De Duitse soldatenraad in Brussel in november 1918
Het moet een vreemd gezicht zijn geweest voor de Brusselse bevolking, die zondagnamiddag 10 november 1918: een stoet van zo’n 5 à 6.000 Duitse soldaten trok op de tonen van de Internationale door de stad met rode vlaggen. Het was het orgelpunt van de opstand van Duitse soldaten tegen hun legerleiding en regering, een weinig gekende episode uit de Duitse Revolutie die zich in ons land afspeelde. We duiken de geschiedenis in op zoek naar het verhaal achter deze bijzondere gebeurtenissen.
Dossier door Tim (Gent) – verschenen in het boek ‘1918-1923: revolutie in Duitsland’
De impact van de Oktoberrevolutie aan het Westelijk front
De Oktoberrevolutie in Rusland had ook een enorme impact op de strijdkrachten die elkaar aan het Westelijk Front bestreden tijdens de Eerste Wereldoorlog. De berichten over de oprichting van een arbeidersstaat, de vredesvoorstellen en de socialistische maatregelen van de nieuwe Sovjetregering in Rusland raakten snel verspreid onder de soldaten die vochten in de loopgraven in België en Noord-Frankrijk. Plots bleek er een alternatief te bestaan op het kapitalistische systeem dat voor deze soldaten vooral geïdentificeerd werd met de moordlust, de slachtpartijen en de ontberingen van het front.
Reeds van bij het begin van de loopgravenoorlog waren er verschillende voorvallen geweest waarbij soldaten weigerden om gevaarlijke aanvallen uit te voeren, of waarbij “niet-aanvalspacten” werden afgesloten tussen soldaten van de twee elkaar bestrijdende legers. Dit soort praktijken groeide exponentieel nadat berichten over de Russische Revolutie door de loopgraven verspreid raakten. De Italianen waren de eersten die massaal de wapens neerlegden. Na de slag bij Caporetto, eind november 1917, weigerden zo’n 400.000 Italiaanse soldaten nog langer de wapens op te nemen. Een aantal van hen ging vrijwillig in krijgsgevangenschap onder de Oostenrijkers, anderen legden gewoon hun wapens neer en gingen huiswaarts.
De maanden daarop werd hun voorbeeld gevolgd door Franse soldaten in de loopgraven. De Franse opperbevelhebber Pétain zag zich genoodzaakt om de muitende troepen gewoon naar huis te laten gaan, en hen bijna een jaar verlof te geven om ergere opstanden te voorkomen.
De Duitse legerleiding van haar kant zag in deze muiterijen en verzwakkingen bij de geallieerden haar kans schoon om een groot aanvalsoffensief op te starten, het zogenaamde Lenteoffensief. Het Duitse overwicht aan troepen werd nog versterkt doordat Duitsland net het vredesverdrag van Brest-Litovsk had gesloten met de jonge Sovjet-Unie, en dus troepen uit het Oosten kon overbrengen naar het Westelijk front. De bedoeling van de Duitse opperbevelhebbers Ludendorf en Hindenburg was om een wig te drijven doorheen de geallieerde linies om de Britse, Franse en Belgische troepen van elkaar te scheiden en die vervolgens apart aan te vallen. Zo wou men de Franse en Belgische regering tot overgave dwingen, waarna men kon afrekenen met de overgebleven Britse troepen.
Hoewel de aanval in eerste instantie een succes was – de geallieerden werden zo’n 60 kilometer teruggedreven – eindigde ook dit offensief in een fiasco. Logistiek was de aanval barslecht voorbereid en nogmaals toonde de legerleiding haar totale minachting voor het leven en welzijn van de gewone frontsoldaten door hen zonder voorbereiding in een massaslachting te storten. Aan Duitse zijde vielen in de vier maanden dat het offensief duurde niet minder dan 700.000 slachtoffers, aan geallieerde zijde waren de verliezen nog groter: meer dan 860.000 soldaten stierven, werden verwond of raakten vermist.
Vooral binnen de rangen van het Duitse leger was de maat nu vol: de soldaten hadden genoeg van deze slachting. Bovendien bleek het aanvoeren van soldaten die aan het Russische front hadden gevochten een dramatische vergissing van de legerleiding: velen hadden de laatste maanden van de oorlog verbroederd met Russische soldaten en vertelden hun strijdmakkers aan het Westelijk front nu over de Oktoberrevolutie. Tegen het einde van het Lenteoffensief waren er reeds 200.000 Duitse soldaten gedeserteerd en op eigen houtje naar huis teruggekeerd. De Duitse legerleiding had niet de capaciteit om deze massale desertie te bestraffen. De muitende soldaten riepen nieuwe recruten bovendien op om niet naar het front te trekken. Toen de geallieerde troepen op het eind van de zomer 1918 een tegenoffensief opstartten, verlieten de overgebleven Duitse soldaten massaal hun loopgraven en lieten ze zich onder luid applaus van hun Britse en Franse tegenstanders vrijwillig krijgsgevangen nemen.
Eind september 1918 was ook aan het Westelijke front de oorlog in de feiten grotendeels voorbij. Vooral langs Duitse kant had de legerleiding geen controle meer over haar eigen troepen. Bovendien begonnen ook in Duitsland zelf opstanden uit te breken onder lokale recruten en arbeiders, en de legerleiding wilde de laatste loyale troepen sparen om ze te kunnen inzetten tegen die opstanden. De Duitse regering knoopte gesprekken met de geallieerden aan over een Duitse overgave.
Dit was de context waarin de wereldoorlog ten einde kwam: niet door militaire successen of het vernuft van de geallieerde legerleiding. De hele loopgravenoorlog was een strategische status-quo gebleken. De opeenvolgende geallieerde en Duitse offensieven hadden enkel geresulteerd in miljoenen en miljoenen slachtoffers. Het was pas toen de arbeidersklasse zich organiseerde tegen de oorlog dat de kapitalistische regeringen gedwongen werden de oorlog te stoppen. De Duitse legerleiding beëindigde de oorlog alleen maar omdat ze geen soldaten meer had om die oorlog te voeren, en omdat de arbeidersbeweging in eigen land in opstand was gekomen tegen de oorlog en de miserie.
Een terugtocht in wanorde en de Duitse revolutie
De opstand van de Duitse soldaten beperkte zich echter niet tot het stopzetten van de oorlogsactiviteiten. In de loop van de maand oktober kwamen steeds meer terugtrekkende Duitse soldaten in Brussel terecht. Het ging daarbij niet alleen om muitende soldaten, maar ook om een georganiseerde terugtrekking door het zogenaamde VIde Duitse leger, dat vooral uit soldaten uit Beieren bestond. De Duitse legerleiding wist dat de oorlog voorbij was en dat men beter begon met een georganiseerde terugtocht.
Al snel bleek echter dat er van organisatie en orde weinig sprake was: veel legereenheden werden halfweg de terugtocht aan hun lot overgelaten, er waren problemen met de aanvoer van voedsel, drinkwater en andere benodigdheden. Het Duitse commando in Brussel was vooral bezig met de organisatie van de repatriëring van de archieven en rijke Duitse burgers uit België. Het gewone soldatenvolk werd aan haar lot overgelaten.
Eind oktober begonnen matrozen van de Duitse marine met massale protesten in de Duitse havensteden. Oorzaak was de poging van de legerleiding om nog een laatste marine-offensief op te starten tegen de geallieerden, in de hoop de keizer ertoe te bewegen de oorlog verder te zetten. Dit offensief werd onmogelijk gemaakt doordat duizenden matrozen weigerden om de haven te verlaten. Op 3 november bezetten de muitende Duitse matrozen de havenstad Kiel, en riepen er een Socialistische Sovjetrepubliek uit. Drie dagen later gebeurde hetzelfde in Hamburg, gevolgd door soortgelijke opstanden in het Ruhrgebied, Beieren en Berlijn. Op 9 november was de situatie zo uitzichtloos voor de Duitse heersende klasse dat ze de Duitse keizer Wilhelm II dwong af te treden, en zich tot de officiële leiding van de arbeidersbeweging richtte in de hoop een revolutie zoals in Rusland te voorkomen.
Het kwam tot een officieel samenwerkingsverband tussen de leiding van de Duitse sociaaldemocratie (SPD) en de vakbondsleiding enerzijds, en de legerleiding en de vertegenwoordigers van het Duitse kapitaal anderzijds. De Duitse heersende klasse engageerde zich tot een heel aantal democratische hervormingen en het inwilligen van een reeks sociale eisen van de Duitse arbeidersbeweging. Tegelijk beloofde de SPD-leiding er alles aan te zullen doen om een Duitse versie van de Oktoberrevolutie tegen te gaan, desnoods met geweld. De Duitse legerleiding verzekerde de nieuwe SPD-regering voldoende loyale troepen te kunnen leveren om mogelijke opstanden neer te slaan.
Ook in België een monsterverbond
Ook de Belgische burgerij sloeg de paniek om het hart bij de gebeurtenissen in Rusland en Duitsland. Met de terugtrekking van het Duitse leger in volle gang wou men voorkomen dat er een machtsvacuüm ontstond in België dat kon leiden tot een revolutionaire opstand zoals in de Duitse steden. Vanaf oktober 1918 vonden er intense contacten plaats tussen vertegenwoordigers van de Duitse autoriteiten in België, afgevaardigden van de Belgische regering die in Le Havre in ballingschap zat, en vertegenwoordigers van de vakbondsleiding en de Belgische Werkliedenpartij (BWP). Hoewel de Duitsers in eerste instantie zo ver wilden gaan als het invoeren van een Belgische republiek met de socialist Edward Anseele als president, hadden de socialisten al eerder gehoor gegeven aan de oproep van de Belgische koning Albert I tot een nationalistische “Union Sacrée” of “Godsvrede”: alle interne conflicten, ook de klassenstrijd, moesten opzijgezet worden in naam van de nationale eenheid.
De BWP werd gevraagd om zich loyaal op te stellen tegenover de Belgische burgerlijke staat, en actief elke revolutionaire beweging tegen te werken. In ruil werden BWP-vertegenwoordigers opgenomen in de voorlopige regering en was de burgerij bereid tot vergaande toegeving aan de arbeidersbeweging. Zo werd onder meer het algemeen enkelvoudig stemrecht voor alle mannen vanaf 21 jaar in het vooruitzicht gesteld, evenals het erkennen van het stakingsrecht, een veralgemeend pensioenstelsel en socialezekerheidsstelsel, werkloosheidsuitkeringen, kindergeld en voorzieningen voor invaliden en arbeidsziekten. Al die beloftes zouden later, nadat de Duitse bezetter vertrokken was, verder uitgewerkt worden tijdens geheime bijeenkomsten in Loppem, waar meteen ook een regering van nationale eenheid zou worden opgericht waaraan ook de BWP deelnam.
Deze vergaande toegevingen toonden hoe diep de schrik er in zat bij de burgerij. Men vreesde dat na de Russische revolutie en de Duitse revolutie het nu wel eens de beurt kon zijn aan België. Veel redenen om dat aan te nemen waren er niet meteen: de desertie en dienstweigering in het Belgische leger waren lager dan bij de Duitsers of de Fransen, en er waren weinig tot geen grote sociale bewegingen onder de arbeidersklasse. Bovendien had de sociaaldemocratische leiding van de Belgische arbeidersbeweging al jarenlang bewezen dat ze trouw was aan de gevestigde orde, waardoor elke poging tot protest meteen gesaboteerd zou worden door de leiding van de arbeidersbeweging. Na het verraad van de sociaaldemocratie in 1914, waardoor de burgerij haar oorlogsslachting kon beginnen, pleegde de sociaaldemocratie nu een nieuw verraad om diezelfde burgerij in staat te stellen ongestraft weg te komen met de dramatische gevolgen van die oorlog.
Het protest van Duitse soldaten
Alles leek er dus op dat de machtsoverdracht van het terugtrekkende Duitse leger naar de Belgische burgerlijke autoriteiten zonder veel problemen zou plaatsvinden. Dat was echter buiten de meest gepolitiseerde lagen onder de Duitse soldaten gerekend. Bijna had dit het plannetje van de Duitse en de Belgische burgerij nog verpest.
De erbarmelijke toestand waarin de terugtrekkende Duitse soldaten in Brussel zich bevonden bleef protest oproepen. Bovendien waren er onder deze soldaten heel wat leden en militanten van de SPD en zelfs een aantal van haar linkse afsplitsing, de USPD. Enkele van die militanten hadden door hun baan bij de militaire communicatiediensten toegang tot eerstehands informatie over de revolutionaire gebeurtenissen in het thuisland, en deelden die enthousiast met hun strijdmakkers.
Toen op 9 november het nieuws kwam van de troonsafstand door de Duitse keizer, zorgde dit voor een opstoot van protestacties bij de Duitse soldaten in Brussel. In verschillende regimenten namen de gewone soldaten hun officieren gevangen en werden eretekens en rangtekens van de officieren in het openbaar afgenomen en vertrappeld. In de verschillende tijdelijke kazernes, die doorheen de stad in publieke gebouwen waren ingericht, werden symbolen van de Duitse monarchie neergehaald: de keizerlijke Duitse vlag moest plaatsmaken voor rode vlaggen. Dit was onder meer het geval in de barakken en werkplaatsen aan het Noordstation, waar een belangrijk contingent Duitse soldaten verbleef. Het was op deze plek dat de Duitse revolutionaire soldatenraad officieel vorm kreeg.
De nieuwe SPD-regering in Berlijn en het opperbevel van het Duitse leger in Spa stelden als reactie op de berichten over de muiterijen voor om de beweging een stap voor te blijven door zélf soldatenraden te laten verkiezen in een poging de beweging onder controle te houden. De Duitse opperbevelhebbers in Brussel, von Falkenhausen en kroonprins Rupert van Beieren weigerden. Daarna namen SPD en USPD-militanten zelf het initiatief om een soldatenraad op te zetten.
Diezelfde zaterdagavond 9 november vond in het gemeenschapslokaal van de spoorarbeiders aan het Brusselse Noordstation een meeting plaats die besloot om een soldatenraad op te richten en een voorlopig bestuur voor die raad verkoos. Dat bestuur moest met het Duitse opperbevel gaan onderhandelen over de machtsovername. Diezelfde nacht nog was een overleg tussen von Falkenhausen, kroonprins Rupert en de vertegenwoordigers van de Brusselse soldatenraad. Na een nieuw contact met de regering in Berlijn kregen von Falkenhausen en de kroonprins de opdracht om op alle “redelijke eisen” van de soldatenraad toe te geven. Zo werden alle krijgsgevangenen en verzetslieden vrijgelaten, kwamen er maatregelen om voedselvoorraden op te vorderen en te verdelen onder de bevolking en de Duitse soldaten, en werd de controle over de Duitse troepen overgelaten aan de soldatenraad. Von Falkenhausen en prins Rupert stemden hiermee in, maar weigerden om zichzelf onder de controle van de soldatenraad te plaatsen. Ze namen de vlucht richting Duitsland. De soldatenraad nam het Duitse bestuur in België over.
De Duitse soldatenraad in Brussel in actie
De bereidwilligheid van de Duitse regering en het Duitse oppercommando om meteen toe te geven aan alle “redelijke” eisen van de soldatenraad toonde nogmaals de angst van de Duitse heersende klasse voor de revolutie. Net zoals in Duitsland werd ook in België het bestuur overgelaten aan socialistische leiders, met quasi als enige voorwaarde dat zij de revolutie onder controle houden.
Dit is ook te merken aan de samenstelling van het bestuur van de Duitse soldatenraad. De voorzitter, dr. Hugo Freund, een legerarts en USPD-militant die een persoonlijke vriend is van USPD-voorzitter Hugo Haase, was de enige USPD-er in het bestuur. Daarnaast bestond het bestuur uit de SPD-militanten Kurt Heinig, Nottebohm, Auguste Horn en Siegmund. Allen waren ze officieren of soldaten met een eerder administratieve functie bij de communicatiediensten of het Duitse militaire bestuur in Brussel. Tenslotte was er ook een belangrijke rol weggelegd voor de anarchist Carl Einstein, die weliswaar geen deel uitmaakte van het bestuur, maar opdracht kreeg om de propaganda en communicatie van de soldatenraad te verzorgen. Einstein, die vloeiend Frans sprak, kreeg de bijzondere opdracht om contacten te leggen met de Belgische vakbonden en arbeiderspartijen.
Toen Freund later gevraagd werd naar de redenen voor het beperkte succes van de soldatenraad, antwoordde hij dat enkel hijzelf en Einstein links waren en dat de houding van zowel de SPD-leiding als die van de Belgische arbeidersbeweging elke andere uitkomst onmogelijk maakte.
Nochtans was de start van de Duitse soldatenraad bijzonder strijdbaar. Naast eisen rond de onmiddellijke noden van de Duitse soldaten – voedsel, huisvesting en de voorbereiding van de terugtocht naar Duitsland – werd ook veel aandacht besteed aan het contact met de Belgische bevolking. De Duitse soldatenraad beval het overgebleven Duitse legercommando om alles in het werk te stellen om ook de Belgische burgerbevolking van voedsel te voorzien, zowel Duitse deserteurs als Belgische verzetslieden vrij te laten, en de Belgische dwangarbeiders in Duitsland terug te laten keren naar België. Belgische collaborateurs werden opgepakt en er kwam een onderzoek naar de officieren die verantwoordelijk waren voor de executie van de Britse verpleegster Edith Cavell, een medewerkster van het Belgische anti-Duitse verzet.
De militaire graden en eretekens werden afgeschaft en officieren werden uit hun functie ontzet. Elk regiment kon de eigen bevelhebbers democratisch verkiezen. De militaire discipline verdween: na de diensturen was elke soldaat voortaan een vrije burger. Tenslotte werd de hand uitgestoken naar de BWP en de Belgische vakbonden, die gevraagd werden om in contact te treden met de soldatenraad met het oog op samenwerking.
Op 10 november werd deze oproep aan de bevolking en de Belgische arbeidersbeweging kracht bijgezet met een betoging van Duitse soldaten in Brussel. Zowat 5 à 6.000 soldaten, allen ongewapend, trokken van hun kwartier aan het Noordstation via het beursplein naar het Poelaertplein. De soldaten droegen rode vlaggen mee, deelden Nederlandstalige en Franstalige pamfletten uit aan de burgerbevolking met een oproep tot solidariteit. Ze zongen de Internationale en vroegen omstaanders om mee te marcheren naar het Poelaertplein. Daar aangekomen hielden Freund en Einstein, de laatste in het Frans, een toespraak om de aanwezigen relaas te doen over de revolutionaire gebeurtenissen in Duitsland. Ze herhaalden de oproep tot solidariteit aan de Belgische bevolking en de arbeidersklasse.
De houding van de BWP
Tot grote consternatie en verbazing van de leiding van de BWP bleek de oproep van de Duitse soldatenraad navolging te krijgen. Verschillende socialistische militanten, vooral jongeren van de Socialistische Jonge Wacht, sloten zich bij de Duitse soldaten aan. Linkse figuren binnen de leiding van de BWP probeerden de partij te overtuigen om de kant van de soldatenraad te kiezen. Zo riep Joseph Jacquemotte, prominent lid van de linkerzijde van de BWP-leiding, de arbeiders op om zich te verzetten tegen het nationalistische pro-Belgische discours van de rest van de BWP-leiding. De Luikse BWP-afdeling verdeelde een pamflet met een oproep tot solidariteit met de Duitse Revolutie. Dat pamflet eindigde als volgt: “Vive la République sociale universelle, vive le socialisme international.” (Leve de universele sociale republiek, leve het internationale socialisme.)
Ook binnen de vakbond was er verzet tegen de officiële pro-Belgische koers van de leiding. Dit verzet werd geleid door de vakbondsleider Volckaert, die oproept tot de creatie van een “Belgische Sociale Republiek.” De leiding van de BWP had alle moeite om deze stemming te doen keren. Emile Vandervelde werd speciaal vanuit Gent overgebracht om de linkervleugel in Brussel te bestrijden. Hij eiste dat de partijleiding standpunt innam tegen samenwerking met de soldatenraad en voor het verderzetten van de onderhandelingen met de Belgische regering en de koning.
Diezelfde avond nog werden plakploegen op stap gestuurd om affiches op te hangen die de BWP-militanten oproepen tot “kalmte, orde en gehoorzaamheid aan de ordewoorden van de partijleiding.” Die ordewoorden betekenden vooral “niets doen” en elke mogelijkheid tot opstand vermijden. Jacquemotte en de Luikse linkerzijde werden ter orde geroepen en de strijdbare affiches en pamfletten werden ingetrokken en verwijderd. Tijdens een officieel overleg met de leiding van de Duitse soldatenraad liet de BWP-leiding duidelijk verstaan dat elke vorm van samenwerking en solidariteit vanuit de Belgische arbeidersbeweging uitgesloten was. De Duitsers werd aangeraden om zo snel mogelijk terug naar huis te gaan.
Het begin van het einde voor de Duitse soldatenraad
Teleurgesteld door het gebrek aan steun door de Belgische arbeidersbeweging besloot de leiding van de soldatenraad haar koers te veranderen en zich enkel nog te richten op de terugtocht van de Duitse soldaten uit België. De desillusie maakte dat een deel van de Duitse soldaten zich bezondigde aan plunderingen en overmatig drinken. De Duitse legerleiding waarschuwde de soldatenraad dat zij nu verantwoordelijk was voor het handhaven van de orde, waarna het bestuur van de soldatenraad een aantal progressieve maatregelen opnieuw introk: de militaire hiërarchie werd opnieuw ingevoerd, verloven werden ingetrokken en er werd hard opgetreden tegen plunderaars. Een aantal plunderaars werd opgepakt en voor een door de soldatenraad in de haast bijeengeroepen krijgstribunaal in de Kruidtuin gebracht. Eén van de plunderaars werd ter dood veroordeeld en ter plekke geëxecuteerd.
Er werd contact opgenomen met de Belgische autoriteiten en het Brusselse stadsbestuur, waarna het burgerlijke gezag opnieuw werd overgedragen aan de Belgische politie, het Belgische gerecht, het geallieerde leger en een “burgerwacht” aangesteld door het Brusselse stadsbestuur. De soldatenraad hield zich alleen nog bezig met de logistieke organisatie van de terugkeer naar Duitsland en de ordehandhaving onder de achtergebleven Duitse soldaten. Elke toenaderingspoging tot de Belgische bevolking en arbeidersbeweging werd gestaakt. Daarmee werden de orders van de nieuwe SPD-regering van Friedrich Ebert in Berlijn nauwgezet toegepast. Tegen 17 november verlieten de laatste Duitse soldaten Brussel, onder hen ook Freund en Einstein.
Tot slot
Terug in Duitsland keerden vele soldaten die actief waren in de soldatenraad terug naar het civiele leven. Een aantal onder hen, zoals Carl Einstein, zouden nog een belangrijke rol spelen in de revolutionaire beweging in hun eigen land. Einstein trok na het mislukken van de Duitse Revolutie naar Spanje waar hij binnen de POUM de wapens opnam tegen het fascisme. Anderen, zoals Hugo Freund, raakten gedesillusioneerd door de nederlaag van de revolutie en keerden zich af van alle politieke activiteiten.
De context waarin de Duitse soldatenraad moest handelen was bijzonder moeilijk. Veel Belgen zagen de Duitse soldaten immers nog steeds als de bezetter die de voorbije vier jaar zo brutaal te werk was gegaan. Desondanks wisten de meest bewuste arbeiders door het nationalistische opbod heen te kijken en hun solidariteit te tonen met de opstandige Duitse soldaten. Ondanks de gruwel van vier jaar imperialistische oorlog was het internationalisme nog steeds levendig, zelfs nadat de leidingen van sociaaldemocratische partijen doorheen heel Europa de kaart van het nationalisme hadden getrokken.
Deze opmerkelijke episode uit de Belgische geschiedenis toonde aan dat ook in ons land een potentieel aanwezig was voor de uitbreiding van de Russische Oktoberrevolutie. Daartoe was er nood aan een revolutionaire partij die het potentieel tot uiting kon laten komen. De BWP-leiding deed vol overtuiging het tegenovergestelde: alles werd in het werk gesteld om een revolutie te vermijden.
Dat gebeurde nadien ook door de stakingsgolf van 1918-19 niet verder te ontwikkelen en uiteindelijk stil te leggen. Emile Vandervelde was duidelijk: “We moeten hopen dat de werkgevers begrijpen dat ze er belang bij hebben dat de vakbonden machtig worden en de woede kunnen kanaliseren. Zij verhinderen dat de eisen zich gewelddadig uiten en het land desorganiseren.” De roep naar een algemene staking op 1 mei 1920 werd door de vakbondsleiders afgewimpeld. “Om de bestaande orde omver te werpen, moet je in staat zijn om het te vervangen. Beschikken jullie over de nodige technici? Hebben jullie de arbeiders mee? Ik durf dit niet te bevestigen,” zei Delattre van de mijnwerkersbond uit de Borinage. Een staking werd vermeden om plaats te maken voor grote betogingen op 1 mei. Nadat het ‘gevaar’ van revolutie tegen 1921 geweken was, vond de burgerij het niet meer nodig om de BWP in de regering te houden.
Een aantal figuren van de linkerzijde die in november 1918 wel de kant van de Duitse soldatenraad kozen, kwam doorheen de daaropvolgende gebeurtenissen steeds meer in conflict met de reformistische leiding van de BWP en de erg nauw aan de BWP verbonden vakbondsleiders. Uit deze kringen werd de basis gelegd voor linkse afsplitsingen van waaruit in 1921 de KPB (Communistische Partij van België) ontstond.