Recensie. “Big business met nazi-Duitsland” van Jacques Pauwels (uitgeverij EPO)
Met een titel als “Big business met nazi-Duitsland” wordt al snel een vergelijking gemaakt met het boek “Fascism and big business” van Daniel Guérin, een werk dat voor zover we weten spijtig genoeg niet in het Nederlands verkrijgbaar is. Die vergelijking legt de lat voor het boek van Pauwels wellicht te hoog. Zijn boek schiet te kort tegenover de sterke analyses die Guérin reeds in 1939 maakte, onder meer geïnspireerd door de werken van Trotski over het fascisme. Maar dat neemt niet weg dat het boek van Pauwels ook heel wat verdiensten heeft.
Er bestaat relatief weinig Nederlandstalige literatuur over dit toch wel cruciale element in de geschiedenis van het nazisme. Pauwels brengt interessant feitenmateriaal over de banden tussen de bedrijfswereld en het nazisme. Alleen stelt het boek ons teleur op het vlak van analyse en een klassenbenadering van de opgang van het nazisme. Er wordt vertrokken van een poging tot klassenbenadering en de rol van de burgerij in het ondersteunen en financieren van de nazipartij wordt goed uitgelegd. Alleen ontbreekt een cruciaal element in de analyse: de rol van de arbeidersstrijd en de nederlaag van de Duitse arbeidersbeweging in onder meer de Duitse revolutie van 1919 en mogelijke revolutionaire ontwikkelingen in de daaropvolgende jaren. Als de hoop van de arbeidersbeweging heeft gefaald, komt er ruimte voor de wanhoop van het fascisme. Die vaststelling maakten marxisten reeds bij de opkomst van Hitler.
Pauwels daarentegen lijkt de opkomst van het fascisme vanuit een andere hoek te benaderen. Voor hem gaat het om een bewuste poging van de burgerij om haar positie te versterken en dit desnoods met behulp van de nazi’s te doen. Op zich is dat correct, maar met louter financiële steun en veel goede wil (vanuit het standpunt van de burgerij) kwamen ze er niet. De klassenstrijd is geen statisch gegeven, het fascisme werd voor de Duitse burgerij pas een optie na een zware nederlaag van de arbeidersbeweging. Die nederlaag begrijpen, is essentieel om een analyse van het fascisme te kunnen maken en bijvoorbeeld een onderscheid te zien tussen een rechts beleid en fascisme – in het nawoord gooit Pauwels bijvoorbeeld de nazi’s en George W. Bush op één hoopje en spreekt hij over “fascisme light” in het geval van Bush of van “quasifascisme”… Dat is een onderschatting van wat het fascisme betekende en het ligt teveel in de lijn van de wijze waarop de term fascisme als een makkelijk verwijt wordt gebruikt en niet als een maatschappelijk fenomeen van atomisering van de arbeidersbeweging.
Er wordt slechts terloops verwezen naar de rol van de arbeidersbeweging. Pauwels wijst er terecht op dat de arbeidersklasse potentieel erg sterk was. Dat wordt niet verder uitgewerkt om niet te moeten ingaan op enkele controversiële elementen: de sectaire houding van de Duitse stalinisten in de zogenaamde “derde periode” waarbij de socialisten “sociaal-fascisten” werden genoemd wordt onder de mat geveegd in het boek. Er is meteen van bij de aanvang sprake van de tactiek van het “volksfront” van “communisten, socialisten en andere radicalen”. Dat is een kort door de bocht analyse van het volksfront en er wordt niet uitgelegd dat aanvankelijk een andere politieke koers werd gevaren door de KPD.
De zwakheden op het vlak van analyse worden wel goedgemaakt door interessant feitenmateriaal in het boek. Pauwels maakt duidelijk dat het nazisme vooral de belangen van de groot-industrie heeft gesteund en dat een aantal industriëlen (hoofdzakelijk van de zware industrie) de nazi’s financieel hebben ondersteund. Hitler kon de verkiezingen van 1930 enkel winnen omdat hij voldoende geld had gekregen van zijn vrienden in hogere kringen. In 1928 kregen de nazi’s van de industrieel Thyssen een “Bruin Huis” in München cadeau ter waarden van maar liefst 300.000 tot 400.000 Reichsmark. De investering bleek op te leveren: het nazisme ging frontaal de aanval in tegen de belangen van de arbeiders en hun gezinnen.
Ook daarvan brengt Pauwels enkele interessante cijfers. De sociale uitgaven in Duitsland bedroegen in 1933 2,3 miljard RM (Reichsmark). Een jaar later nam dit af tot 1,4 miljard en tegen 1937 bleef er nog slechts 0,4 miljard RM over. Het aandeel van de lonen in het nationaal inkomen daalde van 63% in 1933 tot 57% vijf jaar later. Tegelijk stegen de winsten van de grote bedrijven. Bij Krupp was er op vijf jaar tijd een stijging van de winsten met 300%, IG Farben (een consortium van onder meer Bayer, BASF,…) zag tussen 1933 en 1938 haar winsten stijgen met 500%. De industrie in het algemeen zag de winsten meer dan verdubbelen op deze periode: van 6,6 miljard tot 15 miljard RM.
De basis voor deze winsten moest vooral gezocht worden in de bewapeningspolitiek van de nazi’s. In 1933 was defensie goed voor 4% van de begroting, in 1934 was dat 18%, in 1936 39% en in 1938 al 50%. De Duitse industriëlen waren niet de enigen die hiervan profiteerden, ook buitenlandse bedrijven probeerden meer dan één graantje mee te pikken. Zo wijst het boek onder meer op de Duitse vestigingen van Ford in Keulen, Opel, Coca Cola (dat toen de invoer vanuit de VS onmogelijk werd een nieuwe frisdrank moest lanceren in Duitsland en dit deed onder de naam “Fanta”),… Uiteraard wordt ook de oliesector niet onvermeld gelaten en als daar een voorvader van George W. Bush opduikt, zal Pauwels uiteraard niet nalaten om dat te vermelden. Het levert hem een extra argument op om Bush de stempel van “quasifascisme” mee te geven.
Het boek “Big business met nazi-Duitsland” is nuttig voor anti-fascisten die hun feitenkennis over de nauwe banden tussen het grootkapitaal en het nazisme willen aanscherpen. Wie daar politiek ook mee aan de slag wil gaan, raden we echter aan om het boek “Fascism and big business” van Daniel Guérin door te nemen. Op heel wat vlakken hebben we meningsverschillen met Guérin die naderhand een anarchistische weg insloeg, maar zijn analyse over het fascisme dient tot op vandaag als één van de klassiekers waarop onze anti-fascistische werking is gebaseerd.
Recensie door Geert Cool