Postkapitalisme. Behoort het socialisme tot het verleden?
Het nieuwe boek van Paul Mason, ‘Postkapitalisme’, brengt een beeld van een nieuwe samenleving zonder de horror van het huidige kapitalistische systeem. Maar hij denkt dat massale arbeidersstrijd om de samenleving te veranderen en een socialistisch alternatief oude en voorbijgestreefde ideeën zijn. Een recensie door Peter Taaffe.
‘Postkapitalisme’ van Paul Mason behandelt een reeks thema’s die ook al aan bod kwamen in het boek van Jeremy Rifkin, ‘The Zero Marginal Cost Society’. Rifkin schreef daarin: “Het tijdperk van het kapitalisme is voorbij, de piek is overstegen en nu begint de trage neergang.” Mason stelt: “De langetermijnperspectieven voor het kapitalisme zien er slecht uit,” en het tijdperk van het neoliberalisme is gedoemd. Zijn boek is de moeite waard voor zijn schitterende beschrijving van het falende kapitalisme.
Zowel Mason als Rifkin zijn het erover eens dat het ‘einde van het kapitalisme’ er zal komen door de enorme ontwikkeling van technologie, in het bijzonder de informatietechnologie die niet kan beperkt worden tot de enge grenzen van de natiestaat en het kapitalistische privaat bezit van de productiemiddelen. De enorme stimulans van de productiviteit zal ervoor zorgen dat de kost van productie bijna nul zal worden, stelt Rifkin. Het zou ervoor zorgen dat producten zo goed als gratis worden waardoor de “levenslijn van het kapitalisme opdroogt.”
Rifkin verwijst naar de ideeën van Karl Marx zonder zelf een marxist te zijn, hij komt naar eigen zeggen van een kleinburgerlijke achtergrond. Hij vertegenwoordigt de empirische conclusies van een deel van de burgerlijke intellectuelen die onder invloed van het marxisme kunnen staan, zeker indien er een massale marxistische stroming is. Zoals we al eerder aangaven, wijzen de ideeën van Rifkin er ook op dat marxisten sommige van deze individuen, zeker de jongere intellectuelen, kunnen overwinnen naar de kant van de arbeidersbeweging.
Paul Mason daarentegen beweert marxist te zijn, ook al is zijn boek een duidelijke ideologische stap weg van het marxisme. Het is een erg pessimistisch boek, zeker wat de vooruitzichten voor de arbeidersbeweging en het socialisme betreft. Die verwijst hij naar het verleden. Mason geeft de voorkeur aan een alternatief in het politieke niemandsland van het ‘postkapitalisme’. Zowel Rifkin als Mason hebben het over het hedendaagse kapitalisme en de vooruitzichten ervan, maar komen uiteindelijk tot volslagen utopische projecten als organisatie doorheen de ‘commons’ als alternatief. Mason stelt: “Er is een spontane opkomst van productie op basis van samenwerking: parallelle munteenheden, coöperatieven en zelfbeheerde ruimten. Er zijn nieuwe vormen van bezit en van krediet. Ik denk dat dit een uitweg biedt, maar enkel indien deze kleinschalige projecten gevoed, gepromoot en beschermd worden.”
En hoe zal deze gelukzalige situatie dan bekomen worden? Niet door de arbeidersklasse en haar organisaties die tot instrumenten van het verleden herleid worden. Neen, het zou gebeuren door “de algemene kennis… waarin de geest van iedereen op aarde met elkaar verbonden is door gedeelde kennis, waarbij elke stap vooruit iedereen ten goede komt.” Als journalist voor Channel 4 en voorheen Newsnight is Paul Mason duidelijk beïnvloed door de Occupybeweging.
Occupy was ongetwijfeld een belangrijke stap in het politieke ontwaken van de nieuwe generatie in de VS en de rest van de wereld, zoals de bewegingen in Spanje, Griekenland, … dat ook waren. Wij verwelkomden dit. Maar Mason baseert zich niet op de sterktes en het potentieel van de beweging, hij verwijst naar de zwakke punten: de vermeende ‘spontaneïteit’ en bijhorende naïviteit in de confrontatie met het kapitalisme. Het idee dat een veralgemeende beweging van jongeren door een bewuste ‘niet-organisatie’ kan ontwikkelen tot een beweging die het brutale ‘moderne’ kapitalisme omverwerpt en de staatsmachine kan neutraliseren, leidt tot een impasse. Een deel van de Occupy-beweging, onder meer in Seattle met de verkiezing van Kshama Sawant, trok de conclusie dat ook politieke acties nodig zijn om tot verandering te komen.
In Spanje was er met de indignado’s een gelijkaardig proces. De indignado’s gingen in de praktijk over tot een boycot van ‘politiek’ waardoor de rechtse Partido Popular (PP) de verkiezingen kon winnen. Dit leidde tot een nieuw bewustzijn waarin de nood aan radicale politieke actie werd erkend, wat weerspiegeld werd in de opkomst van Podemos. Of deze nieuwe beweging de ongetwijfeld radicale sfeer van de Spaanse werkenden in een succesvolle breuk met het besparingsbeleid kan omzetten, is een andere vraag. De leiding van Podemos is er met de poging om een ‘anti-partij partij’ uit te bouwen en vage kritiek op wat het de ‘kaste’ noemt – in plaats van een duidelijke kritiek op de heersende klasse en haar partijen en organisaties – niet in geslaagd om een meerderheid van de Spaanse werkenden te overtuigen. De steun in de peilingen nam zelfs wat af.
Verkeerd begrip van marxisme
Mason valt het marxisme aan, hij richt zich vooral tegen Friedrich Engels die samen met Marx aan de basis van het wetenschappelijk socialisme lag en die een analyse van de Britse arbeidersklasse maakte. Mason gaat ook in tegen Lenin en de bolsjewieken, samen met de Russische revolutie waar ze leiding aan gaven. Hij is ook erg kritisch over de marxistische analyses voor de Eerste Wereldoorlog die volgens hem bepaald werden door “doembeelden” die niet bleken te kloppen. Tegelijk haalt Mason de loftrompet boven voor Rudolf Hilferding die voor de Eerste Wereldoorlog een Oostenrijkse ‘marxistische econoom’ was maar eindigde als reformist die het kapitalisme verdedigde.
Mason vergist zich als hij stelt dat het marxisme het aanpassingsvermogen van het kapitalisme onderschat. Marx verklaarde dat geen enkel systeem van het toneel van de geschiedenis verdwijnt zonder alle mogelijkheden binnen dit systeem uitgeput te hebben. Dit moest niet geïnterpreteerd worden op een ruwe economisch ‘deterministische’ wijze zoals Mason het spijtig genoeg doet. Economische ontwikkelingen kunnen uiteindelijk beslissend zijn, maar ook de staat en de politiek spelen een cruciale rol in het hele proces.
Dit maakt dat marxisme zich niet beperkt tot economische perspectieven, maar de hele ‘politieke economie’ behandelt: de dialectische verwevenheid tussen economische en politieke ontwikkelingen, oorzaak kan gevolg worden en gevolg kan oorzaak worden. Zo legde het verraad van de revolutionaire golf na de Tweede Oorlog door de sociaaldemocratie en het stalinisme de politieke basis voor de stabilisering van het kapitalisme en de langdurige groei van het wereldkapitalisme van 1950-75.
Om dezelfde reden verwerpen we de kunstmatige constructie van de Russische econoom Nikolai Kondratiev over de zogenaamde lange golven. Leon Trotski beantwoordde dit al in 1923. Maar nu komen Mason en anderen er terug mee af op basis van een abstract rechtlijnige analyse van het economisch proces waarbij onvoldoende rekening wordt gehouden met de impact van grote politieke ontwikkelingen in verschillende landen en wereldwijd.
Mason kan het niet laten om even uit te halen naar het ‘trotskisme’. Hij behoorde zelf ooit tot de kleine groep Workers Power, een afsplitsing van de Britse Socialist Workers Party. Mason verwijt het ‘trotskisme’ een verkeerde economische analyse in 1946. Het gaat om een analyse van één politieke stroming, die van wat het Verenigd Secretariaat van de Vierde Internationale zou worden. De voorlopers van Militant en het CWI hielden wel rekening met de politieke ontwikkelingen destijds, meer bepaald het verraad van de sociaaldemocratie en het stalinisme in de revolutionaire golf na de oorlog. De economische en politieke perspectieven werden aangepast en onze voorlopers waren in staat om te voorzien dat de Labour-regering van 1945 een reeks ernstige hervormingen zou doorvoeren.
De Eerste Wereldoorlog
Mason vergist zich eveneens over de oorsprong van de Eerste Wereldoorlog. De analyse van Lenin, Trotski en Rosa Luxemburg voor de oorlog – waarbij ze ingingen tegen de reformistische theoreticus Eduard Bernstein die verklaarde dat de beweging alles was en het uiteindelijke doel niets – werd bevestigd in de oorlog. Ze erkenden dat het kapitalisme voor de oorlog een relatief progressief systeem was dat de productiekrachten (wetenschap, techniek en de organisatie van de arbeid) verder kon ontwikkelen. Dit wil echter niet zeggen dat een geslaagde revolutie in de 19de eeuw – denk maar aan de Parijse Commune van 1871 – er niet in geslaagd zou zijn om de industrie en de samenleving veel sneller te ontwikkelen.
Maar bij gebrek aan dergelijke succesvolle revolutie kon het kapitalisme nog vooruitgaan en was er ook een groei van de arbeidersklasse, de toekomstige grafdelvers van dit systeem. Maar het kapitalisme botste op zijn beperkingen, het werd van een relatieve hindernis voor de ontwikkeling van de productie omgevormd tot een absoluut obstakel waarbij de natiestaat en het privaat bezit de productiekrachten verstikten. Dit kon enkel leiden tot de rampspoed van een oorlog.
In de periode van groei voor de Eerste Wereldoorlog, ruw gezegd van 1896 tot 1914, was er een zekere verzachting van de klassenverhoudingen en de leiders van de arbeidersorganisaties pasten zich aan deze situatie aan. De arbeidersklasse was hierdoor niet voorbereid op de dreigende catastrofe van de wereldoorlog. Het verraad van de sociaaldemocratische leiders die hun eigen heersende klassen in de oorlog steunden, leidde tot verwarring onder de arbeidersklasse en binnen de arbeidersbeweging.
Drie jaar van bloedbaden bereidden de weg voor de revolutie voor, in het bijzonder de Russische revolutie van 1917. Toch stelt Mason dat het meest beslissende moment in de 200-jarige geschiedenis van de georganiseerde arbeidersbeweging de vernietiging van de Duitse arbeidersbeweging door het fascisme was. Niet de revolutie maar de contrarevolutie was blijkbaar beslissend. Wij zijn het daar niet mee eens, in die 200 jaar – en in feite in de volledige menselijke geschiedenis – was de Russische revolutie het meest beslissende moment, niet de fascistische contrarevoluties in Duitsland, Italië en Spanje die een enorm obstakel waren voor de ontwikkeling van de samenleving en de arbeidersbeweging.
Strijden om binnen het kapitalisme te overleven?
Dit zijn geen abstracte thema’s die louter van historisch belang zijn. Mason is eenzijdig in zijn analyse: “Het wordt nodig om iets te zeggen waar velen ter linkerzijde het moeilijk mee hebben: het marxisme was verkeerd over de arbeidersklasse. Het proletariaat kwam het dichtste bij een verlichte, collectieve historische kracht die ooit uit de menselijke samenleving voortkwam. Maar 200 jaar van ervaringen tonen ook dat het proletariaat vooral bezig is met het ‘leven ondanks het kapitalisme’ in plaats van het omver te werpen. Linkse literatuur staat vol met excuses voor dit verhaal van 200 jaar nederlagen: de staat was te sterk, de leiding te zwak, de arbeidersaristocratie had teveel invloed, … De arbeidersklasse was geen onbewuste verdediger van socialisme, ze was zich bewust van wat ze wilde en bracht dit tot uiting in haar acties. Ze wilde een meer leefbare vorm van kapitalisme. Dit was niet het resultaat van een gebrek aan inzichten. Het was een strategie die gebaseerd was op iets waar de marxistische traditie nooit bij stilstaat: het voortbestaan van vaardigheden, autonomie en status in het leven van de arbeidersklasse.”
In de 20ste eeuw die getekend werd door oorlogen, economische en sociale rampen, revoluties en opstanden, was er volgens Mason dus geen poging om een nieuwe socialistische wereld tot stand te brengen, maar probeerden de werkenden slechts om tot een ‘leefbaar kapitalisme’ te komen. Mason slaagt erin om geen rekening te houden met de Russische revolutie, de Duitse revolutie van 1918-1923, de Italiaanse bedrijfsbezettingen van 1920 en deze in de VS in de jaren 1930, de Spaanse revolutie van 1931-37 waarin de Spaanse arbeidersklasse minstens tien mogelijkheden van revolutie kende.
En dan hebben we het nog niet over de grootste algemene staking in de geschiedenis met massale fabrieksbezettingen in Frankrijk in 1968 of de revolutionaire onrust in Italië, Portugal, Griekenland, … in de jaren 1970. In 1975 verklaarde de krant ‘Times’ dat de nederlaag van de staatsgreep door Spinola in Portugal ervoor zorgde dat het “kapitalisme in Portugal dood” was. De banken en 70% van de industrie werden genationaliseerd onder druk van een opstandige arbeidersklasse. Dit alles was blijkbaar één groot misverstand. In plaats van revolutie en het perspectief van een nieuwe samenleving, vergoten de massa’s hun bloed en leverden ze enorme inspanningen om een andere vorm van kapitalisme te bekomen.
Hetzelfde kan gezegd worden over Mason’s veronderstelling dat we nu niet langer een arbeidersklasse in een andere gedaante kennen, maar een “menselijk netwerk.” Dat kwam er plots aan: met één enkele pennentrek wordt de arbeidersklasse ontbonden. Dit argument is niet nieuw. Het is slechts een heropgewarmde versie van diegenen die in het verleden, vooral na de val van het stalinisme, van het stalinisme overgingen naar het euro-communisme, dat een belangrijke rol speelde in het theoretisch onderbouwen van de bocht naar rechts in de sociaaldemocratie. Een van de prominente theoretici uit die tijd, Eric Hobsbawm, wordt sterk geprezen in het boek van Mason. Hobsbawm stelde dat de desindustrialisering wees op het verdwijnen van de arbeidersklasse.
De klassieke vorm van de arbeidersklasse als industrie-arbeiders heeft numeriek aan belang verloren in de ontwikkelde industriële landen, maar is op wereldvlak nog gegroeid in aantal, onder meer door de massale industrialisering van landen als China, India, Brazilië, … Het proces van desindustrialisering is verder gegaan, maar een groot aantal werkenden blijft ook in de ontwikkelde kapitalistische landen actief in sectoren als transport of industrie. Zij kunnen en zullen nog steeds een beslissende rol spelen.
Maar daarnaast is er ook het proces van ‘proletarisering’ van voorheen ‘geprivilegieerde’ lagen zoals leraars, ambtenaren, academici, … die nu vaak armzalige lonen krijgen en zichzelf als onderdeel van de arbeidersklasse zien. Recent waren er grote bewegingen in de VS om een verhoging van het minimumloon tot 15 dollar per uur te eisen. Laag betaalde werkenden komen in actie, denk maar aan de revoltes in call centers of bij Amazon. Zij worden mee beïnvloed door de algemene sfeer onder de volledige arbeidersklasse, niet alleen op syndicaal vlak maar ook op politiek en sociaal vlak.
Socialistisch bewustzijn
Er is nog geen ontwikkeling van een breed gedragen socialistisch bewustzijn, ook in pakweg Griekenland is dit niet het geval ondanks de diepe economische crisis die er geleid heeft tot een nooit geziene woede onder de arbeidersklasse. Er waren meer dan 30 algemene stakingen waarin de Griekse arbeidersklasse de fundamenten van het Griekse kapitalisme dooreen schudde. Er waren grote bewegingen in Spanje en Portugal. In Groot-Brittannië is er het fenomeen-Corbyn dat de Blairisten en andere bourgeois schokt. Het wijst op een politieke opstand van de werkenden en jongeren.
Mason denkt dat marxistische politieke analyses en verklaringen van waarom dit nog niet tot een overwinning van de arbeidersklasse leidde slechts ‘excuses’ zijn. Hij heeft een compleet eenzijdige en deterministische visie van bewustzijn, terwijl dit gevormd wordt doorheen een combinatie van gebeurtenissen, de collectieve ervaring van de arbeidersklasse, in het bijzonder van voortrekkers, en de cruciale leidinggevende rol van partijen en leiders. De sociaaldemocratische partijen zorgden in hun hoogdagen van eind 19de eeuw, toen ze in Duitsland bijvoorbeeld onder directe invloed van Marx en Engels stonden, en in het begin van de 20ste eeuw voor stelselmatige socialistische vormingen voor duizenden werkenden. Zij namen de ideeën van het socialisme op en koppelden dit terug naar hun dagelijkse ervaringen. Het falen van het kapitalisme kwam aan bod in toespraken, kranten, pamfletten, …
De Romeinse mythologie beweert dat Minerva volledig gevormd uit het hoofd van Jupiter kwam. Mason denkt blijkbaar dat het bewustzijn van de arbeidersklasse op gelijkaardige wijze tot stand komt, los van objectieve veranderingen. Hoe anders kan hij schrijven dat het linkse project de afgelopen 25 jaar in elkaar gestuikt is: “de markt vernietigde het plan, het individualisme kwam in de plaats van collectivisme en solidariteit, de grotere groep werkenden in de wereld lijkt op een ‘proletariaat’ maar denkt en handelt niet zoals het dit ooit deed.” Dit geeft aan dat Mason niet heeft begrepen hoe de val van het stalinisme, tegen de achtergrond van een periode van kapitalistische groei, een enorm effect kon hebben en nog steeds heeft op het politieke bewustzijn van de arbeidersklasse.
Het ontmantelen van de geplande economie – die ondanks de monsterlijke bureaucratie een referentiepunt vormde voor de arbeidersklasse – liet de heersende klasse toe om een massale campagne te voeren waarin de voordelen van het kapitalisme op het ‘gediscrediteerde socialisme’ werden aangeprezen. Het was een belangrijke politieke nederlaag die het bewustzijn terugsloeg onder de arbeidersbeweging en de arbeidersklasse doorheen de wereld, ook al gebeurde dit niet op dezelfde schaal als de zware nederlagen na de overwinning van het fascisme in de jaren 1930.
Zelfs na de crisis van 2007/08 bleven de kapitalisten ons langs alle mogelijke kanalen die ze bezitten zeggen dat er geen alternatief is op de markt. De vakbondsleiders en de sociaaldemocratie gingen daar een heel eind in mee, ze schoven steeds verder naar rechts op. Dit is de reden waarom de arbeidersklasse in zijn brede zin van het woord, maar ook de meer ontwikkelde lagen, ondanks heldhaftige strijd tegen de kaalslag door het kapitaal, het echte alternatief van democratisch socialisme nog niet heeft opgenomen als antwoord op het huidige kapitalisme.
Maar er worden stappen gezet. De verkiezing van Kshama Sawant in Seattle en de campagne van Bernie Sanders in de Amerikaanse presidentsverkiezingen geven aan dat er nieuwe zaden uitgestrooid worden die het socialistische bewustzijn opnieuw doen opbloeien en groeien. Dit is zelfs mogelijk in de VS, het bastion van het wereldkapitalisme. Het door crisis getroffen Europa en de rest van de wereld zullen niet lang op zich laten wachten.
Utopisch socialisme
De alternatieven van Paul Mason zijn allesbehalve modern of een stap vooruit in vergelijking met de “ouderwetse ideeën van het socialisme.” In essentie komt het neer op een terugkeer naar het idee van samenwerking doorheen coöperatieven. Dit is hetzelfde oude idee dat verdedigd werd door Robert Owen en anderen, vooraleer het marxisme ontstond en vooraleer er een politiek bewuste arbeidersbeweging was. Owen was een genie met een opmerkelijke persoonlijkheid. Zijn modelkolonies gaven een idee van wat mogelijk zou zijn onder het socialisme. Maar zijn visie was utopisch en zijn projecten faalden. Het was een heldhaftige poging om eilanden van socialisme te creëren midden een zee van kapitalisme. Het doel was om de samenleving te veranderen zonder dat de samenleving het opmerkte.
Mason beweert dat de utopische socialisten faalden omdat ze onvoldoende tijd hadden, maar dat er nu door de overvloed die mogelijk wordt door informatietechnologie wel succes kan geboekt worden. Hij vergist zich op verschillende punten. Zoals Marx en Engels aangaven waren de utopisch socialisten net utopisch omdat de arbeidersklasse nog geen onafhankelijke kracht met een klassenbewustzijn was geworden. De arbeidersklasse werd zich pas zelfbewust doorheen het Chartisme, de eerste onafhankelijke arbeidersbeweging in de geschiedenis.
In een periode van ruw gesteld 10 jaar doorliep het Chartisme alle fasen van de klassenstrijd, van een vreedzame petitie tot een revolutionaire algemene staking. Het was deze ervaring die Engels ertoe bracht om in 1844 op 24-jarige leeftijd het schitterende boek ‘De toestand van de arbeidersklasse in Engeland’ te schrijven, een boek dat Mason nu fors bekritiseert. Hij doet hetzelfde met betrekking tot de verklaring van Marx en Engels van waarom het kapitalisme na de revolutie van 1848-51 een periode van groei kende die leidde tot een “matiging” van de Britse arbeidersbeweging.
Mason stelt dat volgens Engels de werkenden gematigder werden omdat ze een deel van de winst van de Britse imperialistische macht kregen. “Niet enkel de geschoolde arbeiders – door Engels omschreven als een ‘arbeidersaristocratie’ – maar ook de brede massa van de bevolking, die volgens Engels voordeel haalde uit de dalende prijzen. Maar hij dacht dat de concurrentievoordelen van Groot-Brittannië tijdelijk waren en dat ook de privileges tijdelijk zouden zijn.”
Engels had gelijk. Het Britse kapitalisme begon zijn concurrentievoordeel eind 19de eeuw te verliezen. Dat had een effect op de arbeidersklasse en leidde tot een revolte van laagbetaalde vrouwelijke arbeiders, dokwerkers, … Er waren natuurlijk nog steeds geschoolde werkenden, maar ook zij ondervonden de gevolgen van de neergang van het Britse kapitalisme. De pogingen van Mason om Marx en Engels te bekritiseren als eenzijdig wat hun analyse van de arbeidersklasse als voornaamste kracht van verandering betreft, houden geen stand. De methode van Mason is eclectisch, een economische en politieke mengelmoes samengesteld met het oog op een utopisch perspectief.
In zijn conclusies geeft Mason dit eigenlijk toe: “We moeten onbeschaamd utopisch zijn.” Dit is alleszins wat hij zelf doet in zijn schematische model dat geen rekening houdt met hoe de gebeurtenissen de komende periode kunnen ontwikkelen. Hij toont de ideologische wortels van zijn analyse als hij schrijft: “De meest efficiënte ondernemers van het vroege postkapitalisme zijn net die [utopianen], en zo ging het met alle pioniers van menselijke bevrijding.” Socialisme of de arbeidersklasse komen niet aan bod als het over de strijd voor een betere wereld gaat.
Het is duidelijk dat Mason negatief beïnvloed is door het falen van radicale bewegingen – in het bijzonder de capitulatie van Tsipras in Griekenland die hij als journalist volgde – in de strijd tegen het rotte kapitalisme. Maar dit is slechts één fase in de klassenstrijd. De arbeidersklasse van Griekenland, Europa en de wereld zal lessen trekken uit deze ervaring. We hebben niet alleen nood aan krachtige arbeidersorganisaties maar ook aan een leiding die met de massa’s tot het einde doorgaat, tot de omverwerping van het kapitalisme om een nieuw socialistisch tijdperk aan te vatten. Jammer genoeg is het boek van Paul Mason niet nuttig bij deze taak.