Recensie. De Tweede Wereldoorlog in Azië
Bij de 60ste verjaardag van het begin van Wereldoorlog Twee ging de aandacht vooral uit naar de ontwikkeling van deze oorlog in Europa. Ook in zowat alle geschiedenisboeken wordt niet verder gekeken dan Europa. Nochtans waren ook de fronten in Afrika en Azië van groot belang. Over de Tweede Wereldoorlog in Azië is er een uitstekend Engelstalig boek: “Forgotten Armies” geschreven door Christopher Bayly en Tim Harper.
De brutaliteiten van eeuwenlange koloniale plunderingen aangevuld met de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog zorgden in Azië voor een explosie van bewegingen en een radicalisering die potentieel de volledige regio in socialistische richting had kunnen brengen. Ondanks het feit dat het potentieel niet werd benut, blijft het interessant voor marxisten om het kolonialisme en de oorlog in Azië te bestuderen.
Het boek “Forgotten Armies” vertrekt niet van een socialistisch standpunt en er wordt geen klassenanalyse in gemaakt. Toch is dit boek een aanrader omdat het een gedetailleerd beeld brengt van de oorlog en van bewegingen en opvattingen die ontstonden en ontwikkelden in de verschillende landen van zuid-Azië.
Zuid-Azië stond voor Wereldoorlog Twee grotendeels onder Brits bewind en werd gekenmerkt door een scherpe kloof tussen rijk en arm, uitbuiting van de lokale bevolking en een verdeel-en-heerspolitiek die gepaard ging met een racistische benadering. In de luxehotels van Singapore of Calcutta werden luxueuze braspartijen georganiseerd die enkel toegankelijk waren voor de blanke elite. Enkele straten verder was er een andere wereld waarmee de elite totaal geen contact had.
De groeiende afkeer tegenover de koloniale bezetting en plundering leidde bij het begin van de oorlog tot zekere illusies in Japan. Een aantal activisten dachten dat het probleem van het Brits kolonialisme vooral lag bij de Britten. Een eigen Aziatisch imperialisme zou meer mogelijkheden bieden voor de lokale bevolking.
Het Japans imperialisme vormde een alliantie met de fascistische regimes in Duitsland en Italië. Dat was voor een aantal Aziatische radicalen geen probleem omdat voor hen de hoofdvijand Groot-Brittannië was. Dat was de basis waarop de Birmese radicale activist Aung San (die nauwelijks enige tijd voorheen nog had deelgenomen aan de oprichting van de Birmese Communistische Partij) steun gaf aan de Japanse keizer en na de val van Birma deelnam aan een collaboratieregime. Ook de Indische nationalist Subhas Chose kwam in Japans vaarwater ondanks een voorgeschiedenis van radicaliteit – in de jaren 1930 nog tot voorzitter van de Congress partij verkozen tegen de meer gematigde vleugel van Gandhi en Nehru in.
De Japanse opmars verliep erg vlot in Azië. De Filippijnen en Indonesië vielen al snel onder Japans bewind. Singapore volgde snel en vanuit die stad werd opgetrokken naar het noorden via Maleisië, Thailand en Birma. De Britten leden een smadelijke nederlaag waarbij een deel van de blanke elite zich verplicht zag om samen met halfbloeden en kleurlingen door de modder van de Birmese jungle naar het “veilige” India te trekken. Het vernederende karakter werd niet enkel door de Britse elite opgemerkt, maar even goed door de massa’s in Birma, India en andere landen.
Als de Britten konden stand houden in India was dat grotendeels te danken aan de militaire “overstretch” van Japan. Er waren pogingen om de Britse troepenmacht te versterken en te professionaliseren, maar zelfs de Britten gingen er van uit dat de oorlog tegen Japan een verloren zaak was. De Britten pasten een politiek van de verschroeide aarde toe tot in Bengalen waar Calcutta een stad aan het front werd.
De politiek van verschroeide aarde vormde de directe aanleiding voor de Bengaalse hongersnood van 1943 die twee tot drie miljoen dodelijke slachtoffers maakte. Op hetzelfde ogenblik bleef een uitgedunde blanke elite in de luxehotels van Calcutta feesten en defileren. Bayly en Harper wijzen in hun boek op de klachten van enkele rijke blanken over het feit dat het ontbijt beperkt werd tot twee eieren per dag in de plaats van vier. Op dat ogenblik was er in Engeland een rantsoen van twee eieren per maand en waren de armen in Calcutta bij bosjes aan het sterven van de honger. Het racisme ging onverstoord verder, in 1943 verdiende een Britse soldaat 75 Roepees per maand terwijl zijn Indische collega het moest doen met 18 Roepees.
De militaire overspanning van het Japanse rijk was mee verbonden met het gebrek aan lokale steun voor het nieuwe Japanse imperialisme. Niet alle radicale nationalisten begrepen dit, maar de overgrote meerderheid van de bevolking had al snel een even grote afkeer van het Japanse imperialisme als het voorheen had van het Britse imperialisme. De brutaliteiten waren even groot. Wie kritisch stond tegenover de Japanners werd vervolgd en vermoord. Hele dorpen werden vernietigd. Vrouwen werden verkracht of mee naar de grote steden of het front genomen om daar gedwongen dienst te doen als prostituees – de Japanse “efficiëntie” ging zo ver dat een norm van één prostituee per veertig soldaten werd vastgelegd.
Het einde van de Tweede Wereldoorlog leidde tot nieuwe krachtsverhoudingen. Tegen het einde van de oorlog was Japan verzwakt door intern verzet in de bezette gebieden en opeenvolgende nederlagen toegebracht door de Amerikanen. Japan was in realiteit al verslagen toen de verschrikkelijke atoombom werd ingezet in Hiroshima en Nagasaki. De Amerikaanse opmars leidde tot spanningen met de Britten. De Sovjetunie bleef buiten de discussie in Azië (er moet overigens worden opgemerkt dat in 1941 nog een niet-aanvalspact werd gesloten tussen Stalin en het Japanse regime) en gaf opdracht aan de enorm versterkte communistische partijen om zich bij een terugkeer van het imperialisme neer te leggen.
De groei van het anti-koloniaal verzet en de radicalisering in de verschillende landen en ook onder de Britse soldaten. Toen Churchill de verkiezingen van 1945 verloor, was dat mee te danken aan de soldaten die voor Labour stemden. De auteurs halen een topman van het Brits kolonialisme aan die aan Churchill verklaarde dat 90% van de soldaten voor Labour zou stemmen en de andere 10% niet eens zou stemmen. De radicalisering onder de Britse troepen was overigens niet nieuw, eenzelfde fenomeen na Wereldoorlog 1 speelde een cruciale rol in het verspreiden van communistische boeken en ideeën in de Aziatische regio.
De dreiging van een revolutionaire beweging die in Indonesië, Vietnam, China,… communistische regimes zou vestigen, was reëel. Het dwong de Britten tot een gematigder opstelling en de erkenning van onafhankelijkheid van een aantal landen. De Sovjetunie speelde een cruciale rol in het vermijden van de uitbreiding van de revolutionaire golf in Azië – uiteindelijk kon het ondanks verwoede pogingen de Chinese revolutie niet vermijden. Het opleggen van de tweestadiatheorie ging gepaard met de oproep aan de communisten om een al dan niet tijdelijke terugkeer van het imperialisme te aanvaarden. De meest radicale elementen werden zo op een zijspoor gezet, wat uiteindelijk leidde tot onder meer het bloedbad onder Indonesische communisten in 1965 (het duurde 20 jaar voor de Indonesische burgerij zich daar sterk genoeg toe voelde!) waarbij tot een miljoen doden vielen.
Een geslaagde revolutie in Indonesië, Vietnam, Maleisië, Birma,… had al snel de vlam doen overslaan in andere landen, waaronder India. Het hele continent had rood kunnen kleuren, wat een grote druk zou hebben gezet op de stalinistische bureaucratie in de Sovjetunie. Het revolutionaire potentieel werd afgeleid en bleef onbenut. De gevolgen daarvan hebben we de afgelopen decennia gezien. Het verdwijnen van de directe koloniale overheersing ging niet gepaard met het verdwijnen van het imperialisme en maakte evenmin een einde aan de tegenstellingen tussen arm en rijk.