De echte opvattingen van James Connolly
James Connolly was een marxist, een revolutionaire socialist en een internationalist. We publiceren een vertaling van een artikel door Peter Hadden naar aanleiding van de 90ste verjaardag van de terechtstelling van Connolly in 1916. Dit artikel verscheen in Socialism Today in 2006. We hebben het vertaald om de lezers kennis te laten maken met Connolly.
In 1910 besloot Connolly zijn brochure “Arbeid, nationaliteit en religie” in eenvoudige en duidelijke termen: “De dag is gekomen dat het kapitalistisch systeem moet inpakken, het moet weg.” Negentig jaar na zijn dood is het nuttig om het verhaal van het leven van James Connolly te beginnen met de standpunten waar hij voor opkwam, waar hij echt voor stond en vocht.
Dat is noodzakelijk omdat we bij de herdenkingen van de Paasopstand van 1916 vertegenwoordigers van de Ierse regering en leiders van de gevestigde partijen in het zuiden samen met de belangrijkste nationalistische leiders in het noorden zullen zien die Connolly zullen herdenken en opeisen alsof ze in zijn traditie staan.
Moest Connolly vandaag nog leven dan zou hij even vastberaden tegen deze figuren en het systeem waar ze voor staan hebben gevochten als hij tegen hun equivalenten in Ierland en op internationaal vlak heeft gevochten in zijn eigen tijd. Hij zou niet verbaasd zijn dat mensen die vijandig staan tegenover alles waar hij voor opkwam nu zijn politieke erfenis proberen te claimen. Bij de honderdste verjaardag van de opstand van 1798 merkte Connolly op hoe het establishment van die tijd dit deed met de leider van de Verenigde Ieren (United Irishmen), Wolfe Tone. In de eerste editie van zijn krant Arbeidersrepubliek schreef hij: “Vrijheidsapostelen worden idolen eens ze dood zijn, tijdens hun leven worden ze vervolgd.”
Connolly is geboren in het district Cowgate in het Schotse Edinburgh in 1868 als jongste van drie zonen. Zijn vader was een voerman en het gezin kende extreme armoede. James moest gaan werken vanaf zijn tien of elf jaar. Hij werkte bij een drukker, in een bakkerij en in een tegelfabriek. Zijn opvoeding was rudimentair en zijn vaardigheden om te schrijven had hij grotendeels zelf aangeleerd. Hij schreef niet alleen politieke en historische teksten maar probeerde ook om een boodschap te verspreiden via poëzie en drama. In zijn biografie over Connolly veronderstelde Desmond Greaves dat de jonge James moest lezen bij het licht van sintels (uitgedoofde steenkool). Dit beperkte zijn gezicht. Hij had ook O-benen als gevolg van de botaandoening rachitis, een resultaat van armoede en ondervoeding.
Hij was pas 14 toen de armoede hem ertoe aanzette om een pseudoniem aan te nemen en zich te laten inlijven in het Britse leger. Zijn legerdienst bracht hem naar Ierland waar hij bijna zeven jaar in het leger zat voor hij deserteerde en terugkeerde naar Schotland eind 1888 of begin 1889. Het was daar dat Connolly zijn socialistische activiteiten begon. Hij overleefde met tijdelijke jobs in Edinburgh en sloot zich aan bij de Socialist League, een afsplitsing van de Social Democratic Federation (SDF), een van de eerste socialistische groepen in Groot-Brittannië. Onder de leden van de Socialist League bevonden zich Eleanor Marx, de dochter van Karl Marx, en er was een belangrijke invloed van Friedrich Engels.
Alle groepen die in deze periode bestonden waren losse organisaties met een federale structuur. Er was een constant verloop van leden. Tegen dat hij Schotland verliet in 1896 (om secretaris van de Dublin Socialist Club te worden) had Connolly het financieel erg moeilijk maar was hij wel secretaris van de Scottish Socialist Federation en van de Scottish Labour Party, de lokale naam van Kier Hardie’s Independent Labour Party (ILP).
Hij vormde de Dublin Socialist Club op een paar maanden tijd om tot de Irish Socialist Republican Party (ISRP). Die partij werd opgezet in een café in Thomas Street in Dublin door acht mensen in mei 1896. Connolly werd voltijds organisator van de partij met een weekloon van 1 pond. Vanaf dat ogenblik tot aan zijn executie 20 jaar later was hij een voltijds revolutionair die overleefde van het weinige geld dat er was en werkte voor kleine socialistische groepen zoals de ISRP en nadien de Socialist Party of Ireland. Hij bleek ook een uitstekende vakbondsorganisator te zijn. Connolly en zijn gezin leefden in armoede. Hij trok veel naar Schotland, Engeland en de VS om te gaan spreken en geld op te halen.
Connolly begreep de noodzaak van publicaties om zijn ideeën te verspreiden. Hij produceerde een aantal belangrijke brochures en tal van kranten, onder meer Workers Republic dat eerst verscheen als blad van de ISRP en nadien ook The Harp, een krant die in de VS verscheen (Connolly leefde in de VS van 1903 tot 1910). Tegen de stroom in met weinig middelen een krant uitbrengen op een beperkte schaal, was enkel mogelijk door de enorme inspanningen die Connolly er in stak. Hij was de belangrijkste auteur, de persoon die ervoor zorgde dat de publicatie ook uitkwam, dat de factuur van de drukker betaald was en vaak ook een drijvende kracht achter de verkoop van de krant. Hij vervulde zijn job als revolutionair door te doen wat moest gebeuren, hoe moeilijk die taak ook was. Connolly zorgde er persoonlijk voor dat zijn kranten een zo breed mogelijk arbeiderspubliek bereikten. In de VS verkocht hij The Harp op straat en bij politieke meetings. In haar autobiografie schreef Elizabeth Gurley Flynn, één van de vroege pioniers van de Amerikaanse arbeidersbeweging, dat Connolly overal probeerde om zijn krant te verkopen: “Het was een pathetisch gezicht om hem bezig te zien, slecht gekleed en intussen aan het proberen om zijn krantje te verkopen.”
Het was via de artikels in deze kranten en in bladen van andere organisaties dat Connolly zijn ideeën ontwikkelde en consistent bleef verdedigen doorheen zijn hele leven. Hij nam de opvattingen van Marx en Engels over, in het bijzonder hun standpunt over het feit dat de klassenstrijd de motor van de geschiedenis is, en hij paste deze toe in Ierland.
Zijn eerste brochures, een reeks essays die in 1897 werden uitgebracht, omvatten de conclusies die Connolly zou blijven verdedigen en verder ontwikkelen doorheen zijn hele leven: de Ierse arbeidersklasse was “het enige stevige fundament waarop een vrije natie kan worden opgebouwd”. Deze conclusie werd verder uitgewerkt en in een meer afgewerkte vorm verwerkt in zijn belangrijkste werk, de brochure “Arbeid in de Ierse geschiedenis” uit 1910. Dat blijft Connolly’s belangrijkste bijdrage.
De centrale conclusie van “Arbeid in de Ierse geschiedenis” is dat de Ierse bezittende klasse en de middenklasse “duizenden economische banden hebben in de vorm van investeringen die hen binden aan het Engelse kapitalisme”. Hieruit volgt dat “enkel de Ierse arbeidersklasse overblijft als de onverzettelijke erfgenaam van de strijd voor vrijheid in Ierland.” Deze conclusie stemt overeen met de opvattingen die Trotski destijds naar voor bracht en die bekend staan als de theorie van de permanente revolutie.
Trotski legde uit dat de nationale burgerij (kapitalistische klasse) in de minder ontwikkelde landen en in de koloniale wereld pas laat op het toneel van de geschiedenis was verschenen. Ze waren te verzwakt als klasse om zichzelf aan het hoofd van bewegingen te plaatsen waarmee de laatste vestingen van het feodalisme konden worden neergehaald of waarmee onafhankelijke natiestaten konden worden opgezet zoals de burgerij dit in de gevestigde kapitalistische machten had gedaan (ook al was dit vaak op een onvolledig wijze). Deze taken kwamen hierdoor toe aan de arbeidersklasse die door de macht te grijpen de onvervolledigde taken van de vorige historische periode zou opnemen. Tegelijk zou de arbeidersklasse ononderbroken verder gaan en de taken van de socialistische revolutie uitvoeren.
Connolly trok deze conclusies nooit met een zelfde precisie als Trotski. Hij had ook nooit de gelegenheid om Trotski’s materiaal te lezen. Net zoals in heel wat van zijn werken is er af en toe enige dubbelzinnigheid in zijn standpunten over de nationale kwestie. Die onduidelijkheid werd versterkt door zijn acties op het einde van zijn leven. Hij legde zeker toen verklaringen af die kunnen geïnterpreteerd worden alsof hij dacht dat onafhankelijk de strijd voor socialisme zou versterken. Zo stelde hij in 1916 dat onafhankelijk “de eerste voorwaarde” was voor “een vrije ontwikkeling van de nationale machten die onze klasse nodig heeft.” Dergelijke vage formuleringen werden door bepaalde linksen gebruikt om het idee te ondersteunen dat nationale onafhankelijkheid in zekere zin een eerste “stadium” zou zijn op de weg naar socialisme en aldus een rechtvaardiging voor allianties met nationalisten om dit eerste stadium te bereiken.
Dat was nooit echt de mening van Connolly. Zijn meest consistente materiaal gaat er zelfs regelrecht tegen in. In “Arbeid in de Ierse geschiedenis” en in heel wat materiaal over de nationale kwestie staat hij op het standpunt van Trotski: de arbeidersklasse moet onafhankelijkheid afdwingen en door dat te doen ook socialisme vestigen. Deze scherpe analyse maakte van Connolly een ideologische reus van zijn tijd.
Op heel wat vlakken stond Connolly politiek kop en schouder boven anderen in de Britse en Ierse arbeidersbeweging. Hij erkende dat “iedere politieke partij een partij van een klasse” is die probeert om “de meest gunstige voorwaarden voor het bewind van haar klasse mogelijk te maken en te behouden.” De arbeidersklasse heeft haar eigen politieke instrument nodig en dat instrument moet onafhankelijk blijven tegenover andere partijen.
Het is wel duidelijk wat Connolly vandaag zou gedacht hebben van vakbondsleiders die zich louter op samenwerking van de sociale partners baseren of van diegenen zoals de Ierse Labour partij en Sinn Fein die de deur van rechtse establishment-partijen plat lopen in de hoop om coalitieregeringen te vormen en ook wat hij zou gedacht hebben van die linksen die hun socialistische opvattingen stilletjes laten vallen om deel te nemen aan brede “fronten” met individuen en groepen die openlijk vijandig staan tegenover het socialisme.
De socialistische organisaties in Connolly’s tijd waren voornamelijk propaganda-organisaties zonder een massale politieke basis of invloed. Connolly wou dat veranderen en de centrale vraag was hoe een massa-organisatie kon worden opgebouwd zonder afbreuk te doen aan de socialistische inhoud. Er waren intensieve discussies over dergelijke vragen in alle socialistische groepen waarin Connolly betrokken was. Er waren soms erg scherpe uitwisselingen van ideeën als uitdrukking van de verschillende politieke tendensen die opkwamen. Zo had Connolly een politieke ervaring met de Schotse vleugel van het SDF, een propagandistische sekte onder leiding van Henry Hyndman. De rol van die laatste omschreef Connolly als “over revolutie preken en compromissen toepassen, zonder één van beide grondig te doen.”
Toen Connolly Ierland verliet en naar de VS trok in 1903 sloot hij zich aan bij de Socialist Labor Party (SLP) onder leiding van Daniel De Leon. Het kwam al snel tot een confrontatie met De Leon rond een aantal theoretische kwesties en vooral over de dictatoriale wijze waarop De Leon de SLP controleerde. Het antwoord van De Leon was niet altijd politiek, zo beschuldigde hij Connolly ervan een “Jezuïet” en een “politiespion” te zijn. Het was een bittere ervaring en Connolly zou het eens geweest zijn met Engels die begin jaren 1890 schreef dat het SDF en de SLP het marxisme “op een doctrinaire en dogmatische wijze zagen, als iets dat van buiten wordt geleerd… Voor hen is het een credo en geen gids tot actie.”
Connolly verliet de SLP in 1908 en stelde dat deze partij in de handen van De Leon geen toekomst had, tenzij als “kerk”. Hij sloot zich aan bij de Socialist Party, een grotere organisatie maar met een meer reformistische kijk. Hij wou deel uitmaken van “de revolutionaire minderheid binnen deze partij.” Hiermee maakte hij duidelijk dat hij niet gekenmerkt werd door politiek sektarisme. Hij kende het belang van duidelijke ideeën, maar begreep ook dat het noodzakelijk was om die ideeën in de arbeidersbeweging bekend te maken en te bepleiten en zich bijgevolg niet op te sluiten in een pure politieke sekte.
Op het Ierse vakbondscongres in 1912 in Clonmel was het Connolly die met succes een motie naar voor bracht waarin werd gepleit voor onafhankelijke arbeiderskandidaten. Dit betekende het begin van de Ierse Labour partij. Hij zag geen tegenstelling tussen dit en zijn betrokkenheid bij de uitbouw van zijn eigen Socialist Party of Ireland. Connolly begreep instinctief de dubbele taak van socialisten om deel te nemen en een rol te spelen bij iedere ontwikkeling die de brede massa van arbeiders tot politieke activiteit aanzet en tegelijk de uitbouw van een meer bewuste socialistische organisatie.
Dat betekent niet dat hij een duidelijk beeld had van de nood aan een revolutionaire partij die kon optreden als instrument van de arbeidersklasse in het doorvoeren van de socialistische revolutie. Op dat ogenblik had enkel Lenin in Rusland begrepen dat een succesvolle revolutie pas mogelijk werd indien een bewuste leiding zich dusdanig had georganiseerd dat het politiek niet zou buigen onder de druk van de gebeurtenissen.
Syndicale strijd
Connolly was net als de meeste marxisten van zijn tijd niet duidelijk over welk instrument de arbeidersklasse nodig had om het kapitalisme omver te werpen of hoe dat zou gebeuren. Een tijdlang verdedigde hij een puur syndicalistisch standpunt en stelde hij dat de belangrijkste rol zou worden gespeeld door de industriële vakbonden. Maar ook in deze periode zag hij een rol voor politiek en partijen. Hij was zijn hele leven consistent in de verdediging van het standpunt dat de arbeidersklasse zich zowel politiek als syndicaal moet organiseren.
Hij begreep het cruciale belang van ideeën. Maar hij zou zich nooit beperken tot de rol van een stoffige professor stijl De Leon. Hij begreep dat theorie slechts een voorbereiding op actie is en dat de test van de praktijk in de levende beweging van het grootste belang is. In het laatste decennium van zijn leven werden zijn ideeën en methoden in de praktijk omgezet in een reeks belangrijke strijden en bewegingen.
Zijn capaciteiten als een arbeidersleider werden in Ierland in 1911 getest toen hij in Belfast organisator werd van de Irish Transport and General Workers Union (ITGWU) van James Larkin. Hij kwam terug vanuit de VS met een aantal jaren ervaring als organisator bij de Industrial Workers of the World. Daarbij nam hij deel aan bloedige gevechten van de Amerikaanse arbeiders tegen hun brute patroons die werden gesteund door de politie en stakingsbrekers.
Connolly nam een functie op in de ITGWU op een ogenblik dat een explosieve reeks stakingen plaats vond in Groot-Brittannië en Ierland. In 1909 waren er drie miljoen dagen die verloren gingen aan stakingen. Drie jaar later was dat 41 miljoen. In Ierland waren er harde confrontaties aangezien de bazen probeerden om de opkomst van de arbeidersbeweging te stoppen. In 1911 stond Connolly aan het hoofd van een strijd van de dokwerkers van Belfast. Dat werd al snel gevolgd door arbeidsters uit de molens: meer dan 1.000 vrouwen die in molens werkten legden het werk neer tegen de tirannie van hun bazen.
Eind 1911 trok Connolly naar Wexford waar leden van de ITGWU onder vuur lagen nadat het patronaat een lock-out deed in een poging om een staking te breken. In dit conflict vormden de arbeiders een verdedigingsorganisatie, een “arbeiderspolitie”, om zich te beschermen tegen de politie. Dat was een voorloper van het Irish Citizens’ Army dat voor dezelfde redenen werd opgezet tijdens de lock-out in Dublin in 1913.
Dublin 1913 vormde het hoogtepunt van deze periode van klassenstrijd tussen arbeid en kapitaal. In augustus 1913 ging de patroonsfederatie over tot een lock-out van vakbondsleden van de ITGWU. Die werden voor de keuze gesteld: uit de vakbond stappen of hun job verliezen. Dit was een poging om de Ierse arbeidersbeweging te breken vooraleer een eigen Iers parlement zou worden opgezet.
De strijd sleepte aan tot eind januari 1914 toen de arbeiders uitgehongerd terug aan het werk gingen. Op het hoogtepunt van de beweging was bijna de volledige arbeidersklasse van Dublin betrokken bij de acties. De onbetwiste arbeidersleiders waren Larkin en Connolly. Zij stonden niet enkel tegenover de patroons en de kapitalistische staatskrachten, maar ook tegenover de kerken en de rechts-nationalistische krachten. Vanop de preekstoelen werd ingegaan tegen het socialisme en tegen vakbondsactivisme. Het rechtse Ancient Order of Hibernians (Connolly noemde hen “Ancient Order of Hooligans”) was betrokken bij pogingen om meetings en bijeenkomsten van Connolly fysiek te breken. De drukkerij van de Irish Worker werd vernield door deze hooligans.
Maar het waren uiteindelijk vooral de valse vrienden en niet zozeer de openlijke vijanden die verantwoordelijk waren voor het isolement van de arbeiders van Dublin die weinig andere keuze hadden dan terug aan de slag gaan. Connolly en Larkin hadden opgeroepen tot een solidariteitsstaking in Groot-Brittannië en tot het blokkeren van toeleveringsboten die werden ingezet om de staking te breken door goederen te leveren in Dublin. Deze kwestie werd besproken op een bijzondere vergadering van de Britse vakbondsfederatie TUC in december, maar de leiders van de belangrijkste vakbonden waren tegen solidariteitsacties. De motie werd verworpen met 2.280.000 stemmen tegen 203.000 (er werd in blokken gestemd in naam van de leden).
Het feit dat de arbeiders terug aan de slag gingen op de voorwaarden gesteld door het patronaat, was een overwinning voor de bazen. Maar dan wel een overwinning die gepaard ging met het vestigen van een traditie van militante strijd en solidariteit. De vakbond was zwaar gewond geraakt, maar niet gebroken.
De nationale kwestie
Dit was één van de drie grote nederlagen die de arbeidersbeweging op slechts enkele jaren tijd leed. Ongetwijfeld was Connolly was verward door deze nederlagen en het zou bepalend zijn voor de richting die hij de laatste drie jaar van zijn leven zou uitgaan.
Connolly keerde terug naar Belfast tegen de achtergrond van de politieke crisis van 1912-14 waarbij Londen wel een beperkte vorm van zelfbestuur (Home Rule) wou toekennen, maar daarbij op zware tegenkantingen botste bij de Unionisten en een belangrijk deel van de Britse heersende klasse. De Ulster Volunteer Force werd in 1913 opgezet en de unionistische leiding besloot om een voorlopige regering in Ulster te vormen indien er effectief een vorm van Home Rule zou komen. De roffel van burgeroorlog weerklonk steeds luider tot een compromis werd bereikt met de “tijdelijke” uitsluiting van de districten van Ulster die niet onder de Home Rule wilden ressorteren. De nationalistische leider John Redmond stemde in met dat voorstel.
Connolly stelde dat deze uitsluiting niet tijdelijk zou zijn en stelde terecht dat deze ontwikkeling een nederlaag was voor de arbeidersklasse. Hij voorspelde dat een opdeling van Ierland zou leiden tot een “versterking van de reactie in zowel het Noorden als het Zuiden, een nederlaag voor de Ierse arbeidersbeweging en het lamleggen van alle progressieve bewegingen.” In Belfast probeerde Connolly de arbeiders zowel syndicaal als politiek te verenigen. Maar hij slaagde er niet in om de eenheid die bij stakingen en strijd werd bereikt om te zetten in een blijvende organisatorische vorm. De ITGWU organiseerde vooral katholieke arbeiders en ook de meeste politieke groepen waarmee Connolly werkte bestonden vooral uit katholieke arbeiders.
Connolly stond voor arbeiderseenheid op klassenbasis en probeerde dit te bereiken, maar deze nobele doelstelling op zich volstond niet om de sectaire sfeer te doorbreken. Hij ging nooit op een diepgaande wijze na wat de redenen waren waarom grote delen van de protestantse arbeidersklasse bereid waren om zich achter de hoge heren en dames van het Unionisme te scharen. Als hij dat beter had geanalyseerd, had hij gemerkt dat de protestantse arbeiders oprecht bang waren van de gevolgen van een Home Rule parlement en dan zou hij begrepen hebben dat socialisten ideeën naar voor moesten brengen om op die angsten te antwoorden.
De regio rond Belfast was op dat ogenblik het belangrijkste industriële centrum van Ierland. De zware industrie die er ontwikkelde, maakte deel uit van de industriële driehoek die werd gevormd met Liverpool en Glasgow. Protestantse arbeiders hadden sterke banden met de arbeiders in deze steden. Zij vreesden dat een Home Rule vooral de belangen van de kleinere bedrijven in het zuiden zou dienen en onder meer protectionistische maatregelen zou nemen, waardoor de banden met de Britse arbeidersbeweging zouden worden doorbroken en de jobs in de industrie van Belfast bedreigd zouden geraken omdat deze industrie zou afgesloten worden van de exportmarkt.
De analyse van Connolly over de nationale kwestie in Ierland was fundamenteel correct, maar bij de toepassing van deze analyse in de vorm van een programma was hij wat eenzijdig en slaagde hij er niet in om de protestantse massa’s gerust te stellen. Samen met Larkin was hij voorstander van aparte Ierse vakbonden en politieke organisaties. Dat was noodzakelijk om de katholieke arbeiders van bij de nationalisten weg te halen. Maar in het noorden leidde het tot een gevaarlijke situatie waarbij de protestanten bij de Britse organisaties bleven en de arbeiders hierdoor verdeeld geraakten langs religieuze lijnen. Het was minstens noodzakelijk om op te komen voor speciale banden tussen de arbeidersorganisaties in Ierland en Groot-Brittannië en het verdedigen van deze banden die bestonden onder delegees.
Ook met betrekking tot de kwestie van onafhankelijkheid was Connolly eenzijdig. Hij had gelijk om op te komen voor een Ierse Socialistische Republiek, maar deed dit eenzijdig. Toen Marx het had over de strijd voor Ierse onafhankelijkheid, en dan had hij het over onafhankelijkheid op kapitalistische basis, dan voegde hij er aan toe dat er na deze onafhankelijkheid een “federatie” zou kunnen worden gevormd. Connolly nam dat idee nergens op.
Om de arbeidersbeweging vooraan te zetten in de strijd voor onafhankelijkheid, met het oog op een socialistische republiek, was het beter geweest indien Connolly had gepleit om de banden met de Britse arbeidersklasse te behouden en indien hij had gewezen op het uiteindelijke doel van een vrijwillige socialistische federatie van Ierland en Groot-Brittannië.
Wereldoorlog en Paasopstand
De derde grote nederlaag voor de arbeidersbeweging kwam er in de vorm van het uitbreken van de Wereldoorlog in augustus 1914. Voor de oorlog hadden machtige partijen van de Tweede Internationale en de Duitse sociaal-democratische partij in het bijzonder opgeroepen tegen de oorlog en werd een algemene staking beloofd om de oorlogsinspanningen onmiddellijk te stoppen indien het tot vijandigheden kwam.
Toen er effectief werd gevochten, bleef er van dit verzet weinig over. Slechts enkele moedige individuele leiders en enkele partijen zoals de Russische Bolsjewieken hielden stand in het anti-oorlogsverzet. Voor Connolly was dit een nieuwe nederlaag en hij reageerde in zijn kenmerkende stijl: “Wat blijft er over van al onze resoluties, al onze protestacties en verbroederingen, van al onze dreigementen voor algemene stakingen, van onze zorgvuldig opgebouwd internationalisme, al onze hoop voor de toekomst? Was dit dan allemaal niets waard?”
Het uitbreken van de oorlog ging gepaard met een golf van nationalisme. De klassentegenstellingen kwamen samen met stakingen en andere uitdrukkingen van klassenstrijd tijdelijk op de achtergrond te staan. De Ierse nationalistische leider John Redmond werd een vrijwilliger voor het Britse leger. Tienduizenden Ieren sloten zich aan bij het leger.
Uit Connolly’s teksten van na 1914 blijkt dat deze ontgoochelingen en dit verraad een grote impact had op hem. Zijn artikels over de oorlog waren niet zo duidelijk en precies als zijn vroegere artikels. Hij hield vast aan zijn socialistische en internationalistische uitgangspunten, maar zijn ideeën werden beïnvloed door zijn frustratie over de passiviteit van de arbeidersklasse tegen de achtergrond van de slachtpartij in Europa: “Zelfs een niet succesvolle poging tot sociale gewapende revolutie na het platleggen van het economisch leven en het militarisme, zou minder rampzalig voor de socialistische zaak zijn dan het feit dat socialisten zich laten gebruiken in een afslachting van hun broeders. Een continentale opstand van de arbeidersklasse zou de oorlog stoppen.”
De grote Engelse betrokkenheid bij de oorlog maakte dat Connolly dacht dat de eerste slag kon worden geslagen in Ierland. Naarmate de oorlog bleef duren en de eindeloze horror van de loopgraven bekend werk, was Connolly steeds meer overtuigd dat er dringend iets moest gebeuren.
In zijn ongeduld was hij bereid om afstand te doen van een aantal ideeën en methoden die hij zo zorgvuldig had ontwikkeld tijdens zijn leven van revolutionaire strijd. In “Labour and Irish History” stelt hij terecht dat revoluties niet het resultaat van ons denken zijn, maar van “rijpe materiële voorwaarden”. In een eerder artikel gaf hij kritiek op de Young Irelanders en de Fenians omdat ze het slagveld wilden betreden vooraleer de voorwaarden tot revolutie rijp waren. “De Young Irelanders deden geen enkele redelijke inspanning om steun te krijgen voor een revolutie waardoor een mislukking onvermijdelijk was.” Nu benadrukte Connolly het tegenovergestelde. Hij bekritiseerde diegenen in de Young Ireland beweging die over revolutie spraken, maar op het beslissende ogenblik “excuses zochten en murmelden over het gevaar van een voortijdige opstand.”
De arbeidersklasse bleef relatief passief waardoor Connolly zich eerder richtte naar de radicale nationalistische krachten van de Irish Republican Brotherhood (IRB) en de 13.000 Irish Volunteers die met Redmond hadden gebroken omwille van diens steun aan de oorlog. Connolly hoopte dat een opstand in Ierland, zelfs indien het op nationalistische en niet zozeer op socialistische basis tot stand zou komen, het vuur aan de Europese lont zou steken waarmee een einde zou worden gemaakt aan kapitalisme en oorlog.
Om druk te zetten op de IRB en de Volunteers was Connolly bereid om politieke toegevingen te doen die hij op geen enkel ander ogenblik in zijn leven zou hebben gedaan. Het was correct om met de nationalisten samen te werken in het verzet tegen de oorlog. Maar zelfs indien rond specifieke thema’s werd samengewerkt, moest nog altijd een organisatorische en politieke onafhankelijkheid worden behouden. Connolly had dat anders altijd gedaan. Hij gaf zijn socialistische ideeën niet op, maar door deze standpunten soms niet naar voor te brengen werd het mogelijk om hem op een zelfde lijn te plaatsen met de nationalisten. Hij liet boven de Liberty Hall, het hoofdkwartier van de ITGWU, de groene vlag van de onafhankelijkheid wapperen en niet de rode vlag van het socialisme.
De voorwaarden voor een succesvolle opstand waren niet aanwezig in 1916. De opstand was prematuur en gedoemd om te mislukken. Connollu besefte dit. Toen hij op de ochtend van de opstand zijn medestander William O’Brien tegen kwam op de trappen van Liberty Hall, antwoordde hij op de vraag van O’Brien naar de kansen op succes met “geen enkele”.
Voor Connolly was het doel om militair verzet te plegen waarbij de gevolgen hopelijk elders in Europa gevolgen zouden hebben en de arbeiders aanzetten tot opstanden in andere landen. Hij had zijn positie aan het hoofd van de ITGWU niet echt gebruikt om de arbeidersklasse voor te bereiden op een opstand. Dat maakt duidelijk dat hij maar al te goed wist dat er geen brede steun hiervoor aanwezig was. Hij riep niet op tot een algemene staking om de troepen lam te leggen. Tijdens de opstand zelf deed hij geen enkele poging om de Britse troepen op te roepen om op basis van klassensolidariteit het gevecht te weigeren.
Los van de vraag of het correct was of niet om met de opstand door te gaan, was de wijze waarop Connolly eraan deelnam ook verkeerd. In zijn wanhoop om zeker te zijn dat de opstand zou plaatsvinden, stemde hij ermee in om deel te nemen op de politieke voorwaarden van de Volunteers in de plaats van zijn eigen politieke standpunten.
Hij zette zijn naam achter de Proclamatie van de Ierse Republiek die door Pádraic Pearse werd voorgelezen vanop de trappen van de GPO (centrale postkantoor). Deze verklaring was van een duidelijke nationalistische snit, het was geen socialistische verklaring. Er zaten effectief stukken in waarop Connolly hoogstwaarschijnlijk had aangedrongen zoals het “recht van de Ierse bevolking om Ierland te bezitten”. Connolly had zich voorheen steeds verzet tegen een oproep aan de “volledige bevolking” met inbegrip van grootgrondbezitters en winsthongerige kapitalisten. Hij baseerde zich steeds op de belangen van de arbeidersklasse.
In de aanloop naar en tijdens de opstand bracht hij geen afzonderlijke verklaring naar voor met daarin socialistische doelstellingen. Dat zou nochtans geen zinloze stap geweest zijn, zelfs in het geval van een nederlaag. Door een eigen verklaring naar voor te brengen met een oproep tot een socialistisch Ierland zou hij de basis hebben gelegd voor toekomstige socialistische bewegingen. Hij zou ermee vermeden hebben dat politieke krachten en individuen die lijnrecht ingaan tegenover alles waar hij voor stond, zijn erfenis en naam misbruiken.
Diegenen die deelnamen aan de heroïsche gevechten hielden een week stand. De moed van Connolly toen hij onder vuur werd genomen, leverde hem het respect op van de mannen en vrouwen van het Citizen Army, de Volunteers en zelfs van een aantal Britse soldaten.
Na de opstand kwamen de represailles. De belangrijkste leiders kwamen voor de krijgsraad en werden ter dood veroordeeld. Connolly was zwaar gewond en niet in staat om de krijgsraad bij te wonen. Generaal Maxwell besloot hierop om de krijgsraad in het militaire ziekenhuis bijeen te brengen. Connolly werd ter dood veroordeeld en in een ambulance overgebracht naar de Mountjoy gevangenis waar hij werd doodgeschoten. Dit was de wraak van de Britse heersende klasse, daarin ondersteund door haar Ierse tegenhangers, voor de opstand maar ook voor de levenslange strijd van Connolly tegen hen.
De echte tragedie van 1916 bleek amper een jaar later. In oktober 1917 leidden de Bolsjewieken de Russische arbeidersklasse naar de macht. De schokgolven van de revolutie verspreidden zich over heel Europa en daarbuiten. Ook Ierland kende naschokken als gevolg van deze revolutie en er kwam een situatie die voor de arbeidersklasse gunstiger dan op gelijk welk ogenblik in Connolly’s leven was om de macht te grijpen.
Maar Connolly was dood en hierdoor was de Ierse arbeidersklasse ontdaan van haar meest vooraanstaande leider. Connolly had het belang van de opbouw van een gedisciplineerde revolutionaire partij niet begrepen en er was bijgevolg geen kracht aanwezig om dat werk te verrichten. De beweging eindigde niet met revolutie, maar in een opdeling van het land en nederlaag.
Wij brengen een eerbetoon aan Connolly, maar niet zoals de hypocriete figuren van het establishment. Wij willen leren van zowel de verwezenlijkingen als de fouten zodat de ervaring van Connolly ons zal versterken in de strijd om vandaag eindelijk een einde te maken aan het kapitalisme.