De tragedie van Rwanda 1994

Twintig jaar geleden kwamen bijna een miljoen mensen om het leven in Rwanda. Er was destijds amper mediabelangstelling voor. Het was een direct resultaat van een eeuw koloniaal bewind en met medeplichtigheid van Frankrijk onder de ‘socialistische’ president Mitterand. Een dossier door ANDY FORD.

De genocide in Rwanda in april tot juni 1994 is een van de meest verschrikkelijke gebeurtenissen uit de geschiedenis. Naar schatting kwamen 900.000 mensen om het leven, vaak werden ze omgebracht door buren of collega’s. Rwanda is een klein land in het hart van Afrika. Er is een vruchtbare vulkanische bodem, voldoende regen en het ligt hoog genoeg waardoor er geen malaria is voor mensen of tsetsevliegen die het vee aantasten. Hierdoor kende het land steeds een grote bevolkingsdichtheid en hield het de Europese invloeden wat op afstand.

Het pre-koloniale Rwanda bestond uit een samenleving die stilaan een staatsvorm aannam met de opkomst van een ‘koning’ en een staat op basis van clans. De overleving gebeurde mondeling, het schrift bestond er nog niet. Koning Rwabugiri (1860-95) consolideerde het eerste echte koninkrijk door andere clans te veroveren of ermee samen te werken. Het was een samenleving gebaseerd op veeteelt met het ‘ubuhake’-systeem waarbij veeboeren het ‘vee’ uitleenden aan mensen in ruil voor diensten en loyaliteit, en/of toegang tot de grond voor grasland. Voor wie het minder goed had, was er ‘ubureetwa’ – het gebruik van grond in ruil voor onbetaalde arbeid – of ‘akaze’, gewoon onbetaalde arbeid.

‘Tutsi’ was een losse term voor wie vee had, ‘hutu’ voor wie geen vee had. De onderlinge banden en gemengde huwelijken waren erg gewoon, beiden spraken dezelfde taal. Een Belgische missionaris merkte in 1922 op: “De termen Tutsi en Hutu verwijzen niet naar afkomst, maar naar de sociale voorwaarden van rijkdom, in het bijzonder inzake vee. Wie een stamhoofd of rijk is, wordt aangewezen als een Tutsi.” (Catherine Newbury, The Cohesion of Oppression: Clientship and Ethnicity in Rwanda 1860-1960, Columbia University Press, 1993)

Koloniale Rwanda

Rwanda werd op het congres van Berlijn in 1884 aan Duitsland toegekend. Op dat congres werd het Afrikaanse continent verdeeld tussen de Europese machten. De Duitse heersende klasse kreeg het nieuwe grondgebied pas in 1894 effectief in handen toen graaf van Gatzen in Kigali aankwam. Duitsland had weinig impact op de afgelegen kolonie, maar het verdreef wel Belgische indringers vanuit Congo dat onder de controle van koning Leopold II stond. Er werden ook middelen uit de kolonie gehaald in de vorm van een belasting op hutten die via de Rwandese koning werd opgelegd.

Belastingen voor hutten, eigenlijk voor iedere woonst, werden door het Britse Rijk in Zuid-Afrika gebruikt om de zelfvoorzienende boeren in de kapitalistische economie te dwingen. Ze moesten een loon verdienen door voor Britse bedrijven te werken zodat ze de belastingen aan de Britten konden betalen.

In 1917 was er een inval door Belgische troepen vanuit Congo en werd Rwanda veroverd. Er werd met de inheemse heersers samengewerkt, sommigen kregen wapens en steun in ruil voor hulp bij het ophalen van belastingen en ontginnen van grondstoffen. De eerder bestaande uitbuiting van de boeren (Hutu’s) werd opgedreven door de Belgen die daarvoor beroep deden op de stamhoofden (Tutsi’s). Newbury schrijft: “Stamhoofden die met de Belgen wilden samenwerken, zagen hun macht en rijkdom toenemen. In ruil daarvoor werden ze geacht zware lasten aan de bevolking op te leggen, aanvankelijk om dragers en voedsel aan de Europeanen te geven, nadien met gedwongen landbouw en wegenbouw.”

Een duidelijk voorbeeld is de ‘oorlog’ tegen het koninkrijk Bukunzi in 1923-25. De Tutsi-stamhoofden wilden het vee van de heersers van Bukunzi, de Belgen wilden hen belasten. Bukunzi lag hoger in de bergen dan de rest van Rwanda en had Duitse expedities verslagen in 1907, 1909 en 1914. Een opvolgingstwist vormde een opportuniteit. De eerste Belgische expeditie verloor de weg, maar een tweede onderwierp het gebied aan een brutale militaire bezetting waarvoor het werd bijgestaan door inheemse Rwandese troepen die in ruil hiervoor vee kregen. De koningin van Bukunzi overleed in een strijd met de Belgen in 1925.

De stamhoofden eigenden zich producten of gedwongen arbeid toe, vaak beweerden ze dat dit een traditionele dienst was om niet alleen de koloniale heersers te dienen maar ook hun eigen behoeften. Er waren tal van gedwongen uitzettingen en er was veel geweld. Newbury haalt een Rwandese landbouwer aan die in 1970 stelde: “Ze kwamen en namen een koe onder het mom dat je een rebel was. Je kon er niets tegen inbrengen, bij het minste verzet werd je opgepakt of soms vermoord.”

Er was een toename van de ubureetwa en ubuhake aangezien meer landbouwers afhankelijk werden van de beter gestelde landbouwers en stamhoofden. Zonder bescherming verloren ze gemakkelijk hun vee, grond of beiden. Zo besloten de Belgische heersers in 1931 om de koffieproductie op te voeren. Ze legden op dat elk Tutsi-stamhoofd de teelt van 1.000 koffieplanten moest organiseren, waarbij al wie in de ubereetwa zat (landgebruik) verplicht 54 planten moest telen als onderdeel van de onbetaalde arbeid.

De Belgen incorporeerden Rwandese gebruiken als ubuhake en ubureetwa in de koloniale wetgeving, maar een Hutu-boer die in conflict was met een Tutsi-stamhoofd trok wel naar de inheemse rechtbanken om het conflict voor te leggen. De koloniale heersers hadden de traditionele verplichtingen gebruikt en opgevoerd om hun kolonie sterker uit te buiten. Er was een commodificatie van de pre-kapitalistische vormen van arbeid.

Extreme uitbuiting

In de jaren 1920 en 1930 werd het Belgisch bewind in Rwanda systematischer. In 1921 legden de koloniale heersers op dat al wie meer dan tien stukken vee bezat een belasting van 10 frank per koe moest betalen, wie minder dan tien stuks had moest vijf frank betalen. Dat leidde tot een verdeeldheid tussen diegenen met vee en diegenen met weinig of geen vee. In 1933 was er een beruchte volkstelling waarbij iedereen zich moest registreren als ‘Tutsi’ (15%), ‘Hutu’ (80%) of ‘Twa’ (5%). De Twa waren de oorspronkelijke jager-verzamelaars van het land.

In de Tweede Wereldoorlog was er een sterke groei in Rwanda. Er werden heel wat wegen opgelegd en het akaze-systeem van gedwongen onbetaalde arbeid werd steeds meer gehaat. Het doel was om de vruchtbare grond en de talrijke bevolking en het vee van Rwanda te gebruiken om de industriële en mijncentra van Congo in voedsel te voorzien.

De uitbuiting via de Tutsi-stamhoofden werd opgevoerd met gedwongen teelt van gewassen (op hypocriete wijze werd voorgesteld dat deze teelt ‘educatieve’ doeleinden had…), het afwateren van moerassen om koffie te telen, dienstplicht voor de mijnen in Congo of gedwongen vestiging in voormalig bosgebied. De boeren werden meedogenloos uitgeperst. Het ging zo ver dat er bij een ‘hongersnood’ in 1943 maar liefst 300.000 doden vielen en dit terwijl op hetzelfde ogenblik voedsel werd geëxporteerd. De gedwongen arbeid kon niet blijven bestaan, het massale verzet ertegen werd te sterk. Ubureetwa werd in 1949 afgeschaft en ubuhake in 1954, maar in veel gebieden bleef het bestaan.

Het verdeel-en-heersbeleid waarbij enkel de Tutsi’s een opleiding kregen en gebruikt werden voor de administratie van de overheid en de belangrijkste commerciële posities zorgde ervoor dat de Tutsi-minderheid alle macht in handen hield. Het liet een erg klein aantal Belgen toe om vier tot vijf miljoen Rwandezen te controleren. Het was klassiek kolonialisme zoals door de Britse heersende klasse werd toegepast in Ierland, Sri Lanka, India en doorheen de wereld. Karl Marx wees er op dat Groot-Brittannië over India heerste met een Indisch leger dat vanuit India werd gefinancierd. Hetzelfde model werd door de Belgische heersende klasse in Rwanda toegepast.

Zelfs de Belgische gouverneur van Congo, Charles Voisin, erkende in 1930: “Zonder de samenwerking met de inheemse autoriteiten zou de bezettende macht machteloos staan en met anarchie geconfronteerd worden.” (aangehaald in het boek van Newbury). In het geval van Rwanda werd de ‘etnische verdeeldheid’ in grote mate door de kolonisatoren gecreëerd.

Opstand van de Hutu’s

Onder de massa’s op het platteland ontwikkelde zich een Hutu-bewustzijn onder leiding van Hutu handelaars en lagere ambtenaren die geen toegang kregen tot de hogere posten in de koloniale administratie. Twee van de belangrijkste leiders waren journalisten van katholieke bladen die slechts een publiek vonden door in te spelen op de sluimerende woede op het platteland.

Ze begonnen te agiteren tegen het koningshuis en de dominantie door de Tutsi’s, waarbij dit in etnische termen werd gesteld. Er werd opgeroepen tot de afschaffing van de gedwongen arbeid om het te vervangen door betaald werk met contracten. Er werd geëist dat mensen op het platteland krediet konden krijgen en dat Hutu’s zouden toegelaten worden op de scholen en het hoger onderwijs. Deze belangrijke eisen waren evenwel beperkt door de tendens om ze te kaderen rond de Hutu-identiteit. Bij afwezigheid van een programma tot socialistische omvorming van de samenleving, kwamen de eisen er eigenlijk op neer op nemen van de Tutsi’s om te geven aan de Hutu’s. De Hutu-leiders waren zelf afhankelijk van de verdeeldheid in de Rwandese samenleving en waren zelfs gekant tegen identiteitskaarten waar de stammenafkomst niet op vermeld stond. Ze gebruikten daarbij het argument dat ze de vooruitgang naar gelijkheid wilden kunnen meten.

De Belgische heersers probeerden tevergeefs hun systeem in stand te houden door te experimenteren met ‘etnische’ vertegenwoordiging in de opkomende instellingen, maar de situatie op het platteland bleef praktisch ongewijzigd. Slechts 6% van de adviserende staatsraad waren Hutu’s, ook al vormden ze 80% van de bevolking. De Hutu-leiders mobiliseerden rond de eis van een ‘meerderheidsbewind’, ook al ontstond er verdeeldheid binnen de Hutu-beweging zelf tussen diegenen die een anti-Tutsi standpunt innamen en diegenen die opkwamen voor gelijkheid voor alle groepen.

In november 1959 was er een massale opstand van de Hutu’s. De beweging ontstond toen een Hutu-leider door Tutsi-jongeren werd aangevallen. Er werden in heel het land hutten in brand gestoken en er was veel geweld. De beter georganiseerde en gewapende Tutsi-krachten probeerden het protest brutaal de kop in te drukken. De Belgen konden plots niet meer op hun inheemse medewerkers rekenen. Ze konden slechts iets dat op orde leek herstellen door Hutu’s als verantwoordelijken aan te stellen, waarbij de vroegere Tutsi-medewerkers aan hun lot werden overgelaten. Bij de verkiezingen van 1960 wonnen de Hutu-partijen 84% van de stemmen. De onafhankelijkheid volgde in juli 1962.

Frankrijk komt tussen

Met de erfenis van verdeeldheid en uitbuiting en de inmenging door België, dat via de Hutu-elite een voet tussen de deur behield, was de regering van Rwanda nooit stabiel. Dat bleef zo tot de machtsgreep van Juvénal Habyarimana in 1973. Die staatsgreep werd door de Fransen gesteund met het argument dat een eenpartijstaat voor ‘stabiliteit’ zou zorgen. In zekere zin was de staatsgreep een bevestiging dat België de hoop op het behoud van een neokoloniale dominantie van Rwanda had opgegeven. Het land kwam in Franse invloedssferen.

Het was een eenpartijstaat, een anti-communistische dictatuur en een marionet van Frankrijk. Habyarimana haalde regelmatig meer dan 90% van de stemmen bij vervalste verkiezingen. Geleidelijk werd zijn steun steeds verder ondermijnd. Een aantal Hutu-leiders verliet het zinkende schip, anderen vluchtten naar het buitenland. De belangrijkste steunbasis voor Habyarimana kwam van de Akazu-groep, vooral uit zijn eigen regio.

Het regime was meer en meer afhankelijk van Hutu-extremisme als compensatie voor het gebrek aan vooruitgang op economisch en sociaal vlak. Meer dan 90% van de bevolking was nog steeds afhankelijk van landbouw en minder dan 5% had toegang tot elektriciteit. In 1989 stuikte de koffieprijs in elkaar en stemde Habyarimana in met een programma van het IMF, wat harde besparingsmaatregelen en bijhorende armoede onder de bevolking teweeg bracht.

Het Rwandese Patriottische Front (RPF) speelde op het ongenoegen in. De groep kwam in 1990 vanuit Oeganda naar Rwanda. Het RPF bestond vooral uit Tutsi guerrillastrijders en werd geleid door de huidige autoritaire Rwandese president Paul Kagama. Het RPF slaagde er niet in om het regime omver te werpen omdat de Fransen in februari 1993 tussen kwamen.

Het regime van Habyarimana verloor steeds meer steun, het feit dat het bewind uit Hutu’s bestond volstond niet om de bevolking te voorzien van eten, drinkbaar water of elektriciteit. Habyarimana moest een akkoord bekomen met het RPF. Dat gebeurde met de akkoorden van Arusha in 1993, waarbij Frankrijk en de VS probeerden om een machtsdeling op te leggen.

In april 1994 werd het vliegtuig van Habyarimana neergehaald, wellicht door de Akazu. Met Franse medeplichtigheid hadden zij wapens verzameld, waaronder 500.000 machetes, lijsten van Tutsi’s en er was een militie opgezet, de Interhamwe. In de drie maanden die volgden, vielen bijna een miljoen doden. De meesten werden gedood met machetes. De Franse overheid was op de hoogte van het plan maar liet het gebeuren om de banden met de bondgenoten te behouden. De zogenaamde ‘vredesmissie’ van Frankrijk keek niet om naar het bloedbad en beschermde de moordenaars. Toen de Interhamwe door het RPF werd verslagen, zorgden de Franse troepen voor dekking toen de RPF-troepen naar Zaïre vluchtten.

Het imperialisme is schuldig

In een poging om de eigen verantwoordelijkheid in het verschrikkelijke bloedbad te minimaliseren, begonnen de Fransen te spreken over ‘oude haat’ en er werd gezegd dat ‘Afrikanen nu eenmaal zo zijn’. Extreemrechts en sommige media hadden het over een voorbeeld van Afrikaanse primitiviteit. Een lichtjes gesofisticeerde versie is dat politici zonder scrupules de macht veroverden en behielden door in te spelen op stammenverbanden en etnische identiteit. Dat is hoe het in een verslag van Human Rights Watch, None Left to Tell the Story, wordt aangebracht. Maar ook in deze versie wordt de verantwoordelijkheid nog steeds bij de Afrikanen gelegd. Dergelijke verklaringen voldoen niet.

In het boek ‘Collapse’ van Jared Diamond worden de beperkingen van het verhaal van de ‘etnische haat’ uitgelegd. Hij wijst er op dat op het eiland Ijwi in het Kivumeer, een eiland dat etnisch Rwandees is ook al vormt het onderdeel van Congo, de identiteiten van Tutsi’s en Hutu’s veel losser en onbelangrijker zijn. Hier was er geen etnische manipulatie door het Belgische imperialisme. De Twabevolking van Rwanda, die noch Tutsi’s noch Hutu’s zijn, werd eveneens aangevallen. In een regio in het noordwesten van Rwanda waar er minder Tutsi’s waren, werden heel wat Hutu’s vermoord.

Diamond geeft een levendig beeld van het leven in Rwanda net voor de genocide. Hij schetst een beeld van een groeiende bevolkingsdichtheid met een uitputting van de grond, gronderosie en opdeling van het land waardoor velen onvoldoende grond hadden. Dit leidde tot een breed verspreide ondervoeding. In de dorpen was er een polarisatie tussen een meedogenloze rijkere groep landeigenaars aan de ene kant en de landloze armen anderzijds.

Er waren steeds meer conflicten over grond tussen eigenaars, vaders en zonen, weduwen en schoonbroers,… De traditionele rechtbanken kregen tal van dergelijke zaken voorgeschoteld. Vlak voor de genocide was er een scherpe toename van de juridische conflicten. De hele samenleving kende een onhoudbare spanning die uiteindelijk leidde tot de verschrikkingen van de genocide. (Collapse: How Societies Choose to Fail or Survive, Penguin, 2011)

Het imperialisme en het kapitalisme hebben op elk ogenblik hun falen aangetoond. Het Belgische imperialisme heeft in werkelijkheid de Tutsi- en Hutu-identiteiten gecreëerd om het land te kunnen plunderen. De Belgische bedrijven en koloniale bestuurders versterkten de traditionele Rwandese arbeidsvormen om hun eigen belangen te versterken. Zelfs na de onafhankelijk werd Rwanda onderworpen aan buitenlandse heersers, eerst de Belgen en dan het Franse neokolonialisme.

Enkel een regering van werkenden en armen op basis van een democratisch socialistische planning van de productie kan de bevolking van Rwanda van de koloniale heersers bevrijden en de verdeeldheid die door die heersers werd gecreëerd aan de kant schuiven. Er zou ook een duidelijk internationaal perspectief aan gekoppeld moeten worden: voor socialistische maatschappijverandering doorheen de regio in sub-Sahara Afrika en daarbuiten.

In de plaats daarvan verloor de door de Fransen gesteunde dictatuur geleidelijk haar steun onder de bevolking en werd steeds meer afhankelijk van Hutu-extremisten. Het land stagneerde en de spanningen op het platteland namen toe. De Franse staat steunde de moorddadige krachten om Rwanda in de eigen invloedssfeer te houden. Door de Interhamwe te beschermen, werden honderdduizenden mensen afgeslacht.

Dit vind je misschien ook leuk...