Focus op Brussel
Eind november hield LSP regionale congressen. Deze congressen werden voorbereid met een nationale perspectieventekst en doorgaans een regionale politieke en organisatorische evaluatie. In Brussel werd voor het regionale congres ook een lokale perspectieventekst geschreven waarin wordt stilgestaan bij de belangrijkste ontwikkelingen in de hoofdstad. Deze tekst is bijzonder nuttig om een grondiger beeld te hebben van Brussel. We publiceren de tekst en verwijzen ook naar de PDF van de volledige tekst.
Inleiding
Het districtscongres is voor de partijleden de gelegenheid bij uitstek om zich te concentreren op de discussies ronds de lokale perspectieven. Welke zijn de verschillende besparingsplannen op de verschillende niveaus van de macht? Welke zijn de effecten op de bevolking en welke reacties volgen er? Deze verdieping moet ons uiteindelijk in staat stellen klaar te staan om tussen te komen. Bovenop onze traditionele interventiesectoren hebben we in de laatste twee jaar een nieuwe ervaring opgedaan: het gemeentelijke terrein in Elsene en vooral in Sint- Gillis. De congresteksten stellen ons ook in staat deze ervaring te collectiviseren om onze toekomstige tussenkomsten te verfijnen.
Op 7 mei 2013 is Charles Picqué (PS) afgetreden als minister-president van het Brusselse Gewest om plaats te maken voor Rudy Vervoort (PS), burgemeester van de gemeente Evere. Picqué heeft in zijn 20 jaar (1989-1999 en 2004-2013) als leider van het Brusselse Gewest een echte “sociale breuklijn” achtergelaten, gevolg van twee decennia van neoliberale politiek. Met deze tekst willen in detail op deze erfenis ingaan en op de politiek die er de oorzaak van is.
Is er een demografisch probleem in Brussel?
De laatste jaren hebben de media niet opgehouden te praten over de ‘demografische boom’ als de oorzaak van alle kwaad in Brussel. De Brusselse bevolking groeit op dit moment aan met gemiddeld 20.000 mensen per jaar (of een groei van een beetje minder dan 2%), te wijten aan een positief migratiesaldo gedurende 15 tot 30 jaar en een geboortegraad die hoger ligt dan het aantal sterfgevallen, wat de verjonging van de bevolking weerspiegelt. Vandaag, na een demografische groei van 9,8% tussen 2006 en 2011, telt het Brusselse Gewest 1,4 miljoen inwoners, hetzelfde bevolkingsniveau als in de jaren 70. Deze groei is een flink stuk sterker in de armste wijken (16% in Sint-Joost-ten-Node, 15% in Molenbeek, 13% in Berchem en Brussel-stad en 12% in Anderlecht en Schaarbeek) dan in de rijkste (3% in Ukkel en Sint-Pieters-Woluwe, 0,8% in Watermaal-Bosvoorde). Sint-Gillis heeft een groei gekend die een klein beetje lager is dan het regionale gemiddelde, namelijk 9,4%.
Er wordt geschat dat er tegen 2020 ongeveer 140.000 mensen meer zullen wonen in het Brusselse Gewest, wat 80.000 bijkomende woningen noodzaakt. Op dit moment komen er slecht 4000 nieuwe woningen bij per jaar, renovaties inbegrepen, wat ver onder de behoefte blijft. Van de nieuwe woningen wordt 2/3 door de privésector op de markt gebracht, sociale huisvesting maakt er slechts 2,5% van uit. Op dit ritme is het zogenaamde streefdoel van Christos Doulkeridis (Brussels staatssecretaris verantwoordelijk voor huisvesting, ecolo) om tegen 2020 15% huisvesting te hebben “met sociale doelstelling” illusoir.
Volgens het laatste jaarrapport van het Brusselse immobilliënagentschap Trevi zal “als het aanbod zover onder de vraag blijft, een tekort zich consolideren in Brussel, wat de stijging van de woning-en huurprijzen op hetzelfde niveau zal houden”. Dat betekent dat indien de gewestregering dit tekort verder laat ontwikkelen de promotoren en andere privé-investeerders niet zullen twijfelen daarop nog meer winst te maken. Een politiek van massale publieke sociale woningbouw zou integendeel toestaan niet enkel om aan de noden te beantwoorden maar ook om de toename van de prijzen in te dijken door een druk naar onder op de prijzen op de privé huisvestingsmarkt.
De Brusselaars betalen een zware prijs voor het tekort aan huisvesting
In plaats daarvan worden de appartementen, die 90% uitmaken van de 550.000 woningen in Brussel, door kapitaalbezitters gezien als een winstgevende investering gezien de huurprijzen sinds 2002 gemiddeld met 45% zijn gestegen. Deze tendens wordt ook geïllustreerd door de zwakke bezettingsgraad van de eigen woning door de eigenaar, die slechts 40% bedraagt, terwijl dat in Wallonië en in Vlaanderen rond de 70% ligt.
Deze situatie weerspiegelt zich ook in de toename van de gemiddelde prijs van een appartement sinds 2002: + 122,3% voor de hele regio, wat hoger is dan de prijstoename in de rest van België. Deze prijsverhoging is vooral hoog in Sint-Gillis (+ 134,9%), in Elsene (+137,1%) en in Sint-Joost-ten-Node (+168,1%). Dat is niet verwonderlijk indien we de ontwikkeling van de bevolking in deze gemeenten vergelijken met de ontwikkeling van het aantal woningen in de laatste 10 jaar. Zo is er in Sint-Gillis de bevolking in de laatste 10 jaar toegenomen met 14% terwijl het aantal woningen slechts met 3% is gestegen. De gemiddelde prijs van een appartement in het Brusselse Gewest wordt vandaag geschat op 224.547 €, wat het equivalent is van een villa in de provincie Luik, Namen, Henegouwen en Luxemburg. Voor de huizen is de tendens gelijkaardig: de toename voor dezelfde periode bedraagt 191,3% voor het hele Gewest (330,9% in Elsene!), terwijl de toename van de prijs in geheel België 118,1% bedraagt.
Nochtans zijn volgens Doulkeridis de prijs en het gebrek aan woningen in Brussel valse problemen en zouden er een hele reeks oplossingen bestaan: nieuwbouw, aanpassingen en in hergebruiknamen van lege woningen en kantoren, renovatie… en vooral de ontwikkeling van “het kangoeroewonen”, waarbij verschillende generaties van dezelfde familie onder hetzelfde dak wonen. Onder de voorgestelde pistes vinden we sociale huisvesting niet echt terug, in het beste geval gaat het om hybride oplossingen in “geconventioneerd” partenariaat met het privé, waar de rol van de openbare macht niet beperkt is tot het “ondersteunen van goede condities voor de privé sector”. De tendens is het systematisch te hebben over publieke huisvesting en niet over sociale huisvesting. Zo beloofde de PS in hun verkiezingsprogramma van 2012 350 nieuwe publieke woningen en 150 “geconventioneerde” woningen in Sint-Gillis, maar geen enkele sociale woning!
De gemeentelijke overheid in Sint-Gillis feliciteert zichzelf dat ze het tweede grootste openbare vastgoedbedrijf na Brussel-stad bezit, dat beschikt over meer dan 800 woningen (170 meer dan tijdens de laatste gemeentelijke legislatuur). Na de verkiezingen van 2006 werd aan de gemeenten en de OCMW’s gevraagd een plafond vast te leggen voor het toekennen van een octrooi voor deze woningen. Enkel de gemeente Anderlecht, Evere, Molenbeek en Schaarbeek hebben een plafond vastgelegd dat bedoeld is voor een publiek met een laag inkomen, maar nog steeds hoger ligt dan de toegangsvoorwaarde voor sociale woningen. De andere gemeenten hebben ook plafonds vastgelegd, maar deze zijn veel hoger, wat onder andere het geval is voor Sint-Gillis, dat een plafond heeft vastgelegd voor een belastbaar jaarinkomen van 4000€ voor een alleenstaande of 70.000€ voor een gezin.
Het effect van het opleggen van dergelijke maximale inkomensvoorwaarden komt er eigenlijk op neer helemaal geen limiet te stellen gezien92% van de Brusselse bevolking in 2007 een inkomen aangaf dat lager was dan 50.000€. Als gevolg daarvan volgen de huurprijzen van deze woningen de prijzen van de privémarkt. Ze noemen dit vastgoedbedrijf de “gewapende arm” van de gemeente op het vlak van urbanisme. In feite koopt dit bedrijf slecht onderhouden gebouwen in arme wijken, renoveert ze en plaats ze opnieuw op de huurmarkt gericht op lagen met hogere inkomens.
In ieder geval is Doulkeridis er nooit in gelaagd uit te leggen hoe het concreet mogelijk kon zijn tegen 2020 te komen tot 15% “publieke huisvesting met sociale doelstelling”. Gaat het hier om een oneerlijke verkiezingsbelofte van Ecolo? Onder “ publieke huisvesting met sociale doelstelling” verstaan we essentieel de sociale woningen, de woningen die “met sociale huisvesting zijn geassimileerd”, waarvan het inkomstenplafond 20% hoger ligt en de publieke huisvesting waarvoor een huurpremie is voorzien. Deze premie wordt door het gewest toegekend aan de huurders van een publieke woning die voldoen aan de voorwaarden voor het toekennen van een sociale woning. Die laatste uitvinding van Doulkeridis, die in 2008 met veel poeha werd gelanceerd, is een echte flop. Initieel werd 2 miljoen € voorzien in het gewestelijk budget. Tijdens de laatste 2 jaar werd daarvan slecht 30.000 € gebruikt. Sindsdien werd het voorziene budget herzien naar 266.00 €.
Hoe valt dit uit te leggen? De gemeenten willen geen publieke huisvesting toekennen aan lage inkomens en doen bijgevolg al wat mogelijk is om dergelijke hulp niet te moeten toekennen. In Elsene moeten bijvoorbeeld de gezinsinkomens voor een deel van het publieke woningpark een minimumplafond bereiken. In Sint-Gillis voorzien de toegangsvoorwaarden voor publieke huisvesting dat de huur niet hoger mag zijn dan 40% van het gezinsinkomen. In de verschillende gemeentelijke reglementen varieert het cijfer van 33 tot 50%. En dat terwijl een Brussels gezin gemiddeld meer dan 30% van zijn inkomen aan huisvesting besteed. Voor de lage inkomens gaat dit vaak om meer dan 50%. Zo laten deze voorwaarden toe “slechte betalers” te vermijden en de winstgevendheid van de verhuur te verzekeren door het uitsluiten van lage inkomens.
Uiteindelijk betekent deze politiek dat de publieke markt er niet op gericht is de sociale problemen van de inwoners op te lossen maar integendeel die inwoners wil vervangen door bevolkingsgroepen die over een hoger inkomen beschikken. In dit kader werd de sociale huisvesting door de Brusselse regering in de wachtzaal geplaatst en dat terwijl het sociale woningpark niet eens beantwoord aan 50% van de officiële vraag. In mei 2013 werden ongeveer 39.000 sociale woningen geteld (nauwelijks 440 meer dan 10 jaar voordien), of het equivalent van slechts 8% van alle woningen. Ondertussen staan meer dan 41.000 mensen op de wachtlijst. Deze wachtlijst is zodanig lang dat ze zelf niet eens meer de reële behoefte weerspiegelt gezien veel gezinnen niet eens een aanvraag indienen omdat een dergelijke aanvraag slechts voor degene met het meeste geluk binnen de 10 jaar een sociale woning oplevert. Volgens een dossier van Le Soir “SOS Bruxelles” beantwoorden meer dan 50% van de Brusselse gezinnen aan de toegangsvoorwaarden voor sociale huisvesting.
Geen huisvesting voor de armsten, maar mooie projecten voor de meer gegoeden
Er is bij de regering een duidelijke wil aanwezig om het tekort te behouden om op die manier aantrekkelijk te zijn voor privé-investeerders en promotoren die het op zich nemen een proces van gentrifificatie in de gemeenten te realiseren, zoals dat ook gebeurt in de andere grootsteden in België. Met dit proces proberen de gemeenten een middenklasse met hogere inkomens aan te trekken naar de armere wijken om zo hun fiscale inkomens op te trekken. Het publieke geld wordt dus uitgegeven om de aantrekkelijkheid te verhogen eerder dan het welzijn van de inwoners. Onder het mom van het organiseren van een sociale mix gaat het hier in realiteit om het verdringen van de armsten in plaats van het oplossen van de armoede. In deze context is het bouwen van sociale woningen niet alleen onproductief maar brengt het tevens voor de gemeenten het risico met zich mee de armen aan te trekken die de andere wegjagen.
In een onderhoud met Le Soir (juni 2013) over de uitdagingen van de Brusselse imobilliënsector nam de nieuwe directeur van de ontwikkelingsmaatschappij van het Brussels Gewest (SDRB, pararegionale publieke instelling verantwoordelijk voor immobilliën), Benjamin Cadranel (PS, tot dan directeur van het kabinet van Picqué) de volgende positie in: “in Brussel zit de geprecariseerde bevolking gevangen in het hart van de stad, terwijl het de middenklasse is die we moeten overtuigen om te blijven of om terug te komen in het centrum van Brussel”. Hij preciseert dat het daarom nodig is om “te vermijden een excessief aantal sociale uitkeringstrekkers te concentreren in de stedelijke kern”, waarbij hij zich op dit punt akkoord verklaart met de schepen voor urbanisme van Brussel-stad, Geoffroy Coomans de Brachène (MR). Volgens hen betekent een “excessief aantal” waarschijnlijk meer dan 2,5% sociale woningen.
Deze politiek werd vooral ten top gedreven in bepaalde hippe wijken in Elsene, waar de gemeentelijke meerderheid niet ophoudt fiscale ballingen, die willen profiteren van het paradijs der rijken dat België is, het hof te maken. De betoging van het ABVV op 14 september voor meer sociale rechtvaardigheid en koopkracht is symbolisch vertrokken vanaf het Brugmanplein in Elsene om dit verschil in behandeling van de rijken door de verschillende machtniveaus in België aan de kaak te stellen.
Maar het is in de meest precaire wijken van de arme halve maan waar de meeste verbeteringsprojecten plaatsvinden. Dit choqueert des te meer gezien politici in deze wijken steeds naar voor brachten dat er geen middelen aanwezig waren voor de sociale noden. De UpSite Toren, die in 2014 gebouwd zal worden langs het kanaal in de wijk van Tour&Taxis, is daar een goed voorbeeld van. Deze toren, die de hoogste woningtoren in Brussel zal worden, zal handelszaken bieden evenals 106 appartementen die verkocht zullen worden aan een prijs van 3500/m². met de UpSite Toren probeert de Brusselse regering haar oude fantasme waar te maken van het aantrekken van de middenklasse naar de wijken rond het kanaal om die te transformeren tot hippe residentiële wijken naar het model van Amsterdam of Parijs en er de armoede weg te jagen die zich er concentreert ten gevolge van de desindustrialisatie.
Lege bureaus en woningen? Aangeboden aan de promotoren voor nog meer mooie projecten!
In 2012 heeft de Brusselse regering voor het eerst de aanval ingezet op de lege kantoren om die om te vormen in nieuwe huisvesting. Christos Doulkeridis en Charles Picqué hebben zo 8 “symbolische” projecten uit gekozen en voor elk van die projecten een premie van 30€/m² aan de promotoren toegezegd. In juni 2012 heeft het Gewest de eerste toestemming voor reconversie van kantoren in woningen toegekend aan Cofinimmo voor het gebouw “Livingstone” in de Europese wijk. Die werken zouden ten einde zijn in december 2014 om er 122 luxueuze appartementen te installeren. Die appartementen worden verkocht aan 3500€/m² en zijn openlijk bestemd voor hogere Europese functionarissen.
Het aanpassen en in hergebruik nemen van lege kantoren wordt door het Gewest vrijwillig overgelaten aan de promotoren, steeds met dezelfde doelstelling om de wijken te verfraaien en woningen te bouwen voor de middenklasse. Nochtans laat de wet Onkelinx van 1993 de publieke overheden toe om lege woningen (zo’n 15.000 à 30.000 in Brussel) aan te slaan om ze ter beschikking te stellen aan daklozen. In de huidige context kan deze redenering zeer goed uitgebreid worden naar de Brusselse gebouwen waarin zich zo’n 1,6 miljoen m² lege kantoren bevinden(2,5 miljoen m² als we de periferie bijtellen). Dit zou toestaan om toegankelijk wonen aan te bieden aan veel bredere lagen dan enkel de daklozen. In plaats daarvan biedt het Gewest opportuniteiten aan de promotoren aan die daarop dikke winsten kunnen boeken. Opnieuw gaat het om een politieke keuze die niets te maken heeft met demografie.
Jean-Eduouard Carbonnelle, de baas van het grootste immobilliënbedrijf in België, Cofinimmo, waarvan de activiteit zich concentreert in Brussel, heeft goed begrepen waar de nieuwe kip met gouden eieren, aangeboden door de regering Picqué IV, zich bevindt. Toen hij in functie trad in april 2012, legde hij de heroriëntatie uit van de immobilliënactiviteit van zijn groep, tot dan geconcentreerd op kantorenbouw. “In Brussel is sinds het midden van de jaren 2000 het aanbod van kantoren te groot geworden. Parallel hiermee is Brussel onderhevig aan een steeds belangrijkere demografische druk. Een manier om hierop te antwoorden, is de omvorming van kantoorgebouwen in woningen en dat is wat we beginnen te doen met het Livingstoneproject in de Europese wijk”. Cofinimmo heeft het jaar 2012 afgesloten met een nettowinst van 121,8 miljoen euro tegenover 113,2 miljoen euro in 2011.
Voor de Brusselse regeing, de gemeenten en de promotoren is er een uitzondering op deze tendens want de vraag voor nieuwe kantoren blijft groeien in de wijken rond de stations. Deze nieuwe projecten van kantorenbouw beantwoorden niet aan een bijkomende vraag voor kantoren maar willen in realiteit bedrijven aantrekken die al aanwezig zijn in Brussel om zo beter grotere delen van de markt te bezetten. Het immoproject van Atenor en CFE om 3 kantorentorens te bouwen onder de naam Victor op de grens van Sint-Gillis en Anderlecht in de wijk rond het Zuid-station is daarvan een goed voorbeeld. Deze torens met een hoogte van 148m, iets minder hoog dan de Zuidtoren, zouden 104.000m² kantoren inhouden en 6.000m² woningen. Tegenover de druk van de omwoners heeft Picqué dit dossier tijdelijk geschorst. Een ander project dat wordt voorzien, is dat van Eurostation dat 250.000m² nieuwe kantoren wil creëren, waarvan het prestige project Jean Novel – een gebouw in V-vorm over de sporen – deel uitmaakt.
De Zuidwijk beschikt al over 300.000m² kantoren die aan beide kanten van de sporen zijn gebouwd ten koste van de afbraak van talrijke woningen en de onteigening van de gezinnen die er woonden.de Zuidwijk in Sint-Gillis is een arme wijk die is samengesteld uit de bevolking die voortvloeit uit de sterke Portugese en Spaanse immigratie en sinds de jaren 1970 ook de Marokkaanse. Van 1992 tot 2008 heeft het Gewest 5 onteigeningsplannen gerealiseerd, gepaard gaande met “systematische administratieve pesterijen, toenemende manoeuvres” of nog “beledigende houdingen”. Deze ontwikkeling begeleidde de introductie van de TGV en het Zuidstation. In een artikel van Le Soir van 1990 schreef Jean-Claude Vantroyen: “Charles Picqué wil echt “zijn” TGV in “zijn” Zuidstation om het lager gelegen gedeelte van “zijn” gemeente op te kuisen”.
Sinds de urbanisatie van Sint-Gillis tussen ‘1850 en 1925 is er altijd een “hoog Sint-Gillis” geweest, waar we de burgerhuizen terugvinden en een “laag Sint-Gillis”, waar de arbeidersklasse woonde en waar de ontwikkeling van industrie (fabrieken voor chemische productie en textiel) de landbouwgebieden verving. De oude chocoladefabriek Coté d’Or sloot de deuren eind jaren 1980 om plaats te maken voor een kantorengebouw en voor de renovatie van het Victor Hortaplein. Sinds het tijdperk van Picqué is deze situatie verder versterkt met het aantrekken van steeds meer lagen van meer gegoeden in het hoger gelegen gedeelte van de gemeente en de voortgezette afbouw van de Zuidwijk die overgeleverd wordt aan de promotoren om er kantoren en hotels te bouwen.
Zo verklaarde Picqué over zijn gemeente Sint-Gillis in 1992: “als we op termijn een betere lokale budgettaire balans willen garanderen, is het evident dat een sociologische mutatie van bepaalde wijken zonder uitstel aangemoedigd moet worden”. Waar bevinden we ons 20 jaar later? Als we het budget van 2012 bekijken is er een toename van 5% voorzien voor de inkomsten uit personenbelastingen, evenals voor de inkomsten verbonden aan het kadastraalinkomen of aan belastingen op kantoren.Tegelijk is de sociale ondersteuning met 20% toegenomen in 2 jaar.
Met 29% zijn de opcentiemen op de onroerende voorheffing de belangrijkste bron van inkomsten voor de Brusselse gemeenten. De gemeenten die over een meer bemiddelde bevolking beschikken, hebben een belangrijk rendement in tegenstelling tot de armste, met uitzondering van Brussel-Stad en Sint-Joost, die het hoogste rendement hebben door de aanwezigheid van talrijke kantoren op hun grondgebied. Buiten deze gemeenten is het Sint-Gillis dat over het beste rendement beschikt onder de gemeenten van de arme halve maan. Bovenop deze opcentiemen worden ook kantoren en hotelkamers belast. De taksen op het patrimonium komen overeen met 45% van de gemeentelijke taksen.
In 1995 was Sint-Gillis de gemeente met het zwakste gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking na Sint-Joost. Tien jaar later is Molenbeek Sint-Gillis voorbij gestoken in dit trieste klassement. In die hele periode is het gemiddelde inkomen van de Brusselaars enorm achteruit gegaan, met uitzondering van Sint-Gillis en Sint-Joost. Tussen 2005 en 2009 was de groei het grootst in Sint-Gillis en Watermaal-Bosvoorde met een gemiddelde jaarlijkse groei van 3,66%, meer dan de 3,32% voor het Vlaamse Gewest en de 3,45% van het Waalse Gewest. Wat de inkomsten op de personenbelastingen (goed voor 13% van de inkomsten voor het budget van de Brusselse gemeenten) betreft, zijn het Etterbeek, Sint-Gillis en Elsene die een groei van meer dan 7% per jaar hebben gekend tussen 2006 en 2010. Dit is de weerspiegeling van een verandering in de sociale samenstelling van bepaalde wijken op basis van een veralgemeende verarming.
De hele houding van het Brusselse Gewest en de gemeenten tegenover huisvesting toont aan dat het eerder gaat om een politieke keuze dan om een onvoorspelbaar demografisch probleem. Het gebruik van het fenomeen van de “demografische boom” door de regering Picqué is een strategie om de verantwoordelijkheid voor de tekorten in huisvesting van zich af te schuiven door het tekort aan middelen vanuit een andere hoek voor te stellen. Het zou gaan om een te grote vraag, niet om een gebrek aan middelen. De tekorten vanuit deze hoek voorstellen, laat Picqué ook toe om de besparingen niet in vraag te moeten stellen en zich niet af te moeten vragen waar de nodige middelen gevonden kunnen worden om aan de behoeften te beantwoorden.
Prestigeprojecten vinden we ook terug op de campus van “La plaine” aan de ULB met de luxueuze privé-appartementtorens en dat terwijl de prijzen van studentenkoten in de laatste jaren gestegen is als gevolg van het gebrek aan beschikbare huisvesting. Terwijl de bouwpromotoren in dit project in een positie stonden van één tegen allen heeft de gemeente desondanks de nodige vergunningen afgeleverd, wat nogmaals het antidemocratische karakter van het huisvestingsbeleid in Brussel illustreert.
Voor de studenten komt deze politiek van prestigeprojecten bovenop de commercialisering van het onderwijs die het resultaat is van neoliberale maatregelen als het Verdrag van Bologna. Hogere studies vergen een steeds grotere financiële investering, wat ook wordt aangetoond door de stelselmatige toename van het aantal studenten dat studentenjobs doet. In 2012 hebben in België 450.000 jongeren een studentenjob gedaan, wat neerkomt op 8,9 miljoen gepresteerde uren, een toename met 16% tegenover het jaar 2011. Nog illustratiever is het aantal studenten dat terecht komt bij het OCMW. In Brussel wordt geschat dat hun aantal in de laatste 10 jaar meer dan verdrievoudigd is!
Een structureel gebrek aan werkgelegenheid
In juli bedroeg de werkloosheidsgraad 20,4% in het ganse gewest. Deze bleef de laatste twee jaar stabiel, net zoals de jongerenwerkloosheidsgraad van 31,2%. Dat de werkloosheidsgraad nu stabiliseert nadat ze door de crisis een aantal jaren gestegen was, toont aan dat er een catastrofaal gebrek is aan werk en dat elk nieuw jobverlies de structurele werkloosheid – die al enorm was – enkel nog verder consolideert. Toen Picqué in 1989 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aan de macht kwam, bedroeg de werkloosheidsgraad “nog maar” 12,4%.
De massale werkloosheid in Brussel bestaat vooral uit niet- of laaggeschoolde arbeiders, waar onder vooral jongeren. Dat is het onvermijdelijke gevolg van de desindustrialisering, waarbij het jobverlies niet werd opgevangen door een andere sector. Het idee dat de horeca en handel dit tekort zouden kunnen opvangen, is een illusie die elke dag duidelijker wordt. Het aantal faillissementen in België heeft dit jaar een record bereikt met 2.011 in de eerste 9 maanden, 29% méér dan in 2012. In Brussel is de stijging het hoogst van alle gewesten. De horeca, de bouw en de kleinhandel zijn de zwaarst getroffen sectoren. In deze sectoren zijn dus niet voldoende jobs voorhanden en onder andere de arbeidsvoorwaarden zijn er precairder op geworden.
Er is dus een onevenwicht tussen de laaggeschoolde arbeidskrachten en de werkgelegenheid in Brussel want de zowat 714.000 jobs in de regio situeren zich voornamelijk in de diensten, de openbare diensten en de financiële vastgoedsector. Jobs waarvoor met andere woorden een diploma hoger onderwijs of meertaligheid vereist is. Bijgevolg klopt het argument niet dat de zowat 350.000 pendelaars de jobs van Brusselaars innemen: de kern van het probleem is het kolossaal gebrek aan werk.
Het idee om het vertrek van 1 op 3 ambtenaren niet te compenseren, spreidt zich uit naar alle machtsniveaus. Zo gebeurt het op het federaal niveau, in de gemeenschappen en gewesten en nu ook in sommige gemeenten zoals Elsene. De politiek om openbare jobs op te offeren zal niet enkel een aanzienlijk effect hebben op de arbeiders tewerkgesteld in de sector – aangezien er al een veralgemeend tekort aan personeel is, maar ook op alle Brusselse werklozen die hun toekomstperspectieven nog meer ingeperkt zien worden.
De sector van de lokale en regionale besturen in Brussel telde in 2010 48.966 agenten voor 42.227 VTE’s (voltijdse equivalenten). Vandaag zijn nog slechts 40% van de agenten vastbenoemd, tegenover 58% in 1995. Het overwicht aan contractuelen is heel duidelijk bij het personeel van de gemeenten en OCMW’s, de grootste werkgever van Brussel met meer dan 27.000 arbeiders. Bij de OCMW’s gaat het over bijna 80%. Dat wordt gestimuleerd door de politiek van het gewest die de subsidies voor de gesco’s (gesubsidieerde contractuelen) aangenomen door de gemeenten tot 25 miljoen per jaar beperkt. De politiezones zijn de uitzondering met bijna 95% vastbenoemden. Tegen het protest van de arbeiders van lokale en regionale besturen tegen de lage lonen argumenteerden de vakbondsleiding en de regering Picqué dat ze moesten wachten op de herfinanciering van Brussel voor een opwaardering van de lonen. Sindsdien werd er enkel nog meer bespaard waardoor er jobs verloren gingen en het statuut en de arbeidsvoorwaarden nog verder degradeerden.
De gemiddelde jaarlijkse groei van de uitgaven voor personeel per inwoner in de gemeenten bedroeg in de laatste legislatuur 1,8% en zat daarmee dus onder de gemiddelde inflatie van 2,4% in diezelfde periode. Van 2005 tot 2011 steeg het aantal VTE’s van 14.577,33 naar 15.056,34, wat absoluut niet beantwoordt aan de groeiende behoefte door de demografische groei. Zo feliciteerde Picqué de gemeenten met het feit dat ze “de werkloosheid goed beheerd hadden”! Sint-Gillis is ook de enige gemeente die al vóór de verkiezingen van 2012 begonnen was met beduidende besparingen, waarbij het aantal jobs daalde van 675 VTE’s in 2009 naar 647 in 2011. In het Brussels Gewest zijn 69% van de gemeentelijke arbeiders in het gewest zelf gedomicilieerd en in Sint-Gillis loopt dat aantal zelfs op tot 77%. Slechts 29% van hen zijn vastbenoemd (en in Sint-Gillis amper 17%).
Wat te doen met al die werkloosheid?
Volgens het Brussels ministerie van werk werkten in maart 2013 ongeveer 50.000 Brusselaars in Vlaanderen. Dat is een groei van 10% in 2 jaar en 43% in 10 jaar tijd. Deze verhoging betreft vooral jobs in de industriële sector in de omgeving van Brussel. Dat is een gevolg van de grotere controle op Brusselse werkzoekenden en de samenwerking tussen Actiris en de VDAB met de bedoeling om de flexibiliteit tussen de regio’s te verhogen voor de werklozen, meer bepaald door te investeren in talencursussen bij de VDAB. In 2012 heeft Actiris 7.143 taalcheques gefinancierd, dat is een verhoging met 50% ten opzichte van 2011 (4.651 cheques waarvan 58,5% voor Nederlands, 35,1% voor Engels, 6,1% voor Frans en 0,3% voor Duits). Ten opzichte van 2010 is het aantal taalcheques zelfs gestegen met 139%. In 2010 had volgens de Brusselse regering slechts 8% van de Brusselse werkzoekenden een goede kennis van een andere landstaal.
Het is een illusie te denken dat alle Brusselse arbeiders zonder werk een job zouden vinden in de Vlaamse rand. De samenwerking tussen de tewerkstellingsdiensten van de verschillende regio’s creëert geen enkele nieuwe job. Bovendien betekenen dergelijke jobs vervoer op kosten van de arbeiders en een minimale kennis van het Nederlands. In realiteit heeft deze strategie dus vooral als doel om meer druk te zetten op werkzoekenden, in het kader van de jacht op werkozen en het sanctiebeleid.
De huidige baas van Actiris, Grégor Chapelle (PS), aarzelt niet om aan te geven welke rol hij de Brusselse tewerkstellingsdienst wil geven. In een onderhoud in het dagblad ‘L’Echo’ zegt hij: “De propagandaboodschap is duidelijk: Actiris moet in dezelfde mate ten dienste staan van werkzoekenden als van werkgevers. En bovenal moeten de banden met de werkgevers verbeteren.” Gevraagd naar de aanzienlijke werkloosheidsgraad van ongeveer 20% in Brussel antwoordt de baas van Actiris dat dit een vals probleem is: “die 20% is een politieke werkloosheidsgraad, in werkelijkheid bedraagt de werkloosheidsgraad slechts 11% in het Hoofdstedelijk Gewest, wat het gemiddelde is in alle Europese grootsteden.”
Toen Rudy Vervoort voorzitter werd van de Brusselse regering zwoer hij nochtans – tegen zijn voorganger – dat met zijn aantreden alle prioriteit zou gaan naar het geven van jobs aan jongeren. Om deze communicatiecampagne kracht bij te zetten, lanceerde hij de formule “30 maatregelen, 10 miljoen euro, 4.000 jobs.” Uit de uitvoering blijkt meteen dat dit mooipraterij was: 100 gesco’s in de crèches, 4.350 stageplaatsen, volgens de behoeften van het patronaat. Met andere woorden: voor de jongerenwerkgelegenheid in Brussel doet Vervoort niets anders dan fiscale cadeaus geven aan bedrijven, zoals hij geleerd heeft van de regeringen Picqué.
Deze misselijkmakende verdoezelingen van de cijfers en deze politiek van fiscale cadeaus illustreren dat de massale werkloosheid door de traditionele politici aanzien wordt als een structureel onoplosbaar fenomeen in Brussel. Het gaat daarom niet over het aanpakken van de werkloosheid, maar om de werklozen nog efficiënter in te zetten als reserveleger voor de bedrijven door middel van sancties, zodat Brussel de 5de meest aantrekkelijke regio in Europa blijft voor investeerders.
Jongeren zonder toekomstperspectief
Deze precaire jobsituatie heeft zware gevolgen voor de levensomstandigheden van jongeren. In de wijken van de arme Brusselse halve maan bedraagt de jongerenwerkloosheid minstens 45%. In Kuregem en Molenbeek loopt dit zelfs op tot meer dan 50%. Zwart werk en precaire jobs (interims, tijdelijke jobs, dienstencheques, gesco’s,…) zijn het enige perspectief voor jongeren, waardoor het natuurlijk moeilijk is om zich klaar te stomen over de toekomst.
De afgelopen twee jaar is de situatie nog verergerd met de degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen en de beperking van de wachtvergoeding, waardoor armoede en sociale uitsluiting nog verder toegenomen zijn. Volgens het ABVV zijn er ongeveer 30.000 gerechtigden voor een wachtvergoeding die vanaf januari 2015 zonder boe of ba zullen uitgesloten worden. Op termijn riskeren hierdoor alleen al in Brussel meer dan 50.000 mensen en hun families in armoede en sociale uitsluiting terecht te komen.
In Spanje zijn ‘los ninis’ jongeren van 15 tot 29 jaar die geen werk hebben en geen toegang tot een beroepsopleiding of de school hebben verlaten. Ze zijn met 24% van de 15- tot 29-jarigen in Spanje en met 13,9% in België. Dit cijfer is ongetwijfeld nog veel hoger in de arme halve maan van Brussel. Volgens de OESO zijn deze ‘ninis’ een reflectie van de economische neergang van de maatschappij. Het enige dat in verband met de toekomst van jongeren in arme wijken onder traditionele politici nog bediscussieerd wordt, is welk soort repressie het beste is om een schijn van sociale controle te bewaren.
Repressie en sancties als enige antwoord op de afbrokkeling van het sociale weefsel
In Brussel, waar de meeste betogingen over de meest uiteenlopende zaken plaatsvinden, was er de laatste jaren veel repressie en politiegeweld. Zo was de wijk Matonge in de zomer van 2012 herhaaldelijk het toonbeeld van echt racistische geweldpleging van het repressief apparaat ten opzichte van de Afrikaanse gemeenschap tijdens hun betogingen. Iets sporadischer werden ook linkse militanten bij verschillende gelegenheden zwaar aangepakt, zoals de jonge Ricardo tijdens een steunfestival voor mensen zonder papieren in Steenokkerzeel.
In die context zijn de Gemeentelijke Administratieve Sancties (GAS) een gedroomd instrument van de traditionele partijen en hun repressief apparaat. De willekeurigheid van deze sancties laat een ‘à la carte-‘gebruik toe, zowel voor inbreuken als voor absurde fait-divers zoals de persoon in Schaarbeek die een pot bloemen had buiten gezet voor zijn huis, en zeker voor betogingen en protestacties, zoals die aan het ‘banket der rijken’ in oktober 2012.
De gemeenten Elsene en Brussel zijn de lansbrekers van deze politiek. Freddy Thielemans (PS) heeft een rendabel systeem opgezet. In de nieuwe gemeentelijke legislatuur werd 1 miljoen euro voorzien voor het verhogen van agenten die GAS-boetes kunnen uitdelen, met 3 miljoen euro als beoogde opbrengst. Zo wordt in de nieuwe begroting een onderscheid gemaakt tussen ‘boetes voor inbreuken’ en ‘belastingen op inbreuken’ (die verantwoordelijke uitgevers moeten betalen als ze gaan wildplakken). Elk van die posten moet jaarlijks 500.000 euro opbrengen voor de gemeente. Een zelfde politiek geldt in Elsene: honderden GAS-boetes werden uitgedeeld tijdens ‘operatie kaakslag’: de meerderheid voor het weggooien van sigarettenpeuken, maar ook voor het uitlaten van de hond zonder een leiband of voor te luide muziek in de auto.
In mei 2013 deed de minister voor gelijke kansen Joëlle Milquet (CDH) een wetsvoorstel om de GAS-boetes te gebruiken tegen seksistisch gedrag op straat, om deze plaag te bestrijden. Dit wetsvoorstel was nog een echo van de reporage ‘Femme de la rue’ die de problematiek van groeiend seksisme in een heel aantal arme wijken in Brussel aankaartte. Gaat Milquet dan ook iets doen aan de multinationals die met hun reclame vrouwen als objecten voorstellen op elke hoek van de straat? Gaat zij het gat vullen tussen het loon van mannen en dat van vrouwen? Gaat ze iets doen aan de precaire sociale situatie die de basis vormt voor deze discriminaties? Nee! Deze wet is enkel pure hypocrisie die dient om het ‘pro-vrouwen’-imago van Milquet in stand te houden, terwijl verschillende maatregelen van haar regering juist vrouwen bijzonder hard treffen. De werkloosheidsuiterkeringen dalen het sterkst bij ‘samenwonende’ werklozen (vooral vrouwen en jongeren die nog bij hun ouders zonen), waardoor deze werklozen helemaal afhankelijk worden. Tegelijkertijd legt ze de verantwoordelijkheid voor het seksisme dat inherent is aan het kapitalisme bij mannen als individu en ontkent ze elke band met het systeem dat ze verdedigt.
Als links er echter niet in slaagt om vooruit te gaan en een alternatief naar voor te schuiven, dan kunnen extreemrechtse groupuscules zich sterker profileren (zoals Nation, het FN,…). Door ‘oplossingen’ naar voor te brengen die niet ingaan tegen de fundamenten van het kapitalistische systeem en tegen de verantwoordelijken voor de crisis, moeten ze de aandacht afleiden naar thema’s als de criminaliteit. Het resultaat van Nation bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen in Evere (4,47%) en Vorst (1,24%) en de ervaring van andere landen zoals Griekenland toont dat het gevaar van extreemrechts ernstig moet genomen worden, zeker in een periode van crisis zoals we die vandaag kennen.
Armoede en sociale uitsluiting als gevolg van de kapitalistische crisis veroorzaken een verhoogde vervreemding onder een laag van de bevolking. Dat is de voedingsbodem voor criminaliteit, spanningen en discriminatie. De heersende klassen gebruiken de reactionnaire krachten in de samenleving (racisten, religieuze fundamentalisten,…) in deze context om de aandacht af te leiden van de echte onderliggende problemen. Alles wordt eraan gedaan om de minste feiten of acties van rechtse, islamitische, hysterische groupuscules à la Sharia4belgium te gebruiken om er een hele gemeenschap mee te stigmatiseren.
Een continue ontwikkeling van precariteit en armoede
In mei 2013 telden de OCMW’s in heel België om en bij de 150.000 mensen die hulp van hen ontvangen, wat een record is. In Brussel gaat het over 32.000 mensen, 5% van de 18- tot 64-jarigen en 14% meer dan in 2008. Dat is 3 keer meer dan in de rest van het land en in de arme halve maan is het zelfs 5 keer meer. De samenstelling van mensen die bij het OCMW komen aankoppen, verandert en toont de precaire situatie van de samenleving: meer en meer zijn jongeren betrokken (een derde van degenen die een “leefloon” krijgen, is jonger dan 25 jaar) en vrouwen vormen de meerderheid, vooral alleenstaande moeders.
Terwijl de sociale behoeften bij de OCMW’s stijgen, keurde de federale regering tijdens de begrotingsaanpassing in februari 2013 een besparing op de uitgaven voor de OCMW’s goed van 37,4 miljoen euro. De gemeenten, die het tekort in het budget van hun OCMW moeten bijpassen, worden zo geconfronteerd met een meerkost die direct op hen afkomt. Bovendien constateert de openbare dienst voor sociale integratie ook een kloof tussen rijke en arme gemeenten die de afgelopen 10 jaar nog dieper geworden is. In de gemeenten met een hoog doorsnee inkomen is het aantal OCMW-steuntrekkers van 7,8 naar 5,5 gegaan, terwijl dat in de gemeenten met een laag doorsnee inkomen van 19,7 naar 29,6 gegaan is. In Brussel betekent dit alles een vergroting van het begrotingstekort en tekorten voor de gemeenten in de stadskern, waar de arme wijken geconcentreerd zijn.
Volgens het Brussels forum voor de strijd tegen de armoede zouden er in 2013 ongeveer 1900 ‘aftelbare’ daklozen zijn (volgens verschillende hulporganisaties gaat het zelfs over 2500, waarvan er 500 bijkwamen tijdens het laatste jaar), waarvan ongeveer 40% vrouwen, een proportie die nog toeneemt. Bij Samu Social verdrievoudigde hun aantal tussen 2002 en 2011, van 300 naar 1000. In 1999 vertegenwoordigde de vrouwen nog maar 1% van de daklozen bij Samu Social. In de opvanghuizen zijn 96% van de eenoudergezinnen gescheiden moeders. Deze groeiende aanwezigheid van vrouwen onder de daklozen, net als bij het OCMW, is een reflectie van de precarisatie van de levensomstandigheden van vrouwen in de samenleving en het is een direct gevolg van politieke besparingen op infrastructuur en collectieve diensten.
Jarenlange onderinvestering in het onderwijs
Is het Brussels onderwijs verantwoordelijk voor de werkloosheid? Deze vraag werd door de krant Le Soir in het kader van één van haar ‘SOS Brussel’-dossiers voorgelegd aan verschillende politici die in de regio aan de macht zijn. Die politici hebben in deze vraag een mooi achterpoortje gezien om zich te ontdoen van hun verantwoordelijkheid ten opzichte van de werkgelegenheid en met de vinger te wijzen naar een ander machtsniveau, de gemeenschappen, als verantwoordelijke voor de problemen met de werkgelegenheid in Brussel.
In termen van precariteit en onderinvestering klopt het dat de Brusselse scholen zich in een kritieke situatie bevinden. Van nu tot 2015 wordt geschat dat er 23.000 extra plaatsen nodig zijn in het onderwijs, waarvan 18.000 in het basisonderwijs. In 2020 zullen er 27.000 plaatsen nodig zijn in het basisonderwijs (20.000 in de lagere en 7.000 in de kleuterschool), ofwel 1.400 klassen.
Sint-Gillis is net als andere Brusselse gemeenten uit de stadskern bijzonder getroffen door dit probleem. Op dit ogenblik is er geen enkele plaats meer in de lagere school en de situatie zal nog verergeren. “Er is momenteel een honderdtal kinderen dat we niet kunnen opvangen in de lagere school en daarnaast nog om en bij de 300 die we niet naar de kleuterschool kunnen laten gaan,” zo zegt Alain Hutchinson, schepen voor onderwijs in Sint-Gillis (PS). Opnieuw is er sprake van de demografische boom. Daarop antwoordt Alain Hutchinson terecht: “God weet dat we vandaag studiebureaus hebben die statistieken maken, demografische studies,… Ik begrijp niet hoe we die golf niet hebben zien aankomen.” De demografische boom is opnieuw handig om de besparingspolitiek van de PS, dit keer op het vlak van de Franse Gemeenschap, te verdoezelen.
In september kondigde de Franse Gemeenschap de creatie van 20.000 bijkomende plaatsen aan in de Waalse en Brusselse scholen tegen 2017, volgens een interview in de Sudpresse met Jean-Marc Nollet (minister verantwoordelijk voor het beleid wat betreft kleine kinderen, openbare diensten, wetenschappelijk onderzoek, vastgoedbeheer en schoolgebouwen van de regering van de Franse gemeenschap, Ecolo). Van die 20.000 plaatsen zijn er 11.447 beloofd aan de Brusselse scholen, maar dat is verre van genoeg.
Om iets te doen aan dit tekort heeft de Brusselse regio begin 2012 het initiatief genomen om een ‘urgentie-scholenplan’ te lanceren, wat Picqué gebruikte om zijn imago op te krikken in het licht van de gemeenteraadsverkiezingen. Dit urgentieplan bestond uit een budget van 12 miljoen euro voor 12 gemeenten (vooral in het noord-westen) en 29 projecten (25 prefabs en 4 renovaties) waarvan 75% Franstalig. Het doel was om in september 2013 uit te komen bij 3.836 plaatsen voor het basisonderwijs (1/3de kleuter en 2/3de lager onderwijs). Dat is opnieuw ver verwijderd van de benodigde 27.000 plaatsen in het basisonderwijs, eens temeer omdat de levensduur van prefab – net zoals de onderwijsomstandigheden – gelimiteerd is. Deze containers zorgen voor een precair onderwijskader en hun installatie zorgt voor last, zoals in de school Uilenspiegel in Sint-Gillis waar twee ‘modulaire klassen’ op het voetbalterrein van de speelplaats geplaatst werden. Er is dus geen enkel structureel antwoord op het tekort.
Sint-Gillis is één van de gemeenten waar het het moeilijkst is om een plaats te vinden voor de kinderen in een school dichtbij de woonplaats. De PS heeft grote electorale beloften gedaan in verband met onderwijs: 1.000 nieuwe plaatsen in gemeentelijke basisscholen tussen nu en 2016 en een nieuwe secundaire ASO-school. Deze zou gebouwd worden op de voormalige site van de ECAM, zopas door de gemeente verkregen in het kader van het wijkcontract ‘Bosnië’.
Voor het basisonderwijs bestaat sinds 2011 een gemeentelijk plan dat voor 2015-2017 voorziet in de heringebruikname van de oude school in de Louis Coenenstraat voor 120 leerlingen van de school van de Parvis en een nieuw gebouw in de Vlogaertstraat voor de cursussen sociale promotie. Zo zou de school van de Parvis heringericht kunnen worden om 320 plaatsen te creëren in het basisonderwijs.Voor de overige 680 plaatsen, beloofd voor 2016, laat alles uitschijnen dat de pre-electorale beloften nog maar eens dode letter zullen blijven aangezien er sinds de verkiezingen nog niets gebeurd is en er een jaar later voor Sint-Gillis – als enige gemeente – nog steeds geen algemeen politieke verklaring is. Of misschien zal er weer gewerkt worden met één of andere prefab-oplossing of ander geknutsel aan de vooravond van verkiezingen, zoals in 2012?
Tenslotte wordt tweetaligheid vaker en vaker een noodzaak om een job te krijgen in Brussel. De weinige Brusselse arbeiders die hiervoor in aanmerking komen, zeggen veel over de kwaliteit van het onderwijs in Brussel. Van de 163 lagere scholen van de Franse gemeenschap met immersie-onderwijs, bevinden er zich slechts 10 in Brussel. In het secundair zijn dat er 17 van de 91. Om dit gebrek te verhelpen en omdat een meerderheid onder de Brusselaars voorstander zijn van tweetalig onderwijs, hebben vele ouders hun kinderen afgelopen jaren ingeschreven in scholen van de Vlaamse gemeenschap. Om dit fenomeen tegen te gaan, heeft de Vlaamse gemeenschap van haar kant een discriminatie in het leven geroepen, die wel eens te duidelijk in de verf zou kunnen zetten dat ook hier te weinig geïnvesteerd wordt: toch is er voorrang voor kinderen van wie de twee ouders Nederlandstalig zijn. En ondanks die voorrang zijn er maar juist genoeg plaatsen en zijn er honderden Nederlandstalige kinderen die geen school vinden in hun gemeente of zelfs in het net van hun keuze. Als gevolg daarvan zoekt een (onbekend) aantal kinderen een school in de rand. Deze kwestie is een bron van discussie tussen de Vlaamse gemeenschapscommissie en de Vlaamse regering.
Jaren van onderinvestering in de kinderopvang
Ook op vlak van de kinderopvang heeft de onderinvestering geleid tot een tekort aan plaatsen. De Brusselse bevolking onder de 3 jaar zal stijgen tot 57.615 kinderen in 2020 (tegenover 52.254 dit jaar). Kind en Gezin en ONE (haar Franstalige tegenhanger) bieden slechts 16.424 plaatsen aan, wat een dekkingsgraad van slechts 31,34% oplevert. Slechts 18,13% van de opvang wordt aangeboden door gesubsidieerde crèches bij wie de kost voor de ouders verbonden is aan hun inkomen. Opnieuw zijn de tekorten het grootst in de gemeenten van de arme halve maan, waar men gemiddeld tussen de 0,1 en 0,3 plaatsen per kind onder de 3 jaar aanbiedt en dat terwijl de demografische groei net daar het hoogst is. Zo heeft men in Sint-Gillis een dekkingsgraad van slechts 23,11%, waarvan slechts 10% in de gesubsidieerde sector.
In een poging deze enorme tekorten op te lossen, lanceerde het Gewest in 2007 een noodplan. Dit “kinderopvangplan” had als doelstelling per jaar 500 nieuwe opvangplaatsen te creëren. Tot op vandaag werden echter slechts 819 nieuwe plaatsen gevonden. Het plan kent ook haar institutionele beperkingen: na een klacht van een Vlaamse vzw bij het Grondwettelijk Hof heeft de regering in 2011 haar plan moeten stopzetten gezien kinderopvang niet tot haar bevoegdheden behoorde.
Het Gewest heeft desondanks geprobeerd om de beslissing van het Hof te omzeilen door subsidies uit te delen die tot doel moeten hebben tussen 2012 en 2015 zo’n 1934 nieuwe opvangplaatsen te kunnen openen. Helaas heeft ONE (Franstalige Kind & Gezin) niet voldoende erkenningen kunnen voorzien om nieuwe crèches te openen, waardoor zo’n 1.100 van deze nieuwe plaatsen nog steeds in “stand-by” staan. De reden waarom ONE geen erkenningen kan geven, is simpel: er waren gewoon geen nieuwe opvangplaatsen voorzien na 2010. Hoewel de regeringen van het Gewest en de Franstalige gemeenschap proberen om dit probleem te verhelpen met de invoering van het “cigogne III plan”, dat werd opgestart in 2013 en tot doel heeft 1.600 nieuwe plaatsen te creëren in de Franstalige gemeenschap, bestaat het risico nog steeds dat het plan te beperkt zal zijn in impact: het moet immers al in 2014 opnieuw geëvalueerd worden in het kader van het Marshall Plan.
De gemeentelijke kinderopvangplaatsen in Sint Gillis hebben een huidige capaciteit van 327 kinderen. Dit werd mogelijk gemaakt dankzij de opening van 4 nieuwe crèches in 2011 en 2012. Er staan nog drie andere projecten op stapel voor 2013 en 2014, onder meer een crèche voor 10 opvangplaatsen in het kader van het wijkcontract “Zuidstation-Fontainas”, en twee andere crèches voor in totaal 42 opvangplaatsen in het kader van het wijkcontract “Park-Alsemberg”. Een laatste project voorziet in opvang in het toekomstige nieuwe schoolgebouw in de Vlogaertstraat.
Maar om de verkiezingsbelofte van 200 nieuwe opvangplaatsen mogelijk te maken, zouden nog minstens 8 nieuwe crèches moeten ingericht worden. Zelfs dan zal slechts een deel van de 750 gezinnen die vandaag op de wachtlijst staan bij de gemeente kunnen geholpen worden. Bovendien is het volgens Cathy Marcus weinig waarschijnlijk dat er een nieuw gemeentelijk “kinderopvangplan” zal komen. Als waarnemend burgemeester verklaarde ze tijdens een bijeenkomst rond het nieuwe wijkcontract “Bosnië” immers dat de gemeente bij de twee vorige wijkcontracten intussen al meer dan genoeg had gedaan om kinderopvang te verzorgen en dat men ook rekening moet houden met de “budgettaire beperkingen”.
Zitten de scholen en de kinderopvang vast in een institutionele patstelling?
Zowel voor het onderwijs als bij de kinderopvang heeft het Grondwettelijk Hof gelijk gegeven aan de bezwaren die de Vlaamse Gemeenschap had opgeworpen tegen de investeringsplannen van het Gewest. Het Hof bevestigde dat deze materies niet behoren tot de gewestelijke bevoegdheden. Deze beslissing vernietigt niet de reeds aangenomen uitvoeringen van het plan van het Gewest, maar verhindert het Gewest wel nieuwe beslissingen te nemen in deze materie. Om het gezichtsverlies bij een absoluut gebrek aan middelen bij de Brusselse gemeenten te vermijden, heeft de Olijfboomcoalitie een plan B voorgesteld: een lening van 60 miljoen € aan de gemeenten die vrij over dit bedrag mogen beschikken voor investeringen in collectieve voorzieningen.
Moeten we opkomen voor de overheveling van de bevoegdheden over het onderwijs en de kinderopvang naar de Gewesten? Volgens Jean-Claude Marcourt (PS), zou deze overgang ervoor zorgen dat de lokale noden beter worden ingevuld. Er is echter geen enkele basis om te zeggen dat het Brussels Gewest wordt achtergesteld door de Franstalige Gemeenschap: op het vlak van onderwijs ontvangt het Gewest reeds 52% van de middelen voor gerichte omkadering, 26% van de middelen voor renovaties, en 58% van de middelen voor nieuwe scholen. Het probleem situeert zich vooral bij het gebrek aan middelen in de totale enveloppe: het gekrakeel tussen de verschillende regeringen wordt gebruikt om dit te camoufleren. De retoriek is dat “alles de schuld is van de gemeenschappen” is als een spelletje institutioneel “Zwartepieten”, want op alle beleidsniveaus vinden we telkens dezelfde partijen terug.
In onze vorige congrestekst gaven we al aan dat we niet tegen een vereenvoudiging of wijziging van onze staatstructuur zijn, om op die manier bepaalde absurditeiten op te lossen, maar enkel wanneer dit gepaard gaat met de toewijzing van voldoende middelen voor elke bevoegdheid. De logica van de traditionele partijen is net het tegengestelde: de bevoegdheden herverdelen zodat de besparingen beter kunnen worden doorgevoerd.
Het Gewest en de gemeenten laten de bevolking en de werkenden opdraaien voor het gebrek aan oplossingen voor de mobiliteitsprobemen
De regeerverklaring van de Brusselse regering uit 2009 sprak over de wens van de regering om te streven naar gratis openbaar vervoer, en om van mobiliteit een absolute prioriteit te maken in de strijd tegen files en vervuiling. Het Iris 2 Plan voorzag in de vermindering van de belasting van het wegennet met 20% tegen 2018. Op het moment van deze regeerverklaring leek dit plan ons zeer optimistisch, zeker wanneer we de zeer beperkte middelen zagen die werden voorzien om deze doelstelling te bereiken. Vandaag moeten we inderdaad vaststellen dat de regering eerder de omgekeerde weg is ingeslagen.
De piekuren breiden zich steeds verder uit en er wordt geschat dat de belasting op het wegennet in het Gewest met 7% zal toenemen tegen 2015, wat de reistijd met zo’n 45% zou doen toenemen. Bij het openbaar vervoer gaat de MIVB verder met het “uitmelken” van haar klanten, in plaats van gratis openbaar vervoer na te streven. Jaar na jaar worden de gebruikers geconfronteerd met steeds hogere tarieven (gemiddeld het dubbele van de inflatie onder de twee laatste regeerperiodes van Picqué), en de +65-jarigen verloren hun gratis abonnement. Het Gewest noemde deze maatregel een “solidariteitsmaatregel met de jongeren”, omdat de regering hiermee het verdwijnen van de bijdrage van de Franstalige Gemeenschap in de schoolabonnementen wou “compenseren”.
Dit jaar schat de MIVB dat zo’n 348 miljoen passagiers zullen gebruik maken van haar bussen, trams en metro’s. Het netwerk heeft haar verzadigingspunt tijdens de spits meer dan bereikt, terwijl er geen enkele verhoging van het aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld. Meer dan één op drie Brusselse gezinnen beschikt niet over een eigen wagen, en slechts 22% van de Brusselaars gebruikt dagelijks de wagen. Deze cijfers tonen aan dat het grote mobiliteitsprobleem in Brussel voortkomt uit de onderinvesteringen in openbaar vervoer.
Deze besparingen gebeuren niet enkel op kap van de reizigers, maar ook op die van de werkcondities en de veiligheid van het personeel. Tijdens het nieuwe beheerscontract 2013-2017 voorziet de MIVB voor zo’n 116 miljoen € besparingen door te voeren. Het “menu”: verminderen van de werkingskosten, “strijd tegen het absenteïsme”,… Naast deze besparingen worden ook investeringen voorzien om een deel van het oudste rollend materieel te vervangen, maar geen enkele maatregel is voorzien om het aanbod substantieel te verhogen. Vanaf 2017 zal een belangrijk budget worden voorzien voor de automatisering van de metro, vooral op het centrale deel van de Oost-West-as. Binnen de huidige logica is er niemand die er ook maar aan twijfelt dat deze maatregel gepaard zal gaan met jobverlies.
Veiligheid is een belangrijk aspect bij de arbeidsvoorwaarden van het MIVB-personeel. Dit werd nogmaals pijnlijk duidelijk na de moord op een toezichter in Schaarbeek, in april 2012. Naar aanleiding van dit incident voerde het personeel een 6-daagse staking om meer middelen te eisen voor veiligheid op het werk. Dankzij hun strijd werd bekomen dat toezichters in de toekomst altijd in ploegen van twee zullen zijn bij interventies, dat 50 nieuwe veiligheidsagenten werden aangeworven bij de MIVB, en dat er op elk uur van de dag een derde interventiewagen beschikbaar is. In het verleden was er op elke bus of tram ook een begeleider, maar het rentabiliteitsdenken van de bazen van MIVB en het Gewest hebben daar een einde aan gesteld.
Hoeveel zou het kosten om de MIVB volledig gratis te maken? “Dat is een politieke beslissing”, meent de MIVB. Marie De Schrijver heeft de vraag proberen te beantwoorden in een artikel voor “Le Soir”, waarin ze over onze actie in Sint-Gillis rond dit thema verslag gaf. “We kunnen ons baseren op de 165 miljoen € directe inkomsten van de MIVB (cijfers 2010), maar de berekening is genuanceerder. We moeten hier de kosten van uitstoot en ticketverkoop nog aftrekken, of de controles en portieken. Maar er komt ook de kost bij van een verhoogd gebruik van de dienstverlening. De huidige jaarlijkse dotatie, die 400 miljoen € bedraagt, zou het wegvallen van de inkomsten moeten dekken” Wij verdedigen uiteraard niet het idee dat het invoeren van gratis openbaar vervoer het verdwijnen van een deel van de 6.500 banen bij de MIVB tot gevolg zou hebben. In tegendeel, voor ons vraagt het gratis maken van het openbaar vervoer bijkomende massale publieke investeringen om te komen tot een enorme uitbouw van het netwerk, wat juist bijkomende degelijke banen zou opleveren.
In plaats van zich te richten op een ambitieus openbaar vervoersplan heeft de regering een nieuw parkeerplan uitgewerkt, dat van start zal gaan vanaf 1 januari 2014. Dit plan, dat nu concreet wordt uitgewerkt door de gemeenten, voorziet in de veralgemening van de bewonerskaarten in alle Brusselse gemeenten (5€ voor de eerste kaart, 50€ voor een tweede kaart, etc…) Deze kaarten moeten toestaan dat iemand zich in een straal van 1,5 km rond de eigen woning kan parkeren. Verder voorziet het plan in een uitbreiding van het aantal parkeermeters voor het parkeren op straat, terwijl de beschikbare parkeerplaatsen op straat drastisch worden verminderd. Er wordt een compensatie voorzien in de vorm van alternatieve parkeerplaatsen zoals ondergrondse parkings: er is het voorbeeld van de Vinci Parking onder het Flageyplein in Elsene, resultaat van een Publiek-Private Samenwerking, waarin de gemeente zelf 7 miljoen € heeft geïnvesteerd.
Oorspronkelijk was de bedoeling van parkeermeters om te vermijden dat auto’s te lang bleven stilstaan, vooral in de winkelstraten. Vandaag zijn het echte melkkoeien geworden om de tekorten op de gemeentelijke begroting op te vullen, en worden ze zelfs op de meest afgelegen plekken geïnstalleerd. In 2011 brachten de parkeermeters 42 miljoen € inkomsten op voor de Brusselse gemeenten, waarvan 15 miljoen € in Brussel-Stad, 5 miljoen voor Anderlecht en Schaarbeek, 3 miljoen in Etterbeek en 2,2 miljoen in Elsene.
Sint-Gillis heeft deze trend gevolgd, en verhoogde de prijs voor een halve dag parkeren naar 20€. In de begroting 2012 werd gerekend op 4 miljoen € inkomsten uit parkeren. De PVDA in Sint-Gillis heeft actie gevoerd tegen dit parkeerplan, om de kostenloosheid van de eerste bewonerskaart te eisen, in plaats van de 5€ die deze nu kost. Deze eis werd hernomen in het verkiezingsprogramma van de PS. “We zijn verheugd dat onze burgercampagne de PS heeft doen plooien” verklaarde Benjamin Pestieau over het verkiezingsprogramma van de PS. Dit toont echter ook de beperkingen van de politiek van de “kleine overwinningen” aan: de PS maakte gebruik van een dergelijke beperkte eis om haar besparingsbeleid op het gebied van parkeren sociaal te kunnen inpakken.
De inkomsten uit belastingen voor de 19 Brusselse gemeenten stegen met bijna 52 miljoen € tussen 2009 en 2012 (tegenover een groei met 17,5 miljoen tussen 2006 en 2009). De inkomsten uit de parkeermeters zijn hiervan de belangrijkste oorzaak. Enkel de gemeenten Sint-Agatha-Berchem, Watermaal-Bosvoorde en Oudergem werken nog niet met parkeermeters. In plaats van via de uitbouw van een degelijk aanbod van openbaar vervoer een structurele oplossing aan te bieden voor het mobiliteitsprobleem in Brussel, tracht de Brusselse regering samen met de gemeenten vooral dit gebrek uit te melken door mensen die in Brussel wonen of werken extra te belasten.
Het cynisme van de gewestelijke regering gaat zo ver dat ze haar parkeerplan probeert voor te stellen als een vooruitgang voor de bevolking: het zou immers enkel gaan om een “harmonisering” en dat “elke burger die een parkeerplaats zoekt recht heeft op een rechtvaardige en gelijkwaardige behandeling”. Aan het woord is Brigitte Grouwels, Brussels CD&V-minister onder meer verantwoordelijk voor mobiliteit. Voor diegenen die werken in een gemeente waarin ze niet wonen, bestaat deze “rechtvaardige en gelijkwaardige behandeling” er in dat ze een parkeerabonnement van 750€ per jaar mogen betalen, zoals de werknemers van het Brugmann hospitaal in Brussel in oktober 2012 aankloegen.
Bij twee algemene vergaderingen van het personeel, waar telkens meer dan 400 personeelsleden aanwezig waren, vormden de basis voor een actieplan waarin de personeelsleden op de Hortasite werden gemobiliseerd tegen het parkeerplan van de Stad Brussel. Ze eisten dat de parking van het ziekenhuis zelf niet langer exclusief zou worden voorbehouden aan kaderleden, dat een gratis bewonerskaart zou worden gegeven aan alle personeelsleden en dat gratis en beter openbaar vervoer zou worden aangeboden. Jammer genoeg maakte het gebrek aan initiatief vanuit de vakbondsleiding om een actieplan uit te werken dat deze strijd niet werd uitgebreid naar andere werkenden in de Brusselse openbare diensten.
De gemeentefinanciën in het rood, werkenden en hun gezinnen betalen het gelag…
Volgens een analyse van de gemeentebegrotingen door Belfius, zouden 13 van de 19 Brusselse gemeenten een tekort op de begroting realiseren voor 2013. Deze cijfers zijn veel slechter dan in andere Belgische gewesten. Na de bestuursperiode 2000-2006, gekenmerkt door een systematische verslechtering van de budgettaire situatie van de gemeenten, sprak Charles Picqué, toen ook Brussels minister bevoegd voor lokaal bestuur, over een “financiële stabilisering” van de gemeenten “via het initiatief van het gewest, en een nauwgezet begrotingsbeleid door de gemeenten in 2006-2012”.
Met het “initiatief door het gewest” verwijst Picqué in de eerste plaats naar de bijkomende toelage van 30 miljoen € per jaar sinds 2007 om het tekort op de gemeentebegrotingen te helpen dichtrijden. Zonder die extra steun zou slechts één van de negentien Brusselse gemeenten uit de rode cijfers blijven. Picqué koppelde deze steun aan het voorleggen en respecteren van een driejaarlijks begrotingsplan door de gemeenten. Deze maatregel zou de inspiratie kunnen zijn van latere maatregelen zoals de nieuwe Europese maatregelen binnen de Six-Pack. Het doel van de maatregel was “loodgieter” te spelen voor de gemeenten, maar tegelijkertijd besparingen en tekorten te organiseren. Onder “nauwgezet begrotingsbeleid” verstaat hij de politiek van lokale besparingen via dewelke de groei van de uitgaven per hoofd van de bevolking systematisch lager waren dan de inflatie, hetgeen enkel maar bijdroeg tot de tekorten. En dit ondanks een jaarlijkse stijging van de dotaties aan de politiezones met 5%, en deze aan het OCMW met 5,5%.
We zagen al dat het rendement van de gemeentelijke belasting op immobiliën sterk fluctueert van gemeente tot gemeente. De inkomsten uit de opcentiemen op de personenbelasting wegen jaar na jaar minder in de inkomsten van de gemeenten (van 15% in 2006 naar 11% in 2012), getuige van de verarming van de bevolking. Inkomsten vanuit tussenkomsten door het gewest stegen jaarlijks van 5% tot 22,5% in dezelfde periode. Subsidies vanuit de federale overheid, de gemeenschappen en de gemeenschappelijke Gemeenschpscommissie vertegenwoordigen zo’n 13,5% van de gemeentelijke inkomsten.
De inkomsten uit financiële beleggingen zijn sinds 2005 in vrije val, ten gevolge van de liberalisering van de energiesector (verlies van inkomsten uit de intercommunales) en sinds 2009 ook door de liquidatie van de Gemeentelijke Holding (verdwijnen van de dividenden uit Dexia). De inkomsten uit schuldenaars (enerzijds interesten op uitstaande sommen, maar ook de dividenden uit participaties in intercommunales zoals Sibelga, Hydrobru en Brutélé) vertegenwoordigen slechts 3,7% van de inkomsten van de gemeenten, tegenover 8,5% tien jaar eerder.
In de energiesector, ooit verantwoordelijk voor belangrijke dividenden, hebben de gemeenten zich tevreden gesteld met inkomsten uit de activiteiten van de netbeheerders. De verliezen uit het verdwijnen van inkomsten op de elektriciteitsvoorziening werden in Brussel gecompenseerd door een wegennetretributie (zowel voor gas als voor elektriciteit) die een netto rendement oplevert van 30 miljoen €. De dividenden op gas en elektriciteit zijn geëvolueerd van 70 miljoen € per jaar in 2002 naar 55 miljoen € vanaf 2005, en naar 50 miljoen vanaf 2011. Interfin, het financieel vehikel waarmee de gemeenten participeren in Sibelga, betaalde de gemeenten in 2010 echter een uitzonderlijk dividend uit van 32 miljoen €, afkomstig van inkomsten uit een te hoge aangerekende kost voor energiedistributie aan de consumenten. De gemeenten hebben besloten om steeds meer inkomsten te onttrekken uit Sibelga. Terwijl de winst van het bedrijf voor 2012 nog steegt tot 87,3 miljoen € tegenover 66,5 miljoen in 2011, stegen de uitbetaalde winsten tot 79,6 miljoen € (waarvan 75% naar de gemeenten gaat, en 25% naar Electrabel).
De maatregelen die de federale overheid heeft genomen om de hoge prijzen van de energieleveranciers enigszins te temperen, kwamen veel te laat en zijn veel te beperkt. Bovendien had de CREG (Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas) reeds in haar rapport van januari 2012 aan de alarmbel getrokken, waarbij ze uitlegde dat de distributietarieven in België veel te hoog liggen in vergelijking met de ons omringende landen. Het klopt dat, op het geheel van de energiefactuur, het vooral de distributiekosten zijn die zijn toegenomen sinds 2008: ze vertegenwoordigen vandaag ongeveer 40% van de gas –en elektriciteitsfactuur, en kosten zo’n 600€ per jaar aan een gemiddeld gezin! Merkwaardig genoeg is de distributiekost in Brussel ook een stuk hoger dan in Vlaanderen en Wallonië, terwijl het grondgebied, en de dus ook de netkost, veel kleiner is.
Tussen 2008 en 2012 heeft de gemeente Sint-Gillis haar jaarlijkse inkomsten op het gebied van gas en elektriciteit zien stijgen van 2,6 miljoen € naar 5,3 miljoen €. Deze inkomstenverhogingen (wegennetretributie, openbare dienstverplichtingen, dividenden en “uitzonderlijke verkoop” van gemeentelijk patrimonium aan Sibelga in 2011), worden uiteraard verhaald op de gebruikers. Gemiddeld betekent dit 110€ per jaar per inwoner van Sint-Gillis aan verdoken belastingen. Dit bedrag komt ongeveer overeen met de kostprijs van de verliezen uit Dexia.
Dankzij de Gemeentelijke Holding hadden de Belgische gemeenten zo’n 14% van Dexia in handen. Met het faillissement van de bank, zijn de dividenden (nog 25 miljoen in 2008) ondertussen tot 0 herleid in 2009. Alle traditionele partijen hebben deelgenomen aan deze speculatieve orgie. De Raad van Bestuur van Dexia zat vol politici terwijl de bank verder de risico’s bleef maximaliseren om zo hoog mogelijke rendementen te behalen.
In 2008 werden de gemeenten gevraagd geld op tafel te leggen om de noodlijdende bank te redden. Sint-Gillis heeft haar participatie in het kapitaal van de bank verhoogd met 4 miljoen €. Samen met Sint-Gillis, verhoogden ook de gemeenten Anderlecht, Brussel-Stad, Elsene en Schaarbeek hun participatie. Later zouden Sint-Joost, Molenbeek, Etterbeek, Ukkel en Jette volgen. In zijn financieel verslag 2002-2011 schreef Picqué dan ook “dankzij de herkapitalisatie van de groep, hebben de gemeenten het verlies aan inkomsten samen weten te beperken tot 8 miljoen € per jaar”. Niet lang daarna gingen alle geïnvesteerde sommen verloren, omdat de herkapitalisatie de val niet kon tegenhouden. Het uiteindelijke jaarlijkse verlies komt neer op 2 miljoen € voor Sint-Gillis, en 4 miljoen € voor Elsene. De gemeenten gingen zelfs een lening aan bij Dexia om deze investering te doen! Zo betaalt Sint-Gillis nu jaarlijks, en tot in 2019, 500.000€ afbetalingen af voor de schuld die ze aanging bij de herkapitalisatie.
Nu ook beparingen via de gemeenten
Om te tekorten op de gemeentebegroting op te vangen, zijn verschillende besturen overgegaan tot besparingen op het lokale niveau. Ze doen dit onder meer door de verhoging van allerlei belastingen en taksen. Deze verhoging bedraagt zo’n 8,7% voor het volledige Brussels Hoofdstedelijk Gewest in vergelijking met 2012, en komt neer op zo’n 130€ per inwoner. Deze belastingen gaan vooral over bureau’s en hotelkamers, maar de sterkste stijging zien we in de domeinen mobiliteit en parkeerbeleid. Voor de begrotingen voor 2013 van de 19 Brusselse gemeenten rekende Belfius uit dat de inkomsten uit parkeren ongeveer 51 miljoen € bedragen, 9,2 miljoen € of 25% meer dan 3 jaar geleden. Deze inkomsten zullen nog verder stijgen vanaf 2014 met de invoering van het nieuw gewestelijk parkeerbeleid dat in voege treedt vanaf 1 januari. Deze hervorming loopt samen met de hervorming van het reglement rond de Gemeentelijke Administratieve Sancties (GAS-boetes), een beslissing van de federale overheid. Hierdoor zullen meer ambtenaren overtredingen kunnen vaststellen en verhoogt de maximale boete tot 350€.
Voor de Belgische burgerij zijn de gewesten en gemeenschappen erg bruikbare instrumenten om verschillende besparingen door te voeren. De Belgische politieke kaste is expert in dit soort tactieken. Eén beleidsniveau wordt naar hun oordeel nog niet voldoende gebruikt om besparingen door te voeren: de gemeenten. Eén van de doelstellingen van de gewestelijke regering is de besparingen op openbare diensten te verspreiden, en deze diensten te gebruiken om de bevolking en de werkenden nog verder uit te melken.
Elsene heeft de aftrap gegeven in de grote besparingscompetitie 2013 met de begroting die ze in februari voorstelde. De nieuwe meerderheid (PS-MR-Spa) voorziet 18 maatregelen, waaronder het verminderen van het aantal gemeenteambtenaren (door één op drie vertrekkers niet te vervangen), sluiten van twee sociale resto’s, afschaffen van de helft van de subsidies aan verenigingen, sluiten van het gemeentelijk containerpark, verhoging van de kosten voor gemeentelijke voorzieningen met gemiddeld 15%, en bijkomende taksen. Zoals Picqué reeds deed in het Gewest, wil ook de gemeente Elsene de crisis laten betalen door het gemeentepersoneel en de inwoners.
De situatie in Sint-Gillis lijkt daartegen redelijk paradoxaal. Meer dan één jaar na de verkiezingen is de nieuwe meerderheid nog steeds niet met haar beleidsverklaring voor de dag gekomen. Terwijl de begroting voor 2013 in april door de gemeenteraad werd gestemd (met een tekort van 3 miljoen €), heeft de meerderheid haar verplichte driejarenplan voor het gewest nog niet voor de gemeenteraad gebracht, hoewel in dit plan de algemene orientatie van de gemeentelijke begroting voor de komende drie jaren moet bevatten. Sint-Gillis is de enige gemeente die dit alsnog niet deed, heeft dit iets te maken met de terugkeer van Charles Picqué als burgemeester?
Een Gewest gekenmerkt door tekorten en ongelijkheden, met dank aan Picqué
Toen hij het Gewest verliet, publiceerde de krant « Le Soir » een eerbetoon aan Picqué. De krant noemde hem de beste verdediger van de Brusselse belangen tegen Vlaanderen. Op die manier heeft de “uitvinder” van het Gewest tijdens de 6de staatshervorming een herfinanciering van 461 miljoen € verkregen. Zal de regering hiermee eindelijk kunnen voldoen aan de behoeften van de verschillende bevolkingsgroepen in Brussel?
Niets is minder zeker. In juli stelde de Brusselse regering de grote lijnen voor het gewestelijk budget voor 2014 voor. Op het menu: 120 miljoen euro besparingen of 4% van het budget. Die eerste besparingen o.l.v. Vervoort zijn een pak hoger dan die van 2013 (83 miljoen euro). De details van de budgetkortingen en de belastingsverhogingen zijn nog niet gekend, een conclaaf werd voorzien voor eind september. Het is zeer waarschijnlijk dat de traditionele salami opnieuw aan de beurt zal zijn voor het realiseren van de besparingen, waarbij eveneens gebruik zal gemaakt worden van het gemeentelijke niveau om het besparingsbeleid toe te passen.
De zesde staatshervorming voorziet parallel met de herfinanciering ook de transfer van een serie bevoegdheden op het vlak van arbeidsbeleid, gezondheidszorg, kinderbijslag,… naar de gewesten. Die nieuwe bevoegdheden maken bijna 25% uit van de volledige sociale zekerheid. Het is waarschijnlijk dat deze diensten even goed te maken zullen krijgen met onderfinanciering als de bevoegdheden die het Gewest vandaag al uitoefent. Bovendien dreigen die nieuwe thema’s de communautaire complicaties te intensifiëren, evenals het gebruik van de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie.
Moet men de publieke administratie in Brussel versimpelen? Als een dergelijke vereenvoudiging er komt ten koste van de middelen, zal de situatie niet beter worden gezien de tekorten de conflicten en discriminaties doen toenemen. De enige echte oplossing is het aanpakken van de wortel van het probleem: de diensten en infrastructuur organiseren in functie van de behoeften eerder dan het gebruiken van de verschillende niveaus van de macht om de verschillende tekorten te beheren.
Het is nochtans deze laatste logica die achter de federale staatshervorming en achter de interne hervorming van het Gewest zit. In 2010 brachten Verdonck, Taymans en Ector, drie professoren van het regionale Brusselse studiecentrum van de universitaire faculteit van Saint-Louis een studie uit die een nood aan bijkomende financiering ter hoogte van 720 miljoen euro berekende, gebaseerd op de hogere kosten en de tekorten aan inkomsten die het gewest moet ondergaan in vergelijking met de andere gewesten. De som die door het institutionele akkoord wordt voorzien, bedraagt echter slechts 461 miljoen euro.
Volgens de studie is het verschil tussen die behoeften en de bekomen herfinanciering in de verschillende budgetten als volgt: 56 miljoen euro noodzakelijk voor veiligheidspolitiek tegenover 30 miljoen dat verkregen is; voor de kosten verbonden aan de tweetaligheid en de politieke administratieve structuren is er een behoefte van 89 miljoen tegenover 68 miljoen euro dat bekomen werd, waarvan 40 miljoen via de gemeenschapscommissies. Het gebrek aan inkomsten dat voortvloeit uit de afwezigheid van solidariteit vanwege het Brusselse hinterland wordt geschat op 430 miljoen euro, terwijl de nieuwe financieringswet maximum slechts 44 miljoen euro voorziet vanaf 2015 op basis van het belang van de pendelaars. De studie berekent een meerkost voor het OCMW ten gevolge van de aantrekkingskracht van de hoofdstad op achtergestelde bevolkingsgroepen op 89 miljoen euro, terwijl op dat vlak niets wordt voorzien.
Wat betreft de mobiliteit en de gemiste inkomsten die te wijten zijn aan fiscale vrijstellingen die de internationale instellingen en ambtenaren verkregen hebben, werden de nodige middelen door de studie berekend op respectievelijk 122 en 127 miljoen euro. Op deze vlakken dekt de herfinanciering de aangehaalde sommen. Maar we moeten begrijpen dat dit niet gaat over een studie die werd uitgevoerd door socialisten en gebaseerd is op de echte behoeften. Het gaat om een vergelijking van Brussel met de rest van het land (bij gelijk blijvende politiek) om op deze basis de nadelen van de oude en de nieuwe financierings wet voor het Brusselse Gewest te berekenen. Deze studie plaatst zich in het kader van een meer ‘evenwichtige’ herverdeling van de tekorten over het hele land en niet in het kader van een oplossing van de tekorten. De reële behoefte, vertrekkend van de verdediging van het recht op een degelijk leven voor iedereen, vereisen uiteraard veel meer middelen.
Het forfetaire karakter van de bijkomende dotaties riskeert op termijn een nieuwe onderhandeling noodzakelijk te maken indien de objectieve behoeften sustantieel toenemen ( wat het meest waarschijnlijke perspectief is). Bovendien kan de helft van de voorziene dotaties niet vrijelijk gebruikt worden, maar zijn ze voorzien voor specifieke materies (“geen blanco cheque”, zoals de Vlaamse partijen zeiden). Het gebrek aan financiering om de gemiste inkomsten voor het Gewest, verbonden aan het feit dat de mensen die in Brussel werken hun belastingen in een andere regio betalen, en de meerkost die te wijten is aan de sterke aantrekkingskracht van de hoofdstad voor armere bevolkingsgroepen te compenseren, zal de Brusselse regering nog meer in haar logica dwingen om rijkere lagen aan te trekken en armere bevolkingslagen weg te drukken.
In Brussel heeft de Belgische burgerij kunnen rekenen op een zoveelste institutionele loodgieter in haar dienst. Recent verklaarde Picqué nog: “we hebben niet kunnen anticiperen op de demografische boom, het is een factor waarop we geen greep hebben”. Indien de demografische groei naar voor komt als hét probleem van Brussel die de tekorten veroorzaakt, is het omdat de demografische groei de gevolgen in de verf zet van decennia van onderinvestering in de collectieve diensten en infracstructuur, gevolg van de neoliberale politiek van de regeringen onder Picqué. Om het hoofd te bieden aan deze tekorten wisselen de ‘oplossingen’ tussen tijdelijke knutselplannen, verhoogde taksen, boetes. In alle gevallen is het de Brusselse bevolking en de arbeidsklasse die de kosten ervan draagt. Die twintig jaar van regeringen onder Picqué illustreren uiteindelijk zeer goed het proces van verburgelijking van de sociaaldemocratie.
Tegelijkertijd heeft de olijfboomregering toegestaan dat de bevoorrechte banden tussen de vakbondsleiding en de traditionele regeringspartijen volop konden spelen, om op die manier een veralgemeende beweging te vermijden ondanks de druk aan de basis. De retoriek van de syndicale leiders, die er een was om iedere eis te verbinden aan het verwerven van een herfinanciering van het gewest, is een uitdrukking geweest van deze banden. Zoals dat werd uitgelegd in het kader van de arbeidsomstandigheden van de regionale en lokale ambtenaren, was deze retoriek zeer geliefd terwijl vandaag blijkt dat de herfinanciering niet wordt gebruikt om de verworvenheden te verbeteren, noch om de tendens tegen te gaan van de toename van de tekorten. Het breken van de banden met de traditionele partijen en een nieuwe massapartij die de belangen van de arbeiders verdedigt, is noodzakelijk.
De toenemende ongelijkheid die voortvloeit uit de tekorten wordt geilustreerd door de evolutie van de inkomsten van de 10% rijksten in Brussel tegenover de evolutie van de inkomsten van de 10% armsten, en dat tussen 1985 en 2007. Terwijl de inkomsten van de 10% rijksten verdubbeld zijn 1985, zijn de inkomsten voor de 10% armsten gehalveerd. Deze grafiek houdt niet eens rekening met de crisis en de effecten ervan in de laatste 5 jaar. Deze “sociale breuklijn” is een illustratie van het resultaat van 20 jaar regeringen o.l.v. Picqué.
Conclusie
Zoals de recente massabewegingen in Turkijen rond het Taksimplein en in Brazilië tijdens de FIFA Confederations Cup hebben geïllustreerd, kan een stadspolitiek die prestige voor een minderheid combineert met tekorten voor een meerderheid het effect hebben van een vonk die de woede doet ontbranden en het startpunt vormt van het in vraag stellen van het hele systeem. Het type van strijd zoals dat van de gemeentelijke arbeiders in Ath en recenter nog in Sint-Niklaas, die de steun van de bevolking hebben gemobiliseerd tegen het afstoten van vuilnisophaling, kan zich op termijn ook in de Brusselse gemeente ontwikkelen.
De arbeiders van Net Brussel of zij van de Horta-site hebben al aangetoont dat ze in actie kunnen gaan. De gemeentelijke arbeiders in Sint-Gillis hebben hun acties in de gemeente heropgestart, zoals met ket piket op 14 november vorig jaar. Ze legden toen uit dat ze opnieuw willen aansluiten bij de meerstrijdbare syndicale tradities. Met LSP en de campagne ‘Herover onze Gemeente’willen we de syndicalisten en de inwoners van Brussel begeleiden in dit proces op die plaatsen waar we over een inplanting beschikken.
Het vertrekpunt voor de begrotingen moet de noden van de bevolking zijn en niet te beperkte opgelegde middelen. De rijkdom bestaat immers in de samenleving, het moet gezocht worden daar waar het zich bevindt, zowel op het gemeentelijke als op het gewestelijke niveau. Een radicaal plan van massale openbare investeringen is noodzakelijk om op massale schaal sociale woningen, scholen, creches, openbaar vervoer, kwaliteitsvolle verzorgsinstellingen, degelijke jobs en koopkracht te creëren.
Dit maakt het noodzakelijk een deficitair budget op te stellen. Een socialistische meerderheid zou in dat geval een massale campagne voeren in de gemeente of de stad, samen met de lokale en regionale ambtenaren, om een breed mobilisatieplan op te stellen die de nodige maatregelen ondersteunt en een dergelijk budget oplegt. Dat zou een front openen tegen de besparingsregering Di Rupo en zijn opvolger zoals het voorbeeld van de socialistische meerderheid en de inwoners van Liverpool in de jaren ’80 met hun strijd tegen Thatcher hebben aangetoond.
Dat radicale plan kan niet beperkt worden tot het gemeentelijke of gewestelijke niveau, maar moet verbonden worden aan de kwijtschelding van de schuld en aan de nationalisatie onder democratische arbeidscontrole van de banken, de energiesector en de andere sleutelsectoren van de economie en aan socialistische transformatie van de samenleving.