40 jaar na de hongerstakingen in Noord-Ierse gevangenissen
De hongerstakingen van 1980-81 in de Noord-Ierse gevangenissen veroorzaakten een nieuwe spiraal van conflict en geweld. Thatchers beslissing om tien gevangenen toe te staan zichzelf langzaam uit te hongeren was een bewijs van de ware aard van haar regime.
De hongerstakingen van 1980-81 in de Noord-Ierse gevangenissen en de gebeurtenissen die eraan voorafgingen, vormden één van de vele afschuwelijke hoofdstukken in de Troubles, en hebben waarschijnlijk bijgedragen aan de ontwikkeling van de nieuwe spiraal van conflict en geweld die meer dan tien jaar duurde. De beslissing van de regering-Thatcher om toe te laten dat tien gevangenen zichzelf langzaam uithongerden, was een barbaarse en hardvochtige daad. Het toonde de ware aard van haar bewind en van de Britse heersende klasse die ze vertegenwoordigde. Degenen die de staking overleefden, zouden langdurige schade oplopen aan hun lichamelijke en geestelijke gezondheid. De staking maakte velen in Noord-Ierland en daarbuiten woedend. In de VS weigerden havenarbeiders om Britse goederen te verwerken.
Dit was een periode van intense sektarische polarisatie, staatsgeweld en rellen die resulteerden in vele doden door toedoen van de politie, waaronder kinderen en tieners zoals de elfjarige Carol Ann Kelly die werd gedood door plastic kogels van soldaten na de dood van hongerstaker Patsy O’Hara. Anderen stierven als gevolg van wreedheden begaan door paramilitairen. Joanne Mathers, een jonge protestantse moeder van één kind, werd in Derry door het Iers Republikeins Leger (IRA) doodgeschoten terwijl zij formulieren voor de volkstelling ophaalde. Een dag later werd hongerstaker Bobby Sands bij tussentijdse verkiezingen verkozen in Fermanagh/Tyrone. Patrick Martin, een katholieke winkelier, werd door de loyalistische Ulster Defence Association (UDA) vermoord omdat hij zijn winkel had gesloten en de begrafenis van Francis Hughes had bijgewoond.
De aanpak van de Britse staat dreef een deel van de jongeren in het dode spoor van paramilitaire organisaties zoals de IRA en het Ierse Nationale Bevrijdingsleger (INLA), en het zorgde voor de ontwikkeling van Sinn Féin als een politieke kracht. De prijs voor het uitblijven van een oplossing voor de crisis in de gevangenissen werd betaald door de arbeiders, zowel protestantse als katholieke, die een periode van verhoogde spanningen en geweld moesten doorstaan.
‘Speciale categorie’ voor gevangenen
Veel van degenen die zich aansloten bij de paramilitaire strijdkrachten werden gevangen gezet. De speciale categorie of “politieke” status kwam in de praktijk neer op de status van krijgsgevangene. Dat gaf de gevangenen een aantal voorrechten. Zo moesten ze geen gevangenisuniform dragen of gevangeniswerk te doen. Ze werden op basis van hun paramilitaire fracties ingedeeld en mochten extra bezoek en voedselpakketten ontvangen. Dit was een van de voorwaarden die de Provisional IRA had gesteld toen zij met de Britse regering onderhandelde over een wapenstilstand. De hongerstaking van 1972 was ongetwijfeld een factor, maar niet de hoofdreden voor de invoering ervan. Het was een poging van de Britse regering om tijd te winnen om de orde in Noord-Ierland te herstellen door te proberen een tijdelijke wapenstilstand te bewerkstelligen.
De toekenning van deze status vond plaats tegen de achtergrond van enorme instabiliteit in het noorden. Delen van Derry en Belfast waren tot juli van dat jaar nog steeds verboden gebied voor het Britse leger en andere staatstroepen. Halverwege de jaren zeventig was er echter sprake van wat de minister voor Noord-Ierland Reginald Maulding een “aanvaardbaar niveau van geweld” noemde. Aanvaardbaar wat de Britse heersende klasse betrof, is dat. Maulding dacht dat het IRA het erg moeilijk zou hebben na de wapenstilstand van 1975-76. Haar voorganger, Roy Mason, verklaarde in 1978 dat de Britse staat “de terroristen aan het uitknijpen was, zoals een tube tandpaste opgerold wordt.”
In 1976 besloot de Britse regering de speciale status voor gevangenen in Noord-Ierland af te schaffen. Dit was onderdeel van de tweeledige aanpak van ‘Ulsterisation’ en criminalisering. In wezen vertrouwde de Britse staat niet langer op het leger om de orde in Noord-Ierland te handhaven, maar op het Ulster Defence Regiment (UDR) en de Royal Ulster Constabulary (RUC) als de belangrijkste handhavers. De speciale status voor gevangenen vormde een obstakel hiervoor, aangezien dit het verhaal ondermijnde dat de gevangenen eigenlijk gewoon ‘gangsters’ waren. Dat is hoe Merlyn Rees, minister van Noord-Ierland, het uitdrukte. Margaret Thatcher was zoals gewoonlijk nog botter: “Misdaad is misdaad is misdaad.”
De reactie van de Provisional IRA was een voorbode van wat komen zou: “Wij zijn bereid te sterven voor het recht om onze politieke status te behouden. Degenen die proberen die status af te nemen, moeten bereid zijn dezelfde prijs te betalen.” De boodschap luidde dat gevangenisbewakers nu als “legitieme doelwitten” werden beschouwd. De verwijdering van de speciale status voor gevangenen werd gekoppeld aan de bouw van de Maze-gevangenis, plaatselijk bekend als de H-blokken. De intrekking van de speciale status zou rellen en schietpartijen uitlokken in zowel loyalistische als republikeinse gebieden, maar het bleek onvoldoende om het besluit terug te draaien.
Protest in de gevangenis
De eerste gevangene die volgens het nieuwe beleid werd veroordeeld, arriveerde in de Maze en kreeg het bevel een gevangenisuniform te dragen. Het ging om IRA-vrijwilliger Kieran Nugent. Nugent weigerde het uniform te dragen en zei dat hij geen crimineel was maar een politieke gevangene. Hij werd opgesloten in zijn cel waar hij zich in de deken wikkelde die op het bed lag, in plaats van naakt te blijven. Dat was het begin van het ‘dekenprotest’. Tegen 1978 weigerden bijna 300 republikeinse gevangenen gevangenisuniformen te dragen. Omdat deze tactiek tot een patstelling leidde, escaleerden de gevangenen hun protest tot ‘No Wash’-protesten, tegen de weigering om douches in cellen te installeren en tegen het geweld door gevangenisbewakers. De autoriteiten beslisten als antwoord hierop om de gevangenen geen toelating meer te geven om hun cel te verlaten. Ze gingen hierop over tot het ‘vuilprotest’ waarbij ze hun kamerpotten in de cel leeg maakten. De beelden van uitgemergelde gevangenen in hun cel, gewikkeld in dekens, met de muren die bedekt waren door hun uitwerpselen, toonden wat het regime van onderdrukking in de H-Blocks betekende. Het leidde er uiteindelijk toe dat een aantal gevangenen in hongerstaking ging. Er waren ook loyalistische gevangenen die protesteerden tegen de intrekking van de speciale status voor politieke gevangenen.
De protesten waren een gevolg van de erbarmelijke omstandigheden in de H-Blocks, waar de mensenrechten van de gevangenen regelmatig met de voeten werden getreden. Dit was het gevolg van het brutale beleid van de regering-Thatcher, maar schandalig genoeg ook van de Labour-regeringen van Harold Wilson en Jim Callaghan tussen 1974 en 1979. Deze gevangenen werden hoofdzakelijk veroordeeld in niet-juridische rechtbanken op grond van speciale wetgeving. Velen werden uitsluitend veroordeeld op basis van bekentenissen die werden afgelegd na gewelddadige verhoren in politiekantoren. Amnesty International en zelfs het Bennet Report van de Britse regering zelf legden de gruwelijke technieken bloot die werden gebruikt om de ondertekening van bekentenissen af te dwingen. Binnen de H-Blocks waren de verhalen over wreedheid en ellende alomtegenwoordig.
De gevangenisprotesten kwamen voort uit pure wanhoop. Ondanks de dreigementen van de Provisionals bleek de campagne van bommen en schietpartijen buiten de gevangenis niet in staat om toegevingen van de Britse staat af te dwingen. De Britten trokken zich niet terug en de gevangenen kregen geen betere behandeling. Integendeel! Deze campagne werd aangegrepen om meer repressieve bevoegdheden in te voeren, zeker naarmate de IRA meer en meer geïsoleerd raakte. Het gaf de staat de ruimte en het excuus om steeds repressiever te werken en die maatregelen te normaliseren. Er kwamen speciale rechtbanken zonder jury, plastic kogels en scherpe munitie werden de norm. De gevangeniscrisis zat volledig vast. De gevangenen gebruikten het enige middel dat ze nog hadden: zichzelf.
Hongerstaking
Op 27 oktober 1980 begon een hongerstaking door zeven republikeinse gevangenen in de Maze, kort daarop gevolgd door drie republikeinse gevangenen in de vrouwengevangenis van Armagh. Ze stelden vijf eisen voor het beëindigen van hun protest:
- het recht om het gevangenisuniform niet te dragen;
- het recht om geen gevangeniswerk te doen;
- het recht op vrije omgang met andere gevangenen en op het organiseren van educatieve en recreatieve activiteiten;
- het recht op één bezoek, één brief en één pakje per week;
- volledig herstel van de toegang tot strafkwijtschelding die tijdens het protest verloren was gegaan.
Loyalistische gevangenen sloten zich bij het protest aan. Zij verklaarden de vijf republikeinse eisen te steunen en voegden er een extra eis aan toe: gescheiden worden van de republikeinse gevangenen. De hongerstaking zou eindigen met een man in coma, op het randje van de dood en de belofte van hervormingen van de kant van de Britse regering. Een belofte die ze niet zou nakomen.
Toen duidelijk werd dat de eisen niet werden ingewilligd, begonnen de republikeinse gevangenen met een nieuwe hongerstaking. Deze keer zou de hongerstaking gespreid worden, met Bobby Sands die als eerste de spits afbeet.
De doden in de gevangenissen waren volledig te voorkomen. Toch weigerden de Tories toe te geven. Thatcher eiste onvoorwaardelijke overgave, niets minder. De Tories hadden de hongerstaking op elk moment kunnen voorkomen of beëindigen. De gevangenen lieten zien dat zij bereid waren een compromis te sluiten dat niet de volledige herinvoering van de politieke status en een rechtvaardige hervorming van de gevangenissen zou omvatten. Tijdens de hongerstaking verklaarden ze: “Het is fout van de regering om te zeggen dat wij een andere behandeling willen dan de andere gevangenen. We zouden de invoering van de vijf eisen voor alle gevangenen van harte toejuichen.” (Verklaring van de gevangenen van 4 juli 1981)
Comités van de H-Blocks
Tijdens de hongerstakingen werden de eisen en de strijd vaak gezien als een kwestie die louter betrekking had op de gemeenschap in kwestie. Militant, de voorganger van de Socialist Party, verzette zich tegen deze opvatting. Onderdrukking in al haar verschijningsvormen is een klassenkwestie. Een verenigde arbeidersbeweging die een einde wil maken aan de heerschappij van het kapitalisme moet ervoor zorgen dat al zijn repressieve maatregelen en instrumenten van onderdrukking actief worden bestreden. Dezelfde staatswapens die in 1981 tegen Republikeinse en Loyalistische gevangenen werden gebruikt, zouden evengoed tegen socialisten en vakbondsmensen van alle gemeenschappen kunnen worden gebruikt. Het is beschamend dat de leiding van de arbeidersbeweging in Noord-Ierland, de Ierse Republiek en in Groot-Brittannië tijdens de Troubles grotendeels zweeg over deze kwestie, uit angst dat het van nature tot verdeeldheid zou leiden. In sommige gevallen steunden zij zelfs repressie door de staat.
Hoewel de verantwoordelijkheid voor de tragedie in de gevangenissen in de eerste plaats bij de Tories lag, zou de campagne van de hongerstakers ook de zwakte van de eenzijdige campagne van de H-block comités aan het licht brengen. Dit doet niets af aan de moed van deze activisten, die het doelwit waren van loyalistische paramilitairen.
De leiding van de H-Block comités baseerde zich op het idee dat het noodzakelijk was de eenheid van de katholieke bevolking te bekomen. Ze deden uitsluitend een beroep op ‘nationalistische’ groeperingen, waaronder rechtse en reactionaire politici. Ze organiseerden conferenties om partijen als de SDLP en Fianna Fail, die in het zuiden in de regering zaten en zelf verantwoordelijk waren voor een beleid van armoede, ongelijkheid en onderdrukking, te betrekken. Een dergelijke aanpak legde een keurslijf van sektarisme op aan de beweging voor de hervorming van het gevangeniswezen.
De doodlopende weg van de campagne van de Provisionals
Daar kwam nog bij dat de H-Block steungroepen geassocieerd werden met de Provisional IRA. Hierdoor waren ze niet in staat om op een consistente basis massale steun te mobiliseren. In tegenstelling tot het geromantiseerde beeld dat vandaag wordt geschetst, bestond de steun van de IRA slechts uit een minderheid van de katholieke bevolking. Wat ook de zelfverklaarde bedoeling van de IRA was, de realiteit van haar gewapende campagnes was dat het sektarisme werd aangewakkerd waardoor de verdeeldheid tussen katholieke en protestantse arbeiders toenam.
Het was moeilijk deze sektarische kant te verhullen toen autobommen de centra van grotendeels protestantse wijken verwoestten. Op andere momenten was de campagne van de Provisionals ronduit sektarisch, bijvoorbeeld in de periode 1975-76 kwamen meer dan 60 protestantse burgers om bij sektarische aanvallen.
Zelfs wanneer de acties van de IRA-vrijwilligers niet opzettelijk sektarisch waren, was de campagne als geheel objectief gezien sektarisch en droeg zij ertoe bij de verdeeldheid te verdiepen in plaats van deze te doorbreken. Wanneer leden van de staatstroepen het doelwit waren, zoals UDR-soldaten of gevangenisbewakers, werd dit gezien als een aanval op de protestantse gemeenschap en dreef dit de gemeenschap verder in handen van de staat.
De begrafenis van Bobby Sands trok een menigte van 70.000 tot 100.000 mensen. Deze massale opkomst weerspiegelde geen steun aan de Provisionals, maar een oprecht medeleven met de benarde toestand van de gevangenen en een totale woede tegen de onverzettelijkheid van de Tories. Een arbeider in Derry vatte de stemming in katholieke gebieden in die tijd samen als “anti-Provo, anti-IRSP*, pro-Bobby Sands”. (*Ierse Republikeinse Socialistische Partij IRSP)Twee maanden later waren er minder dan 10.000 op de begrafenis van Joe McDonnell. Een belangrijke reden voor de daling was de massale repressie van de staat bij begrafenissen en protesten. Velen werden echter ook afgestoten door de manier waarop de gebeurtenissen werden gebruikt als rekruteringsmiddel voor republikeinse paramilitairen.
Hoe de repressie kon worden verslagen
Het was niet onvermijdelijk dat de steun voor de benarde situatie van de gevangenen tot uiting zou komen in de eenzijdige aanpak van de H-blokcomités. De passiviteit van de vakbondsleiding, die het vermogen had om katholieke en protestantse arbeiders te verenigen, maakte het mogelijk dat deze kwesties zo eenzijdig werden. Tijdens de hongerstaking heeft het Ierse Congres van Vakbonden (ICTU) slechts één verklaring afgelegd en vervolgens de meest oorverdovende stilte in acht genomen.
In de context van Noord-Ierland kan het een moeilijke taak zijn om zich te verzetten tegen repressie. De valkuilen van het sektarisme zijn zeer reëel. Dit was zeker zo in de jaren tachtig, toen de spanningen hoog opliepen. Maar het is mogelijk om arbeiders van alle achtergronden te verenigen tegen staatsrepressie, juist omdat het in het belang van alle arbeiders is om zich tegen repressie te verzetten. De beroemde journalist Robert Fisk vertelde dat hij kort voor Bloody Sunday in Belfast was en er getuige van was hoe troepen protestanten in de wijk rond Shankill Road hardhandig aanpakten nadat ze een straat met autobanden hadden geblokkeerd uit vreedzaam protest tegen een gebrek aan veiligheid. Alle arbeiders kregen te maken met repressie en alle arbeiders konden zich ertegen verzetten.
In het standpunt van Militant werd een aanpak uiteengezet die arbeiders over de sectaire grenzen heen had kunnen verenigen. In de eerste plaats door te pleiten voor een “programma van hervorming van de gevangenissen voor alle gevangenen, dat het recht omvat om hun eigen kleren te dragen, te onderhandelen over de keuze van werk en opleiding en onderwijs, toegang tot de media, onbeperkte aantallen brieven en vakbondstarieven voor de lonen.”
Tegelijkertijd pleitte het ervoor dat de arbeidersbeweging “een onderzoek zou instellen naar de zaken van al diegenen die veroordeeld zijn voor misdrijven die voortkwamen uit de Troubles.” Op die manier zou kunnen worden vastgesteld wie er veroordeeld was op basis van een in kaart gezette zaak, martelingen of schijnrechtbanken. Ook had de arbeidersbeweging dan kunnen beslissen wie wel en wie geen politieke gevangene was, en vervolgens campagne kunnen voeren voor de vrijlating van “politieke gevangenen en mensen die ten onrechte gevangen zijn gezet, maar op voorwaarde dat zij niet zou vechten voor sektarische moordenaars.”
Wie precies de status van politieke gevangene zou krijgen, mocht niet overgelaten worden aan de paramilitairen. Het kon niet overgelaten worden aan de loyalisten die schuldig waren aan vreselijke sectaire gruweldaden, zoals die begaan door de Shankill-slachters, of aan IRA-leden die schuldig waren aan de gruweldaden zoals het bloedbad in Kingsmill, waarvoor overigens nooit iemand veroordeeld is. Een ééngemaakte arbeidersbeweging die protestantse en katholieke arbeiders verenigde over belangrijke kwesties in het leven van gewone mensen, zou de capaciteit en het gezag hebben om deze kwesties te bepalen. De vakbonden, die werknemers uit beide gemeenschappen in gemengde werkplaatsen organiseren, hadden deze rol kunnen spelen. Een dergelijke beweging zou de vrijlating eisen van degenen die veroordeeld zijn op basis van gedwongen bekentenissen en niet-juridische processen, alsmede van degenen die als echte politieke gevangenen werden beschouwd, met inbegrip van degenen die veroordeeld waren omdat zij in direct conflict met de staat waren geraakt.
Militant nam in Ierland en Groot-Brittannië actief deel aan de strijd tegen de repressie in de gevangenissen, zowel voor als tijdens de hongerstakingen. Het deed dit hoofdzakelijk door te pleiten voor haar programma binnen de vakbonden om het gehoor te winnen van zowel katholieke als protestantse arbeiders en jongeren. Dat verschilde van de aanpak van andere linkse krachten die ofwel de republikeinse beweging achterna liepen ofwel de staatsrepressie negeerden (of zelfs steunden). In juni 1980 dienden leden van Militant een motie in bij de Derry Trades Council met volgende eisen:
- het recht om geen gevangenisuniform te dragen;
- het recht om geen gevangeniswerk te doen;
- Vrijheid van vereniging onder politieke gevangenen;
- Het recht om recreatieve en educatieve faciliteiten te organiseren, om één brief per week te ontvangen en te versturen, en om één pakje per week te ontvangen;
- Het herstel van de speciale status voor politieke gevangenen.
Het voegde daaraan toe: “Derry Trades Council steunt de bovenstaande eisen en is van mening dat zij niet alleen van toepassing zijn op de afschuwelijke situatie in H-Block, maar ook op de gevangenissen in Crumlin Road, Armagh en Magilligan. Derry Trades Council dringt opnieuw aan op een vakbondsonderzoek naar de algemene omstandigheden in de gevangenissen.”
Soortgelijke moties en resoluties werden door onze leden in vakbondsorganisaties ingediend in de gehele periode van 1979 tot 1981.
In Groot-Brittannië richtte Militant het Labour Committee on Prison Conditions in Northern Ireland op, dat de steun kreeg van vooraanstaande leden van de linkerzijde van Labour in die tijd, zoals Tony Benn, Eric Heffer en Joan Maynard, en van vakbondsleiders zoals Sam McCluskie (National Union of Seamen) en Emlyn Williams (National Union of Mineworkers). Tijdens de hongerstakingen heeft een lid van Militant en de vertegenwoordiger van de Jonge Socialisten in het Nationaal Uitvoerend Comité van de Labourpartij, na een bezoek aan de H-blokken, met succes een resolutie ingediend waarin het hierboven geschetste standpunt van Militant werd overgenomen.
Belangrijk is dat dit gebeurde in een context waarin de Labourleiding onder de ‘linkse’ Michael Foot omtrent Noord-Ierland kritiekloze steun gaf aan het criminele beleid van de conservatieve Tory-regering. De beschamende houding van de officiële Labourleiding overschaduwde het principiële standpunt tegen repressie dat door het Nationaal Uitvoerend Comité op initiatief van Militant was ingenomen. Dagen voor de dood van Sands bezocht de woordvoerder van de Noord-Ierse Labour Party, Don Concannon, de H-Blocks en moest daar aan de hongerstakers vertellen dat de parlementaire fractie van Labour in de praktijk het standpunt van Thatcher over de hongerstaking zou steunen.
Stembus en wapens
Een belangrijk element van de H-blok campagne was om kandidaten te stellen bij politieke verkiezingen. Toen Frank Maguire, onafhankelijk nationalistisch parlementslid voor Fermanagh / South Tyrone plotseling overleed, werd Bobby Sands voorgedragen als kandidaat. Weken voor zijn dood werd Sands verkozen tot parlementslid: hij haalde meer dan 30.000 stemmen, een uitdrukking van de steun onder de katholieke gemeenschap. De Britse regering reageerde met een verbod voor gevangenen om zich kandidaat te stellen, maar de steun voor de gevangenen ging ook na Sands’ dood door met de verkiezing van Sinn Féin-lid Owen Curran als “Anti H-Block / Proxy Political Prisoner”. Later, bij de algemene verkiezingen in het zuiden van Ierland, werden er twee van de negen gevangenen die zich kandidaat stelden, gekozen met een indrukwekkend totaal van 40.000 stemmen.
De republikeinse beweging struikelde over het dilemma dat door Danny Morrison werd samengevat als “de stembus in de ene hand en het wapenarsenaal in de andere.” Bij de parlementsverkiezingen van 1982 haalden de republikeinen 10% en bij de verkiezingen voor Westminster in 1983 al 13%, waarbij Gerry Adams in West-Belfast verkozen raakte. Deze stemmen waren een weerspiegeling van de woede in de katholieke arbeidersgemeenschappen over de brutaliteit van Thatchers reactie op de hongerstakingen en op de omstandigheden van armoede en onderdrukking waarmee zij te maken hadden.
Dit leidde tot een belangrijke verschuiving in de republikeinse beweging, waarbij Sinn Féin de dominante component werd en een beleid van onthouding (weigeren zitting te nemen in een parlement) werd losgelaten, bijvoorbeeld in de Dáil (het parlement in het zuiden van Ierland). De tegenstrijdigheid in deze strategie zou in de daaropvolgende jaren meermaals blijken, onder meer toen de zogenaamde “succesvolle” acties van de IRA, zoals de bomaanslag in Enniskillen, de steun voor Sinn Fein ondermijnden.
Velen uit de republikeinse traditie en anderen beweren dat de verschuiving in de strategie van de IRA betekende dat Sinn Féin zich afkeerde van radicale politiek. Dit is een oppervlakkig begrip. In werkelijkheid begon het vernisje van radicalisme te verdwijnen. In de kern is de tactiek van wat marxisten “individueel terrorisme” noemen, de tactiek die organisaties als de IRA toepasten, gebaseerd op de gedachte dat het mogelijk is het kapitalisme tot toegevingen te bombarderen, door prominenten, leden van het staatsapparaat en infrastructuurprojecten als doelwit te kiezen. Vanuit het oogpunt van het kapitalisme zijn alle individuen echter vervangbaar. Het verwijderen van één enkel radertje stopt niet de hele machine. Conservatief boegbeeld Lord Hailsham omschreef dit als volgt: “Toen ik in de regering zat, zeiden we tegen elkaar dat als één van ons iets werd aangedaan, hij vervangbaar was. Ik dat dit juist was.”
Liberale politici denken dat verandering mogelijk is door regeringsleden wakker te schudden. Op een gelijkaardige wijze zien individuele terroristen verandering als het resultaat van het verwijderen van deze of gene vertegenwoordiger van de kapitalistische staat. Geen van beide baseert zich op het vermogen van arbeiders om de maatschappij te veranderen. De omschakeling naar een electorale strategie door Sinn Féin en de IRA volgde deze logica. De strategie werd er één van het grijpen van de macht via de stembus en niet via wapens. Om dat te doen was het zich conformeren aan de logica van het kapitalisme noodzakelijk. Gerry Adams zei hierover in de jaren tachtig: “Hoewel onze strijd een belangrijke sociale en economische inhoud heeft, is het veiligstellen van de Ierse onafhankelijkheid een eerste vereiste voor de opmars naar een socialistische republikeinse samenleving. Op dit moment is het onze taak om ons te verenigen rond democratische, republikeinse eisen.”
De electorale groei van Sinn Féin heeft de sektarische impasse in Noord-Ierland versterkt. Indien de arbeidersbeweging de kwestie van de repressie en de crisis in de gevangenissen had opgenomen en had getracht een politieke stem te ontwikkelen, had zij ook steun kunnen winnen in deze arbeidersgemeenschappen. Dat dit mogelijk was, blijkt uit het feit dat er zelfs tijdens en vooral na de hongerstakingen vakbondsstakingen over lonen waren die katholieke en protestantse werknemers verenigden. Zo voerden de ambtenaren in 1981 een langdurige strijd over hun lonen, in 1982 volgde een staking van het laagbetaalde zorgpersoneel dat steun kreeg van andere werkenden.
Relevantie vandaag
Het kapitalistische establishment probeert de illusie in stand te houden, maar in werkelijkheid is de staat nooit een neutrale scheidsrechter die boven alle conflicten in de samenleving staat. Het is een actieve deelnemer die handelt in het belang van het kapitalisme. Dit is duidelijk gebleken in de geschiedenis van Noord-Ierland, waar de Britse staat in het conflict tussenbeide kwam om voortdurend zijn belangen te beschermen.
Dit is geen uniek Noord-Iers fenomeen. Wereldwijd wordt ‘anti-terrorisme’-wetgeving ingevoerd onder het mom van de bescherming van burgers, maar vervolgens wordt het gebruikt om protest en oppositie de kop in te drukken. In de Spaanse staat zijn er Twitteraars en rappers veroordeeld wegens ‘verheerlijking van terrorisme’ omdat ze de Catalaanse of Baskische onafhankelijkheid steunden. In China zijn veiligheidswetten gebruikt om de prodemocratische beweging in Hongkong de kop in te drukken en de Oeigoerse moslimbevolking in moderne concentratiekampen onder te brengen. De dreiging van Hamas om projectielen af te vuren, wordt door de Israëlische staat stelselmatig misbruikt om de brutale bezetting van de Westelijke Jordaanoever en de blokkade van de Gazastrook te rechtvaardigen, alsook de onmenselijke behandeling van Palestijnse gevangenen.
In al deze gevallen kunnen we cruciale lessen trekken uit de hongerstakingen in Noord-Ierland veertig jaar geleden. Gedurende de hele periode had de arbeidersbeweging de mogelijkheid om de behandeling van gevangenen en meer in het algemeen de repressieve bevoegdheden van de staat aan te vechten door de arbeidersklasse te verenigen. Doordat de arbeidersbeweging er niet in slaagde het voortouw te nemen, konden sektarische krachten de leegte opvullen. We moeten nu een socialistisch alternatief opbouwen dat een duidelijk, onafhankelijk, klassenstandpunt inneemt en dat arbeiders kan verenigen in hun gemeenschappelijke belangen.