Moeilijkheden bij het ontwikkelen van arbeiderspartijen: het historische voorbeeld van het Antwerpse Daensisme

Het opzetten van een arbeiderspartij is geen makkelijke taak en bovendien allerminst een rechtlijnig proces. Dat blijkt ook uit tal van historische voorbeelden van succesvolle arbeiderspartijen, maar evenzeer van arbeiderspartijen die nooit echt van de grond zijn gekomen of al snel botsten op interne tegenstellingen. Een dergelijk voorbeeld vinden we bij het Daensisme en zeker bij de ontwikkeling van deze stroming in het Antwerpse.

Het boek “Het Daensisme in Antwerpen” van Hugo Landuyt gaat al enige tijd mee en kende een relatief grote verspreiding. Nochtans is het verhaal van het Antwerpse Daensisme soms niet bepaald oppeppend, deze stroming kende tal van interne tegenstellingen en tegenslagen waardoor het bestaan van een georganiseerde Daensistische formatie van beperkte duur was. Ondanks dat falen, bleef de invloed echter bestaan. Dat blijkt onder meer uit de publicaties over het Daensisme. Maar zelfs bij de recente veroordeling van Abou Jahjah en zijn AEL-vrienden werd verwezen naar Daens (ondanks het feit dat priester Daens een andere godsdienst was toegedaan…): de wet die werd gebruikt om tot een veroordeling te komen, was mee het werk van Charles Woeste (de leider van de conservatieve katholieken en historisch tegenstander van Daens). Het opzetten van een politieke formatie mocht dan al mislukt zijn, het Daensisme houdt wel stand als symbool van verzet en organisatie van de arbeiders en armsten.

In Antwerpen was de oorsprong van het Daensisme veel minder volks dan in Aalst. De pioniers kwamen eerder uit intellectuele middens die een democratisch en Vlaamsgezind standpunt hadden ontwikkeld. Figuren als Adolf Pauwels of Hector Lebon waren advocaten. Pauwels slaagde er in om het gerechtelijk apparaat op stelten te zetten met onder meer een aanvraag tot inschrijving bij de balie in het Nederlands. Beiden legden een grote nadruk op de vernederlandsing van het gerecht. Binnen de katholieke beweging botste hun Vlaamsgezindheid en hun nadruk op democratie met de bestaande orde. Reeds in 1890, vier jaar voor Daens zich kandidaat zou stellen bij de verkiezingen, verklaarde Pauwels dat hij Woeste niet langer erkende als leider van de katholieke partij. Dat een dergelijke opstelling zou leiden tot een breuk met de katholieke partij was evenzeer snel duidelijk. In 1890 werd de kandidatuur van een Franstalige katholiek voor de provincieraadsverkiezingen in Brecht betwist door Adolf Pauwels (die 352 stemmen haalde tegenover 531 voor de overwinnaar).

Naar aanleiding van de verkiezingscampagne van de Daensisten in Aalst in 1894 werd het initiatief genomen om een partij op te zetten: de Christene Volkspartij. Dat gebeurde op een bijeenkomst in Brussel in april 1895 en werd gevolgd door tal van meetings in het hele land. Zo was er op 5 mei 1895 een succesvolle meeting met priester Daens in Borgerhout. Een groep Vlaamsgezinde democraten (met onder meer Pauwels, Lebon, Schiltz, De Jaegher,…) beslisten een formatie te lanceren: VKV (Vlaamse Christene Volksbond). Deze formatie kwam onder meer op voor het algemeen enkelvoudig stemrecht, maar ook andere sociale eisen zoals gratis en verplicht onderwijs tot 14 jaar,… VKV begon een weekblad, “Het Volksrecht” en trok wekelijks op tocht door de provincie om meetings te houden en steun voor de partij op te bouwen (in de tweede helft van 1895 waren er meer dan 80 dergelijke meetings). Het bleef echter een vrij losse formatie die niet sterk georganiseerd was en vooral op de buitengemeenten was gericht.

Bij de verkiezingen was het duidelijk dat een overeenkomst met de katholieke partij bijzonder moeilijk zou liggen, ook al waren er heel wat aanhangers daarvan in de Daensistische rangen. In 1896 kwam de VKV dicht bij het veroveren van een parlementszetel in Turnhout. Er kwamen ook werkingen in onder meer Boom (via de vakbond van steenbakkers), Antwerpen, Berchem, Borgerhout, Niel,… Bij de verkiezingen van 1896 haalde de VKV 5,1% met uitschieters in de kantons Brecht (8,2%), Ekeren (8,2%) en vooral Zandhoven (13,7%). Bij tussentijdse verkiezingen in het kanton Turnhout (na het overlijden van parlementslid Coomans) kwam het tot een strijd tussen de Daensistische kandidaat Lebon en en de conservatieve graaf de Merode. De graaf haalde 56%, Lebon 35%. In Tunhout en Herentals haalde de Merode geen meerderheid van de stemmen.

Intern waren er een reeks tegenstellingen binnen de Daensistische beweging. Een deel van de beweging was uitgesproken links en zocht toenadering tot bijvoorbeeld de socialisten. Bij de verkiezingen van 1896 was de VKV groter dan de socialisten in de buitengemeenten, maar in Antwerpen zelf bleven de socialisten groter. Die keken vrij negatief naar de Daensisten, maar anderzijds was er ook wel wat druk om tot samenwerking te komen. Een deel van de Daensisten had echter nooit volledig afscheid genomen van de conservatieve katholieken en zocht naar mogelijkheden om opnieuw met hen samen te werken. Een ander probleem was dat het Daensisme op basis van een ongenoegen met de katholieke partij was ontwikkeld, maar zonder een grote massabeweging die het interne functioneren van de partij van nieuw leven voorzag. Hierdoor was de ruimte voor intern geruzie groter.

Er was geleidelijk aan een verschuiving naar links binnen het Daensisme, maar wellicht ging dat niet snel genoeg om de beweging levensvatbaar te houden. De socialisten speelden geen actieve rol in het begeleiden en stimuleren van die bocht naar links, onder meer door zich eerder te concentreren op hun kartel met de liberalen (met wie ze de gemeenteraadsverkiezingen van 1899 in Antwerpen wonnen). De Daensisten begonnen een eigen coöperatie, de Volksbakkerij, en richtten zich steeds meer op de arbeiders in Antwerpen. Het resultaat was dat de VKV bij de verkiezingen van 1900 vooruitging in Antwerpen (van 1,4% naar 1,9% om in 1902 door te groeien tot 2,7%) en Borgerhout (van 4,4% tot 7,1%), maar ook verloor in de buitengemeenten en hierdoor in het kanton Antwerpen zakte van 5,1% naar 4,2%. De draai naar links werd hierna verder gezet onder leiding van priester Fonteyne. Die zocht en vond toenadering bij de dokwerkers en een onafhankelijke bond van dokwerkers. Fonteyne sprak op meetings samen met socialistische voormannen als Anseele. In 1901 werd voor het eerst 1 mei gevierd door de Daensisten in plaats van Rerum Novarum.

De draai naar links kwam te laat en zonder veel houvast waardoor de programmatorische onduidelijkheid overheersend werd en het einde van het Daensisme als onafhankelijk georganiseerde politieke formatie kon inluiden. De socialisten hadden een grote kans laten liggen om de religieuze tegenstellingen te overbruggen door een intensere samenwerking in plaats van het bestrijden van de Daensisten. Een offensieve houding van de socialisten met het oog op een samenwerking, had de interne discussie en twijfel in Daensistische rangen ongetwijfeld spoediger tot opheldering kunnen brengen. Bij gebrek aan opheldering domineerde de verwarring en dat betekende het einde van de VKV. In 1906 was er nog een laatste stuiptrekking bij de parlementsverkiezingen, maar met een score van 0,7% was dat geen succes. Op vier jaar tijd verloor de partij in Antwerpen-stad 2,3% om nog 0,4% over te houden.

Ondanks het falen van de Daensisten om een levensvatbare eigen politieke formatie op te zetten, was het opzetten van de VKV een belangrijke stap in het vestigen van het idee van een eigen arbeiderspartij. Het falen moet grotendeels toegeschreven worden aan onduidelijkheid over de te volgen koers en een constante twijfeling om nu al dan niet een onafhankelijke arbeiderspartij te vormen of toch aansluiting te zoeken bij de katholieke partij. Die twijfel werd versterkt door de afwezigheid van belangrijke massabewegingen onder de arbeiders en een sectaire houding van de socialisten.

 

Geef een reactie

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel