Archieftekst. Het Plan De Man
Dossier door François Bliki uit Vonk nr.42, februari 1983
De discussie over een alternatief op het besparingsbeleid is niet nieuw. In de crisis van de jaren 1930 kwam de sociaaldemocratie in ons land met het ‘Plan De Man’, een plan van structuurhervormingen om de aanwezige middelen beter te verdelen. In dit dossier uit onze archieven beschrijft François Bliki de context maar ook de beperkingen van het ‘Plan De Man’.
Zowel binnen de partij als de vakbond beginnen meer en meer militanten zich af te vragen hoe het nu verder moet met deze crisis. In plaats van te vechten voor loonsverhogingen, werktijdverkorting, meer inspraak in de onderneming enz…. moet nu gevochten worden tegen loonsverlagingen, tegen afdankingen van “beschermde werknemers”…
Deze regering beloofde beterschap: het einde van de tunnel zou in zicht komen op voorwaarde dat we inleverden, wat harder werkten en solidair waren met de kapitalisten die het op de internationale afzetmarkten zo moeilijk hebben. Daarvoor was een harde politiek nodig, er moest kunnen geregeerd worden. De regering vroeg volmachten en kreeg ze. Het verslechterde. De werkloosheid blijft stijgen, de export daalde in volume. De volmachten werden niet gebruikt om de economie te verbeteren, maar om de lonen te verlagen, stakingen moeilijker te maken en de onderhandelingspositie van de patroon te verbeteren.
Steeds grotere delen van de bevolking gaan inzien dat de burgerij geen antwoord heeft op deze crisis. Ze komen steeds weer met schone theorieën aandraven, maar in de werkelijkheid wordt het alleen maar slechter. Steeds grotere delen van de bevolking gaan uitkijken naar een alternatief dat alleen door de arbeidersbeweging kan gegeven worden.
Maar laat ons eerlijk zijn. Op dit ogenblik bestaat er binnen de arbeidersbeweging niet zo’n alternatief. In 1935 nam de toenmalige BWP het “Plan Van De Arbeid” aan. Nu horen we veel militanten zeggen: ‘zo’n plan zouden we nu weer moeten hebben’. Maar het Plan De Man heeft WO2 niet kunnen voorkomen, het kapitalisme heeft dit plan overleefd. Het is daarom van levensbelang voor iedere militant deze periode in de geschiedenis van de arbeidersbeweging te bestuderen en er de lessen voor vandaag uit te trekken.
Crisis na crisis
De periode tussen de twee wereldoorlogen was niets anders dan een opeenvolging van crisissen, slechts onderbroken door een paar jaren van licht herstel om daarna nog dieper in de miserie te vallen.
In 1918 was de prijs van de aardappelen vier maal die van 1914, terwijl meer dan een miljoen werklozen zonder inkomen verkommerden. In 1919 waren er 366 stakingen waarbij 158.000 arbeiders betrokken waren.
In 1917 was het wereldkapitalisme in één van zijn zwakste schakels, Rusland, gebroken. Dit was de start voor een revolutionaire golf die gans Europa overspoelde. Hier in België liet de leiding van de BWP zich door de burgerij afkopen door het algemeen stemrecht. Daardoor kon volgens de leiding de arbeidersklasse eindelijk op politiek vlak inspraak krijgen en zou het kapitalisme stap voor stap naar het socialisme kunnen omgevormd worden. In het begin werden inderdaad stappen vooruit gezet: door het algemeen stemrecht groeide het stemmenaantal van de BWP en konden via haar ministers in de regering een paar verbeteringen afgedwongen worden. Er kwam een crisisfonds voor de werkloosheid, een minimumloon van 1,25 frank, een algemene pensioenregeling, de 8-urendag werd ingevoerd, de hogere inkomens werden iets zwaarder belast, … Daarmee waren de meest dringende punten van het BWP-programma verwezenlijkt.
In dit “programma” stond ook wel dat “de productiemiddelen het gemeenschappelijk erfgoed van het mensdom” moesten worden, maar welke strategie daarvoor moest ontwikkeld worden, was niet erg duidelijk.
Van bij het begin legde de BWP de nadruk op het parlementaire werk terwijl ze voorbijging aan de buitenparlementaire strijd van de arbeiders. Wat ze daarbij vergaten, was dat het juist onder druk van deze strijd was dat de burgerij in het parlement (om erger te voorkomen) bereid was de 8-urendag, het stakingsrecht, en het stemrecht voor mannen in te voeren. Eenmaal het revolutionaire tij gekeerd, ging de burgerij de juist verworven rechten weer afbreken: het ouderdomspensioen werd afgeschaft, de werkloosheidstoelagen werden afgeschaft, de aanvallen op de 8-urendag waren niet van de lucht.
Vanaf 1921 ging de economie weer wat groeien om in ’25 weer het peil van 1914 te bereiken. In de vijf jaar van 1926 tot 1930 kende België een bloeiperiode. De werkloosheid daalde tot 13%, voor het eerst sedert 1912 steeg de koopkracht….
In dit kader scheen het weer mogelijk te zijn via een parlementaire actie blijvende verbeteringen voor de arbeidersklasse af te dwingen. In de BWP werd nog weinig over socialisme of over de fundamentele tegenstellingen binnen het kapitalisme nagedacht. De voornaamste strijdpunten waren: verlaging van de legerdienst tot zes maand en de rechten van het Vlaamse volk.
Toen de crisis, die in ’29 in de VS toesloeg, in ’30 ook hier in België uitbrak, stond de BWP er volledig ontwapend bij. Bovendien was de BWP-leiding zich niet erg bewust van de noodzaak van een fundamentele analyse van de crisis. Ze dacht dat aan de crisis weinig of niets gedaan kon worden en beperkte er zich toe de scherpste kanten wat af te ronden.
Zo schreef bv. J. Dejardin, de volksvertegenwoordiger uit Luik in Le Journal de Charleroi van 26/8/30: “De arbeidersklasse moet zich voorbereiden op een zeer moeilijke periode, waarin zij loonverminderingen zal moeten ondergaan. Het ordewoord van de arbeiders moet zijn: voorzichtigheid, bedachtzaamheid en versterking van de syndicale organisatie. Vooral niet vergeten dat in tijden van crisis stakingen, en zeker spontane bewegingen, gevaarlijker zijn voor de arbeidersklasse dan voor de kapitalistenklasse.”
Ondertussen zou in het parlement wel beroep gedaan worden op het gezond verstand van de burgerlijke parlementsleden om de werklozensteun te verhogen. Op het BWP-congres van april 1931 werd dan wel een “Plan van algemeen welzijn, houdende de middelen ter bestrijding van de gevolgen van de crisis” goedgekeurd.
Door haar actie uitdrukkelijk te beperken tot de gevolgen van de crisis zelf gaf de BWP feitelijk toe geen alternatief te hebben. Dit plan was dan wel unaniem goedgekeurd op het congres, voor de verwezenlijking ervan werd geen enkele actie gevoerd. Vandervelde ging het wel sterk afgezwakt voorlezen in het parlement waar het gewoon weggestemd en … vergeten werd.
Ondertussen leden de arbeiders enorm onder de crisis. De werkloosheid bedroeg in ’32 reeds 19,7%. De aanvallen op de lonen volgden elkaar op. Hierin gaf de overheid het voorbeeld.
In maart ’32 werden de lonen van het overheidspersoneel met 6% verlaagd, in juli ’32 nog eens met 10%, in december ’32 kwam er een crisisbelasting op de lonen en de pensioenen van de staatsbedienden. In de voornaamste industrieën waren de lonen ondertussen reeds met 25 à 30% gedaald. De vakbonds- en partijleiding bleven passief toezien hetgeen het patronaat aanzette tot verdere aanvallen.
Het is in deze situatie dat in ’32 een spontane staking uitbrak die heel vlug algemeen was in Henegouwen, de Luikse en Limburgse steenkoolmijnen. De staat van beleg werd afgekondigd in Henegouwen en twee arbeiders vielen onder de kogels van de rijkswacht. Uiteindelijk kregen de mijnwerkers 1% loonsopslag! Dit was echter niet alles. Het patronaat had ook haar lessen geleerd, ze stopte met verdere aanvallen op de lonen. Maar ook de BWP-leiding was wakker geschoten. Deze staking was volledig aan haar controle ontsnapt. Als de BWP- leiding niet vlug een duidelijk antwoord gaf op de crisis ontstond er een kloof tussen wat in het parlement en aan de basis gebeurde. Het is in deze situatie dat Vandervelde in 1932 aan Hendrik De Man vroeg een “Bureau voor Sociaal Onderzoek” te leiden en zo vlug mogelijk een socialistisch alternatief uit te werken. Dit plan kwam er in 1935.
Er werd onmiddellijk in alle partijafdelingen een enorme propaganda gevoerd. Eindelijk had de arbeidersbeweging een alternatief! Maar kon dit “Plan van de Arbeid” werkelijk een oplossing bieden aan de problemen waarmee de arbeidersklasse te kampen had?
Het Plan De Man
In 1919 had de arbeidersbeweging dan wel het algemeen stemrecht verkregen en afgevaardigden in het parlement, op de economie zelf had ze weinig vat. Zolang de kapitalistische economie groeide, konden wel verbeteringen verkregen worden. Maar nu het kapitalisme zich in een stadium van achteruitgang bevond, was het reformisme onmogelijk geworden. Daarom was het volgens De Man nodig structuurhervormingen door te voeren waardoor het kapitalisme weer zou gaan groeien… en er dus weer een reformistische politiek kon gevoerd worden.
Het kwam er dus niet op aan het kapitalisme omver te werpen, maar het structureel te hervormen. Welke structuurhervormingen waren dan nodig om het kapitalisme weer op de been te helpen?
Het grote probleem volgens De Man was dat er aan de ene kant wel voldoende geld in de economie aanwezig was om alle geproduceerde goederen te kopen, maar dat dit geld i.p.v. te circuleren ergens opgepot bleef zitten. Bovendien eiste het financiekapitaal te hoge interesten waardoor de neiging tot oppotten nog vergrootte en de vraag naar krediet om te investeren of te kopen te laag was. De overheid (en via de overheid ook de arbeidersbeweging via haar vertegenwoordigers) moest dus in staat gesteld worden dit geld productief te doen circuleren i.p.v. ermee te laten speculeren. M.a.w. ze moest het krediet nationaliseren.
Een ander probleem was het feit dat de producenten van grondstoffen en de energie (elektriciteit) te hoge prijzen vroegen. Dit konden ze omdat deze zeer grote ondernemingen in een monopoliesituatie zaten en dus geen rekening moesten houden met enige concurrentie. De overheid moest dus ook deze bedrijven nationaliseren. Eenmaal dit gebeurd was, kon de overheid naat goedkope grondstoffen en energie aan de bedrijven geven, waardoor deze weer zouden gaan produceren, weer mensen tewerk stellen waardoor er dus weer meer geconsumeerd zou worden. Door de vermindering van de kosten zouden deze bedrijven ook hogere lonen kunnen betalen. Tenslotte zou de overheid dit geld ook kunnen gebruiken voor een massaal programma van openbare werken (zoals sociale woningen, betere spoorwegen, meer scholen, vrije tijdcentra enz…). Hierdoor zou de werkloosheid verder dalen en zou een nog grotere afzetmarkt ontstaan.
Tenslotte zouden er ook internationale nieuwe afspraken moeten gemaakt worden om het protectionisme uit de wereld te helpen, waardoor België dan weer een grotere afzetmarkt zou krijgen in het buitenland, dus meer lonen, dus een grotere afzetmarkt in België zelf…
De realiteit
Dit plan klonk als muziek in de oren van de door werkloosheid gekwelde arbeidersklasse. De Man moest werkelijk een genie geweest zijn om dit allemaal zo eenvoudig te bedenken. Overal waar hij kwam om over zijn plan te spreken werd hij van het station op de handen naar het partijlokaal gedragen. Had de partijleiding op dat ogenblik de juiste ordewoorden gelanceerd, dan was de omverwerping van dit kapitalistisch systeem een kwestie van dagen geweest. Dit bewezen de arbeiders zelf die in 1936 tot de algemene staking overgingen.
De Man was echter niet geïnteresseerd in een socialistische omvorming van de maatschappij. In zijn theoretische werken “De Socialistische idee” en “De Psychologie van het socialisme” verwierp hij de idee van de klassenstrijd.
In de propaganda rond het plan werd dan ook duidelijk gezegd dat de klassenstrijd werd opgegeven en vervangen door een overtuigingsstrategie, gericht tot alle mensen van goede wil! Bovendien kon volgens De Man het corporatisme van “quadrogesimp anno” [een sociale encycliek, geschreven door paus Pius XI in 1931] door iedere socialist aanvaard worden.
De arbeidersklasse was volgens De Man alleen niet sterk genoeg om het socialisme door te voeren. De BWP moest van een werkliedenpartij omgevormd worden tot een Volkspartij waar ook “Socialistisch” denkende elementen van de burgerij zich konden thuis voelen.
Het logische gevolg van deze redenering was dan ook dat de BWP met De Man in een regering stapte samen met de Katholieken en de Liberalen zonder dat de doorvoering van het Plan als voorwaarde voor deze regeringsdeelname werd gesteld. Na ’35 kende de economie weer een tijdelijke heropleving waardoor er voor De Man geen structuurhervormingen meer nodig waren.
Ondertussen kwam de fascistische dreiging uit Duitsland steeds dichter. Hieraan kon alleen een halt toegeroepen worden door hier in België en de rest van Europa, waar de arbeidersbeweging nog niet door het fascisme vernietigd was, het kapitalisme omver te werpen.
Toen de Duitsers België binnenvielen, liet De Man, als partijvoorzitter, echter de BWP ontbinden. Op die manier werd het laatste verweermiddel tegen de kapitalistische willekeur uit de handen van de arbeidersklasse geslagen!
Lessen voor vandaag
Sinds ’74 maakte het kapitalisme op wereldvlak een crisis door die in vele punten overeenkomt met de situatie in de jaren ’30.
De fundamentele oorzaak is ook nu weer de overproductiecapaciteit van de economie. Of hetgeen hetzelfde betekent: een gebrek aan koopkracht.
België is ook nog steeds het land waar de energiekosten één van de hoogste zijn. Het protectionisme steekt weer de kop op. Enorme kapitalen worden niet productief maar speculatief aangewend.
Net zoals in de jaren ’30 bestaat binnen de SP op dit ogenblik geen klaarheid over een duidelijk antwoord van de arbeidersbeweging op deze crisis. Veel militanten denken nu misschien: ‘De Man zelf was misschien niet de persoon om dit plan uit te voeren, maar het blijft toch nog steeds, op een paar punten na, een goed antwoord op de crisis.’
Het Plan van de Arbeid gaat echter voorbij aan een paar fundamentele kenmerken van het kapitalisme. Ten eerste wordt een nogal naïef vertrouwen gesteld in de overheid (of de staat, wat hetzelfde is). Zolang de arbeiders de macht niet volledig uit handen van het kapitalisme geslagen hebben, is en blijft dit een kapitalistische staat die enkel zal handelen in het belang van de burgerij en nooit in het voordeel van arbeiders. Zelfs al krijgt die overheid dan controle over het krediet, de energieprijzen enz… dan betekent dit nog steeds geen fundamentele verandering in het voordeel van de arbeiders.
Maar laten we even aannemen dat de kapitalisten zouden toelaten dat de banken en de energie zouden genationaliseerd worden of, zoals in Frankrijk, dat ze voor een prijsje (55 miljard FF!) over gekocht worden door de overheid.
In het Plan van de Arbeid wordt uitgegaan van de veronderstelling dat het kapitalisme zijn eigen afzetmarkt kan scheppen. Het zou voldoende zijn terug geld in circulatie te brengen, goedkopere kredieten en grondstoffen aan de industrie te geven en de economie zou weer op gang komen.
Het fundamentele probleem is echter dat de oorzaak voor het niet investeren niet ligt in de hoge kosten, maar in het feit dat iedere kapitalist met een overproductiecapaciteit zit.
Als er een grotere afzetmarkt zou komen dan gaat een kapitalist niet meer investeren, maar juist de ongebruikte machines of fabrieken weer opstarten.
De extra meerwaarde die hij daardoor uit de arbeidskracht van de arbeiders haalt, zal hij bovendien ook niet herinvesteren, waardoor dit geld weer opgepot wordt.
Als hij dan toch herinvesteert, is het juist om te rationaliseren, waardoor hij met minder arbeiders nog meer kan produceren, waardoor de afzetmarkt nog meer daalt en de overproductiecapaciteit nog toeneemt.
Door het feit dat de Belgische kapitalisten goedkoper kunnen produceren dan anderen, zouden ze een betere concurrentiepositie innemen op de wereldmarkt, want ze kunnen aan lagere prijzen verkopen. Dit zou het protectionisme alleen maar aanwakkeren. Ieder kapitalistisch land dat onze goederen invoert, zou zijn eigen industrie tegen onze goedkope producten proberen te beschermen.
Tenslotte zou een massaal programma van openbare werken de inflatie enorm aanwakkeren, hetgeen weer andere problemen zou scheppen.
Besluit
De economische politiek die door de socialistische regering in Frankrijk gevoerd werd, bevat vele punten van het Plan De Man: nationalisatie van de banken, een politiek van hogere lonen en sociale uitkeringen, werkduurverkorting tot 39u/week, steun aan bedrijven in moeilijkheden.
Het resultaat was een enorme inflatie. Toen de 39u/week ingevoerd werd, spuwden de kapitalisten vuur en vlam en dit ondanks het feit dat hen ter compensatie 44 miljard Franse Franc toegestoken werd om de eventuele verliezen te dekken.
Het mocht niet baten: de kapitalisten gingen over tot een kapitaalstaking waardoor de inflatie nog verder omhoog gejaagd werd. Mede onder druk van het buitenlands kapitaal was Mitterand verplicht een asociale politiek door te voeren, een politiek die Giscard een paar jaar geleden nooit had durven voeren!
De arbeidersbeweging in Frankrijk is weer een desillusies maar ook een belangrijke les rijker: een programma van structuurhervormingen die als enig doel heeft het kapitalisme weer wat op te peppen, kan geen fundamentele verbetering voor de arbeidersklasse met zich meebrengen. Alleen wanneer de arbeiders de macht uit handen van het kapitalisme slaan, zal de economie kunnen genationaliseerd worden. Dan zal het mogelijk zijn om onder arbeiderscontrole en zelfbeheer een periode van economische groei in te zetten die niet in het voordeel van een paar parasieten zal uitdraaien maar wel van gans de bevolking.