Inleiding

Toen het fascisme aan de macht kwam in Duitsland, verklaarde Trotski dat de sleutel tot de situatie nu in Frankrijk lag.

De Franse economie werd vanaf ongeveer 1931 geraakt door de wereldwijde depressie waar de grote crash van 1929 in de VS de bekendste uitdrukking van was. De economische crisis ondermijnde de positie van de kleinburgerij en plaatste ook zowel de burgerij als de arbeidersbeweging voor nieuwe uitdagingen. Verschillende politieke stromingen speelden in op het ongenoegen. Er was een groeiende impact van populisten en van extreemrechts. Dat gebeurde niet overal op een zelfde manier, maar er waren wel overal gelijkaardige elementen van politieke onstabiliteit.

In Frankrijk kwamen deze ontwikkelingen na de dramatische gebeurtenissen in Duitsland (en eerder in Italië) waar het fascisme aan de macht kon komen. Leon Trotski had steeds gewaarschuwd dat de weigering van de leiding van de Duitse arbeidersbeweging om gezamenlijk een offensieve strijd voor maatschappijverandering aan te gaan en de ultralinkse koers van de KPD in het bijzonder belangrijke factoren waren die het mogelijk maakten dat Hitler aan de macht kwam. Trotski bracht in Duitsland de noodzaak van een eenheidsfront van de arbeidersbeweging naar voor.

In Frankrijk zag de leiding van de arbeidersbeweging de eerste oprispingen van extreemrechts niet aankomen, Frankrijk was immers Duitsland niet. De politieke onstabiliteit – met vijf regeringen tussen mei 1932 en januari 1934 – was een uitdrukking van de crisis. Bovendien werd het volledige establishment door elkaar geschud als gevolg van een aantal schandalen, onder meer door onfrisse praktijken van topbankiers en speculanten. De kleine fascistische groepen hadden als gevolg van de crisis en de impact ervan op de kleinburgerij een steviger aanhang gekregen en grepen de schandalen aan om zich offensief te manifesteren. Dat een sterk in de media uitgespeeld schandaal een speculant met Joodse roots betrof, met name Stavisky (1), werd uiteraard schaamteloos uitgespeeld.

Als de fascisten in februari 1934 een grote betoging houden in Parijs, op een ogenblik dat het politieke establishment in de touwen ligt, kijken zowel de Communisten als de Socialisten gewoon toe. Ze waren geschokt omdat ze de fascisten niet hadden zien komen en ze vreesden een snelle machtsovername. Door het toeslaan van een element van contrarevolutie zagen ze niet de mogelijkheden om de revolutie op de agenda te zetten.

In februari 1934 kwam er onder druk van onder meer extreemrechts een rechtse bonapartistische regering aan de macht onder leiding van Doumergue. Amper twee jaar later kende Frankrijk in april-mei 1936 een van de grootste algemene stakingen uit haar geschiedenis. Net zoals de leidingen van de communisten en de socialisten de contrarevolutie niet zagen aankomen, zagen ze evenmin het potentieel van de revolutie. Het resultaat was dat ze op beiden onvoorbereid waren.

Trotski stelde in 1934 reeds dat de crisis en het ineenstorten van alle instellingen van de burgerij leidde tot een periode van enorme politieke volatiliteit waarbij de pendule heel snel van rechts naar links kon gaan en terug. Het argument dat Frankrijk Duitsland niet was – of om de vergelijking met vandaag te maken: dat Frankrijk Griekenland niet is – is slechts gedeeltelijk correct. Het ritme van de gebeurtenissen is uiteraard verschillend, maar omdat er onder het kapitalisme geen uitweg is voor de crisis, is er in alle landen een desintegratie van het systeem. De basiskenmerken daarvan zijn overal dezelfde.

De instellingen van de burgerij worden sterk verzwakt in een periode van crisis. Als democratische methoden niet meer volstaan, volgen andere methoden en wordt het leger ingezet en desnoods ook gewapende bendes. Dat is waar de rol van de reactionaire groepen van fascisten groter kan worden. Het fascisme is in essentie een beweging die erop gericht is om de arbeidersbeweging gewapenderhand te breken. Het kan daarvoor beroep doen op de misnoegde en geruïneerde kleinburgerij die tegen de arbeidersbeweging wordt opgezet. Populisme is doorgaans een eerste uitdrukking van een radicalisering bij de kleinburgerij.

In Frankrijk stond het fascisme in 1934 nog niet op de agenda, maar kwam er een rechts bonapartistisch regime dat zich schijnbaar boven het politieke gewoel stelde. Trotski stelde dat een dergelijk regime zich slechts tijdelijk zou kunnen handhaven en steeds meer beroep zou moeten doen op de steun van politie en leger. Een deel van de officiële ‘linkerzijde’, meer bepaald de ‘Radicale Socialistische Partij’, besloot de bonapartistische regering te steunen met het argument van de fascistische dreiging en de stabiliteit. Het resultaat van deze steun was dat het proces van afkalving van de Radicale partij enkel werd versneld.

In een systeem in crisis verdwijnt de steun voor de gevestigde partijen die zich op het kapitalisme beroepen. Dat is het resultaat van de dynamiek van de kapitalistische crisis.

“Het kapitalisme heeft de productiemiddelen tot op een zodanig niveau gebracht dat ze lam gelegd worden door de miserie van de volkse massa’s die geruïneerd zijn door datzelfde kapitalisme. Het volledige systeem begint af te takelen, te desintegreren en te rotten. Het kapitalisme kan de werkenden niet alleen geen nieuwe sociale hervormingen geven, zelfs geen kruimels. Maar het moet terugnemen wat het ooit gaf. Heel Europa zit in een periode van economische en politieke tegenhervormingen. Het beleid om de massa’s te verstikken is niet het resultaat van de grillen van de reactie maar komt voort uit de desintegratie van het kapitalistische systeem.” En dat heeft uiteraard ook politieke gevolgen. Zoals Trotski stelde: “Belangrijke politieke fenomenen hebben altijd diepere sociale oorzaken.”

De opmars van extreemrechts leidde meteen tot discussies binnen de linkerzijde. Trotski ging in tegen diegenen die zich toegeeflijk wilden opstellen tegenover de officiële linkerzijde die de regering steunde. Hij stelde dat de arbeidersbeweging zich uiteraard niet tegen de kleinburgerij moest keren, maar dat ze deze kleinburgerij enkel naar haar kant zou overwinnen door consequent tegen het kapitalisme in te gaan.

“Om de kleinburgerij aan haar kant te krijgen, moet de arbeidersklasse het vertrouwen van de kleinburgerij winnen. Daarvoor moet de arbeidersbeweging vooreerst vertrouwen hebben in haar eigen kracht.”

Dat omvat bij de opkomst van fascistische bendes ook de noodzaak van fysieke verdediging van de arbeidersbeweging. Binnen de Franse communistische partij heerste daar heel wat onduidelijkheid over en overheerste het idee dat er geen fysieke verdediging nodig was. Trotski:

“Dit komt er uiteindelijk op neer dat wordt gedacht dat als de onderdrukten niet terugschrikken, de onderdrukkers niet verplicht worden om hen te slaan. Dat is de filosofie van Tolstoy en Ghandi, maar niet van Marx en Lenin. Als L’Humanité de doctrine van ‘geen verzet met geweld tegen het kwaad’ aanneemt, zou het als symbool beter niet de hamer en sikkel nemen, maar de vrome geit die Ghandi van melk voorzag.”

Tegenover de noodzaak van fysieke verdediging tegen de fascisten, stelde de communistische partij dat dergelijke opstelling een provocatie zou vormen en enkel mogelijk zou zijn in een revolutionaire situatie. Trotski bracht daartegen in dat het argument dat de situatie niet revolutionair was doorgaans gebruikt werd om aan de revolutionaire taken van het ogenblik te verzaken. De opbouw van een ‘arbeidersmilitie’ als verdediging tegen de fascisten was een logische stap in de opbouw en verdediging van de bestaande arbeidersorganisaties en instrumenten van strijd. Dat moet niet geheimzinnig gebeuren, maar net zoals een stakingspiket worden voorbereid met een maximale betrokkenheid van de arbeiders.

Daarnaast stelde Trotski dat de linkerzijde geen afwachtende houding mocht innemen tegenover de politieke crisis. Hij pleitte voor een eenheidsfront van arbeidersorganisaties rond een programma van concrete overgangseisen waarmee een arbeidersregering de overgang van het kapitalisme naar het socialisme zou kunnen maken. Eisen op zich volstaan niet, er moeten ook stappen gezet worden om aan te tonen dat de eisen zullen gerealiseerd worden.

“Het is niet nodig om strijdmethoden uit te vinden. Die worden aangeboden door de hele geschiedenis van de wereldwijde arbeidersbeweging.”

Trotski riep de leiders van de arbeidersbeweging op om zich niet te beperken tot tamme toespraken in het parlement en tot een afgezwakte versie van een socialistisch programma in de hoop zo meer ‘aanvaardbaar’ te zijn, maar tot een scherpe en duidelijke socialistische retoriek om op basis van klassenstrijd voorbereid te zijn op een overwinning. Vandaar de roep van Trotski om geen ‘Volksfront’ met de burgerlijke Radicalen te vormen, maar actiecomités om een revolutionaire strijd te voeren.

Terwijl de crisis van het kapitalisme net het potentieel van een socialistisch alternatief aantoonde, zwegen de socialisten en communisten daarover. Trotski was scherp in zijn vaststellingen:

“Waar bij het ontstaan van het kapitalisme onwetende en hongerige arbeiders de machines stuk sloegen, zijn het nu de kapitalisten zelf die machines en fabrieken vernietigen. Het verder behoud van de private eigendom van de productiemiddelen bedreigt de mensheid met degeneratie en barbarij. De basis van de samenleving is economisch. Die basis is rijp voor het socialisme en dit in dubbele zin: de moderne technologie is zodanig ontwikkeld dat het een hoge levensstandaard voor iedereen kan garanderen, maar het uitgeleefde kapitalistische systeem biedt de massa’s enkel steeds meer armoede en lijden.”

De uitdaging was groot: als de arbeidersbeweging geen stappen vooruit zou zetten en de macht zou grijpen, dan zou het verval van de economie en de samenleving zich voortzetten en uiteindelijk een bedreiging voor de mensheid vormen. Trotski stelde in 1935 reeds dat dit zou leiden tot een nieuwe oorlog. Een afwachtende houding innemen, was niet aan de orde.

“Als we in een prérevolutionaire situatie geen revolutionaire politiek voeren, dan werkt de tijd tegen ons.”

In zo’n situatie proberen alle krachten van de reactie zich te versterken. De uitkomst van een prérevolutionaire situatie wordt bovendien niet enkel bepaald door objectieve maar ook door subjectieve factoren. Het organiseren van de arbeiders in actiecomités was dan ook noodzakelijk om te vermijden dat de revolutionaire energie van de massa’s slechts tot geïsoleerde uitbarstingen zou leiden en niet tot een perspectief van maatschappijverandering.

“Stakingen, protestacties, confrontaties op straat, opstanden zijn onvermijdbaar in de huidige situatie. De taak van een arbeiderspartij bestaat er niet in om deze acties te controleren en lam te leggen, maar wel in het verenigen van de bewegingen en er zoveel mogelijk krachten aan te besteden.”

In dat kader was er volgens Trotski nood aan een eenheidsfront in de vorm van actiecomités waarbinnen de verschillende stromingen van de arbeidersbeweging samen zouden komen. De term ‘actiecomités’ is daarbij geen toeval, het doel van eenheid is immers actie.

“De regel van bolsjewieken inzake eenheid is: afzonderlijk marcheren, samen toeslaan.”

Met het Volksfront is het resultaat:

“Samen marcheren om nadien afzonderlijk afgeslacht te worden.”

De arbeiders hadden zich in de periode 1934-36 massaal georganiseerd in de vakbonden en politieke partijen. De staking van 1936 toonde aan dat ze klaar stonden om doorheen radicale acties zoals een algemene staking en bedrijfsbezettingen zelf de touwtjes in handen te nemen. Maar toch bleef de leiding van de arbeidersbeweging aan de zijlijn toekijken en weigeren om het potentieel te benutten. In plaats van de mogelijkheid tot een revolutionaire breuk met het kapitalisme te benutten, werd de energie van de massa’s aangewend om een Volksfrontregering te vormen. Deze regering was evenmin stabiel en kon niet vermijden dat extreemrechts onder Pétain (2) aan de macht kwam.

 

De teksten in dit hoofdstuk komen allen uit ‘Whither France?’, een bundeling van teksten van Trotski uit 1934-36. Van de eerste uitgebreide tekst ‘Waar gaat Frankrijk heen?’ waren er enkele passages reeds naar het Nederlands vertaald in het kader van de brochure ‘Fascisme: wat het is en hoe het te bestrijden?’ die in 2003 door marxisme.be werd uitgebracht. Een ander onderdeel werd online geplaatst door marxists.org. De rest hebben we voor deze uitgave vertaald. Daarna volgen ‘Frankrijk op een keerpunt’ (1936), ‘De Franse revolutie is begonnen’ (1936) en ‘Het beslissende uur komt naderbij’ (1938).

 

Voetnoten

  1. Serge Alexandre Stavisky (1888-1934) was van Russisch-Joodse afkomst. Hij oefende verschillende beroepen uit maar kwam in de jaren 1920 op het verkeerde pad, onder meer met de verkoop van waardeloze aandelen. Hij werd meermaals vervolgd, maar bleef uit de gevangenis. Kranten die zijn dubieuze zaken wilden onderzoeken, werden omgekocht met grote advertenties en desnoods werden de kranten volledig opgekocht. In december 1933 viel hij volledig door de mand. De politie vond hem op 8 januari 1934 aan een chalet in Chamonix, getroffen door een kogelwonde. Er werd beweerd dat hij zelfmoord pleegde, maar dat leek onwaarschijnlijk. Het feit dat de dodende kogel een langere afstand aflegde, deed het satirische blad Le Canard Enchaîné vermoeden dat Stavisky wel heel lange armen had. Het feit dat hij als financieel speculant banden had met toplui zorgde ervoor dat de regering viel. De nieuwe regering zette het hoofd van de Parijse politie aan de kant, wat de directe aanleiding vormde voor een poging tot rechtse staatsgreep.
  2. Philippe Pétain, ook bekend als maarschalk Pétain, (1856 – 1951) was een Franse militair en politicus die een prominente rol speelde tijdens de Eerste Wereldoorlog in de strijd tegen de Duitsers en tijdens de Tweede Wereldoorlog het staatshoofd was van het Vichy-bewind, dat een marionettenregime was van nazi-Duitsland. (bron: Wikipedia)

Dit vind je misschien ook leuk...