Kritiek op het program van Gotha: IV

IV

Ik ga nu verder met het democratisch gedeelte:

A. “Een staat op vrije grondslag”.

Het eerste waar volgens het 2de gedeelte de Duitse arbeiderspartij voor ijvert is een “vrije staat”.

Een vrije staat -wat is dat voor iets?

De staat vrij maken, is zeker niet het doel van de arbeiders die de kortzichtige denkwijze van de ware onderdaan hebben afgeworpen. In het Duitse keizerrijk is de “staat” even vrij als in Rusland. De vrijheid berust hierin dat de staat, als orgaan dat boven de maatschappij staat, tot een orgaan wordt gemaakt dat in zijn geheel aan deze maatschappij is ondergeschikt; en ook thans wordt de grotere of kleinere vrijheid van de staatsvormen bepaald door de mate waarin zij de “vrijheid van de staat” begrenzen.

De Duitse arbeiderspartij zal -als zij tenminste dit programma aanneemt- ontdekken, hoe weinig zij is doordrongen van de socialistische ideeën; in plaats van de bestaande maatschappij (en dit geldt even goed voor elke toekomstige maatschappij) te zien als de “grondslag” van de bestaande staat (of de toekomstige maatschappij als de grondslag van de toekomstige staat), beschouwt zij de staat juist als een zekere zelfstandige entiteit met eigen “geestelijke, zedelijke en vrije grondslagen”.

En daarbij nog een bot misbruik in het programma van de woorden “vrije staat” en “hedendaagse maatschappij” en tevens een nog botter onbegrip van de staat welke zij de eisen voorlegt!

De “hedendaagse maatschappij” is de kapitalistische maatschappij zoals die voorkomt in alle geciviliseerde landen, meer of minder vrij van middeleeuwse invloeden, meer of minder gemodificeerd door de specifieke historische ontwikkeling van elk land, meer of minder ontwikkeld. Daarentegen wisselt de “hedendaagse staat” met elke landsgrens. In het Pruisisch-Duitse keizerrijk is deze geheel anders dan in Zwitserland, in Engeland geheel anders dan in de Verenigde Staten. De “hedendaagse staat” is dus een fictie.

Toch hebben, ondanks de bonte verscheidenheid aan vormen, de verschillende staten van de verschillende geciviliseerde landen onderling dit gemeen, dat ze gevoed worden door de huidige burgerlijke maatschappijen die meer of minder kapitalistisch ontwikkeld zijn. Ze hebben daardoor enige wezenlijke kenmerken gemeen. In die zin kan men spreken van een “hedendaags staatsbestel”, dat tegenover het toekomstige staat, als zijn huidige wortel, de burgerlijke maatschappij afgestorven zal zijn.

Rijst de vraag: wat voor verandering ondergaat het staatsbestel in de communistische maatschappij? Met andere woorden: welke maatschappelijke functies blijven dan bewaard die analoog zijn aan de huidige staatsfuncties? Op deze vraag kan alleen de wetenschap het antwoord geven; en al combineert men duizenden malen het woord “volk” met het woord “staat”, het zal de oplossing geen haar dichterbij brengen.

Tussen de kapitalistische en de communistische maatschappij ligt een periode van revolutionaire verandering van de eerste in de laatste.

Met deze periode correspondeert ook een politieke overgangsperiode en de staat kan in deze periode geen andere vorm hebben dan die van een revolutionaire dictatuur van het proletariaat.

Maar het programma behelst noch dit laatste, noch het toekomstige staatsbestel van de communistische maatschappij.

De politieke eisen ervan bevatten niets dan het alombekende oude liedje van de democraten over algemeen kiesrecht, directe wetgeving, volksrecht, mobilisatie van het volk en dergelijke. Het is de versimpelde weerklank van de burgerlijke Volkspartij, de Liga voor Vrede en Vrijheid. Het zijn allemaal eisen die, voor zover ze niet overgaan in fantastische voorstellingen, reeds gerealiseerd zijn. Alleen ligt de staat die ze gerealiseerd heeft niet binnen de grenzen van het Duitse keizerrijk, doch in Zwitserland, de Verenigde Staten enzovoorts. Eenzelfde soort “staat van de toekomst” is de hedendaagse staat, al bestaat deze buiten het “kader” van het Duitse keizerrijk.

Eén ding hebben ze echter over het hoofd gezien. Omdat de Duitse arbeiderspartij met zoveel woorden verklaart dat zij ageert binnen de grenzen van de “hedendaagse nationale staat”, oftewel hun eigen staat, het Pruisisch-Duitse keizerrijk -en anders zouden haar eisen voor het merendeel zinloos zijn, omdat men alleen eist wat men niet heeft- zou zij het allerbelangrijkste niet moeten vergeten, namelijk dat al deze schone zaken berusten in de erkenning van de zogenaamde soevereiniteit van het volk en daarom alleen in een democratische republiek passen.

Ontbrak het ten enenmale aan moed om een democratische republiek te eisen, zoals de Franse arbeidersprogramma’s dat deden onder Louis-Philippe en Louis-Napoléon, -en men deed er verstandig aan, want de omstandigheden vragen om voorzichtigheid,- dan had het geen zin zijn toevlucht te nemen tot deze list, die noch “eerlijk” noch waardig is, -dingen, die slechts in een democratische staat inhoud hebben, te eisen van een dergelijke staat die niets anders voorstelt dan een in parlementaire vormen ingebed, van feodale elementen doorspekt en tegelijkertijd reeds onder burgerlijke invloed staand, bureaucratisch doortimmerd, door politie beschermd militair despotisme. En bovendien nog zo’n staat in plechtige bewoordingen wijsmaken, dat men dat soort zaken van hem denkt los te krijgen “met gewettigde middelen”!

Zelfs de vulgaire democratie, die in de democratische republiek de verwezenlijking van het Rijk Gods op aarde ziet en niet het flauwste vermoeden heeft dat juist in deze laatste staatsvorm van de burgerlijke maatschappij de klassenstrijd uiteindelijk met de wapens moet worden beslecht, -zelfs deze staat is nog steeds oneindig hoger dan dit soort democratisme dat zich ophoudt binnen de grenzen van het door de politie toegestane en van het logisch ontoelaatbare.

Dat men onder “staat” wel degelijk de regeringsmachine verstaat ofwel een staat voor zover deze ten behoeve van de arbeidsverdeling zijn eigen, van de maatschappij geïsoleerd organisme vormt, wordt reeds voldoende aangeduid door de woorden: “de Duitse arbeiderspartij eist als economische grondslag van de staat: een éénvormige progressieve inkomstenbelasting” enzovoorts. De belastingen zijn de economische basis van de regeringsmachine en verder niets. In de reeds bestaande Zwitserse “staat van de toekomst” is deze eis bijna geheel nagekomen. De inkomstenbelasting veronderstelt verschillende maatschappelijke klassen, veronderstelt dus een kapitalistische maatschappij. Daarom is het helemaal niet verwonderlijk, dat de Liverpoolse voorvechters voor financiële hervormingen -bourgeois met aan het hoofd Gladstones broer- met dezelfde eisen voor de dag komen als onderhavig programma.

B. “Als geestelijke en zedelijke grondslag voor de staat eist de Duitse arbeiderspartij:
1. Algemene en voor iedereen gelijke opvoeding van staatswege. Verplicht schoolbezoek. Kosteloos onderwijs”.

Een voor iedereen gelijke opvoeding? Wat bedoelen ze met deze woorden? Denken ze soms dat in de huidige maatschappij (en alleen hiervan is sprake) de opvoeding van alle klassen gelijk kan zijn? Of eisen ze dat de hogere klassen dwangmatig moeten afdalen naar het bescheiden opvoedingsniveau van de volksschool, dat als enige bij de economische positie past van niet alleen de arbeiders, maar ook van de boeren?

“Verplicht schoolbezoek. Kosteloos onderwijs.” Het eerste bestaat zelfs in Duitsland, het tweede in Zwitserland en de Verenigde Staten op volksschoolniveau. Indien in sommige staten van Noord-Amerika het onderwijs op de middelbare scholen eveneens “kosteloos” is, dan betekent dit alleen dat de hogere klassen de kosten voor hun onderwijs dekken met gemeenschappelijke belastinggelden. Merken we terloops op dat hetzelfde geldt voor de “kosteloze rechtspraak” die wordt geëist in punt 5 van deel A. Het strafrecht is overal kosteloos. De civiele justitie houdt zich bijna uitsluitend bezig met eigendomsgeschillen en betreft dus bijna uitsluitend de bezittende klassen. Wat dan te denken van het voorstel om hun processen te laten voeren op kosten van de gemeenschap?

De paragraaf die de scholen aangaat zou op zijn minst technische scholen moeten noemen (theoretische en praktische) in combinatie met de volksschool.

De “volksopvoeding op staatskosten” slaat nergens op. Het algemeen wettelijk vastleggen van de uitgaven voor volksscholen, de kwalificatie van het onderwijspersoneel, de onderwijsdiscipline e.d. en het controleren door arbeidsinspecteurs, zoals dat gedaan wordt in de Verenigde Staten, of deze wettelijke voorschriften worden nageleefd, dat is iets heel anders dan de staat tot opvoeder van het volk maken! Integendeel, de staat en in gelijke mate de kerk moeten verre gehouden worden van enige invloed op de school. In het Pruisisch-Duitse keizerrijk (en hier helpt geen loze uitvlucht door op “de staat van de toekomst” te wijzen, -we hebben gezien hoe de zaken er in dit opzicht voorstaan) heeft de staat juist een zeer strenge opvoeding van de kant van het volk nodig.

Doch het hele programma is, ondanks al het democratisch gezwets, door en door besmet met het loyale geloof van de lassalleaanse sekte in de staat, of, wat geen haar beter is, het geloof in democratische wonderen, of liever nog: het is een compromis tussen deze twee soorten geloof in wonderen die allebei even vreemd zijn aan het socialisme.

“Vrijheid van wetenschap” -zo luidt één van de paragrafen van de Pruisische constitutie. Wat moet deze hier?

“Vrijheid van geweten”! Indien ze nu, tijdens de “Kulturkampf”, de liberalen aan hun oude leuzen wilden herinneren, dan kon dat alleen in deze vorm gebeuren: Eénieder moet de gelegenheid hebben om aan zijn religieuze en evenzo zijn lichamelijke behoeften te voldoen zonder dat de politie er zijn neus insteekt. Doch de arbeiderspartij had van de gelegenheid gebruik moeten maken om haar overtuiging naar voor te brengen dat de burgerlijke “gewetensvrijheid” niets méér inhoudt dan het dulden van alle mogelijke vormen van religieuze gewetensvrijheid en dat de arbeiderspartij er juist naar streeft het geweten te bevrijden van religieuze bedwelming. Doch bij ons wenst men op het burgerlijke niveau te blijven.

Ik ben nu bijna aan het einde, omdat de volgende toevoeging aan het programma er geen wezenlijk onderdeel van is. Laat ik mij daarom beperken tot korte opmerkingen.

2. “Een normale werkdag”

In geen enkel ander land liet de arbeiderspartij het bij zo’n vage eis, maar gaf ze altijd precies aan welke duur van de werkdag onder gegeven omstandigheden als normaal worden beschouwd.

3. “Beperking van vrouwenarbeid en verbod op kinderarbeid”.

De normering van de werkdag behoort de beperking van vrouwenarbeid al in te sluiten, voor zover het de duur van de werkdag, de lengte van de pauzes e.d. aangaat; hiernaast kan deze alleen vrouwenarbeid verbieden in die takken van productie die bijzonder schadelijk zijn voor het vrouwelijk organisme en die voor vrouwen zedelijke problemen opleveren. Indien ze juist dit bedoelden, dan hadden ze het ook moeten zeggen.

“Verbod op kinderarbeid”! Absoluut noodzakelijk is hier het aangeven van een leeftijdsgrens.

Een algeheel verbod op kinderarbeid gaat niet samen met de ontwikkeling der zware industrie en is daardoor een loos verlangen van een nobel hart.

Het doorvoeren van deze maatregel -als dat mogelijk zou zijn,- zou reactionair zijn, omdat bij een strenge regulering van de arbeidstijd overeenkomstig de verschillende leeftijden en bij verder preventieve maatregelen ter bescherming van kinderen de vroege verbintenis tussen productieve arbeid en onderwijs één van de krachtigste middelen voor de herstructurering van de huidige maatschappij vormt.

4. “Staatstoezicht op industrie in fabrieken, werkplaatsen en in huiselijk verband.”

Met het oog op de Pruisisch-Duitse staat zou met zoveel woorden moeten worden geëist, dat de fabrieksinspecteurs uitsluitend langs gerechtelijke weg worden vervangen; dat elke arbeider hen voor de rechter kan roepen voor een overtreding op hun ambtelijke plichten; dat de functie van inspecteur alleen door personen met een medische opleiding kan worden bezet.

5. “Regulering van gevangenenarbeid.”

Een kleinigheid in het hele arbeidersprogramma. In elk geval had duidelijk moeten worden gezegd dat de arbeiders uit angst voor concurrentie helemaal niet willen dat criminelen worden behandeld als vee en in het bijzonder dat hun enige middel tot verbetering werd ontnomen: productieve arbeid. Dit is toch wel het minimum dat men van socialisten mag verwachten.

6. “Een actieve wet over verantwoordelijkheid.”

Er had moeten worden gezegd wat wordt verstaan onder een “actieve” wet over verantwoordelijkheid.

Overigens wil ik opmerken dat men in de paragraaf over de normale arbeidsdag dat deel van de fabriekswetgeving is vergeten dat gaat over sanitair-hygiënische maatregelen en preventieve regelingen tegen ongevallen en dergelijke. De verantwoordelijkheidswet wordt pas actief wanneer deze voorschriften worden overtreden.

Kortom, ook deze toevoeging munt uit door net zo’n slordige redactie.

Dixi et salvavi animam meam (“Ik heb gesproken en mijn ziel gered”).

>> Inhoudstafel

Dit vind je misschien ook leuk...