Wiens straten?
Het boek ‘Ground Control: Fear and happiness in the twenty-first century city’ door Anna Minton wordt door een journalist van The Observer aangeraden met een opvallende quote: “Ze verkochten onze straten en niemand merkte het op.” Dat sluit aan bij een gevoel dat velen van ons het afgelopen decennium hebben ervaren: publieke ruimtes worden steeds meer ingenomen door private belangen waardoor onze persoonlijke vrijheden ondermijnd worden.
Het is niet verwonderlijk dat op de studentenbetogingen van 2010 en tijdens de Londense rellen van 2011 steeds opnieuw de slogan ‘Wiens straten? Onze straten!’ werd geroepen. Het boek ‘Ground Control’ gaat na welke ideeën ervoor gezorgd hebben dat Groot-Brittannië het land met het grootste aantal bewakingscamera’s in Europa is geworden. Het boek beschrijft hoe architecten ontwerpen moesten maken die aangepast waren aan de ‘veiligheid’ en hoe opeenvolgende regeringen met hun zogenaamde oproepen tot ‘respect’ vooral hebben bijgedragen tot een gevoel van vervreemding en wantrouwen. Activiteiten die voorheen deel uitmaakten van de lokale gemeenschappen werden gecriminaliseerd.
Voor ik het boek kocht, vroeg ik me af waarom ik zelden met mijn zus naar het Bluewater shoppingcenter ga of waarom ik me afgestoten voel door het ontwerp van het nieuwe shoppingcenter Westfield in Stratford. Ik dacht aan de politieke activiteiten die voorheen tot de normale gang van zaken behoorden in mijn buurt, maar nu als overlast of milieuvervuiling worden bestempeld. We plakten vroeger overal in de wijk affiches voor een publieke meeting. Er waren spontane bijeenkomsten op het lokale plein om te betogen of actie te voeren. Hiervoor moesten geen uitgebreide aanvraagformulieren ingevuld worden. Tijdens de acties tegen de Poll Tax (1987-91) werden de aanslagbiljetten voor de Poll Tax collectief in brand gestoken op het plein. De lokale politie beperkte zich tot het opwarmen van de handen aan het vuur van de brandende aanslagbiljetten. We werden niet weg gejaagd, we kregen geen boete.
Vandaag is dat wel anders. Leden van de Socialist Party worden al langer systematisch vervolgd en lastig gevallen door het lokale bestuur van Labour. Met een stortvloed aan nieuwe regels wordt constant geprobeerd om onze politieke activiteiten aan banden te leggen. Het zijn overigens niet alleen vertegenwoordigers van de gemeente die onze rechten beperken, er is ook de komst van een grote groep private veiligheidsagenten die bij het toezien op de ‘openbare orde’ meteen ook democratische rechten in toom houden.
Een typisch voorbeeld is de wekelijkse discussie die we met een bepaalde veiligheidsagent van een lokaal winkelcentrum hebben. Wij zetten onze stand op om campagne te voeren en telkens opnieuw komt de veiligheidsagent naar ons en wijst hij op een denkbeeldige lijn op de grond waar we niet voorbij mogen. Zoniet komen we op privaat terrein, zegt de agent. Steeds opnieuw zet ik mijn voet even over de lijn en vraag ik de agent: “Zijn we nu over de lijn gegaan?” Ik trek mijn voet terug en vraag meteen: “En nu?” Op de oude marktplaats van Walthamstow, vlak naast het winkelcentrum, gelden er geen dergelijke beperkingen.
Uiteraard zouden de standhouders op de markt niet opgezet zijn als we midden op de markt of voor hun kraam campagne zouden voeren. Maar op de markt is er ons nog niemand komen zeggen dat we er niet mochten staan. Het boek van Anna Minton beschrijft hoe bezettingsacties, jongeren die skate-boarden of actievoerders van allerhande slag gecriminaliseerd worden door de privatisering van de publieke ruimte en dat dit een van de elementen is die ertoe bijdroeg dat jongeren de afgelopen jaren steeds meer roepen dat de straten van hen zijn.
Wie de film ‘This is England’ heeft gezien, zal de beelden herinneren van tieners die in leegstaande gebouwen rondhingen. Het ging om fabrieksgebouwen die leegstonden als gevolg van de crisis in de jaren 1980. Eind jaren 1970 en in de jaren 1980 sloten de kapitalisten heel wat industriële sites omdat ze niet genoeg winst maakten. Hetzelfde fenomeen zien we nu in de publieke sector, recent werd beslist om 350.000 personeelsleden in de publieke sector niet te vervangen. Destijds werd de industriële productie de rug toegekeerd om alles in te zetten op financiekapitaal waarmee snelle winsten te rapen vielen. De gebouwen, straten en industriële regio’s die zo kenmerkend waren in Groot-Brittannië werden ondermijnd met tal van problemen van asociaal gedrag, drugs, werkloosheid en armoede.
’Ground Control’ wijst op de situatie begin jaren 1980 toen Thatcher de London Dockland Development Corporation (LDDC) opzette in een poging om de publieke planning te veranderen. De komst van goed betaalde werknemers in de financiële sector die een uitzicht op de rivier wilden na hun lucratieve dagtaak die uit speculatie bestond, creëerde een nieuwe markt. De verlaten terreinen en lege dokken vormden een uitstekende kans om daarop in te spelen. Er kwam een mengeling van bouwbedrijven en private projectontwikkelaars die de grond langs de rivier in handen kregen. De grond was voorheen eigendom van de Londense havenautoriteit en dus in publieke handen. De LDDC renoveerde het terrein en bouwde huisvesting voor de nieuwe rijken. Daarbij moest geen rekening worden gehouden met de lokale regels, de projectontwikkelaars werd niets in de weg gelegd. Zij waren samen met de bouwbedrijven immers verantwoordelijk voor de ‘stadshernieuwing’. Waar nieuwe steden en wijken vlak na de Wereldoorlog tot stand kwamen door beslissingen van lokale gemeenteraadsleden waarbij tevens beslissingen werden genomen om zwembaden, bibliotheken en wegen aan te leggen, werd dit voortaan aan de markt overgelaten. Iedere vorm van lokale democratie werd uitgeschakeld.
Wat in de vroegere dokken van Londen begon, vond snel uitbreiding bij ieder kanaal, iedere haven en iedere rivieroever in de grote steden. Het boek beschrijft hoe het model van de dokken van Canary Wharf optrok naar het Broad Gate Centre in Londen. Iedere stad kende gelijkaardige ontwikkelingen met een grote toename van private bewakingsagenten die de controle uitoefenen op woonblokken, maar ook op de straten tussen winkels die eigendom zijn van de bedrijven die ze bouwden.
In een aantal gevallen van ‘stadshernieuwing’ werd letterlijk een stuk grond in of rond een stad aan projectontwikkelaars gegeven. Dat gebeurde met Trafford Centre in Manchester, Meadowhill in Sheffield en Liverpool One. Deze methode van samenwerking met bouwbedrijven en andere private bedrijven kende al gauw navolging in de volledige publieke sector. Het werd meer en meer de norm om herstel, renovatie en nieuwbouw te laten verrichten door de private sector, al dan niet in de vorm van publiek-private-samenwerking.
Het hoofdstuk over verplichte onteigeningen om grotere stukken van de stad aan projectontwikkelaars en bouwbedrijven te kunnen overleveren, is wellicht het hoofdstuk dat voor de sterkste verontwaardiging zorgt. New Labour ging in samenwerking met bouwbedrijven en huisvestingsmaatschappijen letterlijk over tot het volledig ruimen van stukken stad om de weg voor de nieuwe geprivatiseerde gebieden vrij te maken. In Walthamstow was er enkele jaren geleden een schandaal toen het gemeentebestuur overging tot onteigeningen in de buurt van de markt. Alle gebouwen die geen eigendom waren van de gemeente werden via onteigeningen door de gemeente opgekocht, dus eigenlijk met ons geld en dat voor een waarde van in totaal 14 miljoen pond. Het private bedrijf aan wie de belofte was gedaan dat het daar een project kon opzetten, bleek vervolgens financieel in moeilijke papieren te zitten waarop de gemeente het akkoord afblies. Het ondertussen verwaarloosde en leegstaande stuk stad is een voorbeeld van de macht van onteigeningen en de bereidheid van lokale politici van Labour om hun vertrouwen in private bedrijven te stellen, ook al is het centrale motief van die bedrijven hun eigen private winst en niet de publieke rol of dienstverlening.
In 2004 werd de wetgeving over onteigeningen veranderd door de toenmalige Labour-regering. Voor het eerst in de geschiedenis werd in de wetgeving opgenomen dat ‘economisch welzijn’ volstaat als argument om tot onteigeningen over te gaan. Dat was een belangrijke verandering die erop gericht was om het de private bedrijven gemakkelijker te maken om hun belangen centraal te stellen. De dominantie van grote bedrijven in de Britse steden bleek ook uit het feit dat bij de nieuwe wetgeving over onteigeningen het stuk over lokale faciliteiten werd geschrapt.
Minton wijst erop dat in de VS gelijkaardige maatregelen werden getroffen, maar dat dit tot protest en zelfs grote televisiedebatten leidde. Betogers trokken naar het parlement om te protesteren tegen de aanval op de publieke rechten. In Groot-Brittannië werd de wetgeving op een drafje zonder publiek debat of protest gewijzigd. Voorheen werd projectontwikkelaars al amper iets in de weg gelegd, maar nu werd de weg volledig vrij gemaakt. Bij het hele project van Canary Wharf werden minder plannen geëist dan wat pakweg het geval is indien een krantenwinkel wordt omgevormd tot een snackzaak. Sinds 2004 kan ieder stuk grond of ieder leegstaand publiek gebouw verkocht worden of ‘herontwikkeld’ in het belang van het zogenaamde ‘economische welzijn’.
Een van de meest schokkende aspecten in het boek is de kortzichtigheid bij de verkoop van sociale huisvesting waarbij er totaal geen strategie was om te vermijden dat het land ten prooi zou vallen aan een huizencrisis. Al wie een rol heeft gespeeld in het uitverkopen van publieke huisvesting en het tenietdoen van goedkope en zekere huisvesting, heeft een misdrijf tegen de volgende generaties gespeeld. De jongeren vandaag worden volledig overgeleverd aan de grillen van de markt waarbij ze geen enkele zekerheid hebben, zowel inzake huisvesting als inzake werkgelegenheid. New Labour heeft daarbij overigens een even schandalige rol gespeeld als de conservatieven. Toen New Labour in 1997 aan de macht kwam na jaren van Tory-bewinbd, werd hetzelfde beleid verdergezet. Er was genoeg geld om een massaal programma van renovatie en uitbreiding van de publieke huisvesting op poten te zetten, maar de regering gaf het geld liever aan de private sector. De resultaten zijn desastreus.
Minton brengt feiten over de bewuste afbouv van de publieke huisvesting waarmee de weg werd voorbereid voor private bedrijven die de plaats van de publieke sector innamen. Onder het mom van standaardregels inzake de kwaliteit van huisvesting werd de publieke sector uit de huizenmarkt weg geduwd.
In het noorden van Engeland lagen de sociale woningen in steden als Oldham en Pilton onder vuur. Het gaat om steden met hoge werkloosheidscijfers. Veel mensen hadden decennialang geen werk en de publieke middelen voor herstellingen verdwenen. In plaats van te discussiëren over werkloosheid en de teloorgang van de industrie, werd de slechte staat van de sociale woningen in de debatten plots aangehaald als de belangrijkste ‘oorzaak’ van asociaal gedrag. Een aantal van deze huizen werden recent opgeknapt en op de markt verkocht voor honderdduizenden ponden. Er werd opgeschept over de goede kwaliteit van de huizen en jonge koppels toonden wat er mogelijk is met wat middelen en creativiteit. Maar dit was niet toegankelijk voor de mensen die jarenlang in deze buurten woonden.
Er werden in totaal 400.000 woningen vernietigd om plaats te maken voor opeengepakte appartementjes en projecten voor een rijker publiek. De miljoenen huizen die verloren gingen door privatiseringen werden nooit vervangen. Wie voorheen een sociale woning had, kreeg hoogstens een nieuw maar duurder en onzekerder contract.
Dat zagen we ook in Waltham Forest in een woonblok waar er voorheen drie grote lelijke woontorens stonden. Die werden neergehaald en vervangen door kleine straatjes met huizen gebouwd door grote bouwbedrijven. De gebouwen waren eigendom van die bedrijven maar ook de straatjes tussen de huizen. Voor het beheer van het wooncomplex werd personeel aangeworven dat erop moet toezien dat niemand buiten de lijntjes kleurt. Ook kinderen die voetballen, zorgen immers voor ‘overlast’.
Het boek wijst erop dat er in een aantal wijken verzet kwam tegen het feit dat hun huizen werden ontstolen door de private sector. Minton wijst op het voorbeeld van Liz Pascoe uit Edge Hill in Liverpool die naar het Hooggerechtshof trok omdat de gemeenteraad haar onvoldoende had geïnformeerd toen het wilde onteigenen om een appartementstoren te bouwen. Na een lange juridische lijdensweg die haar veel geld kostte, slaagde Liz Pascoe erin om gelijk te krijgen voor de rechter. Maar de volgende dag werd gewoon een nieuwe onteigeningsprocedure gestart. Bij heel wat mensen die met onteigening werden bedreigd, leidde dit tot trauma’s en problemen. Veel mensen die heel hun leven in hetzelfde huis woonden, zagen het niet zitten om te verhuizen. Bij het project in Liverpool werden heel wat oudere bewoners onteigend, 30 van hen overleden tijdens de procedure.
Anna Minton heeft een boek geschreven dat veel zaken verduidelijkt. Het maakt je bewuster van de ideeën die achter de veranderingen in je buurt schuil gingen. Er zitten veel ideeën in het boek waardoor het interessant is om het te lezen. Minton maakt duidelijk dat de private belangen de macht hebben overgenomen. Met de Socialist Party zeggen we al langer dat Labour een neoliberale partij is geworden en dat arbeiders hun eigen partij moeten vormen om het idee van publiek bezit en controle opnieuw naar voor te schuiven. Dat zal niet gebeuren met artikels of statistieken, we hebben daden nodig. Wellicht zal Anna Minton als voormalige journaliste van de Financial Times daar niet mee akkoord zijn. Maar haar boek biedt wel argumenten om onze strijd verder te onderbouwen.
‘Ground Control: Fear and happiness in the twenty-first century city’ door Anna Minton. Penguin 2012.
Recensie door Nancy Taaffe