Fidel Castro overleden – een terugblik op zijn leven
Raul Castro maakte bekend dat zijn broer, de Cubaanse revolutionair Fidel, is overleden. Fidel Castro werd 90 jaar en kende een bewogen leven. Voor velen is hij samen met Che Guevara een symbool voor strijd. Zeker na de val van de Berlijnse Muur op een ogenblik van ideologisch offensief door het neoliberalisme werd naar Cuba gekeken als een voorbeeld dat het ook anders kon. Nochtans waren er steeds beperkingen aan het Cubaanse stelsel. We blikken terug op het leven van Castro aan de hand van een recensie die in 2008 verscheen van het boek ‘Mijn leven’.
Dossier door Tony Saunois uit 2008
De publicatie van “Mijn leven – Fidel Castro” kwam op een goed moment, enkele maanden later nam Castro immers ontslag als president. Het boek is gebaseerd op meer dan 100 uur interviews en antwoorden van Castro aan de Franse schrijver, journalist van Le Monde Diplomatique en mede-oprichter van Attac, Ignacio Ramonet. Het boek brengt heel wat interessante informatie over de Cubaanse revolutie en wereldgebeurtenissen sindsdien. Het boek biedt ook een kijk op de politieke methode en standpunten van Fidel Castro.
Castro stelt terecht dat de indrukwekkende sociale verworvenheden op het vlak van gezondheidszorg en onderwijs het resultaat zijn van de revolutie in 1959/60. “De levensverwachting van de Cubaanse burgers is nu bijna 18 jaar hoger dan in 1959, toen de revolutie aan de macht kwam. Cuba heeft een kindersterftegraad van minder dan 6 per 1.000 kinderen tijdens hun eerste levensjaar, daarmee komt het nipt na Canada. We hadden slechts de helft van de tijd nodig dat Zweden en Japan nodig hadden om hun levensverwachting op te trekken van 70 tot 80, we zitten nu op 77,5.”
Castro maakt duidelijk dat de levensverwachting in 1959 slechts 60 jaar was. Na de revolutie trokken zowat de helft van de dokters uit het land weg. Maar voor iedere dokter die toen bleef, zijn er vandaag 15 dokters.
Het gratis onderwijs staat open voor al wie geen job heeft. Op dit ogenblik zijn er 90.000 studenten die geneeskunde studeren of een ander aspect van de gezondheidszorg. Dat allemaal is mogelijk ondanks het economisch embargo dat wordt opgelegd door het VS-imperialisme sinds 1960 en ondanks de economische achteruitgang na de val van de voormalige Sovjetunie begin jaren 1990 en het daarbij horende verlies aan economische steun vanuit het Oostblok.
Deze en andere belangrijke verworvenheden die Castro aanhaalt, geven een beperkt beeld van wat mogelijk zou zijn met een socialistische planeconomie dat onder democratische arbeiderscontrole en –beheer staat. Een andere indicatie van de mogelijkheden blijkt uit het buitenlands beleid van Cuba. Het land heeft 30.000 dokters in meer dan 40 landen. Daarnaast stuurde het ook tienduizenden “internationale vrijwilligers” vanaf 1975 naar Angola en Namibië. In Angola gingen 36.000 troepen de strijd aan met het leger van het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime en bezorgden dat leger haar eerste militaire nederlaag ooit. Gedurende 15 jaar trokken meer dan “300.000 internationalistische strijders” naar Angola. Deze strijd speelde een belangrijke rol in het uiteindelijke neerhalen van het apartheidsregime. Cuba was, volgens Castro, “Het enige niet-Afrikaanse land dat meevocht en bloed verloor voor Afrika en tegen het verschrikkelijke apartheidsregime.”
Vijandigheid van het VS-imperialisme
De Cubaanse revolutie leidde onmiddellijk tot tegenkanting van het VS-imperialisme dat meermaals probeerde om het regime omver te werpen. Na het ontslag van Castro hoopten het VS-imperialisme en haar vertegenwoordigers dat dit ook het einde zou betekenen van het Cubaanse regime met een ineenstorting van de planeconomie. Dat zou hen helpen om het socialisme op zich te discrediteren.
De interventie van het VS-imperialisme aan de Varkensbaai in 1962 is wellicht de meest gekende poging om de revolutie te bestrijden. Dit volgde op de aankondiging van Castro dat de revolutie socialistisch was.
Castro brengt een lijst van andere aanvallen door emigranten met Amerikaanse steun, de veiligheidsdiensten van de VS en andere reactionaire contra-revolutionairen. “In 1971, onder Nixon, werd de varkenspest in Cuba binnengebracht in een container.” In 1981 werd het knokkelkoorts virus binnengebracht wat leidde tot 158 doden, waaronder 101 kinderen. Volgens Castro “gaf een leider van de terroristische groep Omega 7 in 1984 in Florida toe dat zij het dodelijke virus in Cuba hadden binnen gebracht met de bedoeling om zoveel mogelijk slachtoffers te maken.” Er waren meer dan 600 pogingen om Castro te vermoorden.
De sociale verworvenheden van de revolutie en de tegenkantingen van het VS-imperialisme worden aangetoond in het boek over Castro. Deze elementen geven aan waarom Cuba zoveel sympathie opwekt onder arbeiders en jongeren, zeker in Latijns-Amerika. We zien vandaag hetzelfde met Venezuela, ook al blijft dat beperkter onder emer omdat de revolutie daar niet verder gaat en het kapitalisme (nog) niet omver heeft geworpen. Zowel Cuba als Venezuela worden gezien als de enige regimes die bereid zijn om in te gaan tegen het neoliberale kapitalisme van de jaren 1990 en 2000. Cuba kreeg heel wat steun als het enige linkse regime dat bereid is om in te gaan tegen de kolos van wat Castro (en Chavez) terecht omschrijven als het “imperium” van het VS-imperialisme.
De val van de Sovjetunie
Castro’s antwoorden op een aantal kwesties, vooral over de periode van de jaren 1990 en de val van de voormalige Sovjetunie, geven aan dat hij bijzonder goed op de hoogte was van wat er allemaal gebeurde in de wereld. Het maakt duidelijk dat Castro na de catastrofale ervaringen van het kapitalistisch herstel in de vroegere Sovjetunie, zich verzette tegen een gelijkaardige ontwikkeling in Cuba. Het feit dat Cuba in staat was om te overleven zonder te breken met de geplande economie en zonder het kapitalisme te herstellen, is een uitdrukking van de sociale steun voor de revolutie. Recent kreeg het wel makkelijker toegang tot goedkope Venezolaanse olie. Het regime kreeg ook meer steun toen het geconfronteerd werd met het agressieve beleid van het VS-imperialisme.
Castro brengt een opvallend beeld van de rol van Felipe González (de voormalige leider van de Spaanse Socialistische Partij, PSOE) in het overtuigen van de vroegere Sovjetleider Gorbatsjov in het steunen van een beleid van kapitalistisch herstel. Dat herstel kwam er toen de heersende bureaucratie volledig overstapte naar het kapitalisme. González probeerde samen met anderen, waaronder Manuel Fraga (een voormalige minister onder het fascistische regime van Franco en president van Galicië), Castro te overtuigen dezelfde weg uit te gaan in Cuba. “Fraga was één van de mensen die samen met González en anderen… deel uitmaakte van een groep die erop aandrong om me economisch advies te geven toen de Sovjetunie ineenstortte. Hij nam me mee naar een erg elegant restaurant en probeerde me ook een aantal formules aan te bieden. “De formule voor Cuba vind je in de formule van Nicaragua”, zei hij, “En dat is alles beperken tot woorden…”
Castro ging niet in op dit advies. Hij stelde dat de voorgestelde formule in Nicaragua net had geleid tot een “bodemloos vat van corruptie, diefstal, ontbering,… verschrikkelijk… ze wilden me de Russische formule laten volgen, de weg dat Felipe en zijn elitaire adviseurs Gorbatsjov hadden aangeraden… en er blijft niets over. Al diegenen die toen adviseerden om het neoliberalisme nauwgezet te volgen – met privatiseringen, strikte toepassing van IMF-regels – hebben veel landen en hun inwoners naar de afgrond geleid.”
Alleen kunnen we ons wel de vraag stellen waarom Castro zich niet verzette toen een gelijkaardig advies werd gegeven aan Tomas Borge en andere Sandinistische leiders in Nicaragua in de jaren 1980, nog voor hun nederlaag.
Ineenstorting van de “globalisering” en de rol van de arbeidersklasse
In de jaren 1990 stond Cuba geïsoleerd tegenover een internationale golf van neoliberalisme. Castro legt uit wat zijn houding was in deze periode. Dat komt in essentie neer op een poging om tijd te winnen. Die houding was verbonden met het perspectief dat de globalisering zou ineenstorten. Castro stelde dat dit zou leiden tot “een situatie die nog kritieker is dan in 1929.” Het moderne kapitalisme is volgens hem zodanig gemonopoliseerd dat er “vandaag geen kapitalisme is, er is geen concurrentie. Vandaag hebben we in alle grote sectoren monopolies.”
Met zo’n 500 wereldwijde bedrijven die 80% van de wereldeconomie controleren, is er inderdaad een sterke concentratie. Over de actuele situatie stelde Castro in het boek: “Het gaat niet langer om een crisis die beperkt is tot Zuidoost-Azië, zoals in 1997, maar om een wereldwijde crisis bovenop de oorlog in Irak, de gevolgen van de grote particuliere schuldenberg, de groeiende afvalberg en de bijhorende energiekosten… naast de tekorten bij de belangrijkste economische en militaire macht op de planeet.” Castro besluit dat dit systeem geen enkel antwoord biedt: “De wereld wordt in een doodlopend straatje gestuurd.”
Dat is correct, maar welke sociale klasse is in staat om dit systeem te bestrijden en te bouwen aan een echt democratisch socialistisch alternatief? In dit boek maakt Castro duidelijk dat hij niet begrijpt welke klasse op welke manier in staat is om het kapitalisme te verslagen en te bouwen aan een socialistische samenleving. Doorheen het volledige boek is er geen verwijzing naar de arbeidersklasse en de centrale rol die deze klasse inneemt in de socialistische revolutie. Zelfs als hij het over de belangrijke staking van 10 miljoen arbeiders in Frankrijk in 1968 heeft, blijft Castro spreken over een “opstand van het volk” waartegen De Gaulle probeerde troepen te verzamelen in Duitsland.
De afwezigheid van een verwijzing naar de arbeidersklasse zegt veel over de houding van Castro tegenover de Cubaanse revolutie en meer algemeen over het karakter van de socialistische revolutie. Voor Castro speelt de arbeidersklasse niet de centrale rol. Zelf legt hij de Cubaanse revolutie als volgt uit: “Voor ons was de guerrilla het vuur aan het lont van een ander proces dat als doel had om op revolutionaire wijze de macht over te nemen. Dat kende haar hoogtepunt bij een revolutionaire algemene staking en een algemene opstand van de bevolking.”
Hij houdt het dus bij een guerrillastrijd die gesteund werd door de massa’s, maar waarin de arbeidersklasse een helpende rol speelde in plaats van een leidende rol. Met het CWI hebben we meermaals gesteld dat de guerrilla in Cuba enkel succesvol was omwille van een reeks historische en subjectieve factoren op het ogenblik dat de guerrilla naar de steden trok en de massa’s daar op straat kwamen.
Uit het boek “Mijn leven” blijkt een verschillende kijk op de revolutie tussen wat de 23 juli beweging stelde en hoe Castro het zelf ziet. Castro geeft de indruk dat hij van bij het begin duidelijke “socialistische” doelstellingen had vooropgesteld. Zoals we eerder al hebben gesteld, ook in artikels ten tijde van de Cubaanse revolutie, was dat volgens ons niet het geval. De leiders van de beweging hadden als doel om de dictatuur van Batista omver te werpen en een “modern democratisch Cuba” op te zetten. Che Guevara deelde niet het standpunt van de meeste andere leiders van de beweging. Als reactie op het embargo van het VS-imperialisme en de druk van de massa’s, werden de leiders in een meer radicale richting geduwd. Dat leidde uiteindelijk tot een breuk met het kapitalisme.
De processen die plaatsvonden in de Cubaanse revolutie leidden niet alleen tot het omverwerpen van het oude regime, maar ze lagen mee aan de basis van de aard van het regime dat in de plaats kwam. De arbeidersklasse steunde de revolutie maar leidde deze niet op een bewuste wijze zoals de arbeiders in de Russische Revolutie van 1917.
Het Cubaanse regime
Het kapitalisme werd in Cuba omvergeworpen na een reeks over-en-weer verwijten en maatregelen tussen de nieuwe Cubaanse regering en het VS-imperialisme. Dit betekende een stap vooruit, maar het leidde niet tot de vestiging van een echte arbeiders- en boerendemocratie, zoals in Rusland in 1917. Het leidde tot een bureaucratisch regime (met aanvankelijk wel elementen van arbeiderscontrole die doorheen de jaren wel grotendeels verdwenen zijn) dat een genationaliseerde planeconomie leidt.
Deze karakterisering van de staat wordt wellicht onopzettelijk ook aangehaald door Ignacio Ramonet in de inleiding op het boek. Daarin schrijft Ramonet: “Als hij [Fidel Castro] er is, weerklinkt maar één stem. Hij neemt alle beslissingen, zowel belangrijke als onbelangrijke. Hij geeft op een respectvolle wijze advies aan de politieke autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de partij en voor de regering, hij is erg professioneel in het proces van beslissingen nemen, maar het is wel Fidel die uiteindelijk beslist.”
Castro maakt in het boek duidelijk hoe aspecten van de staat functioneerden tijdens kritieke momenten. Hij onthult dat de beslissing om de legerleider Arnoldo Ochoa te executeren (wegens vermeende drugshandel) er kwam als “een unanieme beslissing van de staatsraad, dat 31 leden telt. Deze raad is doorheen de tijd een belangrijke rechter geworden en het is belangrijk om ervoor te strijden dat alle beslissingen in consensus worden genomen.”
Het feit dat deze beslissing zonder enige tegenstem werd genomen, zegt veel over de aard van dit orgaan en de invloed van Castro. Gelet op de enorme controverse rond de zaak van Arnoldo Ochoa is dit namelijk erg opvallend.
Castro verdedigt ook het idee van een éénpartijstaat: “Hoe had ons land overeind kunnen blijven indien het opgedeeld was in tien onderdelen?”. Hij ontloopt de kwestie door een aanval te lanceren op de corruptie en de manipulatie in de westerse media en het ondemocratisch karakter ervan. Dat is echter een andere kwestie dan de rechten van arbeiders, jongeren en intellectuelen om hun eigen politieke partijen te vormen, ook bijvoorbeeld trotskistische partijen, die deelnemen aan verkiezingen in een arbeiders- en boerendemocratie.
Een echte arbeidersdemocratie zou ervoor zorgen dat alle vertegenwoordigers democratisch verkozen worden en bovendien permanent afzetbaar zijn door diegenen die hen hebben verkozen. Vertegenwoordigers zouden niet meer verdienen dat het gemiddeld loon van een geschoolde arbeider en er zou volledige vrijheid zijn om standpunten en kritieken te uiten. Zo’n regime zou, zeker na 50 jaar aan de macht geweest te zijn, niets moeten vrezen van de arbeiders, jongeren en intellectuelen die hun eigen organisaties opzetten om de geplande economie te verdedigen of als ze zich organiseren zonder zich op geweld te beroepen in hun oppositie.
Dit betekent echter niet dat Cuba onder Castro dezelfde excessen kende als Rusland onder Stalin toen er grote valse processen waren, zuiveringsoperaties, een onwaarschijnlijke personencultus rond Stalin,… Er zijn vandaag in Cuba geen portretten of straten die naar Castro genoemd zijn. Er is geen bewijs van martelpraktijken die door de overheid zouden worden gebruikt. Maar dat betekent niet dat er geen bureaucratie bestaat en dat er geen element van corruptie en privileges zou bestaan. Dat bleek recent nog toen de Cubaanse regering toegaf dat 15% van de bevolking 90% van de pesos op bankrekeningen bezit.
Isolement van Cuba
Het belangrijkste probleem van Castro in de jaren 1990, na de val van de vroegere Sovjetunie, was ongetwijfeld het isolement van Cuba en dat op een ogenblik dat er beperkingen tot uiting kwamen door het bestaan van een bureaucratie en een gebrek aan echte arbeidersdemocratie. Er kwamen maatregelen zoals het gedeeltelijk openen van de economie en toelaten van dollars. Die maatregelen moesten tijd winnen voor het regime, maar zorgden voor groeiende tegenstellingen. Vooral de beperkte invoering van de dollar versterkte de zwarte markt en de corruptie, bovendien was er een groot verschil tussen wie toegang had tot dollars en wie er geen toegang tot had.
De kwestie van het isolement van Cuba is verbonden met de nederlaag van de revolutionaire bewegingen in Latijns-Amerika in de jaren 1970/80. Castro trekt geen uitgewerkte conclusies uit de redenen voor die nederlagen. De Sandinisten in Nicaragua slaagden er niet in om de Contras te verslagen, volgens Castro was dit vooral omwille van militaire redenen. Castro: “Nicaragua behaalde haar overwinning twaalf jaar na de dood van Che in Bolivia. Dat betekent dat de objectieve condities in heel wat Latijns-Amerikaanse landen veel beter waren dan deze in Cuba.” Maar de centrale vraag is natuurlijk waarom de Sandinisten dan verloren tegen de contra-revolutie. Castro biedt geen echte verklaring, hij gaat niet in op het falen van de Sandinisten om het kapitalisme omver te werpen. Ze gingen niet verder in het omverwerpen van het systeem omdat er, zeker in 1984, een enorme druk was vanuit de stalinistische bureaucratie in Moskou tegen een dergelijk proces. Cuba, en Castro, steunden de druk van Moskou en er kwam bijvoorbeeld een verbod op Russische MIG legervliegtuigen in Havana om naar de Nicaraguaanse hoofdstad Managua te vertrekken.
In zijn commentaren op de nederlaag van de voormalige Chileense president Allende in 1973, wijst Castro terecht op de rol van het VS-imperialisme, maar hij trekt geen conclusies over de fouten van de leiders van de socialistische en communistische partijen in Chili die op de rem stonden in de revolutie. Deze nederlagen, naast andere, waren cruciaal voor de verdere ontwikkeling van Latijns-Amerika. Ze versterkten het isolement van Cuba en bijgevolg ook de afhankelijkheid van de Sovjet bureaucratie van die tijd. Het lijkt er zelfs op dat Castro niet echt lessen heeft getrokken uit die nederlagen. Toen Chavez in 2002 in Venezuela werd geconfronteerd met een mislukte poging tot rechtse staatsgreep, riep Castro Chavez op om geen ontslag te nemen. Hij gaf Chavez het advies om “in contact te treden met enkele officiers die een autoriteit hebben bij de gewone soldaten die betrokken zijn bij de staatsgreep en die hen kunnen overtuigen van zijn bereidheid om het land te verlaten, maar niet om ontslag te nemen.”
Castro stelt dat Allende in Chili geen keuze had en wel zijn leven moest verliezen bij de staatsgreep in 1973. Dat kwam omdat Allende, volgens Castro althans, geen enkele steun meer had in het leger. Dat is niet correct. Grote delen van het leger en de marine in Chili steunden het revolutionaire proces. Er wordt geschat dat Allende ten tijde van de staatsgreep de steun kreeg van zo’n 30% van de militairen. De tragedie bestond eruit dat Allende er niet in slaagde om de arbeiders te bewapenen en te mobiliseren.
In “Mijn leven” stelt Castro dat hij Chavez in 2002 had geadviseerd dat “onder die omstandigheden een poging om zich tot het volk te richten met het oog op een nationaal verzet zowat geen kans op succes had.” Nochtans zagen we een spontane golf van verzet die Chavez terug aan de macht bracht. Het waren de massa’s die dit realiseerden en opnieuw zien we een voorbeeld van hoe Castro de rol van de massa’s en de arbeiders als leidinggevende kracht in een revolutie niet erkent, maar hen eerder ziet als een hulpmiddel bij guerrilla of bij militaire strategieën.
Castro biedt in het boek bijwijlen erg scherpe kritieken op de stalinistische sovjetbureaucratie, maar hij biedt er geen alternatieven op. Dat komt eveneens voort uit het gebrek aan een begrip van en een vertrouwen in de arbeidersklasse. De kritieken van Castro op het stalinisme werden hierdoor milder. Hij bleef meermaals zwijgen toen er belangrijke strijdbewegingen waren in verschillende landen.
Over de “Praagse Lente” van 1968 stelt Castro dat er aanvankelijk steun was voor enkele eisen voor meer democratie en vrije meningsuiting. “Maar de terechte slogans werden steeds meer vervangen door een openlijk reactionair beleid. Hierdoor moesten we – verbitterd en spijtig genoeg – de militaire interventie steunen.” Nochtans was steun voor een kapitalistisch herstel in Tsjecho-Slowakije in 1968 geen centraal idee bij de beweging. Het bewustzijn van de massa’s was er één van strijd voor het “democratiseren van het socialisme”, niet om het kapitalisme ruimte te bieden.
Ongetwijfeld waren er diplomatische en economische belangen, maar het Cubaanse regime zweeg toen er honderden studenten werden vermoord door de Mexicaanse regering in 1968. Hierover zegt Castro ook nu niets in zijn boek. Door te wijzen op het gevaar voor kapitalistisch herstel in Tsjecho-Slowakije, verwart Castro de processen die plaatsvonden in de jaren 1990 met die in de jaren 1960 en blijft hij de rechtvaardiging voor de interventie die destijds door de Russische stalinisten werd gegeven verdedigen. Castro is duidelijk tegen een kapitalistisch herstel in Cuba nadat hij de gevolgen van zo’n beleid zag in de voormalige Sovjetunie en Oost-Europa. Hij heeft het wellicht bij het rechte eind als hij stelt dat Gorbatsjov (door Castro ooit nochtans omschreven als een “echte revolutionaire socialist”) uiteindelijk een centrale figuur was in het proces van kapitalistisch herstel, ook al was dit aanvankelijk niet zijn bedoeling. Castro stelt nu: “Hij [Gorbatsjov] vond geen oplossingen voor de grote problemen in zijn land.”
Boris Jeltsin speelde eveneens een belangrijke rol in het proces van kapitalistisch herstel. Hij werd destijds door Castro omschreven als de “uitmuntende partijsecretaris in Moskou met heel wat goede ideeën.” Castro wijst op een aantal problemen waarmee de Sovjetunie werd geconfronteerd: verspilling, corruptie, verkeerd aanpakken van de economie, het falen om het gebruik van moderne computers toe te passen en te ontwikkelen,… Maar Castro slaagt er niet in om een duidelijk antwoord te bieden op het bureaucratische regime en de verspilling. De noodzaak om de stalinistische bureaucratie te verwijderen en te vervangen door een systeem van echte arbeidersdemocratie, wordt niet ingezien door Castro. Zonder een dergelijk antwoord was het echter niet mogelijk om de problemen die hij zelf aanhaalde aan te pakken.
Heel wat van de elementen uit de Sovjetunie bestaan ook in Cuba. In dit boek onthult Castro een aantal conflicten tussen het Cubaanse regime en de Sovjet-bureaucratie. Castro maakt ook de houding van de Russen duidelijk. Op de vraag of de Cubanen werden geraadpleegd bij de uiteindelijke terugtrekking van alle Sovjettroepen in september 1991 antwoordt hij: “Geraadpleegd? Ze vroegen nooit raad. Tegen die tijd waren ze al aan het uiteenvallen. Ze deden alles zonder raadpleging.”
Castro maakt duidelijk dat zijn regime soms ook buiten de Sovjet-lijntjes kleurde. Dat blijkt zeker in het hoofdstuk van het boek over de Cubaanse rakettencrisis van 1962. Toen de crisis intenser werd, drong Castro er bij de Russen op aan om zichzelf niet bloot te stellen voor een nucleaire aanval, maar in de plaats daarvan zelf onmiddellijk over te gaan tot een nucleaire aanval indien de VS een direct offensief zouden inzetten tegen Cuba.
”Het is mijn mening dat eens er agressie plaatsvindt, de aanvallers niet het voorrecht moeten krijgen om te beslissen wanneer er nucleaire wapens worden ingezet… van het ogenblik dat het imperialisme een aanval inzet tegen Cuba, in Cuba, en dus tegen Sovjettroepen die zich hier bevinden, moet er een antwoord worden geboden op de aanvallers en dit in de vorm van een vernietigende aanval.” Chroetsjov en de Sovjetbureaucratie gingen niet akkoord met dit voorstel.
Vandaag gaat Castro in tegen zijn vroegere standpunt. Op de vraag of Cuba kernwapens zou willen produceren, stelt hij: “We zouden onszelf vernietigen – kernwapens zijn een goede manier om zelfmoord te plegen.”
Stalin en Trotski
Het is opvallend dat Castro heel wat openlijke kritieken brengt op Stalin en tot volgende conclusie komt: “Ongetwijfeld was Trotski de intelligentste van de twee”. Dit betekent echter niet dat Castro de ideeën en methoden van Trotski steunt. Ten onrechte verwerpt Castro de suggestie dat Che op het einde van zijn leven op zoek was naar een alternatief en steeds meer onder invloed begon te staan van Trotski’s werken. Door die stelling te verwerpen gaat Castro in tegen het materiaal dat hierover naar voor werd gebracht door Celia Hart, Jon Lee Anderson en de Mexicaanse schrijver Paco Ignacio Taibo.
Een opvallend element in het boek “Mijn leven” is de houding van Castro tegenover wereldleiders en sommige pro-kapitalistische leiders van voormalige arbeiderspartijen. Voor marxisten is het geen persoonlijke kwestie als ze ingaan tegen het systeem dat deze leiders verdedigen, ook al brengen we kritiek naar voor op wat deze leiders hebben gedaan. Maar Castro is wel erg kort door de bocht als hij de voormalige VS-president Jimmy Carter omschrijft als een “integer man”. Charles De Gaulle krijgt de eer toegemeten om Frankrijk te hebben gered, net als “haar tradities, haar nationale trots.” Een minister uit Franco’s fascistische regering in Spanje is volgens Castro een “intelligente en snuggere Galiciër”. President Lula uit Brazilië wordt geprezen als een vastberaden strijder voor de “arbeidsrechten en de linkerzijde, en een vriend van ons volk”. Castro stelt dat de “hervormingen die Lula doorvoert erg positief” zijn. Nochtans waren de meeste hervormingen van Lula eigenlijk neoliberale aanvallen op de arbeidersklasse.
Voor de toekomst van Cuba is Castro vastberaden dat de revolutie zal standhouden zonder een bedreiging van kapitalistisch herstel. Ondanks het feit dat er nog een sterke aantrekkingskracht uitgaat van de revolutie en er bovendien een brede steun is voor de verworvenheden van de revolutie, blijft het gevaar voor kapitalistisch herstel bestaan. Sinds de publicatie van “Mijn leven” heeft Castro ontslag genomen. Raul, zijn broer, en andere machtige delen van de Cubaanse bureaucratie zijn bereid om de economie in Cuba meer te openen voor de markt. Als Fidel Castro die bedreiging ziet, wil hij uiteraard niet eenzelfde rol spelen als Gorbatsjov of Jeltsin.
De publicatie van “Mijn leven” biedt een interessant beeld op Castro: zijn rol en zijn methode. Het is bovendien nodig om lessen te trekken uit de ervaringen waarop Castro terugkomt. Het toont de noodzaak aan van een echte arbeidersdemocratie en socialisme.