Van Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd tot opkomst van fundamentalisme

Gezien de opstanden in  Noord-Afrika en het Midden-Oosten, is het nuttig om eens te kijken naar wat hieraan voorafging. We publiceren een artikel over Algerije op basis van een langer dossier over Noord-Afrika gepubliceerd door onze Duitse zusterorganisatie.

In 1830 begon de bezetting van Algerije door Frankrijk. De Arabische en Berberse bevolking werd bijzonder hardhandig onderdrukt door de koloniale heerser. De strijd hiertegen en voor de onafhankelijkheid ontwikkelde al snel en kwam tot uitbarsten nadat bij rellen in Setif en Guelma zowat 40.000 Algerijnen door het Franse leger werden gedood. In september 1947 werd geprobeerd om de onafhankelijkheidsbeweging te stoppen door alle Algerijnen het Franse staatsburgerschap te geven, maar dit kwam te laat om de strijd voor onafhankelijkheid te stoppen.

In de periode na de Tweede Wereldoorlog ging de levensstandaard er niet bepaald op vooruit. Het gemiddelde inkomen van de Europese Algerijnen was zeven keer hoger dan dat van de autochtone bevolking. Twee derden van het land behoorde toe aan Franse bedrijven en andere grootgrondbezitters. In 1954 waren er maar liefst een miljoen Algerijnse werklozen en twee miljoen mensen waren gedeeltelijk werkloos. Niet minder dan 82% was analfabeet, terwijl alle Europeanen in Algerijnen konden lezen en schrijven. De kindersterfte lag er onder de hoogste ter wereld: 284 op de 1.000 kinderen haalden het niet. Dat was vier keer zoveel als onder de Europese Algerijnen.

Vanaf 1 november 1954 brak een opstand uit in Algerije. Eens duidelijk was dat de traditionele nationalistische bewegingen zich in een impasse bevonden en dat de parlementaire weg niet de beoogde onafhankelijkheid zou opleveren, was de weg vrij voor een gewapende strijd.

De onafhankelijkheidsstrijders waren aanvankelijk amper bewapend terwijl ze de strijd aangingen tegen een machtige industriële natie die bovendien over een racistische Europese minderheid in het land beschikte. Het doorslaggevende element waardoor de onafhankelijkheid uiteindelijk werd afgedwongen, was de overweldigende steun onder de bevolking en het groeiende verzet van de arbeidersklasse, ook de Franse jongeren keerden zich steeds meer tegen de oorlog in Algerije.

In 1962 werd de onafhankelijkheid onder leiding van de bevrijdingsbeweging FLN bekomen. Na een oorlog waarin zowat 1,5 miljoen mensen (10% van de bevolking) het leven lieten en nadat ongeveer een miljoen Franse kolonisten (doorgaans kapitalisten, ingenieurs, technici, ambtenaren,…) het land verlieten, bleek er amper een inheemse burgerij te bestaan om de Algerijnse kapitalistische economie in handen te nemen.

Binnen het FLN werd de leiding gedomineerd door radicale kleinburgerlijke elementen die beroep deden op de arbeidersklasse en de boeren. Het FLN nam onder druk van de massa’s socialistische standpunten in. Als het deze consequent in de praktijk had omgezet, dan was het mogelijk om met een massabeweging het grootgrondbezit en het kapitalisme van de Algerijnse kaart te vegen.

Maar dat was niet de optie waar de FLN-leiding voor ging. In de Evian-akkoorden van 1962 kregen de Franse bedrijven en de Franse regering garanties dat hun economische belangen zouden worden verdedigd.

Het FLN was vanuit de guerrilla tot een partij ontwikkeld. Het was onder druk van onderuit dat maatregelen tegen de kapitalisten moesten worden genomen. In de zomer en de herfst van 1962 werden alle overblijvende landgoederen van buitenlanders genationaliseerd. In maart 1963 werden de arbeiderscomités die verschillende bedrijven hadden overgenomen van Europese eigenaars die deze verlaten hadden, gelegaliseerd. Zowat de helft van de landbouwgrond was hierdoor in staatsbezit. In 1963 werd een stelsel ingevoerd dat in naam “zelfbeheer” vormde en de basis was voor het “Algerijnse socialisme”. De arbeiders konden daarbij hun eigen bestuur verkiezen om met een door de staat aangestelde directeur samen te werken.

Al deze maatregelen werd per decreet opgelegd, het was niet het resultaat van een brede betrokkenheid en controle van de arbeiders en boeren. Hierdoor werd meteen de basis gelegd voor corruptie en slechte planning. Daarnaast werd enkel politieke onafhankelijkheid bereikt, economisch bleef Algerije afhankelijk van de imperialistische mogendheden en van Frankrijk in het bijzonder.

De staat die uit de onafhankelijkheidsoorlog ontstond was een burgerlijk-bonapartistisch regime dat een socialistische retoriek hanteerde maar door een kleinburgerlijke elite werd geleid.

Dit betekende dat de beslissingen niet democratisch werden genomen, er was geen actieve betrokkenheid van de arbeiders en boeren in het beslissingsproces. Dat legde de basis voor een autoritair bewind. In 1965 werd Ben Bella, die de FLN in een antikapitalistische socialistische richting probeerde te duwen, afgezet door middel van een militaire staatsgreep. De economische en sociale ellende bleef evenwel ook onder het regime van Houari Boumedienne bestaan en dit dwong het regime om maatregelen tegen het kapitalisme te nemen. Het regime versterkte de staatsinterventies in sectoren die voorheen aan de private sector werden overgelaten. Zo werd een publiek bouwbedrijf opgezet en werden in 1966 elf mijnen die in buitenlands bezit waren uit de handen van de afwezige eigenaars gehaald en genationaliseerd. Alle verzekeringsactiviteiten kwamen onder staatscontrole en er werd een Nationale Bank opgezet.

In 1971 werd het aanslepende conflict tussen de Algerijnse regering en de grote Franse oliebedrijven inzake de olieprijs beslecht door de beslissing van de regering om een aandeel van 51% in twee Franse bedrijven op te kopen en de gas- en oliepijpleidingen volledig te nationaliseren. In hetzelfde jaar werd een programma van landhervorming doorgevoerd, dit programma werd de “agrarische revolutie” genoemd. Er kwam ook een vorm van verkozen “arbeidersraden” in de volledige staatssector. De voedseldistributie kwam eveneens in gemeenschapshanden.

In een tweede fase in 1973 werden grondbezitters aangepakt die niets met hun landbouwgrond deden. Ze werden gedwongen om op hun grond landbouwactiviteiten te ondernemen ofwel moesten ze de grond doorgeven aan pachters. Er werd een programma opgezet om “socialistische dorpen” op te zetten. Daarbij werden jongeren aangemoedigd om in hun vakantie te gaan werken en studeren op het platteland. Vanaf 1976 werd privaat onderwijs afgeschaft.

Na de dood van Boumedienne in 1978 nam het Centraal Comité van het FLN de macht over. De nationalisaties onder Boumedienne zorgden voor een enorme economische ontwikkeling. De kindersterfte was gehalveerd, het aantal dokters nam toe van 1279 tot 29.506. De alfabetiseringsgraad onder vrouwen nam toe van 12% tot 80%.

Maar ook in Algerije moest worden vastgesteld dat een ontwikkeling die los staat van het wereldwijde kapitalisme niet mogelijk is. Met de wereldwijde recessie begin jaren 1980 en de ineenstorting van de olieprijzen hierna, werd Algerije hard geraakt. Voortaan reageerde het regime met steeds nieuwe liberaliseringen. Zo werden de staatsboerderijen in de uitverkoop gezet.

De aanhoudende economische neergang leidde tot protest tegen het regime. Er waren in 1988 “voedselrellen” in het land. Het afbouwen van de overheidstussenkomsten zorgden ervoor dat een meerderheid van de bevolking honger leed. Meer dan 500 mensen, vooral jongeren, kwamen bij de protestacties om het leven. De revolte werd voorafgegaan door een staking van de automobielarbeiders die loonsverhogingen eisten. Die staking werd gevolgd door het postpersoneel en nadien sloten ook andere delen van de arbeidersklasse zich bij het protest aan. De eisen werden al gauw uitgebreid tot protest tegen het eenpartijregime.

De rust werd na 1988 hersteld, maar er werd een hoge prijs voor betaald. Er was eerst de wrede onderdrukking van het protest en daarna volgden pas enkele toegevingen. Er werd meer voedsel geleverd in de winkels, de lonen werden verhoogd en er werd over politieke hervormingen gesproken. Maar uiteindelijk werd geen overwinning geboekt door de beweging. Dit zorgde ervoor dat er ruimte was voor het islamitisch fundamentalistische FIS dat zich bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1990 had omgevormd tot een partij die meteen 54% van de stemmen behaalde. Bij de parlementsverkiezingen een jaar later haalde de FIS in de eerste ronde 47%. De regerende FLN vreesde de macht te verliezen en het leger was bang voor een fundamentalistisch regime. Daarom kwam het burgerlijke staatsapparaat tussen en werd de FIS verboden. Dat leidde tot een burgeroorlog met meer dan 100.000 doden.

Geef een reactie

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel