Michail Gorbatsjov: de laatste secretaris-generaal is gestorven
Michail Gorbatsjov, de laatste secretaris-generaal van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie en architect van de “perestrojka” en de “glasnost”, pogingen om van bovenaf te hervormen om een revolutie van onderaf te voorkomen, is overleden.
Zijn beleid is uiteindelijk mislukt en heeft geleid tot het herstel van het kapitalisme in de voormalige Sovjet-Unie, waaruit het gangsterkapitalisme van de jaren negentig is voortgekomen, om uiteindelijk uit te groeien tot het huidige agressieve imperialistische en autoritaire regime van Vladimir Poetin. Hieronder een vertaling van een artikel uit 2009 dat de processen uitlegt die zich onder het bewind van Gorbatsjov ontwikkelden.
Van Perestrojka naar kapitalistisch herstel
Gorbatsjov begon in 1985 met de “herstructurering” van de kwijnende stalinistische staat en economie, met als doel een terminale crisis af te wenden en bewegingen van onderaf af te wenden. Binnen zes jaar was de Sovjet-Unie ineengestort en werd de planeconomie helemaal met de grond gelijk maakt door Jeltsin’s ingrijpende privatiseringsmaatregelen. Massale arbeidersstrijd barstte los, maar de winnaars waren een nieuwe klasse van gangsterkapitalisten.
Tussen 1982 en 1985 stierven drie algemene secretarissen van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (CPSU), Leonid Brezjnev, Joeri Andropov en Konstantin Tsjernenko, kort na elkaar. Michail Gorbatsjov werd verkozen om hen op te volgen. Amper zes jaar later stortte de Sovjet-Unie in. Er bleven 15 ‘onafhankelijke’ republieken achter die elk geteisterd werden door een economische catastrofe waarbij het BBP met meer dan 50% daalde. Rusland, Moldavië en Georgië kregen te maken met ernstige conflicten met hun nationale minderheden. Azerbeidzjan en Armenië raakten in oorlog met elkaar. Tadzjikistan verkeerde het grootste deel van de jaren negentig in een staat van open burgeroorlog. Alleen de drie kleine Baltische staten zijn erin geslaagd een vorm van stabiele democratie tot stand te brengen, maar zij hebben nu te lijden onder de gevolgen van de wereldwijde economische crisis. Rusland en Wit-Rusland zijn verre van democratisch. De Centraal-Aziatische staten, met name Turkmenistan en Oezbekistan, zijn autoritaire staten met een grote impact van feodaal aandoende heren.
De keuze van Gorbatsjov betekende de overwinning binnen de heersende Sovjet-bureaucratie van een laag hervormers die begrepen dat er veranderingen moesten worden doorgevoerd indien de elite aan de macht wilde blijven. Andropov behoorde tot deze hervormingsgezinde vleugel, hoewel hij een handlanger van de heersende elite was. Als ambassadeur in Hongarije in 1956 zag hij hoe woedende arbeiders de gehate geheime politie aan lantaarnpalen opknoopten en besefte hij dat de Sovjetoverheersing net zo kwetsbaar was. Teruggekeerd in Moskou als hoofd van de KGB, bepleitte hij met verve militaire maatregelen tegen de hervormers van de Praagse Lente in Tsjecho-Slowakije in 1968. Hij onderdrukte alle dissidenten en steunde vurig de invasie van Afghanistan in 1979. Maar toen hij aan de macht was, nam hij de eerste voorzichtige stappen om de ergste uitwassen van corruptie en incompetentie in te dammen, die later door Gorbatsjov zouden worden uitgebreid. KGB-agenten, die op elke werkplek en in elke woonwijk waren gestationeerd, rapporteerden over de enorme ontevredenheid die in de samenleving was ontstaan over het wanbestuur van de bureaucratie.
Na de revolutie van oktober 1917 werden de eerste stappen gezet op weg naar een socialistische samenleving. De belangrijkste sectoren werden genationaliseerd en geïntegreerd in een planeconomie met, althans in de beginjaren, grote elementen van arbeiderscontrole en -beheer. Dit legde de basis voor een opmerkelijke economische ontwikkeling van het land. Ondanks het feit dat het prerevolutionaire Rusland één van de economisch meest achtergebleven landen van Europa was, en ondanks de economische verwoesting door de eerste wereldoorlog (1914-18), de burgeroorlog (1918-20) en de tweede wereldoorlog (1939-45), was de Sovjet-Unie in de jaren zestig en zeventig uitgegroeid tot een industriële grootmacht, waarvan de economie niet onderhevig was aan de chaotische hausse en dalingen van het kapitalisme.
Tegen het midden van de jaren twintig begon zich echter een bureaucratische elite te kristalliseren, die berustte op het achtergebleven karakter van de Russische samenleving, de vermoeidheid van de arbeidersklasse en het mislukken van de revolutie in andere, meer ontwikkelde landen zoals Duitsland. De arbeidersklasse werd uit de politieke macht verdrongen toen de bureaucratie, onder leiding van Stalin, haar dictatoriale greep uitbreidde tot elk aspect van het leven. Deze bureaucratische elite, die tegen 1970 20 miljoen man sterk was, was als een enorme parasiet die het levenssap uit de planeconomie zoog en haar van energie beroofde. Bureaucratisch wanbeheer zorgde voor enorme verspilling. Dit leidde tot de periode die de Russen ‘de stagnatie’ noemen. Iedereen had een baan, een woning en een bescheiden loon, maar het leven was grauw, de kwaliteit van producten en diensten was zeer laag, en enorme middelen werden verspild of besteed aan wapens of andere overbodige zaken. Het wanbeheer van de economie leidde in toenemende mate tot tekorten, vaak van essentiële producten.
Soms mondde het arbitraire en repressieve karakter van de bureaucratie uit in openlijke conflicten. In 1962 bijvoorbeeld werd vanuit Moskou een instructie gestuurd om de prijs van vlees en andere levensmiddelen te verhogen. Dit viel samen met het besluit om de lonen in een metaalverwerkingsfabriek in de stad Novocherkassk te verlagen. De arbeiders gingen in staking. Ze werden opgewacht door gewapende troepen en tanks. Honderden werden doodgeschoten, zo bevreesd was het regime voor arbeiders uit andere gebieden die hen kwamen steunen.
Leon Trotski had de situatie in de Sovjet-Unie geanalyseerd nadat de bureaucratie de macht had gegrepen. Hij stelde dat de arbeidersklasse een nieuwe revolutie moest organiseren om de bureaucratie aan de kant te schuiven, zodat er een echte democratische arbeidersstaat voor in de plaats kon komen. Als de arbeiders dat niet deden, zou er een tijd komen waarin de bureaucratische elite zou proberen haar privileges en de plundering van staatseigendommen te legaliseren. Op den duur, schreef Trotski in De Verraden Revolutie (1936), zou dit kunnen leiden tot een volledige liquidatie van de sociale veroveringen van de revolutie. Onder Stalin verdedigde de bureaucratie de planeconomie als de basis van haar macht en privileges, maar zij deed dat “op zo’n manier dat een explosie van het hele systeem werd voorbereid die de resultaten van de revolutie volledig zou kunnen wegvagen.”
Experimentele hervormingen
Gebeurtenissen zoals die in Novocherkassk, Hongarije, Tsjecho-Slowakije en Polen boezemden de bureaucratie angst in. Terwijl, althans in het beginstadium, de meerderheid geloofde dat de meest effectieve manier om de controle te behouden repressie was, begon een deel te redeneren dat er gezocht moest worden naar nieuwe mechanismen om wanbeheer en corruptie te verminderen. In het midden van de jaren zestig begon zich in de Academie van Novosibirsk een groep economen te vormen onder leiding van Abel Aganbegyan. Zij begonnen vraagstukken te analyseren zoals de kloof tussen landbouwproductie en de eisen van de bevolking. Hun werk, geschreven in de stuntelige stijl van het Sovjet-‘marxisme’, ging in wezen in de richting van de herinvoering van marktmechanismen, althans in de landbouw. Hun ideeën werden besproken door een belangrijke laag van de heersende elite. Aganbegyan werd later Gorbatsjovs belangrijkste economisch adviseur.
De heersende elite was echter nog niet klaar om deze weg in te slaan. De bron van hun bevoorrechte levensstijl was immers de planeconomie die, ondanks hun parasitaire incompetentie, nog steeds vooruitging in vergelijking met de grote kapitalistische economieën. In 1973 trof de oliecrisis de wereld. Deze zorgde in het Westen voor een recessie, maar hielp in feite de Sovjet-Unie als gevolg van extra inkomsten uit de olie-export. Maar dit vertraagde het proces alleen maar.
De groeiende ontevredenheid in Oost-Europa zette de regeringen, zoals die van Polen, ertoe aan grote leningen aan te gaan bij de kapitalistische landen. Deze kredieten voedden de inflatie en maakten het bureaucratische planningssysteem nog onbestuurbaarder. De kosten van de wapenwedloop in de koude oorlog en Afghanistan verergerden de problemen. Toen Brezjnev in 1982 overleed, leek een deel van het regerende politbureau klaar om te gaan experimenteren. Andropov, die als een hervormer werd beschouwd, werd tot president gekozen, maar stierf 15 maanden later. Hij had de wens geuit dat hij zou worden vervangen door Gorbatsjov, maar de hardliners waren daar nog niet klaar voor. Tsjernenko, die al ernstig ziek was, werd gekozen als noodkandidaat, waarbij het Politbureau duidelijk begreep dat er over een paar maanden opnieuw gestemd zou worden. Deze keer won Gorbatsjov.
Hij was niet van plan het kapitalisme te herinvoeren. Hij wilde hervormingen van bovenaf om een explosie van revolutie van onderaf te voorkomen. Maar hij zette een proces in gang dat niet meer te stoppen was, vooral omdat hij, door de repressie op te heffen en de gewone mensen tot op zekere hoogte aan te moedigen een actievere, zij het beperkte, rol te spelen in hun eigen aangelegenheden, de sluizen opende waardoor de ontevredenheid die zich in de loop van decennia had opgehoopt, naar buiten kon komen.
Dissidenten en oppositie
Het had natuurlijk ook anders kunnen lopen. In zijn meesterwerk De Verraden Revolutie betoogde Trotski: “Laten we eerst aannemen dat de Sovjet bureaucratie ten val wordt gebracht door een revolutionaire partij die alle attributen van het oude bolsjewisme bezit en die bovendien de wereldervaring van de laatste periode heeft verwerkt. Dan zou die partij beginnen met het herstel van de democratie in de vakverenigingen en de Sovjets. Zij zou de vrijheid kunnen en moeten teruggeven aan de Sovjet partijen. Samen met de massa’s en aan het hoofd van de massa’s, zou ze een genadeloze schoonmaak houden in het staatsapparaat. Titels, decoraties en privileges zou zij afschaffen en zij zou de ongelijkheid in de beloning van de arbeid terugdringen, in die mate die voor de economie en voor de staat noodzakelijk is. Zij zou de jeugd de gelegenheid geven vrij te denken, te leren, kritiek te uiten, in één woord, zich te vormen.”
“Zij zou diepgaande veranderingen doorvoeren in de verdeling van het nationale inkomen in overeenstemming met de belangen en wensen van de arbeiders en boerenmassa’s. Maar wat de eigendomsverhoudingen betreft, zou de nieuwe macht geen gebruik hoeven te maken van revolutionaire maatregelen. Ze zou het experiment van geplande economie behouden en verder ontwikkelen. Na de politieke revolutie – in feite het lozen van de bureaucratie – zou het proletariaat een reeks belangrijke hervormingen in de economie moeten introduceren, maar geen nieuwe sociale revolutie.”
Dit werd geschreven in 1936, toen de massa van de arbeiders nog duidelijke herinneringen had aan wat de Bolsjewistische revolutie, geleid door Vladimir Lenin en Trotski, werkelijk beoogde te bereiken. Het was de angst van de arbeiders voor het organiseren van een nieuwe revolutie die Stalin ertoe bracht zijn wrede terreurcampagne tegen de overgebleven bolsjewieken te voeren. De terreurcampagne was zo meedogenloos dat, ondanks heldhaftig verzet van de trotskisten in de gevangenkampen, de draad van het bolsjewisme uiteindelijk werd doorgesneden. Het lezen van de werken van Trotski in de Sovjet-Unie was tot 1990 praktisch onmogelijk.
Dit betekende niet dat er geen oppositie was tegen de heersende bureaucratie. De westerse media vestigden de aandacht op de dissidenten, voornamelijk intellectuelen die in meer of mindere mate geïnspireerd waren door de westerse liberale democratie, zoals Andrej Sacharov, een kernfysicus, die aan de atoombom van de Sovjet-Unie werkte. Sommige figuren uit de partij en het leger, mensen zoals de gebroeders Medvedev, Roy en Zhores, en Pjotr Grigorjenko spraken zich openlijk uit als linkse anti-stalinisten. In 1963 vormden deze laatsten zelfs de Unie van Strijd voor het Herstel van het Leninisme. Maar ondanks al hun moed waren zij in wezen dissidente bureaucraten. Veel talrijker waren de jonge arbeidersopposanten die studiegroepen, leninistische kringen en zelfs partijen vormden, met namen als de Neo-Communistische Partij, Partij van de Nieuwe Communisten of, later, zelfs de Partij van de Dictatuur van het Proletariaat. Helaas waren deze groepen door een combinatie van repressie en het ontbreken van een duidelijk inzicht in wat er moest gebeuren, niet in staat zich te ontwikkelen toen de omstandigheden rijp werden.
De grenzen van de perestrojka
Uiteindelijk waren het de initiatieven van de bureaucratie zelf die tot de ondergang van de Sovjet-Unie leidden. Gorbatsjov lanceerde zijn beleid van glasnost en perestrojka (openheid en herstructurering). Enerzijds werd het politieke systeem opengesteld om enige kritiek toe te laten. Uiteraard wilden de hervormers dat die kritiek zich zou richten tegen hun hardline tegenstanders zonder te ver te gaan. Er werden verkiezingen met meerdere kandidaten toegelaten, , maar alle kandidaten moesten nog steeds lid zijn van de Communistische Partij.
Gorbatsjov was aanvankelijk voorzichtiger met de economie en sprak over uskoreniye (versnelling) en de wijziging van de centrale planning. De grootste hervorming was het “zelf-financierend” maken van fabrieken en ondernemingen. Dit betekende dat zij weliswaar hun productieverplichtingen voor het plan moesten nakomen, maar dat de directeuren elk geproduceerd overschot konden verkopen en de winst natuurlijk naar eigen goeddunken konden gebruiken. De werknemers kregen het recht fabrieksdirecteuren te kiezen en te ontslaan, en deden dat in sommige gevallen ook. In 1987 werd een wet aangenomen die het buitenlanders mogelijk maakte in de Sovjet-Unie te investeren door het oprichten van gezamenlijke ondernemingen, gewoonlijk met ministeries of staatsbedrijven. In 1988 werd particulier eigendom in de vorm van coöperaties toegestaan in de verwerkende industrie, de dienstensector en de buitenlandse handel.
Geen van deze hervormingen had het gewenste effect. Naarmate de censuur werd versoepeld en de vertegenwoordigers van de bureaucratie openlijker begonnen te debatteren, raakten de mensen geïnspireerd door de nieuwe “openheid”. Toen de debatten van de Opperste Sovjet rechtstreeks op TV werden uitgezonden, stopten de mensen met werken om zich rond het dichtstbijzijnde toestel te verzamelen, mensenmassa’s op straat keken door de etalages van winkels. Maar ze wilden meer keuze dan alleen tussen kandidaten van dezelfde partij. Bij de verkiezingen voor de Opperste Sovjet in mei 1989 doorstreepten kiezers in het hele land alle namen van de kandidaten om te protesteren tegen het gebrek aan een alternatief. Al snel brachten de meer radicale hervormingsgezinde afgevaardigden rond Boris Jeltsin naar voren dat artikel 6 van de grondwet, waarin stond dat de Communistische Partij het recht had om alle instellingen in het land te controleren, moest worden afgeschaft.
Perestrojka bleek desastreus, althans vanuit het oogpunt van de arbeiders. De hervormingen waren, zoals men in het Russisch zegt, vlees noch vis. Door de versoepeling van de regels van het plan begonnen de directeuren van de bedrijven hun middelen af te leiden van de kernproductie. Organisaties kregen het moeilijk om aan basisbenodigdheden te komen. En hoewel directeuren nu hun productie boven het plan mochten verkopen aan wie het maar wilde kopen, was er nog steeds geen vrije markt om dit mogelijk te maken. Dit veroorzaakte reële moeilijkheden. De productiekosten van steenkool lagen bijvoorbeeld aanzienlijk hoger dan de door de staat betaalde prijs, waardoor veel mijnen geen geld hadden om de lonen te dekken.
Door de onbekwaamheid van de heersende elite had de Sovjeteconomie lange tijd te lijden gehad van tekorten. Maar tegen 1989 was de situatie catastrofaal geworden. Mijnwerkers konden zelfs geen zeep meer krijgen om te douchen. In Moskou, altijd gewend aan bevoorrechte voedselvoorraden, werd de rantsoenering van basisvoedingsmiddelen ingevoerd.
Verlies van controle
Het beleid van perestrojka bezweek onder de crisis. Het deed weinig om de verstikkende rol van de bureaucratie te verkleinen, maar het lichtte het deksel van de enorme ontevredenheid die onder de oppervlakte kookte. De gebeurtenissen begonnen uit de hand te lopen.
Begin 1986 ontplofte de kerncentrale van Tsjernobyl in Oekraïne. Terwijl de autoriteiten de omvang van de ramp trachtten te verdoezelen, stroomden duizenden vrijwilligers toe om de vlammenzee te blussen, slechts verdedigd door een fles wodka die, zo beweerden artsen, hen zou beschermen tegen de straling. Eens te meer bleek dat de Sovjetmaatschappij was gebaseerd op enorme offers van het volk, terwijl de bureaucratie bleef knoeien en stelen. In 1988 werden delen van Armenië door een aardbeving getroffen, waarbij 25.000 mensen omkwamen doordat ondermaatse gebouwen instortten en de stad Leninakan werd verwoest. Dit wakkerde de nationale kwestie in de Kaukasus aan.
Eind 1986 kwamen de eerste tekenen dat er nieuwe sociale krachten opstonden. De stad Alma-Ata werd opgeschrikt door een tweedaagse studentenopstand. De directe aanleiding was het ontslag van Dinmukhamed Konayev, hoofd van de Communistische Partij van Kazachstan (een Kazach van nationaliteit). De partij was geteisterd door een strijd tussen Konajev en zijn plaatsvervanger (ook een Kazach), die hem ervan beschuldigde hervormingen tegen te houden. Gorbatsjov besloot geen van beide partijen te steunen en benoemde in plaats daarvan een buitenstaander, een Rus. Verontwaardigd over deze beslissing zweepte Konajevs plaatsvervanger de studenten, voornamelijk Kazachen, op om te protesteren. Toen ze werden opgewacht door oproerpolitie, braken er rellen uit. De plaatsvervanger van Konajev werd in 1989 partijleider en verbood twee jaar later, tijdens de couppoging van 1991, de Communistische Partij, waarna hij president van Kazachstan werd. Zijn naam was Nursultan Nazarbaev, nadien de autoritaire president van Kazachstan.
De escalerende economische crisis, verdeeldheid binnen de heersende elite en natuur- en technologische rampen wakkerden de ontevredenheid aan. De nationale spanningen escaleerden binnen enkele maanden. De regio Nagorno-Karabach (door Stalin in 1921 arbitrair overgedragen aan Azerbeidzjan) werd de volgende brandhaard. Massale protesten van de in meerderheid Armeense bevolking, die een terugkeer naar Armenië eiste, werden door het Azerbeidzjaanse regime met harde hand onderdrukt. In 1991 brak een open oorlog uit tussen Armenië en Azerbeidzjan.
In de drie Baltische staten – Letland, Litouwen en Estland – heerste een enorme wrok tegen hun opname in de Sovjet-Unie, als gevolg van het pact tussen Hitler en Stalin. (Lenin en Trotski hadden altijd het recht op zelfbeschikking van de Baltische staten gesteund). Deze wrok, gecombineerd met de groeiende economische en sociale crisis, voedde massabewegingen die een versnelling van de hervormingen en onafhankelijkheid eisten. Begin 1990 hadden alle drie de landen zich formeel onafhankelijk verklaard.
Indien er toen een massale linkse arbeiderspartij had bestaan, zou deze de protesten tegen de Sovjet-bureaucratie hebben kunnen verenigen en een reële optie hebben kunnen bieden om ervoor te zorgen dat in de Sovjet-Unie een echte socialistische staat kon worden opgericht. Er ontwikkelde zich een massale arbeidersbeweging. Helaas was zij niet gewapend met een duidelijk programma dat deze crises kon oplossen.
De oligarchen rukken op
De massabewegingen die zich door Oost-Europa verspreidden, de groeiende onafhankelijkheidsbewegingen en het mislukte beleid van perestrojka, verergerden de economische situatie. De belastinginkomsten kelderden, het aantal fabrieken dat subsidies nodig had nam toe. De inflatie begon toe te slaan. Intussen was een deel van de heersende elite het schip aan het verlaten. Een nieuwe wet die de oprichting van coöperaties mogelijk maakt, werd gepresenteerd als een wet die het recht gaf cafés en kleine dienstverlenende bedrijven op te richten. De bureaucratie gebruikte de wet echter om coöperaties op te richten die verbonden waren aan ministeries en fabrieken om openlijk staatseigendommen te onteigenen.
Een van de beruchtste oligarchen van Rusland, Boris Berezovskii, is een voorbeeld van hoe dit proces in zijn werk ging. In 1989 sloot hij een deal met de directie van de Russische autofabriek Lada. In plaats van al zijn productie via de detailhandel van de staat te verkopen, zou deze fabriek zijn auto’s tegen een gereduceerde prijs aan hem verkopen. Hij zou ze dan doorverkopen, uiteraard tegen een hogere prijs. Binnen drie jaar had Berezovskii alleen al met deze handel een omzet van 250 miljoen dollar. De arbeiders leerden deze “ondernemers” al snel te haten.
In maart 1989 verschenen de eerste tekenen van een dreigende stakingsgolf in het Vorkuta-kolenbekken in het poolgebied. De 9e brigade van de mijn Severnaya staakte en eiste fatsoenlijke lonen en lagere productienormen. In navolging van de hervormers in Moskou eisten zij een inkrimping van het leidinggevend personeel met 40% en de herverkiezing van de technisch directeur. Er werden snel concessies gedaan, maar deze kleine staking zette de sluizen open. In juli was het hele land in de greep van een mijnwerkersstaking van een half miljoen mensen.
In Vorkuta, Novokuznetsk, Prokopievsk en Mezhdurechensk namen stakingscomités het bestuur van de steden over. De verkoop van sterke drank werd verboden en er werden organisaties opgericht om de openbare orde te handhaven. De mijnwerkers waren vooral bezorgd over hun werk en de sociale omstandigheden, waaronder slecht vervoer en huisvesting, lage lonen, slecht voedsel en het gebrek aan zeep in de douches in de mijngangen. Vanaf het begin hielden de massabijeenkomsten en stakingscomités vol dat de stakingen niet-politiek waren. Maar omdat de mijnwerkers geen eigen politiek programma hadden, was het onvermijdelijk dat andere krachten hun beweging zouden gebruiken. In Mezjoechensk ‘steunden’ de mijndirecteuren de staking, waarbij ze alleen klaagden dat sommige eisen onhaalbaar waren zolang de mijnen centraal gecontroleerd werden. De eis dat de mijnen volledige economische onafhankelijkheid zouden krijgen, met het recht om steenkool op de vrije markt te verkopen, werd al snel aan de lijst met eisen van de mijnwerkers toegevoegd.
De mijnwerkers richtten ter plekke organisaties op, maar bleken politiek onvoorbereid te zijn. De enige manier waarop zij de problemen van de late Sovjetperiode hadden kunnen oplossen was door zich te organiseren om de bureaucratie en de heersende elite omver te werpen en tegelijkertijd het staatseigendom en de planeconomie te handhaven op basis van democratische arbeiderscontrole en -beheer. Maar er was geen politieke organisatie die een dergelijk alternatief bood in de steenkoolgebieden. In plaats daarvan kwam de bureaucratie, die zelf de oorzaak van de crisis was, tussen in de door de mijnwerkers opgezette organisaties om haar eigen politieke agenda te bevorderen. Leden van stakingscomités werden meegenomen voor lange onderhandelingen, de dagelijkse eisen werden gekoppeld aan meer expliciete eisen in het belang van de mijnbesturen en zelfs het kolenministerie. In veel gevallen werden individuele stakingsleiders aangemoedigd om bedrijven op te richten (met gebruikmaking van de nieuwe wet), die uiteraard nauw werden gecontroleerd door de structuren van de staat.
Op 500 dagen naar het kapitalisme
In de zomer van 1989 werd het eerste oppositieblok in het Sovjetcongres gevormd, de Interregionale groep, onder leiding van Jeltsin. Terwijl de gebeurtenissen zich in een dramatisch tempo ontvouwden, gaven de stakingen van de mijnwerkers de arbeiders het vertrouwen dat ze konden vechten. Ondertussen riepen de Baltische staten de onafhankelijkheid uit. Een ander venijnig interetnisch conflict brak uit tussen Georgië en Zuid-Ossetië. In november 1989 werd de Berlijnse muur neergehaald. In december werden de wrede dictator Nikolai Ceausescu en zijn vrouw Elena publiekelijk geëxecuteerd tijdens de opstand in Roemenië. Deze gebeurtenissen deden de heersende elite schrikken. Zoals men in het Russisch echter zegt, had de trein het station verlaten en er was er nu geen houden meer aan.
De Interregionale groep verzette zich openlijk tegen Gorbatsjov, die klem kwam te zitten tussen de aanhangers van Jeltsin en de hardline conservatieven. Onder deze laatsten bevonden zich figuren als de beruchte “zwarte kolonels”, die pleitten voor een “Pinochet”-oplossing.
De Interregionale groep had een kleine linkervleugel, maar bestond voornamelijk uit hervormers, wier agenda markthervormingen en democratie naar westers model omvatte, ook al was dit nog niet duidelijk geformuleerd in haar programma. Het is een weerspiegeling van het verzet tegen het kapitalisme dat zelfs in dit late stadium de hervormers zelden openlijk opriepen tot het herstel ervan. Bij de mijnwerkers en andere arbeiders zou een dergelijke oproep op weerstand zijn gestuit, ook al waren sommige van hun eisen intrinsiek “pro-markt” geworden. De stemming onder de mijnwerkers was dat zij niet in een kapitalistische maatschappij wilden leven. Niettemin hadden zij het vertrouwen verloren dat het socialisme een levensvatbaar systeem was.
De Interregionale groep concentreerde zich op het afbreken van het machtsmonopolie van de Communistische Partij. In Moskou en andere steden werden massale betogingen georganiseerd om de opheffing van artikel 6 te eisen, dat uiteindelijk in het voorjaar van 1990 werd afgeschaft. Bij verkiezingen in de verschillende republieken behaalden nationalistische en pro-liberale kandidaten de meeste stemmen. In mei werd Jeltsin tot voorzitter van de Opperste Sovjet gekozen en in juni verklaarde het Russische Congres van Volksafgevaardigden, in een poging om Gorbatsjovs vast te zetten, de soevereiniteit van Rusland. De “oorlog van de wetten” begon met republieken die streden om de suprematie tegenover de regering van de Sovjet-Unie.
In augustus 1990 nam de Russische regering het “500-dagenprogramma” aan. Dit riep op tot het leggen van “de basis voor een moderne markteconomie in 500 dagen,” gebaseerd op “massale privatisering, door de markt bepaalde prijzen, integratie in het wereldeconomische systeem, een grote machtsoverdracht van de regering van de Unie naar de republieken.” Zoals het edito van de eerste editie van de Russische krant van de voorloper van International Socialist Alternative toen opmerkte: “Na 500 dagen zullen we sterven van de honger!” In juni 1991 deed Jeltsin mee aan de verkiezingen voor de Russische president en won 57% van de stemmen. Hij bekritiseerde de “dictatuur van het centrum,” maar zei niets over de invoering van het kapitalisme. Hij beloofde zelfs zijn hoofd over een spoorlijn te leggen als de prijzen zouden stijgen. Dat heeft hij natuurlijk nooit gedaan, ook al stegen de prijzen in 1992 met 2.500%.
Een halfslachtige staatsgreep
De conservatieve oppositie verdedigde geen socialisme, althans niet zoals wij dat zien. Zij verdedigden een sterke gecentraliseerde staat. Zij waren vooral boos dat de republieken zich van de Sovjet-Unie wilden losmaken en dat, als gevolg van de nieuwe “openheid”, de mensen kritiek hadden op hun bewind. Tegen de nieuwjaarsvakantie van 1990-91 gonsde het in Moskou van de geruchten over een militaire staatsgreep. De hardliners hielden zich afzijdig, hoewel de Sovjet-Unie om hen heen ineenstortte.
In maart 1991 werd een referendum gehouden waarin de vraag werd gesteld: “Acht u de instandhouding van de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken als een vernieuwde federatie van even soevereine republieken, waarin de rechten en de vrijheid van ieder individu, van welke nationaliteit ook, volledig gewaarborgd zullen zijn, noodzakelijk?” Het referendum werd geboycot door de Baltische staten, en door Georgië, Armenië en Moldavië. Maar 70% van de kiezers in de andere negen republieken stemden voor. Het bleek echter moeilijk overeenstemming te bereiken over de exacte vorm. Er werd een nieuw Unieverdrag opgesteld. Acht republieken stemden in met de voorwaarden, terwijl Oekraïne zich afzijdig hield. Rusland, Kazachstan en Wit-Rusland ondertekenden het in augustus 1991.
Op 19 augustus 1991 werden de Moskovieten wakker door het geluid van tanks die door de straten reden. De hardliners hadden hun langverwachte staatsgreep gepleegd. Gorbatsjov, die eigenlijk op vakantie was, zou “te moe en te ziek zijn om door te gaan.” De ‘Bende van Acht’ verklaarde dat zij de staat van beleg en een uitgaansverbod invoerden en de orde herstelden met het doel “de zwarte economie, corruptie, diefstal, speculatie en economische onbekwaamheid te bestrijden.” Zij deden dit om “gunstige voorwaarden te scheppen voor de verbetering van de reële bijdrage van alle soorten ondernemingsactiviteiten die binnen de wet worden uitgeoefend.” Ze eindigden met een oproep aan “alle politieke en sociale organisaties, werkcollectieven en burgers” om hun “patriottische bereidheid te tonen om deel te nemen aan de grote vriendschap in de verenigde familie van broederlijke volkeren en de heropleving van het vaderland.”
Victor Hugo zei dat “alle krachten in de wereld niet zo machtig zijn als een idee waarvan de tijd gekomen is.” Deze staatsgreep bewees dat ook het tegendeel waar is: de grootste militaire machine kan geen regime redden waarvan de tijd voorbij is! Zelfs de tankjagers en parachutisten van de Sovjet-divisies die naar Moskou waren gestuurd, hadden geen zin in een gevecht. De tanks stopten voor rode verkeerslichten. Een buschauffeur stopte zijn voertuig bij de ingang van het Rode Plein en de tanks kwamen niet verder! Enkele minuten later bereikte de reeds protesterende bevolking het nieuws dat Jeltsin een algemene staking had uitgeroepen (een oproep die hij snel weer introk) en de mensen had gevraagd zich te verzamelen voor het Witte Huis, de zetel van de Russische regering. Binnen enkele uren waren honderdduizenden mensen op de been. Het hele land was in opstand gekomen tegen de staatsgreep. De coupplegers maakten rechtsomkeert. Eén van hen schoot zichzelf neer. Een ander verliet de politiek om een rijke bankier te worden. Gorbatsjov keerde terug naar Moskou en ontdekte dat het land dat hij ooit regeerde, niet meer bestond.
Formeel werd de Sovjet-Unie in december 1991 ontbonden. Maar dit was niet meer dan een erkenning van de realiteit. Na de staatsgreep hadden alle 15 republieken hun onafhankelijkheid aangekondigd. De snelheid van het proces van kapitalistisch herstel verschilde per republiek, maar de richting was dezelfde. De hinderpalen voor het herstel van het kapitalisme die voordien hadden bestaan, werden weggenomen. In het geval van Rusland verbood het Jeltsin-regime de Communistische Partij, zette het stappen om de oude staatsstructuur af te breken en ging het zelfs zo ver om de binnenlandse republieken van Rusland, zoals Tsjetsjenië en Tatarstan, “zoveel soevereiniteit als ze aankonden” toe te zeggen. Er werd een economische schoktherapie ingevoerd met de liberalisering van de prijzen, massale privatisering, belastingverhogingen, verlaging van de subsidies aan de industrie en besparingen op de sociale uitgaven.
Westerse adviseurs waarschuwden de regering-Jeltsin openlijk dat zij de steun van de voormalige begunstigden van de Sovjet-overheersing, dat wil zeggen de voormalige partijchefs, fabrieksdirecteuren en KGB-agenten, moest winnen door het eigendom in de nieuwe kapitalistische maatschappij aan hen over te dragen, zodat zij zich niet zouden verzetten. Zelfs de periode van hyperinflatie, die onnoemelijke ellende voor de massa’s met zich meebracht, werd door de heersende elite gebruikt om de rijkdom in eigen handen te concentreren. Het is vanaf deze periode dat de oligarchen hun obscene rijkdom vergaarden. In de Russische media werd dit openlijk het “proces van de primitieve accumulatie van kapitaal” genoemd.
Het Sovjetvolk werd voor de gek gehouden. Er werd hen verteld dat zij door de invoering van markthervormingen een levensstandaard konden bereiken zoals in West-Europa. In plaats van de bevolking te vertellen dat het de bedoeling was het kapitalisme in te voeren, werd hen verteld dat dit een strijd voor “democratie” was. Decennia later is de levensstandaard voor het overgrote deel van de bevolking aanzienlijk lager dan aan het eind van de Sovjetperiode. Democratie is er praktisch niet en de oude heersende elite, die de planeconomie te gronde had gericht, leeft nu in luxe van de voordelen van kapitalistische uitbuiting. Dit verklaart mede waarom overal in de voormalige Sovjet-Unie de arbeiders zich weer tot linkse ideeën beginnen te wenden. Voor een echte socialistische samenleving is er nood aan een planeconomie, arbeiderscontrole en -beheer en het recht op zelfbeschikking in een vrijwillige federatie van socialistische staten en internationalisme.