De koloniale revolutie

In deze brochure uit 2004 wordt een beeld gegeven van het programma van marxisten ten aanzien van de koloniale en neo-koloniale wereld, vandaag doorgaans de “derde wereld” genoemd. Deze brochure van Peter Van der Biest hebben we spijtig genoeg niet meer op papier in voorraad.

 

Ten geleide

In bijgaand opstel tracht ik de voornaamste inzichten uiteen te zetten dewelke de marxisten hebben gepuurd uit de ervaring van de revoluties in de wereldstreken die doorgaans worden aangeduid als de ‘Derde wereld’. De beschikbare ruimte schiet uiteraard te kort om alle bewegingen die zich gedurende de afgelopen eeuw hebben voorgedaan te overlopen in hun afzonderlijke details. Toch leek het mij interessant om voor belangstellenden en nieuwe leden de hoofdlijnen ervan te herhalen en nevenbij een aantal belangrijke gebeurtenissen aan te stippen in een proces waarvan een heldere analyse onmisbaar is voor een omvattend begrip van heden en verleden.

Ik hoop vooral dat dit schrijven voorziet in een overzicht dat dienst kan doen als bruikbare inleiding tot de marxistische klassiekers die hetzelfde onderwerp met een onvergelijkelijk veel grotere diepgang hebben uitgespit – en natuurlijk ook tot de discussies en hedendaagse stellingnames waarmee de marxisten zich voorbereiden op de politieke taken die hen in de nabije toekomst op de schouders zullen vallen.

Peter Van der Biest
13 juli 2004

Over de koloniale revolutie

Historische schets als achtergrond bij de lotgevallen van de leer der permanente revolutie

1. De wereldmarkt en het ontstaan van het kapitaal

Het woord ‘globalisering’ sluit zoveel afleidingsmanoeuvres in als de burgerlijke ideologie maar had kunnen bedenken. Op zichzelf beschouwd en in zijn onmiddellijke betekenis laat het slechts het ruimtelijke aspect der moderne vermaatschappelijking tot ons spreken, terwijl de tijd de dimensie bij uitstek vormt, waarin het levensproces van een maatschappelijk organisme zich voltrekt. De grote baanbrekers der klassieke natuurkunde stond geen betere werkwijze ter beschikking om ’s mensen greep op de natuurverschijnselen te verstrakken, dan het ontrafelen van hun wereld in zijn mechanische bestanddelen. Zodoende verscheen de tijd als grootheid die naar believen en willekeur buiten beschouwing gelaten of in rekening gebracht kon worden. Deze handgreep en de algemene aanvaarding ervan in de moderne voorstellingswereld hebben de burgerlijke ideologen sindsdien dankbaar benut om minder waarheidlievende drijfveren te ontplooien. De tijd is immers niet het enige dat hier buiten spel wordt gezet. De precieze inhoud van de verhoudingen die het woord ‘globalisering’ overkoepelt, weet zich evengoed als de tijd opgeslorpt in het lichtduister van het begrip.

Men kan natuurlijk moeilijk verwachten dat een woord onmiddellijk in al zijn mogelijke betekenissen spreekt. De hier gewraakte term verhult er echter meer dan goed is om niet de achterdocht te wekken van een maatschappijkritiek die zich toch al een aantal generaties richt op hetzelfde aanzicht van de werkelijkheid als datgene waarover de trendy gebruikers van die term zich beweren te ontfermen.

Er zijn meerdere redenen waarom de tijd in de burgerlijke sociale ‘wetenschap’ als ongenode gast te boek staat; waarom de burgerlijke sociologie door zulke grote moeiten gaat om haar werkwijze, begrippen en beeldvorming te onttrekken aan de historische analyse.

Ten eerste verschaft zij zich zo de mogelijkheid om bestaande verhoudingen boven de historische verandering uit te heffen. In meer dan één op klassenonderscheid gestoelde samenleving hebben de heersende voorstellingen deze hang naar boven-tijdelijkheid betoond. Een ‘eeuwige orde der dingen’ wordt niet zo vlug bevraagd als een samenhang onderhevig aan de tand des tijd.

Ten tweede kan een dergelijke voorstellingswijze, naar het voorbeeld van de fysica, voor een deel de historische volgorde buiten beschouwing laten. Wanneer men in gedachten een slingerbeweging omkeert, dan verschijnt, hoezeer men zich ook inspant om de omkering te ervaren, dezelfde beweging. En ook op dit vlak speelt het gebruik van het woord ‘globalisering’ zijn rol. Wanneer we in overweging nemen hoe het te pas en ten onpas op één lijn wordt gesteld met de huidige stand van zaken, dan zou men zich welhaast gaan inbeelden dat de wereldmarkt een uitvinding is van het kapitalisme of dat beide toch volledig historisch samenvallen.

Kapitalisme en wereldwijde vermaatschappelijking van het economische leven vormen onbetwistbaar een hecht tweespan. Voorts behoort het tot de sociale verdiensten van het kapitaal de productiekrachten van de arbeid opgevoerd en samengesmeed te hebben tot een samenwerkend organisme dat de mensheid voorbereidt op het veroveren van haar eigen maatschappelijke bestaansvoorwaarden.

In deze wereldhistorische reikwijdte van spreken mag de wereldmarkt niet zomaar [1]worden afgedaan als een product van het kapitaal. Vanuit het oogmerk der wereldgeschiedenis speelt het oorzakelijke verband veeleer in de tegenovergestelde richting: de wereldhandel[2] geldt als de prima causa (eerste oorzaak) van het kapitaal.

Nader geschiedkundig onderzoek heeft namelijk geleerd dat de formatie dewelke aan de burgerlijke samenleving voorafgaat, het eerste netwerk heeft tot stand gebracht dat de naam van ‘wereldmarkt’ verdient. De kapitalistische bourgeois vormen de rechtstreekse nazaten der middeleeuwse kooplui die de oude barrières van de organisch gegroeide, plaatselijke economie doorpriemden en de over eeuwen gegroeide arbeidsdeling tussen stad en platteland uitbreidden tot een arbeidsdeling tussen de steden onderling. Tussenin bevond zich reeds het eerste regelmatige grens-overschrijdende verkeer van koopwaren en, naderhand, het ontstaan van de wereldomspannende handelsverbindingen. Het proces waarbij de wereldmarkt aanleiding heeft gegeven tot de arbeidsdeling tussen de steden, riep en effet ook de allereerste bruggenhoofden van kapitalistische productie in het leven. De Wallersteinianen hameren ad nauseam op de foeimechanische centrumperiferie verhouding als hun bevoorrechte geloofsartikel. Zij toveren de verhouding tussen regelmatige wereldhandel – met ongelijke ruilverhoudingen en al – en kapitalisme uit het schuim der zee als een formeel logische identiteit : historisch kapitalisme = wereldsysteem = centrumperiferie. In plaats daarvan zien we in de grote lijnen veeleer zoiets als:

Verstedelijking – Wereldhandel – Arbeidsdeling tussen de steden – Vroeg kapitalisme.

Iedere opeenvolgende fase consolideert de verworvenheden van de vorige en vormt de beginvoorwaarde voor de volgende. De geschiedenis beweegt zich voorwaar in dialectische kronkels die voor het academisch vernuft gesloten blijven als een boek met zeven zegels. Wellicht staat het dààrom in die kringen zo puik om te beweren dat ‘de’ geschiedenis niet bestaat: zoals eertijds bij een gepoederde pruik een tâche de beauté hoorde, zo kan, dezer dagen, een academische modegril niet zonder een vlekje postmodernisme.

Internationale handel hadden ook de grote beschavingen van de Oudheid gekend. Doch het was pas weggelegd voor de sociale verhoudingen van het middeleeuwse Europa om een uitweg te bieden aan een ontwikkeling die steeds meer bedrijvigheden en producten op de markt bracht tot op het historische knikpunt dat ook de mensen hun vermogen tot arbeid als koopwaar gingen aanbieden. Kapitalisme vormt het hoogste en laatste stadium van wareneconomie – van productie, niet voor het onmiddellijk verbruik door de producent en diens onmiddellijke naasten, maar voor de verkoop. In alle vorige economische stelsels werd de algehele omzetting van de arbeid in productie van koopwaren weerhouden op het punt waarop de menselijke arbeidskracht zelf als koopwaar kon rondgaan. De slavernij kende wel de koop en verkoop van mensen en dus ook van hun arbeidskracht, maar de volledige mens ‘hing’ er als het ware nog aan ‘vast’. Het kapitaal ontstaat slechts daar waar de arbeider zijn eigen arbeidskracht gaat aanbieden tegen betaling. Daarom zijn beschrijvingen van het commerciële slavenbedrijf, de handelsspeculatie uit de middeleeuwen e.d. als kapitalistisch in wezen onjuist. Ze verduisteren eerder het ware fundament van de kapitalistische productiewijze. Precies daarom komen deze impressionistische definities de burgerij ook handig uit : zij vereeuwigen de kapitalistische uitbuiting tot een ‘natuurlijke gang van zaken’.

Het ongeboren mensenkind heeft de overgangsvormen tussen de losse cellenkolonie, de vis, het amfibie, het reptiel etc. nodig om tot de ‘afleverbare’ baby te komen. In essentie steunt de geschiedenis van de maatschappij op geen andere natuurwetten dan deze die het gehele organische leven vorm en richting geven. De eerste groeifase van het kapitaal, zijn ware genesis, steunde in hoofdzaak nog op prekapitalistische verhoudingen.

De oorspronkelijke of primitieve accumulatie, zoals Marx deze fase in het 24ste hoofdstuk van Het Kapitaal gedenkt en ontleedt, voltrok zich allerminst op de manier waarop de vulgair burgerlijke publieke opinie het voorstelt. De kapitalistenklasse ontstond niet uit een laag van broodeerlijke, hardwerkende spaarders. Evenmin als de loonarbeiders hun afhankelijkheid van eerstgenoemde, alleen maar aan zichzelf te danken zouden hebben: aan een spilzieke en liederlijke levenswandel. Dergelijke fabeltjes hebben als enige opgave de gedupeerden van de moderne samenleving te laten berusten in hun toestand.

De vernietiging van het traditionele gemeenschapsbezit op het Europese platteland; de ontruiming en uitmoording van de middels de aardrijkskundige ontdekkingen ontsloten gebieden; het wegslepen van de voorraden aan edele metalen aldaar; het herinvoeren van de slavernij op grote schaal, de door zeegeschut en ander gebullebak ondersteunde handelspraktijken met Azië… Aanschouw de aanminnige geboortekreten van het kapitaal! Of liever: van een nieuwe ophoping van rijkdom die als kapitaal kon terug stromen naar de thuislanden van de veroveraars en kooplieden. In naam van God en het gewin kwam, zoals Marx het uitdrukte, het kapitaal ter wereld ‘druipend van vuil en bloed uit al zijn poriën’.

Deze voorheen ongeziene roofbouw op de wereld en de mensen schiep de humusbodem waarop zich een nieuwe soort productie eenheid kon verheffen: de manufactuur, een nieuwe organisatie van werkplaats en handwerk waarin de verhouding tussen loonarbeider en koopman/kapitalist in de plaats trad van de traditionele, vaak door strenge voorschriften gereguleerde verbonden tussen de zelfstandige handwerkslieden.

De manufactuur vormt de eerste herkenbare vorm van moderne, kapitalistische bedrijfsorganisatie, niet zozeer door de werktuigen die er werden aangewend, dan wel door de planmatige arbeidsdeling die er ontstond en de loonarbeid als kenmerkende arbeidsverhouding.

Maar zolang nijverheid en landbouw nog volledig moesten vertrouwen op de oude preïndustriële productiekrachten van menselijke handigheid, menselijke en dierlijke spierkracht, van wind- en waterkracht, enz. vermocht zelfs de manufactuur geen grote economische omwenteling teweeg te brengen. De grote meerderheid van de mensen leefde nog op het platteland. Zelfs het leeuwendeel van het handwerk werd nog geleverd door kleine landlieden die zich in een soort van schemerzone bevonden tussen het boerenbestaan en het leven van de klassieke proletariër.

Toch werden in deze eerste historische fase van het kapitaal reeds de grondslagen gelegd van de ongelijke ruilverhoudingen, niet slechts tussen arbeiders en kapitalisten, doch ook tussen hele streken en naties. In het stadium van de oorspronkelijke accumulatie werd in grote lijnen het eerste grondplan getekend voor de toekomstige betrekkingen tussen de metropoollanden en de koloniale wereld.

2. De overgang van de vrije concurrentie naar het imperialisme

De overgang van leenroerige naar burgerlijke samenleving was allesbehalve wars van heftige sociale en politieke aardschokken. Maar vergeleken met de daaropvolgende Storm en Drang dewelke in luttele decennia meer aan het wankelen bracht en omver stootte dan in de drie eeuwen daarvoor, verbleekt de manufactuurperiode toch tot een doffe sluimer. Wij spreken natuurlijk over het tijdperk van de Industriële Revolutie.

Omstreeks dezelfde tijd dat de Franse handelsburgerij het mes sleep voor de feodale uitzuigers, slepen de kooplieden aan de overzijde van het Kanaal de tandraderen waarmee zij de burgerlijke samenleving definitief zouden loswrikken uit de slakkengang van het voor-industriële tijdperk. In gelijke tred met het neerhalen van de handelsbeperkingen voltrok zich ook de ondergang van de kleine bezitters. Zodoende vermocht het opkomende industriekapitaal in een paar decennia wat het koopmanskapitaal niet had kunnen bewerkstelligen over eeuwen: de explosieve aanwas van het bezitsloze industrieproletariaat dat nog slechts zijn vege lichaamskracht in persoonlijke eigendom hield en verviel tot een staat van permanente afhankelijkheid ten overstaan van de industriëlen.

Wat betreft de internationale verhoudingen veranderde er aanvankelijk niet zoveel vergeleken met de voorgaande periode. Tenzij men de toegenomen brutaliteit en arrogantie waarmee de handelspartners in de periferie werden geïntimideerd en afgeperst een radicale verandering zou noemen. De onwillige Chinezen mochten het verschil tussen het Europese zeegeschut uit de zestiende en de Engelse kartetsen van de negentiende eeuw vergelijken, toen zij hun grenzen sloten voor de Britse opiumhandelaren die hen ten gronde richtten. De Japanners hadden aan dit voorbeeld genoeg en besloten een decennium later hun twee eeuwen oude isolement op te geven bij het eerste verschijnen van de Amerikaanse marine.

In feite niet veel nieuws onder de zon dus – althans op het eerste gezicht. Zelfs de slavernij in de Nieuwe Wereld nam ruimtelijke uitbreiding. Pas vanaf het eind der achttiende eeuw heeft zij in Noord Amerika hetzelfde massale karakter gekregen als in de Caraïben. In 1847 kreeg de anarchist Proudhon van de jonge Marx nog te horen dat de Amerikaanse negerslavernij het voetstuk vormde van de Britse textielhandel – ergo van de grootindustrie; nam men haar weg, zo betoogde Marx, dan zou het gehele bouwwerk van de wereldhandel als een kaartenhuisje in elkaar stuiken.

Dit was ongetwijfeld een onomstotelijke waarheid in 1847, doch toen reeds een waarheid die op haar laatste benen liep. Bediende de grootnijverheid zich aanvankelijk nog van de oude methodes en verhoudingen uit het tijdperk der primitieve accumulatie, diezelfde grootnijverheid streefde deze met kranige zwier voorbij. Waar zij in de weg stonden van de vrijhandel en een sterke, verenigde burgerlijke staat, werden ze, als het niet anders kon, door burgeroorlog en revolutie weggevaagd. Ook al klopte, onder het abolitionistische franje, het hart van de grote menigte der Noordelijke burgerij, een stuk sneller voor de één gemaakte nationale markt dan voor de afschaffing van de slavernij, toch had de Amerikaanse burgeroorlog onmiskenbaar deze sociaal revolutionaire inhoud. De Noordelijke industriëlen waren allesbehalve gehaast om de negers te bevrijden – pas in 1863 deden zij dat met de slaven van de Confederatie en slechts vanaf 1865 werd de Vrijheidsproclamatie van kracht in slavenstaten die alsnog de kaart van de Unie hadden getrokken. De Noordelijken handelden onder een soortgelijke historische dwang als Napoleon die op zijn doortocht naar Rusland de Poolse feodaliteit moest afschaffen om de sociale voedingsbodem onder de voeten van zijn vijanden weg te maaien.

De Secessieoorlog, die de Verenigde Staten tot hechtere eenheid kanonneerde, behelst trouwens wel meer illustraties van de algemene richting der dingen. Hoewel men misschien zou verwachten dat de Britse burgerij steun zou hebben geboden aan haar liberale spitsbroeders uit het Noorden, trok zij tot het bittere einde partij voor de historisch uitgeleefde Zuidelijke slavendrijvers. Het is trouwens aan de massale tegenstand van de Britse arbeiders te danken dat het Verenigd Koninkrijk zich niet languit in de strijd heeft geworpen.

Nationale eenmaking en bevrijding behoorden zeer zeker tot de historische opgaven van de burgerij. Maar na 1848 werd dit proces door haar lafheid en besluiteloosheid, over lange tijd uitgerekt. Haar oude revolutionaire huid had de burgerij immers reeds in 1848 afgeschud, en dat heeft alles te maken met de nieuwe tegenmacht dewelke zij in de dampige stadswijken en tussen de stoomspuwende drukketels had uitgebroed: de moderne arbeidersklasse.

In Italië kwam de volle eer van de burgerlijke revolutie toe aan de Che Guevara van de 19de eeuw, Guiseppe Garibaldi. Maar ook Garibaldi moest bakzeil halen voor de door de Westerse grootmachten geruggensteunde behoudsgezinde monarchie van Victor Emmanuel van Piemont. In Duitsland kwam de burgerij er in 1871 al helemaal niet meer aan te pas. Zij liet het initiatief voor de eenmaking over aan de reactionaire Krautjunkers van Bismarck. Toen de Meiji dynastie de tegenstribbelende samoerai van het paard had gesabeld, gaf zij hen onmiddellijk kwartier en verhief hen tot de vaandeldragers van de modernisering.

Met haar revolutionaire jeugd sloot de bourgeoisie ook de nationale bevrijdingspretenties buiten haar eigen enge nationale belang af. Het was de tijd waarin de Wereldgeschiedenis scheen uit te roepen: ‘Rien ne va plus!’, waarin de laatste naties werden toegelaten tot het beperkte kransje van de wereldgrootmachten. De vereniging van Italië, van Duitsland, de industrialisering van Japan beëindigden het tijdvak waarin landen in de rand van het wereldgebeuren konden doordringen tot de rang van onafhankelijke burgerlijke natie.

Toen de makke Duitse bourgeoisie zich geschikt had naar het autoritaire keizerrijk, de Franse haar Derde Republiek gedoopt had in het bloed van de Communestrijders en het radicale republikeinse verhaal van Garibaldi naar het rijk der fabelen verwezen was, kon de vrije concurrentie haar ware historische lotsbestemming openbaren. Eens de bajonetten hun werk hadden gedaan tegen de arbeiders, konden de kapitalisten zich nu zonder weerhouden overgeven aan de onderlinge strijd om het beheersen van de markt. De concentratiebeweging van het kapitaal die Marx reeds jaren als wezenlijke economische drijfkracht zag, kon zich nu voluit ontplooien.

Grotere industriëlen vraten kleinere op en groeiden uit tot grootindustriëlen. De financiële bemiddelaars deden hetzelfde met elkaar; deze struggle for life broedde de moderne grootbankiers uit. Beide kapitaalvormen versmolten tot de gedaante die het kapitaal tot op de dag van vandaag heeft bewaard en die de eindvorm van zijn wereldhistorische regime uitmaakt: het financierskapitaal.

Tegen het einde van de 19de eeuw groeiden de opstapeling en concentratie van het kapitaal de opslorpende krachten van de nationale markt boven het hoofd. Waar het internationale handelsverkeer in voorgaande eeuwen vooral de uitvoer van koopwaren had gekend, werd voor het nieuwe tijdvak de export van kapitaal kenmerkend.

Deze internationale manoeuvres van het financierskapitaal hadden een bijna niet te overziene weerslag op de wereldwijde verhoudingen. Waar de warenexport zich veelal tevreden stelt met strategische havenplaatsen en doorvoerroutes, gedraagt het financierskapitaal zich een stuk gulziger in zijn wereldreizen. De oude kolonisatiepolitiek van het vroege kapitalisme kwam met vermenigvuldigde kracht terug. De gehele wereld werd nu verdeeld tussen de grootmachten. Afrika werd niet meer leeg getapt via handelsposten waar de slavenschepen aanmeerden; het werd nu gewoon in bezit genomen. De Verenigde Staten moeide zich nu niet meer in de bevrijdingsstrijd van de Zuid Amerikaanse volkeren; het ging hen gewoon onderwerpen. China zag zich niet meer gewoon gemuilkorfd en dwangmatig opengesteld door het Westen; het had nu volledig naar de pijpen van het imperialisme te dansen…

Deze internationalisering van het kapitaalverkeer betekende echter niet dat de nationale burgerijen de nationale staat als dusdanig ontgroeiden. Integendeel. Meer dan ooit hadden de monopolieverbonden en kartels de nationale staat nodig om hun belangen internationaal te behartigen. Het kapitalisme heeft als bestaansvoorwaarde de internationale economie, maar zijn heersende klasse heeft slechts de nationale staat als laatste toevlucht. Er werd een begin gemaakt met de oprichting van miljoenenlegers. Internationaal gestook en gechicaneer moesten in de context van de nieuwe kapitalistische wereldrijken vroeg of laat wel uitlopen op krachtmetingen tussen de grootmachten waarbij nu de gehele wereldmacht op het spel stond. Dat de Duitse bourgeoisie tot tweemaal toe het voortouw genomen heeft in pogingen om de wereldwijde krachtsverhoudingen met geweld in haar voordeel te herschikken, is geen toeval. Duitsland behoorde tot de laatkomers in de vorming van de grootmachten en hun internationale machtssfeer. In 1885 had Bismarck – toen hij bemiddelde bij de verdeling van Afrika tussen Engeland en Frankrijk – kolonies voornamelijk nog beschouwd als een geldverslindende prestige zaak. Toen de jonge keizer Wilhelm II hem een paar jaar later wandelen stuurde, deed hij dat in de naam van een kapitalisme dat al voldoende uit de kluiten gewassen was om zelf een stuk van de wereldtaart op te eisen.

Maar laten wij ons nu wenden tot de kwestie die wij bij het begin van deze uiteenzetting als ons hoofdonderwerp hebben aangeduid.

> Tweede deel van deze brochure

 


Voetnoten

[1] Dit lijkt in tegenstrijd met de opmerking die Marx zich in Het Communistisch Manifest laat ontvallen over de historische verhouding tussen grootindustrie en wereldmarkt: ‘De grootindustrie heeft de wereldmarkt in het leven geroepen, die door de ontdekking van Amerika werd voorbereid.’ (Pegasusuitgave, Amsterdam, 1998, p.44, mijn cursief) – Zie ook De Duitse ideologie dl.1: ‘Pas wanneer het handelsverkeer tot wereldverkeer is geworden en op de grootindustrie is gebaseerd, als alle naties in de concurrentiestrijd zijn getrokken, is de duurzaamheid van de verworven productiekrachten verzekerd.’ (Socialistische Uitgeverij Nijmegen, 1974, p.62.) In Het kapitaal dl1. lezen we dan weer: ‘De warencirculatie is het uitgangspunt van het kapitaal. Warenproductie en ontwikkelde warencirculatie, de handel, vormen de historische voorwaarden voor het ontstaan van het kapitaal. In de zestiende eeuw neemt de moderne geschiedenis van het kapitaal met de wereldhandel een aanvang.’ (Lipschitsvertaling, Bussum, 1972, p.91). De vrije ontplooiing van de waardewet op wereldvlak had inderdaad de doorbraak van de grootindustrie tot voorwaarde. Vanaf dat ogenblik kwam de wereldmarkt ‘tot zichzelf’ omdat zij nu onder haar eigen wetten viel. Maar de regelmatige wereldhandel ging de Industriële Revolutie eeuwen vooraf en zelfs de manufactuur had hem tot voorwaarde. Noemen wij deze beide toestanden voor ons part de wereldmarkt respectievelijk in de enge en de brede zin van het woord. In het Manifest spreekt Marx over de wereldmarkt ‘die door de ontdekking van Amerika werd voorbereid.’ In De Duitse ideologie bundelt hij wereldmarkt en grootindustrie tot gemeenschappelijke voorwaarde voor het consolideren van het kapitalisme. In Het Kapitaal ‘neemt het kapitaal met de wereldhandel een aanvang.’

[2] Om misverstanden te voorkomen hebben wij hier dan ook ‘wereldmarkt’ vervangen door ‘wereldhandel’.

Dit vind je misschien ook leuk...