De strijd voor arbeidsduurvermindering

De eis van arbeidsduurvermindering zit ingebakken in de arbeidersbeweging. Het is op deze basis dat de Tweede Internationale tot stand kwam, de eis van een achturendag werkte bijzonder mobiliserend en verenigend. Vandaag blijft dit een belangrijke eis. In dit dossier dat in Vonk nummer 74 in mei/juni 1987 verscheen, wordt de algemene achtergrond van deze eis geschetst.

In 1889 werden te Parijs een 60-tal congressen georganiseerd, ter herdenking van de bestorming van de Bastille op 14 juli 1789. Daaronder waren ook twee elkaar beconcurrerende internationale congressen van de arbeidersbeweging.

Het eerste werd bijeengeroepen door de possibilisten. Deze tendens in de arbeidersbeweging stelde voor om de strijd van de arbeiders te beperken tot de grenzen van het “mogelijke” (possible) onder de omstandigheden van het kapitalisme. Onder druk van de verschillende vakbonden werden alleen de leiders van deze vakbonden uitgenodigd.

Omdat ze met de possibillisten niet tot een overeenkomst konden komen, riepen de Guesdisten daarom de vertegenwoordigers van de belangrijkste arbeiderspartijen van Europa, de VS en Argentinië bijeen.

Guesde stond samen met de schoonzoon van Marx, Paul Lafargue, aan de leiding van de revolutionair-marxistische tendens in de Franse socialistische beweging.

Dit congres lag aan de basis van de oprichting van de Tweede Internationale, waartoe ook de PS/SP behoren. Het was op dit congres dat besloten werd om de eis van de 8-urige werkdag, zoals geformuleerd op het eerste congres van de Eerste Internationale (1865), weer op te nemen.

Op 1 mei 1890 werden in alle landen betogingen georganiseerd rond deze slogan. Men stelde dat deze eis niet alleen moest afgedwongen worden van de patroons, maar van de burgerlijke staat zelf. M.a.w. het parlement moest de 8-urendag bij wet verplicht maken!

Voor marxisten is het geen toeval dat de arbeidsduurverkorting als centrale eis van de arbeidersbeweging naar voren gebracht wordt en dit vanuit twee standpunten.

Normale werkdag

Ten eerste is het marxisme de samenvatting van de ervaringen van de klassenstrijd. Nu is de invoering van de “normale” arbeidsdag het resultaat van eeuwen van strijd tussen de kapitalisten en de georganiseerde arbeiders. Het eerste “statuut van de arbeiders” (in 1349) vond zijn directe aanleiding in de grote pestepidemie waardoor het volk gedecimeerd werd zodat het bijna onmogelijk werd om de mensen onder redelijke voorwaarden aan het werk te krijgen. Daarom werden bij wet redelijke lonen en de grenzen van de arbeidsdag vastgesteld. De kapitalisten hadden eeuwen nodig om deze wet ongedaan te maken en de werkdag weer tot 12 uur per dag te krijgen. Maar sinds 1770 met de opkomst van de machines, werden alle grenzen doorbroken. Werkdagen van 14 tot 16 uur waren “normaal”, ook voor kinderen. Dat daarbij de weeshuizen leeggeplunderd werden om deze kinderen daarna, nadat ze soms 24 uur en langer zonder verpozen gewerkt hadden, zonder meer te laten creperen, dat is één van die “pijnlijke noodzakelijkheden” waarover de vrome kapitalisten het liever niet hebben.

In 1848 verdedigden ze de kinderarbeid met de volgende argumenten: “Ze verwerven werkzame gewoontes…. Werkzaam  onder de blik van hun ouders kunnen ze zo geen gewoontes van luiheid en schelmerij verwerven.”

De eerste wetten over de arbeidsduur hadden dan ook betrekking op de kinderarbeid. De grote overwinning naar het herstel van de “normale” werktijd werd echter geboekt op 1 mei 1848 met de invoering van de 10-uren werkdag in Engeland. Alhoewel de kapitalisten hierop reageerden door de lonen met 25% te verlagen, hield de meerderheid van de arbeiders vast aan de 10-urendag. De 1 mei betogingen  van 1890 waren dus ook hier al een herdenking van een historische fase uit de geschiedenis van de klassenstrijd.

Arbeidswaardeleer

Het marxisme is echter meer dan alleen de samenvatting van de ervaring van de klassenstrijd. Marx schreef: “De filosofen hebben de wereld alleen verschillend geïnterpreteerd, het komt erop aan hem te veranderen.”

Maar om iets te kunnen veranderen (en niet kapot te maken) moet je eerst weten hoe het ontstaan is en hoe het werkt.

De socialisten uit de periode van Marx gaven wel allemaal kritiek op de slechte kanten van het kapitalisme, maar ze konden deze slechte kanten niet verklaren, dus ook niets in de plaats stellen en ze dus alleen maar verwerpen als slecht. Hoe heviger ze tegen de onvermijdelijke uitbuiting van de arbeiders door het kapitaal reageerden, hoe minder ze in staat waren om duidelijk uit te leggen waarin deze uitbuiting juist bestaat en wat haar oorsprong is.

Marx slaagde er wel in dat te verklaren door de “ontdekking” van de meerwaarde of arbeidswaardeleer. Samen met de materialistische geschiedenisopvatting (waarin Marx aantoont dat het kapitalisme slechts een historisch noodzakelijke fase in de ontwikkeling van de menselijke geschiedenis is, waardoor het dus voor de verdere ontwikkeling van de mensheid ook noodzakelijk is dat het op een bepaald ogenblik verdwijnt) vormt de arbeidswaardeleer de fundamentele bijdrage die Marx aan het socialisme geleverd heeft. Daardoor was het socialisme niet langer een mooie droom maar een wetenschappelijk gefundeerde theorie ten dienste van de arbeidersklasse.

De waarde van een goed

In zijn meesterwerk “Het Kapitaal” toonde Marx aan dat de waarde van een goed uiteindelijk bepaald wordt door de hoeveelheid (maatschappelijk noodzakelijke) arbeid die nodig was om dat goed te produceren. De prijs kan dan wel tijdelijk rond deze waarde schommelen als gevolg van vraag en aanbod, maar zal op termijn altijd weer met de waarde overeenkomen.

Burgerlijke economen stellen dat de prijs uitsluitend zou bepaald worden door vraag en aanbod (“Men kan zelfs van een papegaai een geleerde econoom maken, alles wat hij moet leren is Vraag en Aanbod” zegt Nobelprijswinnaar Economie Samuelson). Maar hoe verklaar je dan dat een Rolls Royce nooit zo goedkoop wordt als bv. een fiets? De prijs van een goed wordt dus bepaald door de arbeidstijd die erin gestoken is of, hetzelfde maar anders uitgedrukt: de arbeidstijd die nodig is om dit goed te reproduceren.

De arbeidskracht

Het fundamentele kenmerk van de kapitalistische productiewijze is het privébezit van de productiemiddelen in handen van een groepje kapitalisten waartegenover het proletariaat staat wiens enig bezit haar kroost (proles) is. Wil de arbeider leven, dan is hij verplicht zijn arbeidskracht te verkopen aan de kapitalist die daarvoor een prijs betaalt. Deze prijs is, net zoals voor alle andere goederen, bepaald door de waarde van de arbeid die nodig is om de arbeidskracht te reproduceren. In zijn meest eenvoudige vorm dus: voedsel voor de arbeider(ster) en de kinderen (anders zouden er na één generatie geen arbeiders meer zijn), een dak boven het hoofd en kleding.

In de 19e eeuw was het bijvoorbeeld belangrijk voor de burgerij dat Vlaanderen agrarisch gehouden werd om op die manier de voedselprijzen (en dus de lonen die voor het grootste gedeelte door de voedselprijzen bepaald worden), laag te kunnen houden. Vanaf het ogenblik dat de kapitalist de arbeidskracht gekocht heeft (in feite betaalt hij maar na gedane arbeid, de arbeider geeft de kapitalist dus in feite krediet) kan hij erover beschikken.

De arbeidsdag behoort hem toe. Maar het eigenaardige aan de arbeidskracht ligt hem juist in het feit dat de kapitalist, via de aanwending van deze arbeidskracht meer waarde kan laten produceren dan hetgeen nodig is om de arbeidskracht te reproduceren. De arbeidskracht is dus een bron, niet alleen van waarde, maar van meer waarde dan ze zelf bezit.

Wanneer de arbeidskracht 10 uur ingezet word, duurt het 5 uur om haar eigen waarde voort te brengen. Op die manier heeft de kapitalist het loon terug en blijven er nog 5 uur over om voor de kapitalist meerwaarde voort te brengen.

De arbeidsdag

Voor de kapitalist is het dus interessant wanneer de arbeiders langer dan 10 uur werken. De eerste 5 uur hebben toch al betaald voor het loon. Dit lag aan de basis van de waanzin van het begin van de industriële revolutie waar de arbeiders 15 tot 16 uur per dag moesten werken.

Verzet werd onmogelijk gemaakt via stakingsverbod (art. 415 van het strafwetboek). Op die manier werd roofbouw op de arbeidskracht gepleegd. Op één dag werd een hoeveelheid arbeidskracht verbruikt die groter was dan in drie dagen kon hersteld worden! Maar dat zou een zorg geweest zijn voor de kapitalist: als de arbeider ziek was, werd hij afgedankt en een andere kwam in de plaats. In een “mild arbeidsreglement van 1873 lezen we o.a.: “De maandwedde zal niet uitbetaald worden in geval van ziekte. Aan elkeen wordt aangeraden een belangrijk deel van zijn verdiensten te sparen (sic!) ten einde bij ziekte en hoge ouderdom niet ten laste te vallen van de gemeenschap” en “Het nuttigen van de maaltijden is toegelaten tussen 11.30 uur en 12.00 uur, dit echter zonder het werk te onderbreken.” Voor de kapitalist is de arbeidskracht dus duidelijk een verlengstuk van de machine, een verlengstuk dat op dezelfde manier moet gesmeerd en van brandstof voorzien worden, zonder het stil te leggen.

Voor de kapitalist is het natuurlijk even interessant om de productiviteit op te drijven, waardoor de tijd nodig voor reproductie van de arbeidskracht korter word. De tijd waarin de arbeider voor de patroon meerwaarde produceert wordt langer.

In de bepaling van de lengte van de arbeidsdag staan de arbeider en de kapitalist tegenover elkaar. De kapitalist eist zijn rechten op als koper, huurder (hij wil naar eigen goeddunken over de arbeidskracht beschikken), de arbeider als verhuurder (hij wil dat geen roofbouw op zijn arbeidskracht uitgeoefend wordt). Allebei beroepen ze zich op de wetten van de ruilhandel. Maar tussen gelijke rechten beslist de macht.

In de geschiedenis van het kapitalisme zien we hoe de vaststelling van de lengte van de arbeidsdag afhangt van de krachtsverhoudingen tussen de georganiseerde kapitalisten (via hun staat) enerzijds en de georganiseerde arbeidersklasse anderzijds.

Arbeidsduurvermindering

De eis tot arbeidsduurvermindering raakt de kapitalistische productiewijze in het hart. In de geschiedenis van de strijd voor de verkorting van de werkdag zien we dan ook dat de kapitalisten alleen onder enorme druk van de arbeidersklasse bereid zijn om daarop toe te geven. De eis van de 8-urendag werd reeds in 1865 gesteld.

In België werd deze wet pas op 8juni 1921 gestemd. Maar dit was in een situatie waar het wereldimperialisme enorm verzwakt uit WO1 kwam. De Russische Revolutie van 1917 rukte 1/6 van de wereldoppervlakte uit de kapitalistische uitbuitingssfeer. De Duitse Revolutie bleef sinds 1918 maar verder duren, gans Oost-Europa, Italië, Spanje, Frankrijk, … werden overspoeld door revoluties. De kapitalisten vreesden voor hun vel. De 21 legers die naar Rusland gestuurd werden om de revolutie neer te slaan moesten het een na het andere teruggetrokken worden omdat talloze soldaten (arbeiders in uniform!) begonnen te muiten.

In 15 landen werd tussen 27 november 1917(Rusland) en november 1919 (Nederland) de 8-urendag gestemd. Dat deze wet in België pas in 1921 gestemd werd, had mede te maken met het feit dat de leiding van de BWP liever deelnam aan de regering en zich in een “possibilistische” positie nestelde, eerder dan dat ze de ordewoorden van de Internationale Socialistische Revolutie opvolgde.

Ondertussen werden wel grote successen geboekt: het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen ouder dan 21 jaar, de eerste vorm van werkloosheidsuitkeringen enz… De vakbonden kwamen versterkt uit de oorlog (de socialisten stegen van 129.177 leden in ’13 tot 629.736 leden in ’19). De vakbonden stelden zich offensief op en brachten op 28 november 1918 een programma naar voor dat de 8-urendag, een loonsverhoging van 100%, een minimumloon van 1 frank per uur en vakbondsvrijheid in de openbare diensten eiste. Deze oproep werd op een enorm enthousiasme onthaald. Er werd gestaakt zoals nooit tevoren. Onder deze omstandigheden zag de burgerij zich verplicht de wet op de 8-urendag te aanvaarden.

Maar een wet is één zaak, hem doen uitvoeren is een andere, vooral als de wet gericht is tegen diegenen die het staatsapparaat controleren, nl. de burgerij zelf! Veel industriëlen deden gewoon alsof de wet niet bestond. Een andere truuk was dat via een KB mogelijk gemaakt werd dat verkorte werkduur op jaarbasis berekend werd. Daardoor werd het mogelijk de arbeiders in kalme perioden verlof te geven en in piekperioden overuren te laten doen (flexibiliteit). Op die manier werkten de arbeiders uiteindelijk even lang als voor de oorlog (2.400 tot 2.500 uren per jaar).

Ondertussen werd dan wel een arbeidsinspectie ingesteld die de inbreuken op de wet moest controleren. Het aantal inspecteurs steeg nooit boven de 75! Van de 109.806 controles werden slechts 809 processen-verbaal gemaakt waarvan het grootste deel zonder gevolg bleef.

We zien dus dat de burgerij met het mes op de keel bereid is alles toe te geven om bij de eerste de beste gelegenheid alles, en als het kan nog meer, terug te nemen. Dit zagen we ook in de jaren ’30 in Frankrijk, waar de burgerij onder druk van de algemene staking toegaf op de eisen van de 40-urenweek, 7 tot 15% loonsverhoging, een minimumloon, betaald verlof en de syndicale vrijheid. Een paar jaar later, onder de rechtse regering, werd dit allemaal even vlug weer teruggeschroefd.

‘Golden sixties’

In de gouden jaren ’60 zagen we hoe de kapitalisten via interprofessionele akkoorden bereid bleken de arbeidsduur stap voor stap te verminderen.

1964: de 45-urenweek

1969: de 43-urenweek

1972: de 42-urenweek

1974: de 41-urenweek

1975: de 40-urenweek

De burgerij dacht dat het kapitalisme werkelijk al zijn tegenstellingen te boven gekomen was. Ze leefden werkelijk in een euforie en dachten dat ze hun systeem met de theorieën van Keynes voor elke crisis konden behoeden. Op basis van de superuitbuiting van de arbeiders en boeren in de koloniale wereld waren ze in staat toegevingen te doen aan de arbeiders in het Westen. Aan de andere kant stond de arbeidersbeweging in een sterke onderhandelingspositie en kon daardoor, zelfs zonder stakingen, arbeidsduurverkortingen afdwingen.

Crisis

Sinds ’74 bevindt het kapitalisme op wereldvlak zich in crisis. In het begin dachten de kapitalisten en de arbeidersleiding dat deze crisis ook van korte duur zou zijn en met de reeds beproefde middelen kon aangepakt worden.

In ’77 werden de vrijdagstakingen in gemeenschappelijk front georganiseerd rond de eis van de 36-urenweek. De regeringen Martens I tot IV deden zelf verschillende voorstellen om de arbeidsduur te verkorten. Met de tweede economische inzinking van ’79 tot ’81 werd het voor de kapitalisten (spijtig genoeg nu nog steeds niet voor onze leiding!) echter duidelijk dat dit geen voorbijgaande, maar een fundamentele crisis werd. Alle wetmatigheden van het kapitalisme in crisis, die in de jaren ’60 niet meer schenen te spelen, steken nu weer de kop op. De flexibiliteit die de kapitalisten 60 jaar geleden vroegen (en kregen) werd nu door de wetten Hansenne weer ingevoerd. In vijf jaar tijd (tussen ’82 en ’87) is de burgerij erin geslaagd de verworvenheden van 120 jaar klassenstrijd terug te schroeven. De 8-urendag is praktisch onbestaande, vakbondsdelegees worden bij bosjes afgedankt, de vakbondsvrijheid wordt weer in vraag gesteld via wetsvoorstellen, stakingspiketten worden weer als gewapende milities afgeschilderd.

De burgerij is duidelijk van plan om haar offensief verder te zetten. Alle economische indicatoren wijzen er bovendien op dat de huidige economische heropleving volledig op zand gebouwd is (bewapeningsuitgaven van Reagan, daling van olie- en grondstofprijzen), dat er geen fundamentele verbetering komt (de werkloosheid blijft stijgen, zelfs in perioden van economische ‘heropleving’) en dat er onvermijdelijk een nieuwe inzinking zoals ’74- ’75 en ’79- ’81 moet komen. De massale werkloosheid zal het voor de arbeidersbeweging nog moeilijker maken om in de tegenaanval te gaan. Uit het laatste interprofessioneel akkoord blijkt dat de vakbonden op verschillende punten moesten inbinden. De eis van de arbeidsduurvermindering werd beperkt tot de veralgemening van de 38 uur. De onderhandelingen op sector vlak hebben wel geleid tot loonsverhogingen, maar niet tot arbeidsduurverkorting met nieuwe aanwervingen. Dit komt doordat geen nationaal ordewoord gegeven werd waardoor de arbeiders het algemeen klassenbelang uit het oog verloren.

De verder stijgende werkloosheid moet op termijn immers de onderhandelingspositie van de arbeidersklasse nog verder verzwakken. De strategie van de vakbondsleiding blijft volledig gericht op het overleg. Daarvoor staakten honderdduizenden arbeiders in mei in juni ’86 en betoogden 200.000 arbeiders in Brussel… voor een goede onderhandelingspositie! Ondertussen verwatert de SP/PS-leiding haar programma steeds verder in de hoop op die manier een “aanvaardbare regeringspartner” te worden.

Maar er zijn ook lichtpunten! De Duitse metaalarbeiders dwongen zopas de 37 uur en een loonsverhoging van 8,2% af. In de strijd zullen steeds meer basismilitanten terug op zoek gaan naar de vroegere strijdtradities van de beweging. Op die manier kan weer een meerderheid gevonden worden voor de revolutionair marxistische strategie, die zich niet beperkt tot “wat mogelijk is binnen het kapitalisme” (het moet nu wel duidelijk worden dat binnen het kapitalisme niets mogelijk is) maar juist de eis tot arbeidsduurvermindering verbindt met de eis tot een totale omvorming van de maatschappij.

Dit vind je misschien ook leuk...