Oktober 1968 in Noord-Ierland: massale revolte tegen sektarisme en armoede
Eind 1968 was er gedurende korte tijd een massabeweging in Noord-Ierland die inging tegen de Unionistische Noord-Ierse regering van Stormont en de mogelijkheid van revolutionaire maatschappijverandering stelde. Jongeren stonden vooraan in het protest dat niet enkel gericht was tegen het wanbeheer van de Unionist Party maar ook tegen het verstikkende conservatisme van de eveneens sectaire Nationalist Party. Er werd gekeken naar socialistische ideeën als weg vooruit in de strijd voor burgerrechten en een leven zonder armoede en werkloosheid. Jammer genoeg werden de mogelijkheden verkwanseld door de leiding van de vakbonden, de Noord-Ierse Labour Party (NILP) en andere linkse krachten.
Een belangrijke gebeurtenis in deze periode was de mars in Duke Street in Derry op 5 oktober 1968 – deze maand 50 jaar geleden. De politie viel de betogers aan, wat een katalysator was voor een uitbarsting van de opeengestapelde woede en het ongenoegen onder de katholieke werkenden en armen. Dit was nauw verbonden met de context waarin de mars plaatsvond.
Opkomst van eenheid in werkende klasse
In de jaren 1960 was de sectaire verdeeldheid in belangrijke mate afgenomen. Op de werkvloer was er een grote mengeling van katholieken en protestanten. Ook op vlak van huisvesting nam de integratie toe. Dit creëerde ruimte voor socialistische ideeën – met name voor ideeën die de werkende klasse verenigen naarmate de werkenden en hun gezinnen tot het besef komen dat ze veel met elkaar gemeen hebben. Er was een relatief hoog niveau van tewerkstelling en bijhorend hoog aantal vakbondsleden. Dit vormden belangrijke hefbomen voor een beweging gericht op verandering. Vakbondsleden wonnen aan zelfvertrouwen, ze voelden dat offensieve acties resultaten zouden opleveren. Het zorgde voor meer militante acties op de werkvloer. Hetzelfde proces bestond in de Ierse Republiek, waar er eveneens een toename van arbeidersstrijd was. Dit creëerde de basis voor eengemaakte strijd in het Noorden en Zuiden.
De groeiende strijdbaarheid en betrokkenheid daarin van vakbondsactivisten leidde op politiek vlak tot een groei van de NILP en andere linkse partijen. NILP had heel veel beperkingen, maar het had een invloed op veel van de beste arbeidersactivisten en het vormde een instrument waarmee zij hun hoop naar voren brachten. Er waren ook electorale successen voor kandidaten uit de arbeidersbeweging die onder verschillende lijstnamen opkwamen en zich verenigden met de Irish Labour Party (ILP), die groeide en naar links opschoof, in een over heel Ierland actieve “Council of Labour.”
De tendens weg van sectair beleid en naar eengemaakte arbeidersstandpunten werd versterkt door de impact van internationale gebeurtenissen. Het jaar 1968 werd gedomineerd door de algemene staking in Frankrijk in de maand mei, toen 10 miljoen arbeiders in actie kwamen en president De Gaulle het land ontvluchtte omdat hij vreesde dat het gedaan was met het kapitalisme.
Burgerrechtenbeweging tegen Unionistisch wanbeheer
In augustus 1968 was er een burgerrechtenmars van Coalisland naar Dungannon. Toen de 2500 betogers in Dungannon aankwamen, botsten de voorste betogers op een politiecordon dat de toegang tot het dorsplein afsloot. Op dat plein was er een tegenbetoging georganiseerd door Paisley. De erg uiteenlopende toespraken waren een uitdrukking van de klassenspanningen die binnen de burgerrechtenbeweging begonnen op te duiken. Sommige sprekers ontweken zorgvuldig elke mogelijke hint van sektarisme. Dat was in het bijzonder het geval voor NILP-gemeenteraadslid Jack Hassard die opmerkte dat hij opkwam voor “burgerrechten voor iedereen.” Toekomstig SDLP-kopstuk Austin Currie daarentegen sprak in termen van ‘wij en zij’ en had het over ‘oranje haat.’
De mars naar Dungannon verliep vreedzaam. Het was de mars in Derry op 5 oktober die de situatie zou veranderen en de strijd rond de brede noemer van burgerrechten zou omvormen tot een massabeweging.
De beslissing om een betoging te houden, kwam vooral van jonge activisten rond het Derry Housing Action Committee. Onder de meest prominente organisatoren bevond zich Eamonn McCann, een voortrekker van de naar links opschuivende Derry Labour Party. Toen de organisatoren contact opnamen met John Hume en James Doherty, een prominent nationalistisch raadslid en zakenman, om de betogingsaanvraag voor de politie te ondertekenen, weigerden ze allebei.
Op de dag van het protest waren er 400 aanwezigen in Duke Street. Ze probeerden te betogen naar Craigavon Bridge, maar de politie hield hen tegen. De betogers zongen ‘We Shall Overcome’, maar de Noord-Ierse politie sloot de betogers in en sloeg erop los. Er was een televisiecamera die beelden maakte van het politiegeweld. Er ontstond een explosieve sfeer in katholieke buurten, maar er was ook brede sympathie onder protestanten, zeker onder de jongeren.
Indien de woede van de werkenden, zowel katholieken als protesten, was omgezet in een verenigde beweging, dan hadden zowel het Unionisme als het Nationalisme het in de daaropvolgende maanden erg moeilijk kunnen krijgen. Er was in de eerste plaats nood aan een klassenprogramma dat de werkenden in actie kon verenigen tegen sektarisme, repressie en armoede. Een strijdbare socialistische leiding uit beide gemeenschappen en massale arbeidersorganisaties, vakbonden en linkse partijen hadden op de voorgrond kunnen treden.
Gebrek aan leiding
In de dagen na 5 oktober waren er kansen voor een dergelijke leiding om het initiatief te nemen. Er kwam een oproep voor een volgende mars de daaropvolgende zaterdag en voor een werkonderbreking gedurende een uur doorheen Derry op 11 oktober. Als de leiders van Labour en de vakbonden deze stakingsoproep hadden opgenomen, kon dit de stad volledig platleggen. Er kwam echter een oproep tot terughoudendheid met het voorstel van een afkoelingsperiode van 30 dagen waarin er geen betogingen zouden zijn.
Er ontstond een vacuüm aan de top van een ontwikkelende massabeweging. Dit werd snel opgevuld door mensen die zouden uitgroeien tot politici uit de middenklasse – John Hume en zijn bondgenoten. De eerste beslissing van deze groep was om de oproep voor een nieuwe betoging in te trekken en te vervangen door een zitactie voor Guildhall. De drastische verandering in de stemming bleek toen daar 5.000 mensen aan het protest deelnamen.
Het protest breidde verder uit. Enkele dagen na de betoging op Duke Street betoogden 3.000 studenten van de Queen’s University naar het stadhuis van Belfast. Onderweg werden ze gestopt door de politie, waarop de betogers een zitactie hielden. Dit werd gevolgd door een meeting waarop beslist werd tot het opzetten van een nieuwe organisatie onder de naam People’s Democracy (PD). Die organisatie zou de daaropvolgende weken heel wat acties organiseren. Er werd ingespeeld op de kwade stemming onder zowel katholieke als protestantse studenten. PD bestond vooral uit studenten, maar trok ook een kleine laag van jongeren uit de werkende klasse aan.
Het momentum voor het protest werd groter. De Unionistische premier Terence O’Neill besloot om toegevingen te doen en kondigde op 22 november hervormingen aan. Dit was echter te weinig en het kwam te laat. Wat voorheen aanvaard zou worden, was nu niet langer genoeg. Maar de eerste fase van de strijd was voorbij. De massa’s namen een adempauze en de ervaringen te evalueren. Geen enkel fundamenteel probleem was opgelost. Een nieuwe opgang van de beweging was slechts een kwestie van tijd.
Falen beweging zet deur open voor opgang sektarisme
In de daaropvolgende maanden konden sectaire krachten op de voorgrond treden. Heel wat van de katholieke jongeren die in de burgerrechtenbeweging actief waren, kwamen tragisch genoeg bij republikeinse paramilitaire groepen terecht. De meesten dachten dat ze opkwamen voor een socialistisch verenigd Ierland en waren gemotiveerd door de omstandigheden van enorme armoede en chronische werkloosheid waarin ze leefden. Dit was een verkeerd pad, deze strijd zou de vooropgestelde doelen niet bereiken en enkel leiden tot meer sectaire verdeeldheid.
De verantwoordelijkheid voor de richting die duizenden jonge katholieke arbeiders uitgingen, en voor de bloedvergieten van de jaren 1970 en 1980, ligt enerzijds bij de leiding van de NILP en de vakbonden. Hun gebrek aan actie en hun verraad maakten dat veel jonge katholieken geen ander alternatief zagen dan het opnemen van de wapens om terug te vechten tegen de staat. Er was echter een alternatief en als nieuwe eengemaakte massabewegingen zullen ontwikkelen, moeten we leren uit de revolutionaire gebeurtenissen van 1968. Ervoor zorgen dat deze bewegingen versterkt worden met socialistische ideeën – waarbij het belang van arbeiderseenheid en bewust anti-sektarisme erkend wordt – is essentieel om tegen de sectaire partijen in te gaan en de samenleving voor altijd te veranderen.