Burgerij, kleinburgerij en arbeidersklasse
Uit: ‘The Only Road for Germany’ geschreven in september 1932 en gepubliceerd in de VS in april 1933. Vertaald door marxisme.be (december 2003)
Elke ernstige analyse van de politieke situatie moet vertrekken van de wederzijdse relaties tussen de drie klassen: de burgerij, de kleinburgerij (met inbegrip van de boeren), en de arbeidersklasse.
De economisch machtige grote burgerij vertegenwoordigt op zichzelf een te verwaarlozen minderheid in het land. Om haar dominantie op te leggen, moet het voorzien in een besliste wederzijdse relatie met de kleinburgerij en, door haar bemiddeling, met de arbeidersklasse.
Om de dialectiek van de verhouding tussen de drie klassen te begrijpen, moet een onderscheid gemaakt worden tussen drie historische stadia: bij de opkomst van de kapitalistische ontwikkeling, toen de burgerij revolutionaire methoden nodig had om haar taken te vervullen; de periode van de groei en maturiteit van het kapitalistische regime; en ten slotte de neergang van het kapitalisme, als de burgerij gedwongen wordt om de methoden van burgeroorlog te gebruiken tegen de arbeidersklasse om haar recht op uitbuiting te beschermen.
De politieke programma’s die overeenstemmen met deze drie stadia — het JACOBINISME (1), reformistische DEMOCRATIE (met inbegrip van de sociaaldemocratie) en FASCISME — zijn uiteindelijk programma’s van kleinburgerlijke stromingen. Dat feit op zich, meer dan wat dan ook, toont aan welk enorm — of beter welk beslissend — belang de zelfbeschikking van de kleinburgerlijke massa heeft voor het lot van de burgerlijke samenleving.
Niettemin is de verhouding tussen de burgerij en haar normale sociale steun, de kleinburgerij, niet afhankelijk van wederzijds vertrouwen en vreedzame samenwerking. De kleinburgerij als massa is een klasse die wordt uitgebuit en onderdrukt. De kleinburgerij bekijkt de burgerij met afgunst en vaak zelfs met haat. Terwijl de burgerij gebruik maakt van de steun van de kleinburgerij, vertrouwt het deze niet omwille van de correcte angst voor haar tendens om de van bovenaf opgelegde grenzen niet na te leven.
Terwijl ze de weg voor de burgerlijke ontwikkeling uitstippelden en voorbereidden, waren de jakobijnen op ieder ogenblik betrokken bij scherpe confrontaties met de burgerij. Ze leverden een onverbeten strijd tegen de burgerij. Nadat ze hun beperkte historische rol hadden gespeeld, kwamen de jakobijnen ten val, aangezien de heerschappij van het kapitaal voorbestemd was om te overwinnen.
Gedurende een hele reeks stadia baseerde de burgerij haar macht op de vorm van parlementaire democratie. Zelfs toen gebeurde dit niet vreedzaam en vrijwillig. De burgerij was enorm bang van algemeen stemrecht. Maar in laatste instantie slaagde de burgerij erin, met behulp van een combinatie van gewelddadige maatregelen en toegevingen, van privileges en hervormingen, om in het kader van de formele democratie niet enkel de kleinburgerij te betrekken, maar in belangrijke mate ook de arbeidersklasse, doorheen de nieuwe kleinburgerij, de arbeidersaristocratie. In augustus 1914 was de imperialistische burgerij in staat om, via de parlementaire democratie, miljoenen arbeiders en boeren in de oorlog te betrekken.(2)
Net met de oorlog begint de duidelijke neergang van het kapitalisme en, bovenal, van haar democratische vorm van dominantie. Het is vandaag geen kwestie meer van nieuwe hervormingen en verbeteringen, maar van het beperken en vernietigen van de oude hervormingen. Hierdoor komt de burgerij in conflict met de instellingen van arbeidersdemocratie (vakbonden en politieke partijen), maar ook met de parlementaire democratie, het kader waarbinnen de arbeidersorganisaties een opgang kenden. Daarom wordt enerzijds campagne gevoerd tegen het “marxisme” en anderzijds tegen het democratische parlementarisme.
Maar net zoals de top van de liberale burgerij in haar tijd niet in staat was om louter op eigen krachten komaf te maken met het feodalisme, de monarchie en de kerk, zijn de zakenlui van het financiekapitaal niet in staat om louter op eigen krachten de confrontatie met de arbeidersklasse aan te gaan. Ze hebben de steun van de kleinburgerij nodig. Daartoe moet de kleinburgerij gedisciplineerd worden, georganiseerd, gemobiliseerd en bewapend. Maar die methode kent ook gevaren. Terwijl de burgerij gebruik maakt van het fascisme, is ze er ook bang van. Pilsudski (3) werd in mei 1926 gedwongen om de burgerlijke samenleving te redden door een staatsgreep te plegen tegen de traditionele partijen van de Poolse burgerij in. De kwestie ging zo ver dat de officiële leider van de Poolse Communistische Partij, Warski (4), die van de positie van Rosa Luxemburg (5) niet naar die van Lenin overgegaan was maar naar die van Stalin, stelde dat de staatsgreep van Pilsudski een stap in de richting van de “revolutionaire democratische heerschappij” was en de arbeiders opriep om Pilsudski te steunen.
Op een bijeenkomst van de Poolse Commissie op het Uitvoerend Bestuur van de Communistische Internationale op 2 juli 1926, zei de auteur van deze tekst over de gebeurtenissen in Polen:
“Algemeen gesteld is de machtsovername door Pilsudski het werk van de kleinburgerij, een ‘plebeïsche’ manier om de enorme problemen van de burgerlijke samenleving in een staat van neergang en ontbinding. Er is hier een directe gelijkenis met het Italiaanse fascisme.
“Deze twee stromingen hebben ongetwijfeld een aantal kenmerken gemeen: ze rekruteren hun stoottroepen eerst en vooral vanuit de kleinburgerij; zowel Pilsudski als Mussolini werkten met buitenparlementaire middelen, met open geweld, met de methoden van burgeroorlog; beiden hadden niet de vernietiging maar de bescherming van de burgerlijke samenleving op het oog. Terwijl ze de kleinburgerij zich liet organiseren, kozen ze zelf openlijk de kant van de grote burgerij nadat ze de macht hadden overgenomen. Dit doet onwillekeurig aan een historische veralgemening denken. Laat ons de evaluatie erbij halen die Marx maakte van het jacobinisme als de plebeïsche methode om rekeningen te vereffenen met de feodale tegenstanders van de burgerij… Dat was tijdens een periode waarin de burgerij opkwam. Vandaag moeten we vaststellen dat, in een periode van teloorgang van de burgerlijke samenleving, de burgerij opnieuw nood heeft aan de ‘plebeïsche’ methode om haar taken te vervullen, taken die niet langer progressief zijn, maar volkomen reactionair. In die zin is fascisme een karikatuur van jacobinisme.
“De burgerij is niet in staat om haar eigen macht te behouden door de middelen en methoden van de parlementaire staat die het zelf gecreëerd heeft; de burgerij heeft het fascisme nodig als wapen om zichzelf te verdedigen, alleszins toch op kritieke ogenblikken. Dat neemt niet weg dat de burgerij de ‘plebeïsche’ methode om haar problemen op te lossen niet verkiest. De burgerij was altijd afkerig tegenover het jacobinisme, dat op bloedige wijze de weg voorbereidde voor de ontwikkeling van de burgerlijke samenleving. De fascisten staan onmetelijk dichter bij de decadente burgerij dan de jakobijnen bij de opkomende burgerij. Toch is de nuchtere burgerij geen grote voorstander van de fascistische wijze om haar problemen op te lossen. Hoewel die methode wordt voortgebracht door de belangen van de burgerlijke samenleving, zijn er gevaren aan verbonden. Daarom zijn er tegenstellingen tussen het fascisme en de burgerlijke partijen.
“De grote burgerij houdt evenveel van het fascisme als een man met kiespijn ervan houdt om zijn tand te laten trekken. De nuchtere kringen van de burgerlijke samenleving hebben aandachtig het werk van de tandarts Pilsudski gevolgd, maar hebben zich op het laatste ogenblik verzoend met het onvermijdelijke, ondanks alle bedreigingen en alle vormen van onderhandelingen. Op die manier wordt het idool van de kleinburgerij omgevormd tot de politieagent van het kapitaal.”
Tegenover deze poging om de historische plaats van het fascisme te schetsen, werd de theorie van het sociaalfascisme geplaatst. Op het eerste gezicht kan die theorie overkomen als pretentieus, waanzin, maar tevens getuigend van een onschadelijke stomheid. Latere gebeurtenissen toonden aan hoe schadelijk de invloed van de stalinistische theorie was op de ontwikkeling van de Communistische Internationale.
Betekent de historische rol van het jacobinisme, de democratie en het fascisme, dat de kleinburgerij gedoemd is om altijd een instrument in handen van het kapitaal te blijven? Als dat het geval was, zou de heerschappij van de arbeidersklasse onmogelijk zijn in een aantal landen waar de kleinburgerij de meerderheid van de bevolking vormt, en bovendien zou het extreem moeilijk worden in andere landen waar de kleinburgerij een belangrijke minderheid vormt. Gelukkig is de realiteit anders. De ervaring van de Commune van Parijs (6) toonde voor het eerst, binnen de grenzen van één stad, zoals de ervaring van de Oktoberrevolutie het nadien aantoonde op een grotere schaal en gedurende een langere periode, dat een alliantie van de kleinburgerij met de grote burgerij geen noodzakelijkheid vormt. Aangezien de kleinburgerij niet in staat is om een onafhankelijke politiek voor te staan (dat is ook waarom de kleinburgerlijke “democratische dictatuur” onrealiseerbaar is), heeft het geen andere keuze dan deze tussen de burgerij en de arbeidersklasse.
In de periode van de opkomst, de groei en de bloei van het kapitalisme, marcheerde de kleinburgerij, ondanks kortstondige uitbarstingen van ongenoegen, meestal gehoorzaam in het kapitalistische gareel. De kleinburgerij kon ook niets anders doen. Maar onder de voorwaarden van kapitalistische desintegratie, en van een impasse in de economische situatie, zal de kleinburgerij op zoek gaan, en proberen zichzelf los te maken van het juk van de oude meesters en heersers van de samenleving. De kleinburgerij is in staat om haar lot te verbinden aan dat van de arbeidersklasse. Daartoe is slechts één iets vereist: de kleinburgerij moet vertrouwen krijgen dat de arbeidersklasse in staat is om de samenleving op een nieuwe weg te zetten. De arbeidersklasse kan enkel dat vertrouwen versterken door haar eigen kracht, door de vastberadenheid van haar acties, door een goed uitgewerkt offensief tegen de vijand, door het succes van haar revolutionaire politiek.
Maar o wee als de revolutionaire partij de aard van de situatie niet kan inschatten! De dagdagelijkse strijd van de arbeidersklasse versterkt de onstabiliteit van de burgerlijke samenleving. De stakingen en politieke onrust maken de economische situatie in het land erger. De kleinburgerij kan zichzelf tijdelijk neerleggen bij toenemende ontberingen, als het uit ervaring weet dat de arbeidersklasse zich in een positie bevindt om opnieuw vooruit te gaan. Maar als de revolutionaire partij, ondanks de verscherping van de klassenstrijd, keer op keer bewijst dat het niet in staat is om de arbeidersklasse te verenigen, als het verward is, zichzelf tegenspreekt, dan zal de kleinburgerij het geduld verliezen en beginnen neerkijken op de revolutionaire arbeiders en hen verantwoordelijk stellen voor de eigen miserie. Alle burgerlijke partijen, met inbegrip van de sociaaldemocratie, zullen hun opvattingen in die richting aanpassen. Als de sociale crisis onhoudbaar wordt, zal een specifieke partij op het toneel verschijnen met als bedoeling om de kleinburgerij op te jutten en haar woede en wanhoop te richten tegen de arbeidersklasse. In Duitsland wordt die historische taak vervuld door de nationaal-socialisten (nazi’s), een brede stroming waarvan de ideologie bestaat uit alle rotte dampen van een desintegrerende burgerlijke samenleving.
Voetnoten
- Linkerzijde van kleinburgerlijke krachten in de Franse Revolutie, in haar meest revolutionaire fase geleid door Robespierre
- 4 augustus 1914: ineenstorting van de Tweede Internationale. De afgevaardigden van de Duitse Sociaaldemocratische Partij stemden in de Reichstag voor de oorlogsbegroting van de imperialistische regering; opdezelfde dag deden parlementsleden van de Franse Socialistische Partij hetzelfde in de Kamer van Volksvertegenwoordigers.
- Josef Pilsudski (1876-1935): aanvankelijk een socialist met nationalistische standpunten, in 1920 leidde hij de anti-sovjetkrachten in Polen, in 1926 leidde hij een staatsgreep en vestigde hij een dictatuur.
- Warski: een vriend van Rosa Luxemburg die bij de meningsverschillen tussen Luxemburg en de bolsjewieken de zijde van Luxemburg koos. Toen de Comintern een bocht naar links maakte in haar fase van de “Derde Periode”, werd Warski uit de leiding van de Poolse Communistische Partij gezet, maar niet uit de partij gesloten. Hij verdween in de Sovjetunie ten tijde van de ‘grote zuivering’ van 1936-38.
- Rosa Luxemburg (1870-1919): Belangrijke revolutionaire theoretica en leidster. Aanvankelijk actief in de socialistische beweging in haar geboorteland Polen, maar nadien een leidster van de linkerzijde in de Duitse Sociaal-Democratische Partij. Luxemburg belandde samen met Karl Liebknecht in de gevangenis omwille van haar oppositie tegen Wereldoorlog I. Na hun vrijlating leidden beiden de Spartakusbund. Ze werden gearresteerd en vermoord tijdens de revolutie van 1919.
- De eerste “dictatuur van de arbeidersklasse” of “arbeidersdemocratie”, maart 1871