60/61. Een terugblik op de staking van de eeuw.
Gedurende vijf koude winterweken 50 jaar geleden werd het land plat gelegd. De “Grote Staking” was een van de belangrijkste gebeurtenissen uit de geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging. De staking deed het kapitalistische systeem op haar grondvesten daveren. De directe aanleiding was een hard besparingsplan, de Eenheidswet. Op een ogenblik dat er overal in Europa (en daarbuiten) besparingsplannen worden opgelegd en algemene stakingen opnieuw op de agenda staan, is het belangrijk om lessen te trekken uit de Grote Staking van vijftig jaar geleden.
De context
Op het einde van de Tweede Wereldoorlog waren de productiemiddelen van de Belgische burgerij nog quasi intact. Dat vormde voor de op export gerichte economie een voordeel op de concurrerende economieën in de buurlanden. De Belgische economische machine kon op volle toeren draaien, maar de heropbouw in de buurlanden ging gepaard met de ontwikkeling van nieuwe industrieën waardoor het aanvankelijke voordeel verdween.
Bovendien had de burgerij in ons land weinig geïnvesteerd in nieuwe industriële takken zoals de chemie of de elektronica. In de plaats daarvan werd de oude industriële structuur behouden met zware industrie (staal, steenkoolontginning,…) als basis. In de plaats van te investeren in de productie verkozen de Belgische kapitalisten om hun winsten in de banken te investeren. België kende hierdoor een sterk financiekapitaal waardoor het de “bankier van Europa” werd genoemd. Die functie als bankier werd ondermijnd door de crisis in de industrie. Die crisis werd versterkt door het verlies van de macht in Congo, dat onafhankelijk werd op 30 juni 1960.
Om de winsten te herstellen, wilden de kapitalisten radicale maatregelen nemen. Zoals steeds werden de arbeiders en hun gezinnen gevraagd om de crisis te betalen. Dat gebeurde met een pakket maatregelen in de Eenheidswet. Daarbij was enige voorzichtigheid geboden. Er was een klimaat van strijd, de algemene staking van 1950 rond de Koningskwestie (bij de terugkeer van Leopold III) lag nog vers in het geheugen. Dat is waarom de regering ervoor koos om de parlementaire discussie over de Eenheidswet op 20 december op te starten. Er werd op gerekend dat de voorbereiding van de eindejaarsfeesten een sterke mobilisatie van de arbeiders zou afzwakken.
De leidingen van de Belgische Socialistische Partij (BSP) en van het ABVV hoopten evenzeer dat er met deze timing geen intiatieven zouden moeten worden genomen. De bureaucraten van de BSP en het ABVV zaten tussen twee vuren. Een belangrijke nederlaag van de arbeiders zou leiden tot een offensief van de burgerij waarbij ook hun posities en privileges onder vuur zouden liggen, maar een overwinning van de arbeidersklasse zou deze privileges eveneens bedreigen. De BSP-leiding had al meermaals haar “staatsmanschap” getoond. Onder premier Achille Van Acker (BSP) werd in 1957 hard opgetreden tegen de stakende metallo’s. Het feit dat de partij nog een grote actieve basis had, dwong de BSP er wel toe om haar politiek met enkele radicale accenten te verpakken.
Begin oktober 1960 zag de BSP zich onder druk van onderuit gedwongen om een nationale campagne tegen de Eenheidswet te starten: “operatie waarheid”. Het doel van die campagne was om na de stemming en toepassing van de Eenheidswet electoraal voordeel te halen uit de woede en het ongenoegen. De steun voor de campagne was overweldigend. Bij informatievergaderingen waren de zalen vaak te klein. Deze campagne speelde onbedoeld een niet te verwaarlozen rol in de voorbereiding van de strijd in de winter van 60-61.
Ook de vakbondsleidingen wilden een algemene staking en een strijd vermijden waarover ze de controle konden verliezen. Het ACV stond dicht bij de katholieke partij die aan de macht was en deed er alles aan om de beweging af te remmen. Tijdens de algemene staking namen nochtans veel ACV-militanten in zowel het noorden als het zuiden van het land deel aan de strijd.
In de socialistische vakbond waren er verschillende vleugels. Dit kwam tot uiting in het uitgebreid Nationaal Comité van 16 december 1960. De syndicale linkerzijde rond André Renard stelde er voor om een reeks betogingen te houden die zouden uitmonden in een algemene 24-urenstaking op 15 januari 1961 (en dus na de stemming over de Eenheidswet). De rechterzijde stelde enkel voor om een nationale actiedag te houden in januari 1961. De syndicale linkerzijde haalde 475.823 stemmen tegenover 496.487 voor de rechterzijde. Beide voorstellen werden amper vier dagen later ingehaald door de acties aan de basis.
De strijd begint – de vakbondsleiding voorbijgestoken
De openbare diensten lagen sterk onder vuur in de Eenheidswet. Op 12 december riep de ACOD (ABVV) op tot een algemene staking van onbepaalde duur in de publieke sector en dit vanaf 20 december.
De staking van de openbare diensten werd in het hele land goed opgevolgd. In Gent bijvoorbeeld blokkeerden de gemeentearbeiders de elektriciteitsvoorziening waardoor de haven en de hele regio zonder stroom zaten. Duizenden ACV-militanten sloten zich bij de acties aan, tegen hun leiding in. De beweging bleef niet beperkt tot de openbare diensten. In verschillende grote privébedrijven sloten de arbeiders zich bij de beweging aan. Dat gebeurde van onderuit. In heel wat gevallen moesten de arbeiders hun delegees onder druk zetten omdat die delegees wilden wachten op ordewoorden van de leiding. De spontane stakingsbeweging legde op enkele uren tijd het hele systeem plat. Dat was ook voor de leiding van de arbeidersbeweging een verrassing. Een dag later zag de algemeen secretaris van het ABVV en socialistisch parlementslid Louis Major zich genoodzaakt om zich in de Kamer te verontschuldigen: “Premier, we hebben met alle mogelijke middelen, zelfs met de steun van de patroons, geprobeerd om de staking te beperken tot één sector.”
Op 21 december lag het volledige land plat. De krant La Cité meldt die dag: “We horen dat de ABVV-leiders op verschillende plaatsen zelf verrast waren. (…) Het lijkt erop dat minstens op een aantal plaatsen de controle over de beweging aan de ABVV-leiding ontsnapt.” Om het gebrek aan leiding op te vangen, begonnen de arbeiders zichzelf te organiseren in stakerscomités die de beweging begonnen te coördineren. Dat is waar de vakbondsleiding bang voor was: de ontwikkeling van een nieuwe leiding op basis van collectieve strijd van onderuit. De nationale leiding van het ABVV was tegen de algemene staking en ontdeed zich van haar verantwoordelijkheid door de regionale afdelingen de keuze te laten om al dan niet in staking te gaan.
Het was pas toen de algemene staking in het hele land al een feit was, dat er van de regionale structuren een ordewoord kwam tot algemene staking. Er werd meteen ook geprobeerd om de stakerscomités te ontbinden of zelf onder controle te krijgen. Rond Charleroi stond zowat 40% van de regio onder de controle van de stakerscomités.
Eenheid van Franstalige en Vlaamse arbeiders
De staking bleef zich uitbreiden met spontane acties doorheen het hele land. De metaalarbeiders, glasarbeiders, mijnwerkers, spoorpersoneel, dokwerkers,… Allemaal gingen ze in staking. Wallonië lag volledig plat. In Vlaanderen ontwikkelde de staking zich trager en was het moeilijker, maar ook daar waren er volledige sectoren in staking. Het enige bedrijf dat door de stakers werd bezet, was overigens een Vlaams bedrijf (de regie van de elektriciteit in Gent werd bezet van 20 tot 30 december).
In tegenstelling tot wat sommigen achteraf stelden, toonden de Vlaamse arbeiders een grote betrokkenheid in de strijd. De afwezigheid van industriële bassins zoals die van Charleroi of Luik, het grotere gewicht van de kerk, de overmacht van het ACV en een rechtsere leiding bij het ABVV waren de belangrijkste factoren die de ontwikkeling van de strijd in Vlaanderen moeilijker maakten.
Tegen deze achtergrond was het totaal verkeerd om op 23 december onder leiding van André Renard een Coördinatiecomité van de Waalse afdelingen van het ABVV op te zetten. Dat was een maneuver om te vermijden dat de leiding over de beweging niet in handen was van de ABVV-leiding maar van de stakerscomités. Het opzetten van een Waals Coördinatiecomité verdeelde de arbeidersklasse tegenover de regering, de repressie en de nationaal verenigde burgerij. Nog steeds op initiatief van Renard ging die politiek van verdeeldheid zelfs verder. Op een cruciaal ogenblik van de strijd werd immers de de eis van federalisme naar voor geschoven.
Het gevaar van revolutie
Aanvankelijk ging deze beweging enkel over de Eenheidswet, maar de kwestie van de macht stelde zich al snel. Het duurde niet lang vooraleer in de massale betogingen slogans opdoken met de eis van een nationale Mars op Brussel. Daarmee werd niet enkel opgeroepen tot een gewone betoging in Brussel, maar tot een massale bijeenkomst van arbeiders in de hoofdstad om er een open confrontatie met het regime aan te gaan. Dat ordewoord was beslissend in de Koningskwestie van 1950. Leopold III deed aan de vooravond van de Mars op Brussel troonsafstand om te vermijden dat de beweging niet enkel een einde zou maken aan de monarchie maar ook aan het kapitalistische regime. In 60-61 weigerde de vakbondsleiding om op te roepen tot een Mars op Brussel omdat ze besefte dat dit een revolutionaire confrontatie met de burgerlijke staat zou inhouden.
De regering beantwoordde de massale stakingsbeweging met intimidatie. Er waren tal van willekeurige arrestaties en de ordediensten traden gewelddadig op. De regering was bang dat de stakers zich spontaan toegang zouden verlenen tot de wapen- en munitievoorraden van de Fabrique Nationale. FN werd daarop bezet door het leger. De wapenvoorraden van het leger in de provincie Antwerpen werden leeg gehaald. Het leger werd ingezet om de rijkswacht te versterken bij de verdediging van de spoorwegen, bruggen, stadscentra,… De troepen in Duitsland werden teruggeroepen. De ordetroepen ondervonden veel hinder door wegblokkades en bovendien waren de troepen op verschillende plaatsen aangetast door de propaganda van de stakerscomités, die hen opriepen om de strijd te vervoegen. Op bepaalde plaatsen brachten de vrouwen van de stakers soep en voedsel naar de soldaten. De burgerij was bang voor een verbroedering tussen de stakers en de troepen.
De arbeiders wilden de strijd verder ontwikkelen, maar er kwamen geen ordewoorden van de vakbondsleiding. Die leiders werden steeds meer uitgejouwd op de meetings en betogingen. Ze bleven zich immers beperken tot het uitleggen waarom de Eenheidswet zo nefast was, terwijl de arbeiders slogans riepen als “Naar Brussel! Mars op Brussel!”. De vele sabotagedaden tijdens de staking moeten tegen deze achtergrond worden gezien. Het ging om een uitdrukking van frustratie, woede en ongeduld van de arbeiders als gevolg van een gebrek aan ordewoorden en perspectieven voor de beweging.
Andre Renard werd als leider van de linkervleugel overal gevraagd als spreker. Zijn radicalere retoriek stemde beter overeen met de sfeer onder de stakers. Achter het radicale discours ging echter een wil schuil om de kracht van de arbeiders enkel te gebruiken om de burgerij tot toegevingen te dwingen en niet om het kapitalisme omver te werpen. Hij maakte een overschatting van de maneuvreerruimte waarover de kapitalisten beschikten en moest een eerbare uitweg zoeken.
Federalisme: afleiden van de energie van de massa’s
De beweging stond voor een keuze: een directe confrontatie met het regime of de beweging laten uitdoven met een excuus dat het gezicht van minstens een deel van de vakbondsleiding zou redden. Het is tegen deze achtergrond dat de oproep tot federalisme van André Renard moet worden gezien. Deze oproep zou fataal blijken voor de algemene staking. Op 31 december 1960 verspreidde het Waalse Coördinatiecomité van het ABVV een verklaring waarin het stelde dat de staking zich vooral in Wallonië concentreerde, wat niet correct was. Terwijl de arbeiders overal opkwamen voor hardere acties, liet het comité uitschijnen dat er enkel in Wallonië strijd werd geleverd.
Op 3 januari sprak Renard zich openlijk uit tegen een Mars op Brussel. Hij verklaarde dezelfde dag: “Het Waalse volk is rijp voor de strijd. We willen niet dat de Vlaamse clerus ons de wet spelt. In Wallonië stemmen 60% van de kiezers voor de socialisten. Als we morgen een federalisme invoeren, dan kunnen we een regering van en voor het volk bekomen” (Le Soir, 4 januari 1961). Op 5 januari verscheen de eerste editie van een nieuw weekblad onder leiding van Renard: “Combat”. De slogan op de eerste pagina is duidelijk: “Wallonië heeft er genoeg van.”
Zonder enige inspraak van de basis werd dit ordewoord door de vakbondsleiding steeds meer naar voor geschoven. Dit brak de eenheid van de arbeiders in het land. Op dat ogenblik waren er nog tienduizenden Vlaamse arbeiders in staking in Gent en Antwerpen, maar ook in kleinere steden zoals Brugge, Kortrijk, Aalst, Veurne,… Bij gebrek aan ordewoorden en perspectieven zou de beweging uiteindelijk doodbloeden. De staking werd beëindigd op 23 januari 1961. Deze nederlaag was niet het resultaat van de kracht van het patronaat en haar regering, maar vooral van het verraad van de leiding van de BSP en het ABVV, zowel de rechter- als de linkervleugel. Die verkozen een nederlaag boven een verdere ontwikkeling van de strijd tegen het kapitalisme en voor een andere samenleving.
Hoe kon een nederlaag worden vermeden?
De historische strijd werd gekenmerkt door een enorme bereidheid tot strijd vanwege de arbeidersbeweging. Het ontbrak de beweging echter aan een belangrijk element om tot een overwinning te komen, door de omverwerping van het kapitalistische regime. Er was namelijk geen revolutionaire leiding voor de massabeweging. In het boek “Geschiedenis van de Russische Revolutie” stelde Leon Trotski (samen met Lenin een leider van die revolutie): “Zonder een organisatie die als gids optreedt voor de beweging, kan de energie van de massa’s verdwijnen op eenzelfde wijze als stoom verdwijnt als het niet in een piston geperst wordt. De beweging ontstaat echter niet door de piston of de stoommachine op zich, maar door de stoom.” Dit is wat er in 60-61 is gebeurd: de energie van de massa’s ging verloren.
Een revolutionaire organisatie, zelfs een kleine organisatie, had een groot verschil kunnen maken indien ze haar verantwoordelijkheid had genomen. Een revolutionaire organisatie had haar volledige steun moeten verlenen aan het opzetten van stakerscomités en de oproep voor een nationaal congres van stakerscomités. Dat had een eerste stap kunnen vormen in de richting van een arbeidersregering op basis van de stakerscomités met een socialistisch en revolutionair programma. Een revolutionaire organisatie had zich moeten uitspreken tegen afleidingsmaneuvers zoals het federalisme. Zo’n organisatie had de oproep voor een Mars op Brussel consequent moeten ondersteunen. Jammer genoeg is dit allemaal niet gebeurd.
De Kommunistische Partij van België (KPB) bleef grotendeels achter de strategie van de BSP en de ABVV-leiding staan, ook al speelden heel wat KPB-militanten wel een belangrijke rol in de bedrijven. Binnen de BSP was er een radicaal-linkse groep rond het blad La Gauche (en Links in Vlaanderen). Die groep werd grotendeels geleid door militanten die zich op het trotskisme beriepen, de centrale leider van deze groep was Ernest Mandel. Zij beweerden voor een revolutionair alternatief te staan, maar de leiders stonden zwaar onder de invloed van de reformistische BSP-leiding en de ABVV-bureaucratie. In de praktijk heeft deze groep de tendens van Renard gevolgd. Er werd niet ingegaan tegen het opzetten van een Waals Coördinatiecomité, er werd geen oproep gedaan voor een nationaal congres van stakerscomités en de steun voor een Mars op Brussel bleef vaag en soms weinig realistisch. La Gauche had moeten reageren tegen de federalistische standpunten van Renard. Dat gebeurde niet, het bleef bij een medeplichtig stilzwijgen.
Artikel door Nicolas Croes (op basis van het boek van Gustave Dache)