar ofschoon het Uitvoerend Comité met zijn order het districtscommando dwarsboomde, dacht het toch niet eraan om Kornilov zelf af te zetten. Mocht men de voorrechten van de regering aantasten? “De handen beefden.” Het jonge bewind was omgeven door ficties, zoals een zieke door kussens en compressen. Met het oog op de machtsverhouding was het meest leerzame feit de vaststelling dat niet alleen de troepenafdelingen maar ook de officierenscholen, nog voor zij het bevel van Tsjcheïdse kregen, weigerden om zonder bevel van de Sovjet uit te rukken. De snel op elkaar volgende en door de kadetten niet voorziene moeilijkheden waren een onvermijdelijk gevolg van het feit dat de Russische burgerij ten tijde van de nationale revolutie een antinationale klasse was. Dit kon een korte tijd door de dubbele heerschappij verborgen blijven, maar er was niets aan te veranderen.
De aprilcrisis zou, naar het zich liet aanzien, op een onbesliste partij uitlopen. Het Uitvoerend Comité slaagde erin om de massa’s op de drempel van de dubbele heerschappij tegen te houden. Van haar kant lichtte de dankbare regering nader toe dat onder “garanties” en “sancties” internationale gerechtshoven, beperking van de bewapeningen en andere heerlijke dingen verstaan moesten worden. Het Uitvoerend Comité maakte ten spoedigste van deze terminologische concessies gebruik om met 34 tegen 19 stemmen de kwestie als afgesloten te verklaren. Om de opgeschrikte gelederen te kalmeren, werden door de meerderheid ook nog de volgende voorschriften aangenomen: de controle over de werkzaamheid van de Voorlopige Regering moest versterkt worden; zonder voorafgaande overeenstemming met het Uitvoerend Comité mocht geen enkel belangrijk bevel uitgevaardigd worden; de samenstelling van de diplomatieke vertegenwoordiging moest radicaal gewijzigd worden. De feitelijke dubbele heerschappij werd juridisch in de constitutie geformuleerd. Het wezen van de dingen bleef echter ongewijzigd. De linkervleugel slaagde er niet eens in om van de verzoeningsgezinde meerderheid het ontslag van Miljoekov doorgedreven te krijgen. Alles zou bij het oude blijven. Over de Voorlopige Regering strekte zich de veel sterkere controle van de Entente uit, welke het Uitvoerend Comité geen ogenblik dacht aan te tasten.
Op de avond van 21 april maakte de Petrogradse sovjet de balans op. Tsereteli maakte melding van de nieuwe overwinning van de wijze leiders, waardoor aan alle verkeerde uitleggingen van de nota van 27 maart een einde gemaakt was. Kamenev stelde in naam van de bolsjewieken de vorming van een zuivere Sovjetregering voor. Kollontai, een populaire revolutionaire figuur, die gedurende de oorlog van de mensjewieken naar de bolsjewieken overgegaan was, stelde voor om in de wijken en voorsteden van Petrograd een volksstemming over de regeringskwestie te laten houden. Deze voorstellen trokken echter nauwelijks de aandacht van de Sovjet. De kwestie scheen afgedaan. Met een grote meerderheid werd de troostrijke resolutie van het Uitvoerend Comité aangenomen met 13 stemmen tegen. Weliswaar was het merendeel van de bolsjewistische afgevaardigden nog in de bedrijven, op straat, bij de demonstraties. Maar toch blijft het buiten kijf dat er bij de overgrote massa van de sovjet nog geen verandering in de bolsjewistische koers begonnen was.
De Sovjet bepaalde dat men zich in de komende twee dagen van straatdemonstraties moest onthouden. Het besluit werd met algemene stemmen aangenomen. Er kon bij niemand ook maar de geringste twijfel rijzen dat iedereen zich aan dit besluit zou onderwerpen. En inderdaad, arbeiders, soldaten, burgerlijke jeugd, de wijk Vyborg en het Nevski-Prospect – niemand waagde het om zich tegen de beschikking van de sovjet te verzetten. De rust keerde zonder enige dwangmaatregel terug. De sovjet behoefde zich maar meester van de toestand te voelen of hij was het ook inderdaad.
Intussen kwamen tientallen in de bedrijven en regimenten aangenomen resoluties met de eis van een onmiddellijk aftreden van Miljoekov, soms ook van de gehele Voorlopige Regering, bij de redactiebureau’s van de linkse bladen binnen. Niet alleen Petrograd was in beweging gekomen. In Moskou verlieten arbeiders de bedrijven, soldaten de kazernes en vervulden de straten met stormachtige protesten. Het Uitvoerend Comité ontving in de volgende dagen tientallen telegrammen van plaatselijke sovjets met protesten tegen de politiek van Miljoekov en toezegging van volledige ondersteuning van de sovjet. Soortgelijke verklaringen kwamen van het front binnen. Toch zou alles bij het oude blijven.
“Op 21 april,” beweerde Miljoekov later, “overheerste op straat een stemming die de regering goedgezind was.” Hij bedoelt klaarblijkelijk de straten die hij vanaf zijn balkon kon overzien nadat het merendeel van de arbeiders en soldaten naar hun wijken teruggekeerd waren. In werkelijkheid stond de regering volkomen alleen. Zij had geen ernstige macht achter zich. Wij hebben dit reeds van Stankevitsj en van vorst Lvov zelf gehoord. Wat betekenden echter Kornilov’s verzekeringen dat hij krachten genoeg had om met de muiters af te rekenen? Niets anders dan een buitengewone lichtzinnigheid van de eerwaardige generaal. Deze zal in augustus haar toppunt bereiken, als de samenzweerder Kornilov troepen die in het geheel niet bestaan tegen Petrograd zal laten oprukken. Kornilov probeerde immers nog steeds om vanuit het opperbevel conclusies te trekken over de troepen. Ongetwijfeld stond een meerderheid van de officieren achter hem. Dit betekent dat ze bereid waren om onder het mom van bescherming van de Voorlopige Regering de Sovjet de nek te breken. De soldaten echter stonden aan de kant van de Sovjet, waarbij zij veel linkser georiënteerd waren dan de Sovjet zelf. Maar omdat de Sovjet zelf de verdediging van de Voorlopige Regering op zich nam, kon Kornilov sovjetsoldaten met reactionaire officieren aan het hoofd laten aanrukken om de Voorlopige Regering te beschermen. Dankzij het stelsel van de dubbele heerschappij speelden allen blindemannetje met elkaar. Nauwelijks hadden echter de Sovjetleiders de troepen bevolen om de kazernes niet te verlaten of Kornilov bleef met de Voorlopige Regering in zijn hemd staan.
Toch viel de regering niet. De massa’s die tot de aanval overgegaan waren, waren er geenszins op voorbereid deze door te zetten. De verzoeningsgezinden konden bijgevolg nog proberen om het Februariregime tot zijn uitgangspunt terug te brengen. Alsof zij vergeten waren, of alsof zij slechts de anderen wilden doen vergeten, dat het Uitvoerend Comité zich genoodzaakt gezien had om het leger openlijk tegen de “wettige” regering te gebruiken, klaagden de “Mededelingen” van de Sovjet van 22 april: “De Sovjets hebben de macht niet willen grijpen. Intussen droegen vele spandoeken van de Sovjetaanhangers opschriften waarin de val van de regering en het overdragen van de gehele macht aan de Sovjets geëist werd…” Is het ook niet ergerlijk dat arbeiders en soldaten gepoogd hadden om de verzoeningsgezinden te verleiden tot het overnemen van de macht, d.w.z. die heren in ernst in staat geacht hadden om een revolutionair gebruik van de macht te maken?
Neen, de sociaal-revolutionairen en de mensjewieken wilden de macht niet. De bolsjewistische resolutie waarin de overdracht van de macht aan de Sovjets verlangd werd, kreeg naar wij gezien hebben in de Sovjet van Petrograd slechts een onbeduidend aantal stemmen. In Moskou kreeg de door de bolsjewieken op 22 april ingediende resolutie met een stem van wantrouwen tegen de Voorlopige Regering slechts vierenzeventig van de vele honderden stemmen. Weliswaar had de sovjet van Helsingfors, ofschoon daar sociaal-revolutionairen en mensjewieken in de meerderheid waren, op dezelfde dag een voor die tijd buitengemeen moedige resolutie aangenomen waarin hij aan de Sovjet van Petrograd gewapende hulp aanbood om de imperialistische Voorlopige Regering weg te jagen. Maar deze onder directe druk van de matrozen aangenomen resolutie vormde een uitzondering. In haar overgrote meerderheid bleef de Sovjetvertegenwoordiging van de massa’s die gisteren nog zo dicht bij een opstand tegen de Voorlopige Regering geweest waren, volkomen op de bodem van de dubbele heerschappij staan. Wat had dit te betekenen?
De opvallende tegenspraak tussen de beslistheid van de massa-aanval en de halfslachtigheid van de politieke weerspiegeling daarvan is niet toevallig. In een revolutionair tijdperk worden de onderdrukte massa’s gemakkelijker en sneller tot een directe actie gebracht dan geschoold om door een eigen vertegenwoordiging hun wensen en eisen in een juiste formulering kenbaar te maken. Hoe abstracter het stelsel van vertegenwoordiging is, des te verder blijft het achter bij het tempo van de gebeurtenissen dat de handelingen van de massa’s bepaalt. Het Sovjetstelsel, dat van alle vertegenwoordigende stelsels het minst abstract is, biedt in revolutionaire omstandigheden ontzaglijke voordelen: het is voldoende eraan te herinneren dat de democratische Doema’s die op grond van de bepalingen van 17 april gekozen waren, die door niets en door niemand beperkt waren, absoluut niet met de Sovjets bleken te kunnen concurreren. Bij alle voordelen van hun organische verbinding met de bedrijven en de regimenten, d.w.z. met de handelende massa’s, blijven echter de Sovjets toch een vertegenwoordiging en derhalve niet vrij van de conventies en vervalsingen van het parlementarisme. De tegenstrijdigheid in iedere volksvertegenwoordiging, ook in die van de Sovjet, bestaat daarin dat zij aan de ene kant noodzakelijk is voor de massa-acties, maar aan de andere kant gemakkelijk een conservatieve hinderpaal voor de actie wordt. De praktische uitweg uit de tegenstrijdigheid bestaat in een voortdurende vernieuwing van de vertegenwoordiging. Maar deze operatie die geenszins eenvoudig is, is vooral in de revolutie het gevolg van de daadwerkelijke actie en blijft derhalve bij deze ten achter. In ieder geval zaten er daags na de halve, of liever gezegd kwart-opstand van april – de halve zal pas in juli komen – dezelfde afgevaardigden in de Sovjet als daags tevoren en toen zij weer in hun oude omgeving kwamen, stemden ze voor de voorstellen van de oude leiders.
Dit wil echter geenszins zeggen dat de aprilstorm spoorloos aan de Sovjets en aan het februaristelsel in het algemeen, laat staan aan de massa’s zelf, voorbijgegaan was. Het grootse, hoewel niet consequent doorgevoerde ingrijpen van de arbeiders en soldaten in de politieke gebeurtenissen wijzigt de politieke situatie, geeft een stoot aan de gehele revolutionaire beweging, verhaast de onvermijdelijke hergroeperingen en dwingt de kamer- en achterdeurpolitici, hun plannen van gisteren op te geven en zich bij hun optreden aan de nieuwe toestand aan te passen.
Nadat de verzoeningsgezinden het oplaaien van de burgeroorlog onderdrukt hadden, waarbij zij zich inbeeldden dat alles in de oude toestand terugkeerde, begon in werkelijkheid de regeringscrisis pas. De liberalen wilden niet meer zonder een directe deelname van de socialisten regeren. Terwijl zij door de dubbele heerschappij logisch gedwongen waren om deze voorwaarde te vervullen, verlangden de socialisten van hun kant een demonstratief opgeven van het Dardanellenprogramma, hetgeen onvermijdelijk tot een opgeven van Miljoekov moest leiden. Op 2 mei zag Miljoekov zich gedwongen uit de regering te treden. De slogan van de demonstratie van 20 april werd op deze manier met een vertraging van twaalf dagen en tegen de wil van de Sovjetleiders verwezenlijkt.
De vertragingen en verschuivingen hadden echter de onmacht van de regeerders met des te meer nadruk onderstreept. Miljoekov, die beoogd had met behulp van zijn generaal een grote verandering in de machtsverhoudingen teweeg te brengen, vloog – als een prop uit een proppenschieter – met een knal uit de regering. De houwdegen van een generaal was genoodzaakt zijn ontslag te nemen. De ministers geleken in het geheel niet meer op jarige kinderen. De regering smeekte de Sovjet om een coalitie. En dit allemaal omdat de massa’s druk uitgeoefend hadden.
Toch wil dit niet zeggen dat de verzoeningsgezinde partijen dichter bij de arbeiders en soldaten gekomen waren. Integendeel, de aprilgebeurtenissen hadden laten zien welke verrassingen de massa’s in zich borgen. Ze dreven de democratische leiders nog meer naar rechts, naar een nauwere aaneensluiting bij de burgerij. Van nu af aan krijgt de patriottische richting definitief de overhand. De meerderheid van het Uitvoerend Comité sluit zich nauwer aaneen. Verwarde radicalen als Soechanov, Steeklov enz., die tot voor kort nog de Sovjetpolitiek leidden en althans enkele socialistische tradities wilden handhaven, werden terzijde geschoven. Tsereteli stuurt vast in een conservatieve en patriottische richting, die een aanpassing van de politiek van Miljoekov aan de vertegenwoordiging van de arbeidende massa’s betekent.
De houding van de bolsjewistische partij in de Aprildagen was niet eensgezind. De gebeurtenissen verrasten de partij. De innerlijke crisis liep pas ten einde, het partijcongres werd met ijver voorbereid. Onder indruk van de heftige opwinding in de wijken spraken enkele bolsjewieken zich uit voor het ten val brengen van de Voorlopige Regering. Het Petrograds Comité, dat nog op de 5de maart de resolutie van een voorwaardelijk vertrouwen in de Voorlopige Regering aangenomen had, twijfelde. Er werd besloten om op 21 april een demonstratie te houden waarvan het doel echter nog niet definitief vastgesteld was. Een deel van het Petrograds Comité bracht de arbeiders en soldaten de straat op met de weliswaar niet openlijk uitgesproken bedoeling om tevens een poging te doen om de Voorlopige Regering ten val te brengen. Enkele linkse elementen buiten de partij waren in dezelfde richting werkzaam. Ogenschijnlijk deden ook de niet talrijke maar zeer actieve anarchisten mee. Enkele personen wendden zich tot de troepenafdelingen met het verzoek om pantserauto’s of versterking in het algemeen, nu eens met het doel om de Voorlopige Regering te arresteren, dan weer voor de straatgevechten tegen de vijand in het algemeen. De met de bolsjewieken sympathiserende pantserdivisie verklaarde echter dat zij zonder bevel van het Uitvoerend Comité aan niemand pantserwagens ter beschikking zou stellen.
De kadetten deden alle mogelijke moeite om de schuld voor de bloedige botsingen op de bolsjewieken af te wentelen. Er werd echter door een buitengewone commissie uit de Sovjet onomstotelijk vastgesteld dat de schietpartij niet vanaf de straat, maar uit huisdeuren en ramen begonnen was. De kranten publiceerden een mededeling van de landsadvocaat: “De schietpartij is door het uitvaagsel van de maatschappij op touw gezet om onrust en verwarring te stichten, wat altijd aan de onderwereld ten goede komt.”
De vijandigheid tegen de bolsjewieken van de kant van de regerende Sovjetpartijen had nog lang niet die spanning bereikt die twee maanden later, in juli, verstand en gemoed zo geheel vertroebelden. De justitie beheerste zich, hoewel zij als vroeger samengesteld was, tegenover de revolutie en veroorloofde zich in april nog niet methodes van de tsaristische Ochrana tegen de uiterst linksen aan te wenden. De aanval van Miljoekov was ook op dit terrein gemakkelijk afgeslagen.
Het Centraal Comité wees de linkervleugel van de bolsjewieken terecht en verklaarde op 21 april dat het door de Sovjet uitgevaardigd verbod van straatdemonstraties volkomen juist was en dat men het onvoorwaardelijk moest opvolgen. De slogan “Weg met de Voorlopige Regering” is momenteel onjuist, luidde de resolutie van het centraal comité, omdat een zodanige slogan bij het ontbreken van een vaste (d.w.z. bewuste en georganiseerde) meerderheid van het volk van de kant van het revolutionaire arbeidersklasse of een frase is, of objectief op avontuurlijke ondernemingen uitloopt. De resolutie noemt als ogenblikkelijke doeleinden: kritiek, propaganda en, als voorwaarde voor een machtsgreep, verkrijging van de meerderheid in de Sovjets. De tegenstanders zagen in deze verklaring een terugtocht van verschrikte leiders ofwel een sluw manoeuvre. Wij kennen echter reeds Lenins principiële houding in de kwestie van de macht. Hij leerde nu de partij om de “Aprilstellingen” in de praktijk toe te passen.
Drie weken voordien had Kamenev verklaard dat hij zich gelukkig achtte om samen met de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen voor de eensgezinde resolutie betreffende de Voorlopige Regering te kunnen stemmen, terwijl Stalin de theorie van de arbeidsverdeling tussen kadetten en bolsjewieken ontvouwde. Hoe veraf waren nu deze dagen en deze theorieën! Na de les van de Aprildagen trad Stalin nu voor de eerste maal tegen de theorie van een welwillende controle op de Voorlopige Regering op, behoedzaam terugkomend op zijn eigen optreden van gisteren. Toch bleef dit manoeuvre onopgemerkt.
“Waarin bestond het avontuurlijk element in de politiek van sommige delen van de partij?” vroeg Lenin op het congres dat terstond na de dagen van ernstige confrontaties plaats had. In de poging om daar met geweld op te treden waar er voor revolutionair geweld nog geen plaats of geen plaats meer was. “Men kan iemand ten val brengen die aan het volk als machthebber bekend is. Thans zijn er geen machthebbers, de kanonnen en geweren zijn bij de soldaten, niet bij de kapitalisten; de kapitalisten gaan thans niet met geweld te werk, maar met bedrog. En nu om geweld roepen, is onzin… Wij hebben de slogan van vreedzame demonstraties opgesteld. Wij beoogden slechts een vreedzame verkenning van de vijandelijke krachten, maar niet het leveren van een slag terwijl het Petrograds Comité toch wat te veel naar links stuurde… Samen met de juiste slogan: “Leve de Sovjets” werd een onjuiste naar voor gebracht: “Weg met de Voorlopige Regering.” Tijdens de actie was het niet goed te veel naar links te koersen. Wij beschouwen dit als de grootste misdaad, als desorganisatie.”
Wat ligt aan de dramatische revolutionaire gebeurtenissen ten grondslag? Verschuivingen in de machtsverhoudingen. Waardoor worden deze teweeg gebracht? Voornamelijk door de zwenkingen van de tussenklassen, van de boeren, de kleinburgerij, het leger. Er is een reusachtige kloof tussen het imperialisme van de kadetten en het bolsjewisme. Deze zwenkingen gaan tegelijkertijd in twee verschillende richtingen. De politieke vertegenwoordiging van het kleinburgerdom, de kopstukken hiervan, de verzoeningsgezinde leiders, hellen steeds meer naar rechts, naar de burgerij. De onderdrukte massa’s zullen steeds krachtiger en moediger naar links zwenken. Terwijl Lenin tegen de door de leiders van de Petrogradse organisatie verkondigde avonturierspolitiek optreedt, maakt hij het voorbehoud: indien de tussengroepen ernstig, vastbesloten en duurzaam tot ons zouden overgaan, zouden wij geen ogenblik aarzelen om de regering uit het Mariinskipaleis te verjagen. Dit is echter nog niet het geval. De Aprilcrisis die zich in de straten afspeelde, is “niet de eerste en niet de laatste zwenking van de kleinburgerlijke en half-proletarische massa.” Ons doel is voorlopig nog: “geduldig opvoeden.” Het is de volgende, intensievere, meer bewuste zwenking van de massa’s naar ons toe voorbereiden.
Wat de arbeidersklasse betreft, de oriëntatie daarvan naar de bolsjewieken kreeg in de loop van april een meer uitgesproken karakter. Er verschenen arbeiders bij de partijcomités en deze vroegen hoe men van de mensjewistische partij kon overgaan tot de bolsjewistische partij. In de bedrijven overstelpte men de eigen afgevaardigden met vragen over buitenlandse politiek, oorlog, dubbele heerschappij, voedselvoorziening, en tengevolge van dergelijke ondervragingen werden de sociaal-revolutionairen of mensjewistische afgevaardigden steeds vaker door de bolsjewistische vervangen. De ommekeer begon bij de wijksovjets, omdat deze het dichtst bij de bedrijven stonden. In de sovjets van de Vyborgse kant van het Vassiljevski-eiland en van de Narvskiwijk waren de bolsjewieken eind april als het ware opeens in de meerderheid. Dit was een feit van de grootste betekenis, maar de leiders van het Uitvoerend Comité die door de hoge politiek in beslag genomen waren, keken vanuit de hoogte neer op het gedoe van de bolsjewieken in de arbeiderswijken. De wijken oefenden echter steeds meer druk uit op het centrum. Zonder toedoen van het Petrograds Comité begon er in de bedrijven een energieke en succesvolle campagne voor nieuwe verkiezingen voor de stedelijke Sovjets van arbeidersafgevaardigden. Soechanov gelooft dat begin mei een derde van de Petrogradse arbeidersklasse achter de bolsjewieken stond. In geen geval minder en bovendien het meest actieve derde deel. De verwarring van maart verdween, de politieke koers werd vaster, de “fantastische” stellingen van Lenin werden in de wijken van Petrograd vlees en bloed.
Elke stap vooruit van de revolutie wordt in het leven geroepen of afgedwongen door een direct ingrijpen van de massa’s, dat in de meeste gevallen volkomen onverwacht voor de Sovjetpartijen komt. De leiders van het Uitvoerend Comité beschouwden de rol van de massa’s na de Februari-omwenteling, nadat de arbeiders en soldaten de monarchie ten val gebracht hadden, als uitgespeeld. Dit was echter een fatale vergissing. De massa’s dachten er niet aan om van het toneel te verdwijnen. Reeds begin maart, tijdens de campagne voor de achturendag, en ondanks het feit dat de mensjewieken en sociaal-revolutionairen een blok aan het been waren, was het de arbeiders gelukt om een concessie van de kapitalisten af te dwingen. De Sovjet zag zich genoodzaakt de overwinning, die zonder hem en tegen hem bevochten was, te registreren. De Aprildemonstratie was een soortgelijke correctie. Elk optreden van de massa’s is, afgezien van zijn onmiddeIlijke doeleinden, een waarschuwing aan het adres van de Sovjetleiders. De waarschuwing heeft aanvankelijk nog een zachtaardig karakter, maar zij wordt steeds dringender. In juli wordt zij dreigend. In oktober komt de oplossing.
De massa’s handelen op alle kritieke momenten “op elementaire wijze,” m.a.w. zij volgen hun eigen inzichten die zij uit de politieke ervaring verkregen hebben, en hun nog niet officieel erkende leiders. Terwijl de massa’s zekere elementen van de agitatie in zich opnemen, zetten zij deze zelfstandig om in de daad. De bolsjewieken hebben nog niet als partij de campagne voor de achturendag gevoerd. De bolsjewieken hebben ook niet in april de massa’s tot een demonstratie opgeroepen. De bolsjewieken zullen ook niet in juli de gewapende massa’s de straat opbrengen. Pas in oktober zal de partij erin slagen om de achterstand in te halen, en zij zal dan aan het hoofd van de massa’s geen betoging houden, maar een omwenteling doorvoeren.