Hoe de vorige rechtse regering werd gestopt

Na een periode van politieke instabiliteit kwam er eind 1981 een regering onder leiding van Wilfried Martens (CVP, voorloper van CD&V) en Jean Gol (PRL, voorloper van de MR). Deze rechtse regering voerde een hard besparingsbeleid op basis van volmachten, waardoor zelfs het parlement aan de kant werd geschoven. Een terugblik door GEERT COOL

De voorstellen waren verregaand en soms zag de regering zich onder druk van het protest gedwongen om de hardste maatregelen wat bij te schaven, maar het resultaat bleef verschroeiend voor de levensstandaard van de gewone werkenden. Verschillende indexsprongen, verlagingen van de werkloosheidsuitkeringen, opvoeren van de wachttijd, afdankingen en sluitingen, … waren slechts onderdelen van de ‘kracht van verandering’ onder Martens V (1981- 1985) en Martens VI (1985-1987).

Het rechtse beleid botste op weerstand. Er was jongerenprotest tegen de torenhoge werkloosheid met een grote Jongerenmars voor Werk in 1982. Dat was de voorbode voor acties van de arbeidersbeweging. De ACV-leiding steunde de regering, in de achterkamers van het onooglijke Ardense dorp Poupehan zat ACV-voorzitter Houthuys aan tafel met Martens en anderen om het besparingsbeleid mee te organiseren. De ABVV-leiding beperkte zich tot forse uitspraken en verklaringen zonder daar een actieplan aan te koppelen.

De uitbarsting van woede in de vorm van de septemberstaking van 1983 werd van onderuit georganiseerd en ontsnapte grotendeels aan de controle van de leiding. Het spoorpersoneel in Charleroi gaf de aanzet en de stakingsbeweging verspreidde zich als een lopend vuurtje door de volledige publieke sector en zelfs in de private bedrijven. De beweging breidde zich snel uit, maar er kwam geen oproep tot een algemene 48-urenstaking die zowel de publieke als de private sector kon verenigen. De ACV-leiding ondertekende een slecht akkoord dat amper toegevingen aan de arbeiders inhield, de ABVV-leiding koppelde aan de woorden geen daden. Hierdoor eindigde de septemberstaking deels in een nederlaag. De arbeidersbeweging had haar potentieel getoond, maar dit was niet in resultaten omgezet.

In 1984 probeerde het ABVV om tot verandering te komen met maar liefst 6 algemene 24-urenstakingen. De acties volgden elkaar in snel tempo op zonder dat ze voldoende voorbereid waren en vooraleer de gedeeltelijke nederlaag van 1983 was verwerkt. Even leek het alsof de rechterzijde het heft volledig in handen kon nemen. De terreurdreiging (Bende van Nijvel, CCC en anderen) werd gebruikt om het repressieapparaat uit te bouwen en meteen alle verzet tegen het beleid te criminaliseren. Het besparingsbeleid draaide op volle toeren, tussen 1982 en 1985 leverden de loontrekkenden gemiddeld 15% in terwijl de winsten met 57% stegen. Het einde van de tunnel was steeds minder in zicht.

Onderhuids bleef het ongenoegen sluimeren. Pas in 1986 kwam dit ook aan de oppervlakte. Eens te meer waren het de jongeren die de aanzet gaven. Eind januari 1986 waren er de eerste scholierenstakingen tegen Martens VI onder de slogan ‘Op de bres tegen Martens zes’. Er werd begonnen in West-Vlaanderen, met 3.000 scholieren die betoogden in Oostende, Brugge en Veurne. De regering wilde jongeren hard aanpakken, onder meer met een verlenging van de legerdienst, verdubbeling van de wachttijd, uitbreiding van de wachttijd tot jongeren die hun eerste job verliezen, afschaffing van subsidies voor jeugdhuizen en jongerenverenigingen, verplichte gemeenschapsdienst tijdens de wachttijd, verlaging van de werkloosheidsuitkering, …

De scholierenacties in West-Vlaanderen op 29 januari 1986, opgezet vanuit de voorloper van LSP, vormden de aanzet voor een nationale scholierenstaking op 5 maart toen in 20 steden maar liefst 20.000 jongeren op straat kwamen en daarbij steun kregen van delen van de arbeidersbeweging. Een aantal maatregelen werd ingetrokken, maar toch werd er een nieuwe actie met nationale betoging op 6 mei aangekondigd. Deze oproep werd overgenomen door de vakbonden waarop het tot een grote betoging kwam. De druk bouwde zich op en het vakbondsfront zag zich verplicht om op te roepen tot een nationale betoging van de openbare diensten tegen het Sint-Annaplan, het plan waarmee de regering van Martens en Verhofstadt 5 miljard euro wilde besparen.

De enthousiaste actie van 6 mei 1986 legde de basis voor een breder actiefront tegen de regering. De spoormannen van Charleroi waren er opnieuw snel bij en gingen op 12 mei in staking om een dag later nationaal gevolgd te worden. Steeds meer sectoren sloten zich daarbij aan en het ABVV riep op tot een solidariteitsactie in de vorm van een 48-urenstaking op 22 en 23 mei. Dat was maar een gedeeltelijk succes door de snelheid en onduidelijkheid waarmee het tot stand kwam, maar de  druk was zodanig groot dat een volgende snel uitgeroepen actie, op 29 en 30 mei 1986 wel een succes werd. Bij het ACV was de druk van de basis tegenover de leiding te groot om de acties nog te kunnen stoppen. Op 30 mei betoogden maar liefst 250.000 mensen in Brussel. De ABVV-leiding gaf geen vervolg aan deze actie, waardoor het er niet in slaagde honderden strijdbare ACV-militanten over te winnen met een offensief actieplan met bijvoorbeeld een mars op Brussel om de regering ten val te brengen.

Ondanks het niet verderzetten van de syndicale acties was de druk op de regering toch dermate groot dat ze geen stand kon houden. Een communautair excuus werd ingeroepen om de regering te laten vallen. Bij nieuwe verkiezingen werd de PS incontournable en verdween de rechtse regering van het toneel. De liberalen zouden meer dan 10 jaar aan de kant geschoven worden wegens verbrand. De sociaaldemocraten zouden van de economische heropleving tussen 1988 en 1991 gebruik maken om ‘zachter’ te besparen, maar toonden zich bij een verslechtering van de economische situatie bereid om er met het ‘Globaal Plan’ (1993) even hard in te vliegen als de liberale collega’s.

De acties tegen de vorige rechtse regering toonden het belang van jongerenprotest om een dynamiek in het verzet te steken en het vertrouwen in de mogelijkheid van strijdbare acties te vestigen. De scholierenacties tegen Martens VI, begonnen op een kleine schaal op initiatief van de marxisten die toen rond de krant Vonk waren georganiseerd, speelden een rol die veel groter was dan de beperkte krachten die aan de basis ervan lagen.

De wijze waarop de vakbondsleiding meermaals de strijd afremde, desorganiseerde of kon stopzetten, maakt duidelijk wat het belang van organisatie van onderuit is. In 1983 schreven we in een evaluatie van de septemberstaking: “Vooraleer een stakingsbeweging volledig bewust kan worden van haar eigen kracht, en om de strijdbaarheid van de werkers te verhogen, is het nodig om nationale meetings en betogingen te organiseren. Op die manier kunnen de arbeiders zich een beeld vormen van de situatie en de nieuwe ordewoorden hierop baseren. Voor een stakingsbeweging als deze is het ook noodzakelijk dat een democratische structuur van actiecomités op lokaal, regionaal en nationaal vlak opgezet wordt. (…) Zo’n organisatiestructuur had een vlottere en meer bewuste discussie mogelijk gemaakt over de doelstellingen van de staking en de manier waarop deze doelstellingen moesten bereikt worden. Bovendien zou op die manier het grootst mogelijk aantal werkers betrokken geweest zijn bij de bewuste leiding, organisatie en versterking van de beweging.” Kortom, een oplopend actieplan met zo breed mogelijke betrokkenheid van onderuit.

Ten slotte was er ook de belangrijke vraag naar een alternatief op het besparingsprogramma. Het afkraken van het besparingsbeleid volstaat niet, er is nood aan een offensief socialistisch programma om de crisis te lijf te gaan. De crisis van het kapitalisme maakt dat positieve hervormingen voor de arbeidersklasse steeds moeilijker worden. De eisen voor het behoud en de verbetering van onze levensstandaard moeten dan ook gekoppeld worden aan een fundamentele breuk met het kapitalisme en de opbouw van een socialistisch alternatief.

Dit vind je misschien ook leuk...