SP.a-voorzittersverkiezingen. “Vanzelfsprekend voorstander van de vrije markt”?
De SP.a krijgt haar verkiezingsnederlaag van 10 juni maar niet verteerd. Na 18 jaar regeringsdeelname kan het zoenoffer van uittredend voorzitter Vande Lanotte de gemoederen niet meer bedaren. Daarvoor zijn teveel kameraden misnoegd, gepasseerd en geschoffeerd. Nu is aangetoond dat de teletubbiegeneratie een gat in de romp van het SP.a-schip geslagen heeft, moet iemand hangen. In zo’n situatie is alles mogelijk, zelfs de linkse Erik De Bruyn als uitdager van de door het apparaat aangeduide dauphin, Caroline Gennez.
Tot voor kort was De Bruyn één van de 5.000 – 10 jaar geleden waren het er nog dubbel zoveel – resterende Antwerpse SP.a leden. Een actief lid weliswaar en dat is al uitzonderlijk, maar niettemin één die niet eens geschikt geacht werd om in een OCMW-raad, gemeenteraad of districtsraad te zetelen. Niet dat De Bruyn geen kwaliteiten heeft, integendeel, maar De Bruyn is al 26 jaar lid van Vonk, een marxistische organisatie. Nog niet zolang geleden was zoiets in de partij voldoende om telkens weer uit de boot te vallen als de posten verdeeld werden.
Al in het midden van de jaren ’80 was in de SP volop een draai naar rechts aan de gang. De coöperatieven hadden de deuren al eerder gesloten of waren failliet gegaan. De partijkrant “Vooruit” had plaatsgemaakt voor het progressieve “De Morgen”. Die deed voor haar inkomsten steeds meer beroep op de destijds verafschuwde publiciteit en nog later op private kapitaalverstrekkers. Op heel wat plaatsen waren de lokaalhouders van de Volkshuizen al vervangen door zelfstandige uitbaters. Druppelsgewijs werden steeds meer volkshuizen verkocht aan private uitbaters die niets meer met de “Socialistische Gemeenschappelijke Actie” te maken hadden. Het sociale netwerk rond de volkshuizen in de arbeiderswijken werd verwaarloosd. Alle energie ging naar politiek gelobby en parlementaire werkzaamheden.
De voormalige volkstribunen, door de arbeidersbasis op de handen gedragen, werden ingeruild voor intellectuele technocraten die zich ongemakkelijk voelden tussen al dat gepeupel. De auteurs van deze ommekeer heetten Willy Claes, Karel Van Miert, Louis Tobback, Marc Galle, Bob Cools etc… Hun pupillen luisterden naar namen als Frank Vandenbroucke (door Tobback opgevist in Leuven), Leo Peeters en Steve Stevaert (door Claes gelanceerd in Hasselt). Later op hun beurt aangevuld met Vande Lanotte, Patrick Janssens, Freya VdB, Kathleen Van Brempt, Caroline Gennez en Peter Van Velthoven. Het resultaat van deze ommekeer was 18 jaar deelname aan regeringen van sociale afbraak. In die 18 jaar werd een moeizaam opgebouwde socialistische traditie uitgehold, misbruikt en onteerd. Hierdoor verlieten heel wat arbeiders verbitterd de beweging. Velen hebben zich in hun afkeer naar de demagogie van het extreem-rechtse Vlaams Belang gekeerd.
Het was op basis van dat proces dat de voorlopers van LSP, tot 1992 samen met De Bruyn en andere Vonkisten actief in de SP, eerst aftastend via Blokbuster en Actief Linkse Studenten en vanaf ’95 openlijk als Militant Links, besloten zich voor de opbouw van de revolutionaire stroming vooral te richten naar arbeiders en jongeren buiten de SP. Hoewel onze krachten ook vandaag nog zeer beperkt blijven, zijn we er met de LSP in geslaagd ons ledenaantal, onze middelen en onze invloed de voorbije 15 jaar gevoelig uit te breiden. Diegenen die ervoor opteerden als Vonk binnen de SP te blijven, zijn al die tijd blijven stagneren.
LSP beseft dat de meerderheid van de arbeiders vandaag nog niet gewonnen is voor een revolutionair programma. Een groeiend aantal arbeiders en jongeren is, na de moeilijke en verwarrende jaren ’90, echter bereid op te komen voor haar rechten. Een kleine minderheid onder hen wil daartoe zelfs een strijdinstrument opzetten onder de vorm van een nieuwe brede arbeiderspartij. Hun aantal zal de komende jaren onder druk van de concrete ervaringen nog toenemen. Een eerste uitdrukking van deze ontluikende kracht was de lichte, maar toch vrij opvallende vooruitgang van de stalinistische PVDA in de gemeenteraadsverkiezingen van 2006. Veel belangrijker nog was het opzetten van het “Comité voor een Andere Politiek” met onder meer Jef Sleeckx.
Het opzetten van een nieuwe, brede arbeiderspartij is echter een ingewikkeld proces. Dat was niet anders bij het opzetten van de BWP tussen 1870 en haar uiteindelijke stichting in 1885. LSP is zich daar steeds bewust van geweest. Door interne strubbelingen, gebrek aan duidelijke slogans en het feit dat noch Jef Sleeckx noch George Debunne uiteindelijk kandidaat waren is de toekomst van CAP onzeker. De kwestie van een nieuwe arbeiderspartij is daarmee echter niet van de agenda. In het slechtste geval is ze uitgesteld.
Revolutie in de SP.a of slechts wat rimpels aan de oppervlakte
Het uitblijven van belangrijke electorale successen voor partijen links van SP.a en Groen!, zoals in Nederland (SP) en Duitsland (Linkspartei), kan bij sommigen de idee opwekken dat het verloop in België een andere weg zal kennen. De verkiezing van Erik De Bruyn als kandidaat SP.a-voorzitter en belangrijkste uitdager van Caroline Gennez kan dat gevoel nog versterken. Voorlopig spreken de feiten dat tegen.
De SP.a-teletubbies, Vandenbroucke, Vande Lanotte, Stevaert en Janssens blonken de voorbije jaren vooral uit in arrogantie. Zij beslisten. De verschrompelende basis, maar vooral ook de oude partijkrokodillen en de apparatsjiks, moesten lijdzaam toezien. Patrick Janssens ging zelfs zover de hele partij opzij te schuiven in de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 om een presidentiële campagne te voeren. Zolang de teletubbies electoraal scoorden bleef de kritiek onderhuids. In de gemeenteraadsverkiezingen hebben zowel Johan, als Patrick, als Freya indrukwekkende resultaten neergezet. Zodra de verkiezingsuitslagen echter keerden barste de etterbuil. Freya weigerde fractieleidster te worden en liet terloops doorschemeren dat ze haar twijfels had bij de positie van Vandenbroucke. Een reeks oude en niet al te linkse partijkrokodillen volgden. Voor heel wat apparatsjiks uit het middenkader was het startschot gegeven. Sommigen hadden oude rekeningen te vereffenen. Anderen die gehoopt hadden dat het nu hun beurt was, zagen hun ambities wegsmelten als sneeuw voor de zon.
SP.a-Rood zag haar kans om het ontstane vacuüm te vullen en lanceerde een oproep om een tegenkandidatuur in te dienen tegen Gennez. Niemand, ook Maya Detiège niet, was echter bereid zijn of haar politieke carrière op het spel te zetten met een dergelijke controversiële kandidatuur. SP.a-Rood was uiteindelijk verplicht om dan maar zelf de relatief onbekende De Bruyn naar voren te schuiven. Dat werd een onverhoopt succes. Niet enkel omwille van de onderliggende frustraties, maar ook omdat De Bruyn zijn programma fors afzwakte. De Bruyn kreeg de steun van afdeling Antwerpen met 106 stemmen op een totale aanwezigheid van slechts 179 van de 5000 SP.a-leden! Er is in Antwerpen wellicht een veelvoud van die 179 die op één of andere manier “dank u’” moet zeggen tegen de partij. In de vroege jaren ’80 mobiliseerden de partijafdelingen van kleine gemeenten meer dan dubbel zoveel leden op hun algemene vergaderingen, zelfs zonder de verkiezing van een nieuwe nationale voorzitter als inzet. Onder de “basismilitanten” die De Bruyn steunden, bevonden zich o.a. de oud-burgemeesters Bob Cools, niet bepaald een linkse jongen en mee verantwoordelijk voor de groei van het Vlaams Belang in Antwerpen, en Leona Detiège, destijds schaamteloos geroyeerd door Patrick Janssens. Dochter Maya Detiège stemde eveneens voor De Bruyn.
In Brugge slaagde Renaat Landuyt, nochtans al jaren minister, er slechts in een twintigtal stemmen te ronselen voor Gennez. De Bruyn behaalde het dubbele. Zelfs in Gent, toen de inzet al duidelijk en sterk gemediatiseerd was, kwamen slechts 158 van de 400 leden van de partijraad opdagen. Hiervan stemden er dan nog 34 voor De Bruyn. Kortom, De Bruyn werd niet verkozen door een massale revolte in de SP.a, maar eerder omwille van de frustraties van een deel van het oude apparaat, het middenkader en een heel beperkt segment van de basis. De meerderheid van de achterban bleef passief of heeft de partij reeds lang de rug toegekeerd. LSP sluit echter niet uit dat de mediaheisa rond De Bruyn en de zogenaamde “linkervleugel” van de SP.a een beperkt aantal arbeiders en jongeren tijdelijk terug in de richting van de SP.a kan drijven. Dat zou niet nieuw en evenmin fundamenteel zijn. Recent nog kende de Franse PS zo’n kort opstootje tijdens de acties tegen het CPE, maar de verlinksing bleef uit.
SP-factor in de SP.a
De Bruyn beweert dat er nu terug een linkerzijde bestaat in de SP.a waarmee men in de komende jaren rekening zal moeten houden. Dit is wel erg voorbarig. De linkervleugels waarnaar De Bruyn verwijst -Action Socialiste, Action Socialiste Revolutionnaire, La Gauche en Links- waren bewegingen met een aanzienlijke inplanting aan de basis. Op die manier waren ze in staat om de partijkoers fundamenteel bij te stellen. Veel van die voormalige linkervleugels zouden de intentieverklaring en de interviews van De Bruyn maar een flauw afkooksel vinden, laat staan een marxistisch programma.
Erik zegt van zichzelf dat hij “de SP-factor in de sp.a wil vertegenwoordigen”. In de sp.a wordt met de “SP-factor” doorgaans de partij onder Jos Van den Eynde, Louis Major, Willy Claes, Louis Tobback en Bob Cools bedoeld, bezwaarlijk een na te streven ideaal. Erik zelf bedoelt echter de Nederlandse SP, nu net het voorbeeld bij uitstek om aan te tonen dat de sociaal-democratie verlinksen beter lukt van buitenaf dan van binnenin. Het siert De Bruyn dat hij meer inspraak voor de leden wenst. Maar dat hebben we al meer gehoord, ook van Gennez.
Als partijvoorzitter wil Erik geen euro meer ontvangen dan het loon dat hij momenteel verdient. We steunen hem daarin, het zou een forse trendbreuk betekenen in de Belgische politiek. Is dat enkel een persoonlijk engagement of wil Erik daarvan een beleidsdaad maken voor alle SP.a-verkozenen? Hij wil een herziening van het partijstandpunt over de vergrijzing, de betaalbaarheid van sociale zekerheid en het Generatiepact. Jammer genoeg spreekt hij niet over het terugschroeven ervan. De Bruyn wil zich “inspireren” op het ABVV-memorandum, “democratisch beslissen” wat er geproduceerd wordt en hoe en hij wil meer middelen voor openbare diensten. Hij spreekt zich uit tegen privatisering en tegen de liberalisering van De Post, het openbaar vervoer en de gezondheidszorg. Ook zal hij vanuit de oppositie een staatshervorming niet steunen.
Verontrustend is dat De Bruyn schrijft: ”Socialisten verdedigen een open samenlevingsmodel. Maar dat wil niet zeggen dat wij zowel van “oude” als van “nieuwe” Belgen geen inspanningen mogen eisen om samen in plaats van naast elkaar te leven. Dat samenleven betekent onder andere ook respect voor een aantal gemeenschappelijke afspraken over wat wel en niet kan in onze maatschappij.”
Belangrijker dan wat De Bruyn wel zegt, is wat hij niet zegt: geen woord over de besparingscoalities in de grote steden en de Vlaamse regering, noch over de voorbije 18 jaar regeringsdeelname. Geen woord ook over de wachtlijsten voor sociale woningen, de besparingen in het onderwijs, de uitholling van het wettelijk pensioen door een tweede en een derde peiler, de flexibilisering van de arbeid, de massale geschenken aan het patronaat, enz….
Socialisme in de 21ste eeuw: de overheid moet aandelen opkopen?
Ik herinner me nog steeds de heroïsche gevechten die we samen in de Jongsocialisten voerden tegen het aanvaarden van de gemengde economie. Omdat dit “in de feiten een kapitalistische vrije markteconomie is, en geen democratische geplande economie”. Nu zegt De Bruyn in De Morgen van 11 september: “Ik ben vanzelfsprekend voorstander van de vrije markt”. Hij voegt er corrigerend aan toe dat “de verhouding tussen privé- en overheidsinitiatief de jongste jaren uit balans is.” Wie dacht dat het hier om een schoonheidsfoutje ging, is eraan voor de moeite want op 17 september luidt het dan weer in De Standaard: “ Ik heb niets tegen de vrije markt op zich, ik heb er wel problemen mee dat in die markt privé-spelers de toon zetten”.
Inzake energie stelt De Bruyn in De Morgen van 11 september: “Electrabel nationaliseren is geen slecht idee. De energiemarkt in Vlaanderen heeft in de praktijk niets met de vrije markt te maken waarover u zonet sprak: dat is een privaat monopolie. Ik zie er het nut niet van in een privébedrijf een monopolie te gunnen. Bovendien past energie in een groter ecologisch verhaal: we moeten naar een samenleving streven die minder energie zal verbruiken. Het moet dus een krimpende markt worden, maar dat gaat in tegen het wezen van een privé-bedrijf, dat het aan zichzelf en aan zijn aandeelhouders verplicht is te groeien”.
Met dergelijke slimmigheid verkoopt Erik De Bruyn de nationalisatie van de energiesector. Niet omdat het efficiënter is of een basisbehoefte is die toebehoort aan heel de gemeenschap, maar omdat het geen groeisector is. Kortom: nationaliseren is voor krimpende sectoren, waar hebben we dat nog gehoord? En hoe wil Erik nationaliseren? “De overheid moet de aandeelhouders natuurlijk betalen: ze moet geen aandelen verkopen, maar juist opkopen”. Zo ver is hij al verwijderd van de enige correcte eis nl. nationalisatie van de energiesector onder arbeiderscontrole zonder schadeloosstelling, tenzij op basis van bewezen behoefte (voor kleine aandeelhouders die hun spaargeld erin belegden).
Het verst gaat De Bruyn echter in De Standaard van 17 september. Daarin stelt hij dat een deelname van de SP.a op federaal niveau catastrofaal zou zijn: “Dan krijgen we de kans niet om ons te herpakken”. Kortom, eens herpakt is De Bruyn wel voor deelname aan een federale coalitie. Maar hij gaat verder: “In de Vlaamse regering moeten we wel blijven, we hebben daar engagementen die we moeten uitvoeren.” De engagementen van de SP.a in de Vlaamse regering betreffen onder meer het plan Vandenbroucke in het onderwijs, lastenverlagingen, de wachtlijsten inzake sociale woningen en gehandicaptenzorg etc…! De Bruyn is blijkbaar in de leer geweest bij de beroepspolitici van de SP.a, want hij voegt eraan toe: “We moeten het onderscheid durven maken tussen regering en partij.” Wie had dat ooit van hem verwacht.
“Ze staan inhoudelijk ook niet zover van elkaar”
Met dergelijke standpunten kan men de steun voor De Bruyn bij enkele oude krokodillen natuurlijk beter begrijpen. “Wat we nu zien gaat niet over het programma waarvoor Erik De Bruyn staat. Het is een roep om meer discussie en minder showgehalte. We hebben te maken met een revolte van de militanten.” Zo verklaart de voorzitter van de Socialistische Mutualiteiten, Guy Peeters, de gebeurtenissen. Rudy De Leeuw, ABVV-voorzitter en zelf SP.a-lid: “zoals Peter Vanvelthoven en Bruno Tobback al hebben aangegeven moet er worden uitgegaan van de socialistische waarden, zoals gelijke rechten. Dat moet worden gebracht zoals Steve Stevaert deed met zijn gratisverhaal. Dat was een modern verhaal van herverdeling dat iedereen aansprak. Ik ben niet pessimistisch, want er zijn ook bij de SP.a goede nieuwe mensen, zoals Caroline Gennez en Erik De Bruyn. Ze staan inhoudelijk ook niet zover van elkaar.”
Het zou wel eens kunnen dat De Leeuw er dichter op zit dan hijzelf kan vermoeden. Niet voor niets noemt De Bruyn 8 oktober 2006, de presidentiële verkiezingsoverwinning van Patrick Janssens, “een van de gelukkigste dagen uit mijn leven”. Als dat zo is, betekent dit dat De Bruyn erin gelooft dat de rechtse politiek van Janssens het antwoord is op de groei van extreem-rechts? Wij denken dat enkel een duidelijk alternatief ter linkerzijde in staat is de kiezers van het Vlaams Belang terug te winnen.
De Bruyn beweert dat hij “de SP.a nooit zal verlaten”. We hopen dat dit retorisch bedoeld is. Het is zo goed als uitgesloten dat De Bruyn tot SP.a-voorzitter wordt verkozen. Maar de vraag blijft wat hij zou gedaan hebben met al die talloze besparingscoalities waarvan de SP.a vandaag op lokaal, provinciaal en regionaal vlak deel uitmaakt, wat met de talloze bestuursmandaten? De linkerzijde in de SP.a waarover De Bruyn spreekt, heeft noch het programma, noch de inplanting of de cohesie om hierop een gefundeerd antwoord te formuleren. De manier waarop De Bruyn zijn programma verpakt doet ons vrezen dat hij de tribune waarover hij vandaag beschikt niet gebruikt om de positie van marxisten versterken, maar integendeel, om de illusies in de SP.a te voeden.
Ondergetekende is een oude bekende van De Bruyn. Gedurende 11 jaar waren we beiden lid van Vonk, de toenmalige marxistische tendens binnen de SP. In ’92 scheidden onze wegen.
Aanleiding daartoe was de val van de stalinistische regimes in het Oostblok en de Sovjetunie. Volgens mezelf en de mensen die later LSP zouden oprichten veranderde dit fundamenteel het uitzicht van de wereld. We stelden dat het stalinisme als historisch fenomeen had afgedaan. Indien er nog ergens stalinisten aan de macht zouden kunnen komen (b.v. in Peru, Nepal of op de Filippijnen) zouden die het ofwel op een akkoordje proberen gooien met het imperialisme ofwel een regime vestigen naar het model van Pol Pot in Cambodja. Maar een stabiel stalinisme zoals na WOII, dat was verleden tijd.
De Bruyn en diegenen die nu nog Vonk vormen waren het daarmee oneens. Zij dachten dat het stalinisme zich weldra zou herstellen. Ze vonden zelfs dat we de mislukte militaire coup van Yanayev in augustus ‘91 hadden moeten steunen. Dit vanuit de illusie dat hij de geplande economie wou behouden. Ze dachten eveneens dat het door de Sovjetunie geïnstalleerde regime van Najibullah in Afghanistan stand zou houden. Ook geloofden ze niet dat het wegvallen van het stalinisme de formele afschaffing van de Apartheid en het aan de macht komen van een pro-kapitalistisch ANC in Zuid-Afrika mogelijk maakte.
Dat kan allemaal muggenzifterij lijken, maar voor een internationaal georganiseerde revolutionaire stroming als het Committee for a Workers’ International (CWI) – waarvan de Vonk in ’92 afscheurde – had zoiets onmiddellijke praktische gevolgen voor onze afdelingen in Rusland en de voormalige Oostbloklanden, in Pakistan, in India en Sri-Lanka en in Zuid-Afrika.
In het westen was het meest zichtbare effect van de val van het stalinisme de ontreddering die het teweegbracht bij heel wat arbeiders. Niet zozeer omdat ze sympathie koesterden voor deze regimes, wel omdat het bestaan ervan aantoonde dat er meer dan één maatschappelijk systeem mogelijk was. De sociaal-democratie maakte van de val van het stalinisme gebruik om haar socialistische ideologie overboord te gooien. Ze profileerde zich steeds minder als “arbeiderspartij” en veel meer als een partij voor de middengroepen. Aanvankelijk leek de sociaal-democratie haar klassieke draai naar rechts door te maken, zoals we dat eerder in de geschiedenis al een paar keer hadden beleefd. Gaandeweg werd echter duidelijk dat fundamenteler proces aan de gang was. De sociaal-democratie ging de weg op van de Democratische partij in de VS. Zo zette ze het proces in om een zuiver burgerlijke formatie te worden.
Waarom onze wegen scheidden