De eerste stappen naar een nieuwe partij worden gezet…
Voor marxisten vormen perspectievendiscussies de basis van een revolutionaire politiek. Het vormt de leidraad voor onze werking op internationaal, nationaal en lokaal vlak. Wanneer je bijna drie jaar na datum deze tekst opnieuw leest, zie je dat onze analyses en standpunten niet zomaar uit de lucht komen vallen, maar gebaseerd zijn op intensieve discussies over de meest waarschijnlijke ontwikkelingen op economisch, sociaal en politiek vlak en de consequenties die deze perspectieven met zich mee brengen voor de werking van onze afdelingen, onze militanten.
In paragraaf 170 schrijven we: “Hoewel de objectieve noodzaak aan een nieuwe arbeiderspartij zich nu al meer dan 10 jaar stelt, zijn de krachten voor de vorming ervan vandaag nog steeds niet gerijpt. Dat zal pas gebeuren op basis van massale industriële en politieke strijd. Zoiets kan echter zeer snel ontwikkelen.” We konden moeilijk op een exactere manier vooruitkijken naar wat de Belgische arbeidersbeweging te wachten stond.
Het is één ding om de nood aan een nieuwe partij naar voor te schuiven, het is echter nog iets helemaal anders, zoals in de praktijk zal blijken, om de juiste initiatieven te nemen met een correcte inhoud om ook tot de realisatie van zo’n partij te komen.
Het Generatiepact en de breuk met SP.a en PS
21 december 2004. Meer dan 50.000 arbeiders overspoelen het Noordstation na een oproep van de vakbonden. De betoging wordt het startschot van een beweging die zal uitmonden in twee algemene stakingen en zal leiden tot het trekken van politieke conclusies door bredere lagen.
Het centrale ordewoord op de betoging was “een vuist maken tegen de patronale agressie”. In de onderhandelingen over het Interprofessioneel Akkoord (IPA)voor de periode 2005-’06 liet het patronaat duidelijk merken dat ze niet enkel een loonstop wou, maar ook het brugpensioen kwam vanaf dan ononderbroken onder vuur te liggen. Voor het eerst na WOII stemde één van de vakbonden (ABVV) tegen het IPA, waardoor de regering het “akkoord” eenzijdig moest opleggen.
Maar de honger van het patronaat was duidelijk niet gestild. In overeenstemming met haar bondgenoten en concurrenten in het buitenland wou ze een versnelling hoger schakelen in de afbraak van de welvaartstaat. Jarenlang werd met leugenachtige propaganda het terrein klaargestoomd: “werklozen zijn luieriken”, “de pensioenen zijn onbetaalbaar”,… In juni ’05 geeft ACV voorzitter Cortebeeck reeds een waarschuwing aan de regering in niet mis te interpreteren taal: “Indien er aan het brugpensioen wordt geraakt, volgt er een algemene staking.” Hiermee geeft hij duidelijk uitdrukking aan het ongenoegen dat suddert aan de basis. Uiteindelijk kwam het ook tot een algemene staking, helaas enkel door het ABVV georganiseerd. De staking werd zo’n succes dat een pak militanten plots de kracht voelden van een georganiseerde arbeidersbeweging die een vuist maakt. Aan de piketten werden de messen geslepen en was de vastberadenheid om het Generatiepact weg te staken groot. De algemene staking van het ABVV op 7 oktober ‘05, de vele regionale acties en de nationale betoging van 100.000 op 28 oktober ’05 brachten een breuk teweeg tussen de vakbondsbasis enerzijds en de SP.a en PS anderzijds, een meer duidelijke breuk dan ooit. Tijdens de strijd tegen het Generatiepact was het beeld dat vakbond en partij zich aan tegenovergestelde zijden van de barricade bevonden overduidelijk.
In de media schreeuwden vele kopstukken van de vakbonden hun ongenoegen over de gang van zaken en de rol van SP.a uit. Daarmee gaven ze uitdrukking aan een reeds meer dan 10 jaar sluimerende discussie in hun rangen, namelijk de noodzaak aan een nieuwe politieke partij voor de arbeidersbeweging. Op 1 mei 1996 werden de PS kopstukken getrakteerd op een indrukwekkend protest van leerkrachten en metaalarbeiders van de FGTB. Een paar weken voordien werd het decreet Onckelinckx gestemd dat besparingen oplegde aan het franstalig onderwijs. Toen al leefde de idee dat het verraad van de PS onomkeerbaar was. Deze werd passend uitgedrukt met de volgende slogan: Socialiste … toujours! PS … plus jamais!!
Uiteindelijk werd het de concrete strijd tegen het Generatiepact en de rol van Vandenbroucke, Vande Lanotte en Vandenbossche, die zonder enige scrupules de belangen van het patronaat verdedigden, die de kwestie definitief op de agenda brachten.
Deze conclusie kwam er na 18 jaar regeringsdeelname van SP.a en PS. 18 jaar lang werd hoe langer hoe meer duidelijk dat de SP.a en PS zich omvormden tot de beste managers van het systeem, de beste verdedigers van diegenen die er alle baat bij hebben dat de uitbuiting onder het kapitalisme kan worden vedergezet.
Of zoals de syndicale delegatie van het ABVV bij Agfa Gevaert stelde: “Maar wij weten één ding, namelijk dat zij de laatste 18 jaar aan de regering hebben deel genomen en dat wij alleen maar hebben ingeleverd. Wij hebben het al de vorige keer gezegd, het is niet alleen SP.a maar alle politieke partijen van meerderheid en oppositie die allen de kant hebben gekozen van het kapitaal.(…).
Wat het politiek leugenpaleis ook zegt, het ABVV zijn geen leugenaars.
Onze delegatie zal dan ook bij de juiste instanties van het ABVV het volgende vragen: laat de politiek los – SP.a geen bevoorrechte partij meer om mee te onderhandelen” .
De gok van Cortebeeck
Deze titel is ook de titel van een artikel uit De Standaard (14/10/05), waarin de rol van Cortebeeck en het ACV wordt geschetst als instrument van de paarse regering om een gemeenschappelijk vakbondsfront te vermijden. Xavier Verboven, algemeen secretaris van het ABVV, zei op 17 december ‘05 in De Morgen: ”De verdeel-en-heers politiek van de regering heeft gewerkt”. De weigering van het ACV om op 7 oktober mee te staken en haar agressieve anti-stakingsadvertenties zijn bij vele ACV-militanten in het verkeerde keelschat geschoten. Dat hun leiding zo openlijk het spel met het patronaat meespeelde om de beweging te verdelen, zal niet snel vergeten worden.
Iedereen die in die periode in contact kwam met vakbondsmilitanten en delegees heeft kunnen vaststellen dat er geen gebrek was aan strijdbaarheid. De bereidheid om dit Generatiepact tegen te houden, desnoods via consequente stakingsacties, was zowel bij het ABVV als bij het ACV volop aanwezig. De ACV-top heeft echter telkens een rem gezet op de strijdbaarheid, een rem waarvan delen van de ABVV-top nadien gretig gebruik maakten om het stopzetten van de stakig in de schoenen van het ACV te schuiven, met de woorden: “wij wilden wel verder gaan, maar het ACV niet”. Het succes van de staking op 7 oktober, ondanks de boycot van het ACV, had echter aangetoond dat het ABVV in deze strijd de toon kon zetten en desnoods alleen een algemene staking kon afdwingen. De ACV-top zou het zich geen tweede keer kunnen permiteren om haar militanten de taak te geven het ABVV alleen te laten staken.
De gok van Cortebeeck mag dan in deze wel geslaagd zijn, zijn rol is voor vele militanten overduidelijk geworden. Ook binnen het ACV, bij de basismilitanten, zal de kwestie van de nood aan een strijdbare vakbond op de agenda komen, voor of na de kwestie van de onvermijdelijke breuk tussen het ACV en de neoliberale agenda van de CD&V.
SP.a toen en nu
Wij beschouwden de sociaaldemocratische partijen, zoals SP.a en PS, in de periode tussen WOI en de val van het stalinisme als burgerlijke arbeiderspartijen. Burgerlijk en pro-kapitalistisch in haar leiding, maar een arbeiderspartij in haar basis en in de manier waarop de arbeiders-beweging naar de partij keek. Een dubbel karakter samen in één partij, wat voor zwart-wit denkers onmogelijk te vatten is. Afhankelijk van de strijd in de samenleving, de kracht van de basis en eventuele linkse stromingen kon de arbeiderklasse er een invloed op uitoefenen. De ineenstorting van de stalinistische totalitaire staten, het zogenaamde reëel bestaande socialisme, maar in realiteit een bloedige karikatuur, versnelde een proces dat al enige tijd op gang was, namelijk de verburgerlijking van de sociaaldemocratische parijten.
De opheffing van het dubbel karakter van de sociaaldemocratie ligt vandaag al een tijd achter de rug. Het zijn puur burgerlijke partijen geworden. De beweging tegen het Generatiepact was hiervan een duidelijke bevestiging. De SP.a-ministers waren de felste verdedigers van de noodzaak om maatregelen te nemen die ingingen tegen de verworvenheden van de arbeidersklasse.
Niet enkel wij maken deze vaststelling. Ook bij de leiding van het ABVV kon men niet anders dan deze conclusie duidelijk te formuleren. Donald Wittevrongel van ABVV-Textiel zegt op 21 november ‘05 in De Morgen: “De SP.a moet zich dringend bezinnen. Als ze niet meer uit de brand kan slepen dan wat nu voorligt, moet de partij maar uit de regering stappen. De socialisten moeten beseffen dat ze veel aanhang gaan verliezen. Niet alleen bij de oude knarren als ik, maar ook bij jonge garde”.
In een interview op Indymedia zegt Xavier Verboven: “De SP.a gaat voor de middenklasse. Ik had het gevoel dat de SP.a op een bepaalde klasse mikt die niet meer de arbeidersklasse is.” Correct gevoeld Xavier. Maar dit zou je nochtans al langer mogen weten, zeker gezien het feit dat je regelmatig op de vergaderingen van het partijbureau van de SP.a te vinden bent.
Welke politieke conclusie uit de strijd trekken ?
De tienduizenden vakbondsmilitanten die de regering naar de keel vlogen tijdens de twee algemene stakingen hadden ergens nog de hoop dat de SP.a en PS hun belangen zouden verdedigen in de regering. De verbetenheid waarmee de SP.a-ministers het Generatiepact en het neoliberalisme verdedigden, deed de hoop verschroeiend snel wegsmelten. In de praktijk betekende dit ook dat de arbeiders zich niet oriënteerden op de SP.a of PS om de strijd te winnen, ze sloten zich niet massaal aan bij die partijen om er zo een grotere druk op te kunnen uitoefen. Neen, in vele gevallen scheurden ze hun lidkaart en bleven achter met het besef dat ze het zonder politieke vertegenwoordiging zouden moeten stellen.
Jef Sleeckx, oud-parlementslid van SP.a, getuigde dat letterlijk honderden arbeiders hem aan-spraken op de betoging van 28 oktober 2005 met één niet mis te verstane boodschap: “Jef, het is tijd om iets nieuw te beginnen.” Deze sfeer was alle militanten van LSP reeds opgevallen tij-dens de staking van 7 oktober, waar hét gespreksonderwerp aan de piketten het failliet van de SP.a en PS was en de noodzaak om een politiek alternatief naar voor te schuiven.
Initiatiefgroep voor een andere politiek.
De algemene politieke situatie in België was reeds sinds het Globaal Plan in ‘93 rijp voor een nieuwe formatie. Maar dit betekende niet dat er ook automatisch een nieuwe partij werd gevormd. Verschillende initiatieven werden sindsdien genomen, die allen tot doel hadden het vacuüm ter linkerzijde te vullen. Elk had zijn beperkingen en zijn fouten, maar wat er vooral mankeerde was de fundamentele breuk van een belangrijk deel van de vakbondsbasis met de SP.a en PS. In de tekst schrijven we: “We hebben eerder al aangegeven dat we denken dat een nieuwe formatie in België, gezien de syndicalisatiegraad en het gewicht van de georganiseerde arbeidersklasse, wellicht op basis van strijd van-uit de syndicale delegaties zal ontstaan.”
Deze stelling uit de tekst wordt niet enkel bevestigd, maar toont ook aan waarom we hebben moeten wachten tot vandaag vooraleer niet enkel de situatie rijp was, maar er ook initiatieven kwamen die een reële kans maken op de creatie van een nieuwe partij. De controle van de vakbondsleiding over haar basis was van dien aard dat elk politiek initiatief op steun zou moeten kunnen rekenen van delen van de vakbondsbeweging om succesvol te kunnen zijn.
De kwestie van timing is in politiek en zeker revolutionaire politiek van essentieel belang. Een initiatief kan te vroeg of te laat worden genomen. Onze inschatting is dat vandaag de situatie niet enkel op politiek vlak smeekt om een arbeiderspartij, maar dat door de strijd tegen het Generatiepact zich die krachten aan het kristalliseren zijn, die kunnen leiden tot het ontstaan van zo’n partij, met name: de verschillende syndicale delegaties en delegees die zich vandaag buigen over dit vraagstuk, de militanten van LSP in alle geledingen van de maatschappij en enkele figuren die als katalysator kunnen dienen, zijnde Jef Sleeckx, Georges Debunne en Lode Van Outrive. Ook in Franstalig België is op basis van een oproep “une autre gauche est nécessaire” een initiatief genomen om het debat over een nieuwe partij te lanceren. Volgens ons is het essentieel dat beide initiatieven, waar wij aan deelnemen, samen gaan in een nationaal project dat na de zomervakantie officieel kan worden gelanceerd.
De internationale situatie
Ontwikkelingen in België doen zich natuurlijk niet voor binnen een vacuüm. Gebeurtenissen in de rest van de wereld en zeker in de buurlanden hebben een impact op het bewustzijn in België. LSP/MAS is de Belgische afdeling van een internationale partij, het CWI (Committee for a Workers International). We zijn georganiseerd tegen een wereldsysteem, het kapitalisme, die de arbeidersklasse opdeelt in groepen, waaronder nationaliteiten, om door het klassieke spel van verdeling beter te kunnen heersen. Oplossingen voor de uitbuiting door het kapitalisme kunnen zich dan ook niet beperken door landsgrenzen. De arbeidersklasse heeft nood aan de grootst mogelijke eenheid om haar sterkte, haar volledige gewicht in de schaal te kunnen werpen in de strijd voor een socialistische samenleving.
Wij bouwen aan een internationale revolutionaire partij, een wereldpartij die met een duidelijke doel voor ogen en een gemeenschappelijke strategie die de lessen heeft getrokken uit het verleden, dag-dagelijks deelneemt aan de strijdbewegingen die overal ter wereld losbreken en daar systematisch de lessen uit trekt en de strijd aangaat voor de omverwerping van het kapitalisme en het opbouwen van een socialistische wereldfederatie. De verschillende nationale afdelingen van het CWI zijn democratische organisaties en partijen, die toelaten open te discussiëren over het programma, strategie en tactieken, analyses en ervaringen te delen – en dus op basis van een internationale organisatie sterker te staan op nationaal vlak.
De internationale ontwikkelingen in de afgelopen drie jaar sinds het schrij-ven van de voorliggende tekst hebben de perspectieven van het CWI enkel en alleen maar bevestigd.
Enerzijds is het duidelijk dat er in steeds meer landen effectief initiatieven genomen worden, waarvan de meest prominente de PSOL in Brazilië en de WASG in Duitsland zijn. Anderzijds waren de perspectieven van het CWI ook correct in die zin dat iedere van die nieuwe formaties reeds zeer snel voor de essentiële keuze staat, namelijk die tussen het verdedigen van een consequent socialistisch programma of de integratie binnen de grenzen die het kapitalisme opdringt aan de niet-revolutionaire politiek.
De PSOL in Brazilië
De creatie van de PSOL heeft een belang dat de grenzen van Brazilië ver overschrijdt. De huidige Braziliaanse president Lula, leider van de PT, werd eind 2002 als verkozen met de enorme steun van de armste en meest onderdrukte lagen. Niet enkel de enorme steun voor zijn campagne was opvallend, maar ook de hoge verwachtingen die men in hem en in de PT-regering stelde. De PT zou komaf maken met de neoliberale wurggreep die het volledige continent de afgelopen decennia versmachtte. Zoals je om een omelet te bakken de schaal moet durven breken, moet je ook consequent optreden als je de beloftes aan de arme boeren, werklozen en arbeiders in Brazilië wil nakomen.
En juist daar liep het mis. Lula zette zich aan het hoofd van de grootste natie van Latijns-Amerika en… werd binnen de kortste keren de beste vriend van het IMF, de Wereldbank en de VS. De kloof tussen arm en rijk, die tot de grootste op wereldvlak behoort, verroerde geen millimeter in de juiste richting, integendeel. De zeer magere sociale programma’s die hij installeerde, werden betaald met de opbrengsten van de aanvallen op de pensioen van o.a. de ambtenaren. Aan de belangen van de grootgrondbezitters en het kapitaal werd niet geraakt. Dissidenten binnen de PT werden bij de eerste grote test, de stemming over de asociale hervormingen voor de ambtenarenpensioenen, uit de partij gezet. Onze zuster-organisatie SR (Socialismo Revolucionario) speelde, samen met anderen uit de PT, een belangrijke rol in de creatie van een nieuwe partij, PSOL, begin 2004.
Vandaag, twee jaar later, zien we reeds het fenomenale belang van dit initiatief. De ruk naar rechts van de PT en de enorme corruptieschandalen die de partij blijven achtervolgen, hebben een belang-rijk effect op de massa’s. Sommigen geven de hoop op en vervallen in desillusie en inactivisme. De enige groep die daar momenteel een tegengewicht aan kan aan bieden, is de PSOL. Enkel al het bestaan van deze nieuwe linkse formatie zorgt ervoor dat een hele generatie niet gewoon hopeloos achterblijft met een wrang gevoel bij de belofte dat “een andere wereld” mogelijk is.
Maar ook binnen de PSOL groeit de druk om zich aan te passen aan de wetten van het kapitalisme. Vandaag haalt ze +/- 6% in de opiniepeilingen en is er een grote instroom van leden die uit de PT zijn gestapt. Ook opportunistische tendenzen uit de PT, die hopen via de PSOL een stabielere carrière te kunnen maken, wagen de overstap. Vandaar dat onze Braziliaanse kameraden van Socialismo Revolucionario een campagne ge-start zijn rond de idee van een strijdbare en democratische partij als tegengewicht tegen die tendenzen in de partij die een PT-bis willen vormen. Enkel de uitbouw van een revolutionaire kern, die de strijd voert voor de leiding en voor de uitbouw van een massapartij met een socialistisch programma, kan de prioritaire taak zijn die marxisten zich vandaag stellen in Brazilië. (meer info en laatste ontwikkelingen kan je volgen op de site van het CWI – www. socialistworld.net)
Hoe de druk tot machtsdeelname beantwoorden.
Terwijl in sommige landen (België, Engeland, Frankrijk) de creatie van een nieuwe arbeiderspartij vandaag op de agenda staat, is men in andere landen reeds in een volgend stadium, een stadium waarbij de noodzaak aan een efficiënt programma in de strijd tegen het neoliberalisme en kapitalisme aan de oppervlakte komt. Electoraal succes leidt bij elke van deze formaties tot de discussie of een deelname aan de macht een manier kan zijn om een anti-neoliberaal programma te verwezenlijken.
Duitsland en de WASG
Over de ontwikkelingen in Duitsland en de strategische discussies binnen de WASG kan je in Marxisme.be een uitgebreid artikel lezen van de hand van Sascha Stanicic, algemeen secretaris van onze Duitse zusterorganisatie. Enkele jaren geleden werd duidelijk dat Schröder probeerde om op vier jaar tijd de neoliberale hervormingen door te voeren waarvoor Thatcher 12 jaar nodig heeft gehad. Deze aanvallen op wat ooit, samen met de Scandinavische landen, dé sociale modelstaat was, heeft de samenleving op haar grondvesten doen daveren. De ontwikkeling van een politiek alternatief kon dan ook niet op zich laten wachten. Reeds twee jaar na haar ontstaan wordt de WASG, in feite nog steeds slechts een partij in wording, geconfronteerd met de kwestie van de machtsdeelname. (lees meer in “Welke weg vooruit voor links”)
De SP van Nederland en de PRC in Italië
Duitsland is niet het enige land waar zich deze kwestie stelt. Zowel de PRC in Italië als de SP in Nederland gingen reeds op lokaal vlak in coalitie. Voor de parlementsverkiezingen van april 2006 in Italië, heeft de PRC na lange interne discussie besloten om deel te nemen aan het centrum-linkse kieskartel onder leiding van Romani Prodi. Dit kieskartel zijn de opvolgers van de regeringscoalitie die in mei 2001 werd afgestraft voor haar gevoerde beleid en de weg effende voor Berlusconi om een tweede keer aan de macht te komen. Hij was nog geen zeven jaar voordien door twee algemene stakingen en massabetogingen gestopt in zijn eerste poging om een neoliberaal beleid te voeren. Maar de Olijfboomcoalitie (centrumlinks), die nadien de meerderheid had gevormd, voerde een identiek beleid en slaagde er dan ook niet in enig enthousiasme te creëren voor haar politiek. Jobs gingen verloren, de werkloosheid steeg, privatisering na privatisering werd doorgevoerd, …
Tijdens de eerste Berlusconi-regering zag de PRC haar stemmen groeien tot 3.213.748 stemmen of 8,6% tijdens de verkiezingen van ’96 na de val van Berlusconi I. Ter vergelijking, in 1994 haalde ze 6%. Tijdens de eerste 18 maanden van de Olijfboomcoalitie steunde de PRC de regering vanuit de oppositie. Dit leidde tot een enorme interne discussie en resulteerde na enkele zigzags (steun, geen steun) uiteindelijk toch in steun voor de regering. De stemmen in 2001 vielen terug op 1.868.113 (5,1%). In de Europese verkiezingen van 2005 haalde de PRC 6,1%, en dat na jaren van enorme beweging (o.a. Genua ’01), verschillende algemene stakingen en massaprotesten. De partij verloor leden en verloor vooral haar aantrekkingskracht als alternatief op de traditionele partijen. Nu ze voor het eerst ministerposten zal opnemen, is een enorme teleurstelling bij de Italiaanse massa’s te verwachten, te vergelijken met de situatie met de PT in Brazilië. Ook daar zal de idee van de noodzaak van een van het patronaat onafhankelijke arbeiderspartij terug op de agenda komen.
In Nederland hebben de gemeenteraadsverkiezingen van 7 maart 2006 een aardverschuiving teweeggebracht in de politieke verhoudingen. De partijen die als winnaar uit de bus kwamen, waren de sociaal-democratische PvdA – die steeg van 15,6% van de stemmen naar 23,3% – en de Socialistische Partij die van 2,9% steeg naar 5,7%. Deze lokale verkiezings-overwinning van de PvdA en de SP heeft ook op nationaal niveau haar weerslag gehad op de politieke stemverhoudingen onder de bevolking: op basis van een peiling van 17 maart 2006 zouden PvdA en SP samen al een meerderheid van 79 van de 150 parlementszetels halen. Die uit-slag geeft aan dat een groot deel van de bevolking op zoek is naar een alternatief op het neoliberale besparingsbeleid van de huidige regeringspartijen.
Op lokaal niveau vinden op dit ogenblik coalitie-onderhandelingen plaats en in diverse gemeenten bestaat de mogelijkheid dat er een zogenaamd ‘links’ college komt van PvdA, SP en Groen Links. Indien die er niet komen, is dat door de weigering van de PvdA en niet omdat de SP zich principieel opstelt.
De vraag is welke houding marxisten in zo’n situatie aannemen. Weigeren we sowieso elke gesprek over een coalitie of gaan we de discussie aan. We laten hieronder onze Nederlandse zusterorganisatie Offensief aan het woord om hun houding hiertegenover duidelijk te maken:
Een links gemeentebestuur, dat echt opkomt voor arbeiders en jongeren, zou tenminste de volgende zaken moeten realiseren om werkelijk een verschil te maken :
> massale investeringen in betaalbare woningen
> geen privatisering maar uitbreiding van gratis stadsvervoer
> scheppen van een groot aantal vol-waardige banen bij de gemeente (bij buurthuizen, scholen, reinigingsdien-sten, stadsvervoer, brandweer, etc.), dat wil zeggen tegen een normaal CAO-loon
> verhoging van uitkeringen en steun aan mensen die leven van een minimum-uitkering
> geen commercialisering van welzijn en zorg, in plaats daarvan meer geld voor thuiszorg, buurthuizen, vervoer van andersvaliden,…
Dit is een minimum om een begin te maken van een oplossing. Een dergelijk programma kost natuurlijk geld, en is vaak in strijd met nationale wetgeving. Een links bestuur zal daarom de strijd moeten aanbinden met de regering Bal-kenende door de bevolking te mobiliseren en in actie te brengen.
Maar hierbij rijst natuurlijk de vraag: zullen PvdA en Groen Links bereid zijn een dergelijke strijd aan te gaan? Als de SP toch lokaal mee gaat regeren met PvdA en Groen Links, is het gevaar levensgroot dat ze medeverantwoordelijk wordt voor een besparingsbeleid. Een situatie zoals in Nijmegen, waar de SP deel uitmaakt van het college, toont waartoe coalities met PvdA en GL kunnen leiden. De SP-fractie in de gemeenteraad zag zich geconfronteerd met de “noodzaak” om tien miljoen euro te bezuinigingen en heeft zelfs ingestemd met het verzelfstandigen van zowel het gemeentelijke bus- als woonbedrijf.
Wat moet dan wel gebeuren ?
Verbeteringen kunnen ook afgedwongen worden vanuit de oppositie. Als de SP tenminste haar oude slogan “geen fractie zonder actie” in ere houdt, en de bevolking, waar mogelijk samen met de vakbonden, de straat op brengt. De geschiedenis leert, dat niets bereikt wordt zonder strijd, niet alleen lokaal, maar ook nationaal en internationaal. Als de SP voorop gaat lopen in die strijd en die koppelt aan de noodzaak om voor een socialistische maatschappij te vechten, kan ze uitgroeien tot een echte arbeiderspartij, die in staat is de maatschappij wezenlijk te veranderen.
Het gevaar van het “minste kwaad”
Elke nieuwe formatie zal vroeg of laat met deze vraag geconfronteerd worden als het op het electorale vlak een zeker succes scoort en regionaal of zelfs nationaal in staat is een beslissende factor te zijn in het politieke spel. Het gaat hem om de vraag of een deelname aan de macht mogelijk is zonder te verzaken aan de essentie van het anti-neoliberaal programma. Is het mogelijk binnen de contouren van het kapitalisme een beleid te voeren, dat ingaat tegen de belangen van de grote multinationals en banken? Is er een “derde weg” mogelijk tussen kapitalisme en democratisch socialisme? Kan een linkse coalitie een tegengewicht vormen tegen rechts en extreem-rechts? Deze en gelijkaardige vragen zijn de afgelopen jaren dominant aanwezig geweest ter linkerzijde.
Denken we maar aan de presidentsverkiezingen in de VS in ‘04 waar de grootste groep ter linkerzijde beweerde dat enkel een eenheid achter de Democratische kandidaat Kerry een tweede ambstermijn van Bush kon verhinderen. Of Spanje, waar er een electorale drive was in de richting van de sociaal-democraten om komaf te maken met het jarenlange conservatieve besparingsbeleid onder Aznar. Of de tweede ronde van de presidentsverkiezingen in Frankrijk in 2002, waar Le Pen het opnam tegen Chirac en de meerderheid van links botweg opriep om voor Chirac te stemmen, om dus te stemmen voor de dief in plaats van de fascist. Of dichter bij huis, in Vlaanderen, waar sommigen zullen beweren dat tijdens de gemeenteraadsverkiezingen enkel de grote progressieve eenheid rond SP.a en Groen in staat is om het Vlaams Belang te stoppen.
Deze voorbeelden hebben gemeen-schappelijk dat dezelfde argumentatie wordt gebruikt om de creatie van een nieuwe linkerzijde tegen te gaan, en alles te houden zoals het is. Het fenomeen staat ook wel bekend als de keuze voor het “minste kwaad”. Haar kracht is allerminst gebaseerd op de bewezen efficiëntie van deze strategie: Bush won zijn herverkiezing, hoofdzakelijk omdat het verschil tussen Kerry en Bush flinterdun was; Chirac werd verkozen en presideerde sindsdien over een hele reeks van keiharde aanvallen op de arbeidersbeweging; in Vlaanderen blijft het Vlaams Belang groeien.
De strategie van het “minste kwaad” drukt in eerste instantie een terechte bezorgdheid uit om komaf te maken met bepaalde leiders en regeringen. Bush, Berlusconi, Le Pen, Dewinter,… ze moeten weg of mogen niet aan de macht komen en dus moeten we ons allemaal samen scharen achter die kandidaat die zogezegd de meeste kans maakt om ze weggestemd te krijgen. We begrijpen deze terechte bekommernis, maar we moeten tegelijkertijd waarschuwen voor de effecten op langere termijn en desondanks argumenteren tegen deze strategie. Want wat gebeurt er indien na de verkiezing van “het minste kwaad” blijkt dat er in de praktijk weinig verschil is in het gevoerde beleid en de volgende keer nog meer mensen uit miserie kiezen voor de rechtse oppositie? Dan moet de linkerzijde duidelijk maken dat dit een doodlopende straat is en duidelijk een oppositie naar voor schuiven die de proteststemmen van de arbeiders en hun gezinnen kan terugwinnen voor een echt links, socialistisch programma.
Wat is de rol van LSP?
De creatie van een nieuwe partij neemt allesbehalve de bestaansreden van LSP weg. Integendeel. Indien we ons politiek verenigen met elke activist die de strijd wenst aan te gaan tegen het politiek dominante neoliberalisme van alle traditionele partijen, het Vlaams Belang inbegrepen, dan is het des te belangrijker ook te weten waarvoor we strijden. Laat dat nu de vraag zijn, waar de LSP een duidelijk antwoord op heeft. Onze socialistische ideeën zijn echter geen voorwaarde om samen te werken met arbeiders en jongeren die zich willen verzetten tegen het neoliberaal offensief. Het feit dat de arbeidersklasse geen politieke vertegenwoordiging heeft, weegt zwaar door op elke strijdbeweging. Vandaar zou de creatie van een nieuwe formatie een duw in de rug betekenen van iedereen die de belangen van de werkende bevolking verdedigt. Dat is dan ook de basis waarop LSP reeds sinds ’95 de idee van een nieuwe partij naar voor schuift.
Lange tijd werden we verplicht deze idee in onze propaganda enkel als een slogan naar voor te brengen. Maar tij-dens de betoging van 28 oktober ‘05 lanceerde de LSP haar petitie en website www.arbeiderspartij.be. We ontvingen die dag en in de weken nadien honderden positieve reacties van militanten die ons feliciteerden. Het juiste initiatief op het juiste moment! Wij denken dat een organisatie als LSP met haar militanten een belangrijke rol kan spelen in de creatie van een nieuwe partij, de afgelopen jaren vooral door het idee te populariseren, vandaag door haar militant kracht in te zetten om van het nieuwe initiatief een succes te maken.
We denken dat de linkse revolutionaire organisaties in de heropbouw van een politiek instrument van de arbeidersklasse niet terzijde kunnen blijven staan. In Frankrijk, waar LO en LCR, ondanks hoge scores in de verkiezingen en ondanks het feit dat er op meerdere momenten de mogelijkheid bestond om een nieuw en geloofwaardig breder initiatief op poten te zetten, hebben de linkse organisaties kans na kans laten liggen. Het resulaat is dat ondanks de enorme gevechten van de Franse jeugd en de arbeidersklasse, ondanks de enorme strijdbaarheid en het vastberaden verzet tegen de neoliberale hervormingen, er vandaag nog steeds geen politiek verlengstuk voor hun strijd bestaat. De beweging tegen de CPE en de foutgenoemde wet op de “gelijkheid van kansen” zal op die manier bij de volgende presidentsverkiezingen in het beste geval leiden tot meer stemmen voor PS en PCF, die indien ze verkozen worden gewoon het neoliberale beleid zullen verderzetten, zonder dat de arbeidersklasse en de jeugd zich op politiek vlak vertegenwoordigd zien en kunnen terugvechten. Wij denken dat radicaal links daar haar taak ontloopt om die ontwikkeling te stimuleren. Organisaties in België die nu willen “afwachten” wat dat nieuwe initiatief rond Jef Sleeckx kan opleveren of die terzijde willen blijven in dit proces en/of zichzelf voorstellen als de nieuwe partij van de arbeidersbeweging maken volgens ons dezelfde fout als radicaal links in Frankrijk. De kans om een nieuw geloofwaardig initiatief op te zetten – met gekende figuren als Jef Sleecks, Lode van Outrive en George Debunne die de SP.a de rug hebben toegekeerd en vooral met de betrokkenheid van diverse delegees o.a. uit de Antwerpse chemie – zal zich niet dagelijks voordoen. De kunst van de politiek ligt erin kansen te grijpen als ze zich voordoen.
Maar ook om andere redenen kan radicaal links niet terzijde blijven als in de arbeidersbeweging onder bredere lagen de conclusie wordt getrokken dat een nieuwe arbeiderspartij moet worden opgebouwd. In de ontwikkelingen van de WASG in Duitsland en van de SP in Nederland is duidelijk dat de druk tot reformisme en tot machtsdeelname (zonder de mogelijkheid hun programma door te voeren, met name in coalities met burgerlijke of verburgerlijkte partijen) enorm is. Marxisten hebben daar een taak te vervullen om de strijd te voeren voor een socialistisch programma en voor de opbouw van een partij die zo’n programma kan verwezenlijken. Ook in Schotland, waar de opbouw van de Scottish Socialist Party gedurende jaren als een voorbeeld voor de rest van Europees links werd gesteld, leggen de ontwikkelingen het gevaar bloot van een partij die de samenleving niet fundamenteel in vraag durft stellen en binnen het raamwerk van het kapitalisme blijft. Het initiële succes van de SSP lokte immers reeds snel figuren aan die de SSP vooral zagen als een mooie kans op een politieke carrière. De zeer populaire figuur Tommy Sheridan, voor de oprichting van SSP in Glasgow reeds verkozen als kandidaat voor onze toenmalige zusterorganisatie SML, en dat met een monsterscore, werd opzijgeschoven binnen dit spel om de macht, wat leidde tot een scherpe daling van haar electorale steun. Zonder socialistisch programma, zonder de doelstelling reëel de belangen van de arbeidersbeweging te verdedigen ook als die in botsing komen met de belangen van het kapitalistisch systeem – wat inherent is aan het kapitalisme – zal ook een “radicale linkse” partij snel slachtoffer worden van de “normale” politiek, namelijk van carrièrisme. We zien ons socialistisch programma – opgebouwd op basis van de lessen van de arbeidersbeweging op nationaal en internationaal vlak – niet als een ultimatum om deel te nemen aan een nieuw politiek initiatief van de arbeidersbeweging, maar we zien het evenmin als iets wat “verborgen” moet worden om “arbeiders niet af te stoten”, maar juist als onze bijdrage aan de arbeidersbeweging, als het uitzetten van de bakens die kunnen helpen om het bewustzijn, ook van bredere lagen, op te tillen door middel van de strijd en het trekken van lessen uit te strijd.
Vandaag worden de eerste stappen gezet in de richting van een nieuwe formatie. LSP zal haar krachten inzetten om dit proces te stimuleren en vooruit te helpen. Maar een nieuwe partij zal pas echt vorm krijgen als ze bij een volgende strijdbeweging de nieuwe generaties die in de strijd komen kan aantrekken en betrekken in de uitbouw van een politiek instrument van de arbeidersbeweging. Nieuwe generaties die cruciaal zullen zijn in het slagen van deze historische etappe in de bevrijding van de mensheid.