De contrarevolutie steekt de kop op
In de eerste twee maanden, toen Goetsjkov en Miljoekov formeel aan de macht waren, was de macht feitelijk geheel in handen van de Sovjet. In de volgende twee maanden werd de Sovjet zwakker: een deel van de invloed op de massa’s ging op de bolsjewieken over, een klein deel van de macht verschaften de socialistische ministers met hun portefeuilles aan de coalitieregering. Met de aanvang van de voorbereidingen op het offensief werd vanzelf de betekenis van de generale staf, van de organen van het geldkapitaal en van de kadettenpartij groter. Voordat het Uitvoerend Comité ertoe overging het bloed van de soldaten te vergieten, verrichtte het een flinke transfusie van zijn eigen bloed in de aderen van de bourgeoisie. Achter de schermen kwam alles samen bij de gezantschappen en de regeringen van de Entente.
De Westerse vrienden waren vergeten om de Russische gezant uit te nodigen voor de inter-geallieerde conferentie in Londen. Pas nadat hij zelf aan zijn bestaan herinnerd had, verzocht men hem te komen. Dat was tien minuten voor de opening van de zitting, zodat er voor hem geen plaats meer was aan de tafel en hij zich tussen de Fransen in moest dringen. De smaad aan de gezant van de Voorlopige Regering en het demonstratieve ontslag van de kadetten uit de regeringen – beide gebeurtenissen vonden plaats op 2 juli – hadden één en hetzelfde doel: de verzoeningsgezinden kleineren. De gewapende demonstratie die onmiddellijk daarna tot uitbarsting kwam, moest de Sovjetleiders temeer van streek brengen. Onder invloed van de dubbele slag die hen trof, ging hun aandacht immers in een compleet andere richting. Als men dan toch genoodzaakt was het bloedig juk samen met de Entente te dragen, dan zijn er geen betere tussenpersonen dan de kadetten. Tsjaikovski, een van de oudste Russische revolutionairen die gedurende de lange jaren van emigratie een gematigd Engels liberaal geworden was, sprak vermanende woorden: “Voor een oorlog heeft men geld nodig, maar aan de socialisten zullen de Geallieerden geen geld geven.” Dit argument was een beetje pijnlijk voor de verzoeningsgezinden, maar zij begrepen de betekenis ervan maar al te goed.
De machtsverhoudingen wijzigden zich klaarblijkelijk ten nadele van het volk, maar niemand kon zeggen in hoeverre. De begeerten van de bourgeoisie waren in elk geval veel sterker dan de mogelijkheden die zij had om deze te bevredigen. In deze onzekerheid lag de voornaamste oorzaak van de confrontaties, de krachten van de verschillende klassen worden immers in de actie zelf gemeten en revolutionaire gebeurtenissen lopen telkens weer op dergelijke krachtmetingen uit. Hoe groot echter de machtsverschuiving van links naar rechts ook zijn mocht, zij ging vrijwel buiten de Voorlopige Regering om. Die regering had immers geen macht. De personen die zich in de kritieke Julidagen oprecht in het ministerie van vorst Lvov interesseerden, zijn weinig talrijk. Zo was er generaal Krymov, dezelfde die indertijd met Goetsjkov over de onttroning van Nicolaas II onderhandelde – we zullen deze generaal spoedig voor het laatst tegenkomen. Hij richtte een telegram aan de vorst met op het einde een vermaning dat de tijd gekomen was om van woorden tot daden over te gaan. Het klonk als een belediging en liet duidelijk zien hoe het met de regering gesteld was.
“Begin juli,” schreef de liberaal Nabokov later, “leek het een ogenblik alsof het gezag van de regering weer groter geworden was. Dit was het geval na de onderdrukking van het eerste bolsjewistische optreden. De Voorlopige Regering wist dit ogenblik echter niet te benutten en men liet de toenmalige gunstige omstandigheden voorbijgaan. Zij keerden niet terug.” Ook andere vertegenwoordigers uit het rechtse kamp lieten zich in dezelfde geest uit. In werkelijkheid hebben de afzonderlijke delen van de coalitie in de Julidagen, evenals in het algemeen op alle kritieke momenten, verschillende doeleinden nagestreefd. De verzoeningsgezinden zouden stellig in een algehele verplettering van de bolsjewieken toegestemd hebben indien het niet duidelijk was dat de officieren, Kozakken, ridders van St. George en stormtroepen na de afrekening met de bolsjewieken de verzoeningsgezinden zelf zouden verpletteren. De kadetten wilden de zaak doorzetten om niet alleen de bolsjewieken maar ook de Sovjets weg te vagen. Het was werkelijk niet toevallig dat de kadetten op alle kritieke momenten buiten de regering stonden. Ondanks alle verzoeningsgezinde praatjes werden zij uit de regering verdreven door de onweerstaanbare druk van de massa’s. Ook indien de liberalen erin geslaagd waren om de macht te grijpen, dan nog hadden zij deze niet kunnen behouden. Uit de loop der gebeurtenissen is dit later overtuigend gebleken. De gedachte dat men in juli de mogelijkheid had laten voorbijgaan, is een illusie die achteraf opduikt. In elk geval heeft de Julioverwinning de positie van de regering niet alleen niet versterkt, maar integendeel het tijdperk van een slepende regeringscrisis ingeleid – een crisis die formeel pas op 24 juli werd opgelost – en in feite het begin van de doodstrijd van het Februaribewind. Deze doodstrijd zou vier maanden duren.
De verzoeningsgezinden werden heen en weer geslingerd tussen de noodzakelijkheid om hun halve vriendschap met de bourgeoisie te herstellen en de behoefte om de vijandigheid van de massa’s wat te temperen. Zij zijn genoodzaakt voortdurend te laveren, de bochten worden al gauw een angstig heen en weer rennen, maar de koers gaat in hoofdzaak scherp naar rechts. Op 7 juli kondigt de regering een reeks represaillemaatregelen af. In dezelfde zitting stellen de socialistische ministers de regering voor om het programma van het in juni gehouden Sovjetcongres te beginnen uitvoeren. Ze doen dit als het ware in het geheim, ze maken immers gebruik van de afwezigheid van de ‘ouderen’, d.w.z. van de kadetten. Het leidde direct tot een verdere verzwakking van de regering. De grootgrondbezitter en vroegere voorzitter van het Zemstvobestuur, vorst Lvov, verwijt de regering dat haar agrarische politiek “het rechtsbewustzijn van het volk ondermijnde.” De grootgrondbezitters waren niet alleen verontrust omdat zij hun erfgoederen misschien zouden verliezen, maar ook omdat de verzoeningsgezinden “van plan waren de Constituerende Vergadering voor het voldongen feit van het reeds opgeloste vraagstuk te stellen.” Alle steunpilaren van de monarchistische reactie werden nu ineens fanatieke aanhangers van de zuivere democratie! De regering besloot Kerenski met de post van minister-president te belasten met behoud van zijn portefeuilles van oorlog en marine. Tsereteli, de nieuwe minister van binnenlandse zaken, moest aan het Uitvoerend Comité verantwoording afleggen voor de arrestaties van de bolsjewieken. De in protestvorm opgestelde interpellatie ging uit van Martov en Tsereteli antwoordde zijn oudere partijgenoot zonder een blad voor de mond te nemen dat hij er de voorkeur aan gaf met Lenin te doen te hebben dan met Martov: bij de eerste wist hij wat hem te doen stond, terwijl de laatste hem slechts de handen bond… “Ik neem de verantwoordelijkheid voor deze arrestaties op mij,” slingerde de minister uitdagend de gespannen luisterende zaal in.
Terwijl zij slagen uitdelen naar links, verschuilden de verzoeningsgezinden zich achter het gevaar van rechts. “Rusland staat voor een militaire dictatuur,” zegt Dan in de zitting van 9 juli. “Wij moeten de militaire dictatuur de wapens uit handen nemen. En dit kunnen wij slechts indien wij de Voorlopige Regering als een comité tot redding van de staat erkennen. Wij moeten haar onbeperkte volmachten geven opdat zij de anarchie van links en de contrarevolutie van rechts met wortel en tak kan uitroeien…” Alsof er andere wapens in handen van de tegen de arbeiders, soldaten en boeren strijdende regering konden zijn dan de wapens van de contrarevolutie! Met 252 stemmen bij 47 onthoudingen besloot de verenigde vergadering: “1. Het land en de revolutie zijn in gevaar; 2. De Voorlopige Regering wordt tot een regering tot redding van de revolutie uitgeroepen; 3. Zij krijgt onbeperkte volmachten.” Het besluit klonk hol. De in de vergadering aanwezige bolsjewieken onthielden zich van stemming, hetgeen ongetwijfeld een bewijs is van de verwarring die er in de partijleiding heerste.
Massabewegingen laten, ook al zijn zij verslagen, altijd sporen achter. In plaats van de heer met de hoge titels kwam de radicale advocaat aan het hoofd van de regering; de leiding van het ministerie van binnenlandse zaken kreeg iemand die vroeger met dwangarbeid gestraft was. Het plebejisch karakter van de vernieuwde regering was maar al te duidelijk. Kerenski, Tsereteli, Tsjernov, Skobeljew, de leiders van het Uitvoerend Comité, drukten nu een stempel op de regering. Was dit niet een verwezenlijking van de slogan van de Julidagen: “Weg met de tien kapitalistische ministers”? Neen, het toonde slechts de ontoereikendheid van deze slogan. De democratische ministers namen de macht enkel over om deze terug te geven aan de kapitalistische ministers. La coalition est morte, vive la coalition!
Dan volgt de schandalige komedie van de ontwapening van de mitrailleurs op het Slotplein. Een aantal regimenten wordt ontbonden. De soldaten worden in kleine afdelingen naar het front overgebracht ter aanvulling van de troepen. Veertigjarigen moeten gehoorzamen en worden de loopgraven in gedreven. Dit zijn allemaal propagandisten tegen het Kerenski-regime. Zij zijn tienduizenden in aantal en zij zullen tot de herfst goed werk doen. Tegelijkertijd worden de arbeiders ontwapend, doch met minder succes. Onder druk van de generaals – spoedig zullen wij zien welke vormen deze aannam – wordt aan het front de doodstraf ingevoerd. Dezelfde dag echter, 12 juli, wordt een decreet uitgevaardigd waarin aan het afsluiten van transacties betreffende de grond paal en perk gesteld wordt. Deze halve maatregel, die onder druk van de moezjieks tenslotte genomen wordt, wekte links slechts spot, rechts verontwaardiging. Terwijl hij alle straatdemonstraties verbood – een dreigement aan de linksen – keerde Tsereteli zich ook tegen de eigenmachtige arrestaties – een poging tot terechtwijzing van de rechtsen. De afzetting van de opperbevelhebber van het militaire district werd door Kerenski tegenover de linksen gemotiveerd met zijn vernietiging van de arbeidersorganisaties, tegenover de rechtsen met zijn tekort aan vastberadenheid.
De Kozakken werden nu de ware helden van het burgerlijke Petrograd. “Het kwam meermaals voor,” zo verhaalt de Kozakkenofficier Grekow, “dat wanneer iemand in een openbare gelegenheid, bijvoorbeeld in een restaurant, waar veel publiek was, in kozakkenuniform binnentrad, iedereen opstond en de binnentredende met applaus begroet werd.” Theaters, bioscopen en parken organiseerden weldadigheidsfeesten voor de gewonde Kozakken en de families van hen die gedood waren. Het bureau van het Uitvoerend Comité was genoodzaakt een commissie te kiezen met Tsjcheïdse aan het hoofd, om deel te nemen aan de voorbereidingen voor de teraardebestelling van de “bij het vervullen van hun revolutionaire plicht in de dagen van 3 tot 5 juli gevallen soldaten.” De verzoeningsgezinden moesten de beker van vernedering tot de laatste druppel ledigen. De ceremonieën begonnen met een dienst in de Isaakkathedraal. De doodkisten werden door Rodsjanko, Miljoekov, vorst Lvov en Kerenski naar buiten gedragen en in processie naar het Alexandro-Nevskiklooster gebracht om bijgezet te worden. Langs de gehele weg die de stoet nam, was de militie verwijderd: de Kozakken deden dienst om de orde te handhaven. De dag van de begrafenis waren zij heer en meester in Petrograd. De door de Kozakken vermoorde arbeiders en soldaten, de broeders van de Februarislachtoffers, werden in alle stilte ter aarde besteld, zoals vroeger onder het tsarisme de slachtoffers van 9 januari begraven waren.
Aan het Uitvoerend Comité van Kronstadt stelde de regering – onder het dreigement dat anders het eiland geblokkeerd zou worden – de eis dat Raskolnikov, Rosjal en Remnev onmiddellijk uitgeleverd zouden worden aan de autoriteiten die met het onderzoek belast waren. De afgetreden vorst Lvov beklaagde zich in de dagbladen over het feit dat “de sovjets op een laag moreel peil stonden en de leninisten, die agenten van de Duitsers waren, niet uit hun midden verwijderd hadden.” De verzoeningsgezinden deden hun uiterste best om hun betrouwbaarheid te tonen! Op 3 juli nemen de Uitvoerende Comités in een gemeenschappelijke zitting een door Dan ingediende resolutie aan die als volgt luidde: “Alle personen tegen wie door justitie een aanklacht is ingediend, worden tot de definitieve rechterlijke uitspraak van deelname aan de werkzaamheden van de Uitvoerende Comités uitgesloten. De bolsjewieken werden daarmee feitelijk buiten de wet gesteld. Kerenski verbood de gehele bolsjewistische pers. In de provincie hadden arrestaties van de landcomités plaats. De “Izvestia” jammerde machteloos: “Enkele dagen geleden nog waren wij getuige van een anarchistische orgie in de straten van Petrograd. Vandaag hoort men in diezelfde straten niets anders dan contrarevolutionaire en Zwarte Honderd-redevoeringen.”
Na de ontbinding van de meest revolutionaire troepenafdelingen en de ontwapening van de arbeiders sloeg de balans verder naar rechts door. Een groot deel van de werkelijke macht concentreerde zich openlijk in handen van de militaire leiding, van de bankiers, de industriëlen en de kadetten. De rest bleef als tevoren in handen van de Sovjets. Er was duidelijk een dubbele heerschappij, maar niet meer de gelegaliseerde contact- of coalitie-dubbele heerschappij van de voorafgaande maanden, maar de explosieve dubbele heerschappij van twee klieken, de militair-burgerlijke en de verzoeningsgezinde, die elkaar vreesden maar tegelijkertijd elkaar ook nodig hadden. Wat kon er nog gedaan worden? De coalitie herstellen. “Na de opstand van 3 tot 5 juli,” zegt Miljoekov terecht, “verdween de coalitiegedachte niet alleen, maar kreeg deze integendeel een tijdlang weer meer kracht en betekenis dan voorheen.”
Het Voorlopig Comité van de Rijksdoema herleefde plotseling en nam een scherpe resolutie tegen de regering tot redding van het land aan. Dit gaf de laatste stoot. Alle ministers overhandigden hun portefeuille aan Kerenski en maakten deze daardoor alleen reeds tot centrum van de nationale soevereiniteit. Dit ogenblik werd zowel voor het verdere lot van het Februaribewind, alsook voor het persoonlijke lot van Kerenski van grote betekenis: er kwam nu in de chaos van groeperingen, aftredingen en benoemingen een centraal punt naar voren waarrond alles draaide. Het aftreden van de minister betekende slechts het begin van onderhandelingen met de kadetten en de industriëlen. De kadetten stelden de volgende voorwaarden: verantwoordelijkheid van de leden van de regering “alleen aan zichzelf”; volkomen overeenstemming met de Geallieerden; herstel van de discipline in het leger; geen enkele sociale hervorming voordat de Constituerende Vergadering bijeenkwam. Een ongeschreven eis was die tot uitstel van de verkiezingen voor de Constituerende Vergadering. Dit werd een “boven de partijen staand en nationaal programma” genoemd. De vertegenwoordigers van handel en industrie die tevergeefs getracht hadden de verzoeningsgezinden tegen de kadetten uit te spelen, antwoordden in soortgelijke zin. Het Uitvoerend Comité bevestigde opnieuw zijn resolutie waarin de regering voor de redding van het land “met volledige volmachten” voorzien werd: dit betekende dat men toestemde in de onafhankelijkheid van de regering van de Sovjets. Dezelfde dag verzond Tsereteli, in zijn hoedanigheid van minister van binnenlandse zaken, een circulaire over de urgentie van “definitieve maatregelen om een einde te maken aan elk eigenmachtig optreden op het gebied van het grondbezit.” De minister van voedselvoorziening Pesjechonov eiste van zijn kant dat er een einde moest komen aan “het gewelddadig en misdadig optreden tegen de grondbezitters.” De regering tot redding van de revolutie diende zich in de eerste plaats aan als een regering tot redding van het grootgrondbezit. Daar bleef het echter niet bij. De industriemagnaat-ingenieur Paltsjinski volgde in zijn drieledige kwaliteit – als leider van het ministerie van handel en industrie, als commissaris voor brandstoffen- en metaalvoorziening en als leider van de commissie voor de landsverdediging – de politiek van het trustkapitaal. De mensjewistische nationaaleconoom Tsjerewarin beklaagde er zich tegenover de economische afdeling van de Sovjet over dat alle goede bedoelingen van de democraten botsten op de sabotage van Paltsjinski. De minister van landbouw Tsjernov, die door de kadetten eveneens beschuldigd werd van banden met de Duitsers, zag zich genoodzaakt om af te treden om zich te “rehabiliteren.” Op 18 juli vaardigt de regering waarin de socialisten de meerderheid hebben een manifest uit naar aanleiding van de ontbinding van de ongehoorzame Finse Sejm met zijn sociaaldemocratische meerderheid. In de plechtige nota aan de Geallieerden ter gelegenheid van de derde verjaardag van het uitbreken van de wereldoorlog, herhaalt de regering niet alleen de traditionele eed van trouw maar meldt zij ook de gelukkige onderdrukking van de door vijandelijke agenten georganiseerde muiterij. Het is een weergaloos kruiperig document. Tegelijkertijd wordt een draconisch strenge wet tegen overtreding van de tucht bij de spoorwegen uitgevaardigd. Nadat de regering derhalve haar rijpheid had getoond, besloot Kerenski eindelijk het ultimatum van de kadettenpartij in deze zin te beantwoorden dat de door deze gestelde eisen geen hinderpaal voor het toetreden tot de Voorlopige Regering konden vormen. Met een verkapte capitulatie namen de liberalen echter reeds geen genoegen meer. Zij wilden de verzoeningsgezinden op de knieën hebben. Het Centraal Comité van de kadetten verklaarde dat de na de ontbinding van de coalitie op 8 juli opgestelde regeringsverklaring – een mengelmoes van democratische gemeenplaatsen – voor de kadetten onaannemelijk was. En ze brak de onderhandelingen af.
Er volgde een concentrische aanval. De kadetten handelden niet alleen in nauw contact met de industriëlen en geallieerde diplomaten maar ook met de generaals. Het hoofdbestuur van de officierenvereniging bij het hoofdkwartier stond feitelijk onder leiding van de kadettenpartij. Door middel van de hoogste legerleiding trachtten de kadetten de verzoeningsgezinden op de meest gevoelige plek te treffen. Op 8 juli vaardigde de opperbevelhebber van het zuidwestelijk front, generaal Kornilov, een bevel uit om met mitrailleur- en artillerievuur tegen de terugwijkende soldaten op te treden. Gesteund door de commissaris van het front, Savinkov, de vroegere leider van de terroristische organisatie van de sociaal-revolutionairen, had Kornilov reeds eerder de invoering van de doodstraf aan het front geëist en gedreigd dat hij anders het commando zou neerleggen. Het geheime telegram werd terstond in de pers gepubliceerd. Kornilov had ervoor gezorgd dat het bekend werd. De opperbevelhebber, Brjoessilov, die meer tot voorzichtigheid en tot schipperen geneigd was, schreef op schoolmeesterachtige toon aan Kerenski: “De lessen van de Grote Franse Revolutie die wij maar al te vaak vergeten, dringen zich als het ware op…” Deze lessen bestonden daarin dat de Franse revolutionairen, nadat zij tevergeefs getracht hadden het leger “op humanitaire principes” op te bouwen, weer tot de doodstraf gekomen waren, “en hun vaandels zijn zegevierend over de halve aardbol getrokken.” Iets anders hadden de generaals niet uit het boek van de revolutie geleerd. Op 12 juli voerde de regering de doodstraf weer in: “alleen in oorlogstijd voor militairen en voor enkele zeer zware misdrijven.” Alleen de bevelhebber van het noordelijk front, generaal Klembovski, schreef na drie dagen: “De ervaring heeft geleerd dat die troepen welke geregeld uit de reserves aangevuld worden volkomen ongeschikt tot de strijd blijken te zijn. Het leger kan niet gezond worden zolang de bronnen waaruit de reserves geput worden bedorven zijn.” Deze bedorven reservebron was het Russische volk.
Op 16 juli riep Kerenski in het hoofdkwartier een vergadering van de oudere legeraanvoerders bijeen, waaraan ook Teresjtsjenko en Savinkov deelnamen. Kornilov ontbrak: de terugtocht aan zijn front was in volle gang en kwam pas na enkele dagen tot stilstand, toen de Duitsers bij de vroegere grens halt hielden. De namen van de deelnemers aan de bijeenkomst: Brjoessilov, Alexejev, Roesski, Klembovski, Denikin en Romanovski klonken als een echo uit het verleden. Vier maanden lang hadden de hoge generaals zich meer dood dan levend gevoeld. Nu werden zij weer levend en vielen ze de minister-president, die voor hen de onaangename revolutie belichaamde, ongestraft met boosaardige plagerijen lastig.
Volgens de opgaven van het hoofdkwartier verloor het leger aan het zuidwestelijk front tussen 18 juni en 6 juli ongeveer 56.000 man. Een onbetekenend aantal vergeleken met de cijfers van de gehele oorlog! De twee revoluties van februari en van oktober hebben echter veel minder gekost. Wat bracht het offensief van de liberalen en de verzoeningsgezinden anders dan dood, vernietiging en ellende. De sociale schokken van het jaar 1917 hebben de aanblik van een zesde deel van de gehele aarde volkomen gewijzigd en nieuwe mogelijkheden voor de mensheid geopend. De gruwelijkheden en verschrikkingen van de revolutie, die wij niet willen ontkennen en evenmin minimaliseren, komen niet uit de lucht vallen: zij zijn onverbrekelijk aan de gehele historische ontwikkeling verbonden.
Brjoessilov meldde aangaande de resultaten van het offensief dat een maand geleden begonnen was: “Een totale mislukking.” De oorzaak is gelegen in het feit dat “de superieuren, van compagniescommandant tot opperbevelhebber, over geen enkele macht beschikken.” Hij zegt niet hoe en waardoor zij deze verloren hebben. Wat de verdere operaties betreft, zo “kunnen wij hiertoe onmogelijk vóór de lente gereed zijn.” Terwijl hij samen met de overigen zich op de genomen represaillemaatregelen beroemde, opperde Klembovski tegelijkertijd twijfel of zij iets zouden kunnen uitrichten. “De doodstraf? Maar kan men dan gehele divisies terechtstellen? Gerechtelijke strafvervolgingen? Maar dan zou het halve leger in Siberië zitten…” De chef van de generale staf meldde: “Vijf regimenten van het garnizoen van Petrograd zijn ontbonden. De aanvoerders van de rebellen aan het gerecht overgeleverd… In totaal moeten ongeveer 90.000 man uit Petrograd weggevoerd worden.” Hiervan nam men met voldoening kennis. Niemand dacht erover na welke gevolgen de evacuatie van het Petrogradse garnizoen zou hebben.
“De commissies?” vroeg Alexejev. “Die moeten vernietigd worden… De eeuwenoude geschiedenis van de oorlog heeft haar eigen wetten. Wij wilden tegen deze in handelen en hebben een fiasco geleden.” Deze man verstond onder de wetten van de geschiedenis de reglementen van de dienst. “De oude vaandels,” snoefde Roesski, “volgde men als een heilig iets en men was bereid daarvoor te sterven. Waartoe hebben de rode vaandels echter geleid? Daartoe dat de troepen zich nu met hele korpsen tegelijk overgeven.” De aftandse generaal was vergeten dat hijzelf in augustus 1915 aan de ministerraad meldde: “De moderne eisen van de oorlogstechniek gaan onze krachten te boven; in elk geval kunnen wij tegen de Duitsers niet op.” Klembovski legde er nog eens met enig leedvermaak de nadruk op dat het eigenlijk niet de bolsjewieken geweest waren die het leger ten gronde gericht hadden, maar “anderen die een ondeugdelijke methode van oorlogvoering toepasten, lieden die van de levens- en bestaansvoorwaarden van het leger geen begrip hadden.” Dit was direct tegen Kerenski gericht. Denikin deed een nog krachtiger aanval op de ministers: “Jullie hebben ze door het slijk gesleurd, onze roemvolle oorlogsvaandels, richt ze nu ook zelf weer op, indien jullie gewetenswroeging hebben…” En Kerenski? Terwijl hij ervan verdacht werd een gemis aan verantwoordelijkheidsgevoel te hebben, dankte hij de soldaten nederig voor “het openlijk en vrijmoedig uitspreken van hun mening.” De verklaring van de rechten van de soldaat? “Indien ik indertijd, toen deze opgesteld werd, minister geweest was, zou de verklaring nooit afgekondigd zijn. Wie heeft het eerst de Siberische scherpschutters bedwongen? Wie het eerst bloed vergoten om de weerspannigen neer te slaan? Mijn gevolmachtigde, mijn commissaris.” De minister van buitenlandse zaken Teresjtsjenko troost liefelijk: “Ook al is ons offensief mislukt, zo heeft het toch het vertrouwen van de Geallieerden in ons doen toenemen.” Het vertrouwen van de Geallieerden! Is dat niet het belangrijkste?
“De officieren zijn tegenwoordig de enige steunpilaren van de vrijheid en van de revolutie,” spelt Klembovski de les. “De officier is geen bourgeois,” verklaarde Brjoessilov nader, “hij is een rasechte proletariër.” Generaal Roesski voegt hier nog aan toe: “Ook de generaals zijn proletariërs.” De commissies vernietigen, de macht van de vroegere superieuren herstellen, de politiek uit het leger verbannen, d.w.z. de revolutie – dat is het programma van die proletariërs met de rang van generaal. Kerenski heeft tegen dit programma zelf niets in te brengen; hij maakt zich slechts ongerust over de tijdsduur van de vervulling ervan. “Wat de voorgestelde maatregelen betreft,” zei hij, “zo geloof ik dat ook generaal Denikin niet er op zal staan dat zij onmiddellijk uitgevoerd worden…” De generaals waren in het algemeen volkomen onbelangrijke personages. Zij konden het echter niet laten onder elkaar te zeggen: “Zo moet men met deze heren omgaan!”
De bijeenkomst had een wijziging in de hoogste legerleiding tot gevolg. De meegaande en soepele Brjoessilov die benoemd was in plaats van de voorzichtige departementsambtenaar Alexejev die tegen het offensief geweest was, werd nu door Kornilov vervangen. Deze personenwisseling werd op verschillende gronden gemotiveerd: aan de kadetten beloofde men dat Kornilov een sterke discipline zou invoeren; aan de verzoeningsgezinden verzekerde men dat Kornilov een vriend van de commissies en van de commissarissen was en dat Savinkov zelf voor zijn republikeinse gevoelens instond. In antwoord op de hoge benoeming zond de generaal een nieuw ultimatum aan de regering: hij, Kornilov, nam zijn benoeming slechts aan onder de volgende voorwaarden: “Verantwoordelijkheid alleen aan zichzelf en aan het volk; geen inmenging in de benoeming van de hogere officieren; wederinvoering van de doodstraf in het achterland.” Het eerste punt bracht moeilijkheden met zich: “Verantwoordelijkheid alleen aan zichzelf en aan het volk,” daarmee was Kerenski reeds begonnen en rivaliteit kon hier niet geduld worden. Het telegram van Kornilov werd in het meest gelezen liberale blad gepubliceerd. De voorzichtige reactionaire politici fronsten de wenkbrauwen. Het ultimatum van Kornilov was het ultimatum van de kadettenpartij, maar dan in de openlijke bewoordingen van een Kozakkengeneraal. Kornilovs berekening was echter volkomen juist: de onmatige eisen en de vermetele toon van het ultimatum brachten vreugde teweeg bij alle vijanden van de revolutie en vooral bij alle officieren. Kerenski werd woedend en wilde Kornilov direct ontslaan, maar hij vond geen steun bij de regering. Tenslotte stemde Kornilov op aanraden van zijn opdrachtgevers erin toe om in een mondelinge verklaring vast te stellen dat hij de verantwoordelijkheid aan het volk als een verantwoordelijkheid aan de Voorlopige Regering opvatte. Overigens werd het ultimatum met een klein voorbehoud aangenomen. Kornilov werd opperbevelhebber. Tegelijkertijd werd de militaire ingenieur Filonenko als commissaris aan hem toegevoegd en werd de vroegere commissaris van het zuidwestelijk front, Savinkov, tot leider van het ministerie van oorlog benoemd. De een – een opgekomen willekeurling; de ander – met een groot revolutionair verleden; beide – avonturiers die, zoals Filonenko, tot alles of, zoals Savinkov, althans tot heel veel in staat waren. Hun innig bondgenootschap met Kornilov heeft de snelle carrière van de generaal begunstigd en, naar wij zullen zien, in de verdere loop der gebeurtenissen een rol gespeeld.
De verzoeningsgezinden capituleerden over de gehele linie. Tsereteli herhaalde: “De coalitie is het bondgenootschap tot redding.” Ondanks de formele breuk waren de onderhandelingen achter de schermen in volle gang. Om de oplossing te bespoedigen neemt Kerenski, klaarblijkelijk in overeenstemming met de kadetten, zijn toevlucht tot een zuiver theatrale, d.w.z. geheel met zijn politiek in overeenstemming zijnde en tevens zeer doeltreffende maatregel: hij treedt af en reist uit de stad weg waarbij hij de verzoeningsgezinden wanhopig achterlaat. Miljoekov zegt hierover: “Door zijn demonstratief aftreden… liet hij zowel aan zijn tegenstanders alsook aan zijn mededingers en ook aan zijn aanhangers zien dat hij, hoe men ook over zijn persoonlijke eigenschappen mocht denken, eenvoudig door de politieke positie die hij innam – tussen twee vijandelijke partijen – op dat moment onmisbaar was.” Het spel was volgens de regels van de kunst gewonnen. De verzoeningsgezinden stormden met een onderdrukte vloek en openlijke smeekbeden op “kameraad Kerenski” af. Beide partijen, de kadetten en de socialisten, brachten de onthoofde regering gemakkelijk tot het besluit zichzelf te liquideren en aan Kerenski de opdracht te geven om naar eigen goeddunken een nieuwe regering te vormen.
Om de toch een beetje verschrikte leden van het Uitvoerend Comité te intimideren, legt men hen de laatste berichten over de slechter wordende toestand aan het front voor. De Duitsers brengen de Russische troepen in het nauw, de liberalen brengen Kerenski in het nauw en Kerenski brengt de verzoeningsgezinden in het nauw. De mensjewistische en sociaal-revolutionaire fracties beraadslagen de gehele nacht van 24 juli, ze zijn angstig en hulpeloos. Eindelijk stemmen de Uitvoerende Comités met een meerderheid van 147 tegen 46 stemmen met 42 onthoudingen – een tot nu toe ongekende oppositie! – er in toe dat de macht zonder enige nadere voorwaarde of beperking overgedragen wordt aan Kerenski. Op de partijdag van de kadetten die gelijktijdig plaats heeft, gaan stemmen op om Kerenski ten val te brengen. Miljoekov wijst de ongeduldigen terecht en geeft de raad om zich voorlopig tot het uitoefenen van druk te beperken. Dit wil niet zeggen dat Miljoekov zich met betrekking tot Kerenski aan illusies overgaf. Hij zag echter in hem een uitgangspunt tot de inzet van de krachten van de bezittende klassen. De regering zou eenmaal van de sovjets bevrijd, daarna gemakkelijk van Kerenski bevrijd kunnen worden.
De honger van de goden van de coalitie was ondertussen niet gestild. Voor de vorming van de overgangsregering van 7 juli was er al een bevel tot arrestatie van Lenin. Hu kwam het erop aan om door een kordaat optreden te laten zien dat de coalitie hersteld was. Op 13 juli verscheen er in het blad van Gorki – een bolsjewistische pers bestond er niet meer – een open brief van Trotski aan de Voorlopige Regering: “Jullie hebben geen enkele gegronde reden om mij uit te zonderen van de werking van het decreet krachtens hetwelk de kameraden Lenin, Zinovjev en Kamenev gearresteerd moeten worden. Wat de politieke kant van de zaak betreft, jullie kunnen er niet aan twijfelen dat ik een even onverzoenlijk tegenstander van de gehele politiek van de Voorlopige Regering als de bovengenoemde kameraden ben.” ’s Nachts, toen het nieuwe ministerie gevormd was, werden Trotski en Loenatsjarski te Petrograd en de soldaat Krylenko, de latere opperbevelhebber van de bolsjewieken, aan het front gearresteerd.
De regering die na een crisis van drie weken tot stand kwam, leek een verschrompeld geheel. Zij bestond uit tweederangs- en derderangsfiguren, die volgens het principe van het kleinste kwaad uitgekozen waren. Plaatsvervangend voorzitter werd ingenieur Nekrassov, een linkse kadet die op 27 februari voorgesteld had de macht over te geven aan een van de tsaristische generaals om zo de revolutie te onderdrukken. De partijloze en onbelangrijke schrijver Prokopovitsj, die tussen de kadetten en de mensjewieken in stond, werd minister van handel en industrie. Een vroegere officier van justitie, later radicaal advocaat, Saroedniy, een zoon van de “liberale” minister van Alexander II, werd met de leiding van het ministerie van justitie belast. De voorzitter van het Boeren Uitvoerend Comité, Avksentjev, kreeg de portefeuille van binnenlandse zaken. Minister van arbeid werd de mensjewiek Skobeljev, minister van voedselvoorziening de volkssocialist Pesjechonov. Ook van de liberalen kwamen er tweederangsfiguren in het kabinet, figuren die noch voorheen noch later een leidende rol speelden. Op de post van minister van landbouw keerde volkomen onverwacht Tsjernov terug: de vier dagen tussen zijn aftreden en zijn herbenoeming waren blijkbaar voldoende om zich te rehabiliteren. Miljoekov merkt in zijn “Geschiedenis” gelaten op dat de aard van Tsjernovs betrekkingen tot de Duitse autoriteiten “onopgehelderd bleef. Het is ook mogelijk,” zo voegt hij eraan toe, “dat zowel de mededelingen van de Russische contraspionage alsook de verdachtmakingen van Kerenski, Teresjtsjenko en anderen in dit opzicht overdreven waren.” De herbenoeming van Tsjernov tot minister van landbouw was slechts een concessie aan het prestige van de regerende sociaal-revolutionaire partij, waarin Tsjernov trouwens steeds meer aan invloed verloor. Tsereteli bleef echter voorzichtigheidshalve buiten het ministerie. In mei heette het dat hij in de regering nuttig voor de revolutie kon zijn; nu trachtte hij in de sovjet nuttig voor de regering te zijn. Van nu af aan vervult Tsereteli werkelijk de rol van commissaris van de bourgeoisie in het Sovjetstelsel. “Indien de coalitie tegen het belang van het land zou zijn,” zei hij in een zitting van de Sovjet van Petrograd, “dan is het onze plicht om onze kameraden uit de regering terug te roepen.” Er was nu geen sprake meer van om de liberalen af te matten en ze vervolgens te verdrijven. Dat was kort geleden nog door Dan beloofd, maar nu kwam het er blijkbaar op aan om tijdig het stuur uit handen vooraleer zelf uitgeput te geraken. Tsereteli bereidde een volkomen overgave van de macht aan de bourgeoisie voor.
In de eerste coalitie die op 6 mei gevormd werd, waren de socialisten in een minderheid. In werkelijkheid waren ze echter heer en meester. In de regering van 24 juli waren de socialisten in de meerderheid, maar ze stonden in de schaduw van de liberalen. “Met een klein numeriek overwicht van de socialisten,” erkent Miljoekov, “hadden de overtuigde aanhangers van de democratie in werkelijkheid ongetwijfeld het overwicht in het kabinet.” Het ware juister te zeggen: de aanhangers van de privaateigendom. Hoe het met de democratie gesteld was, was minder duidelijk. Op dezelfde wijze, maar met enigszins onverwachte argumenten, vergeleek minister Pesjechonov de coalitie van juli met die van mei: destijds had de bourgeoisie een steun van links nodig, maar nu de contrarevolutie dreigde had men de steun van rechts nodig. “Hoe meer krachten wij van rechts tot ons trekken, des te minder zullen er overblijven voor hen die de regering kunnen aanvallen.” Een onvergelijkbare stelregel van politieke krijgskunst: om het beleg van een vesting te doen eindigen, kan je best de poorten binnen de vesting zelf openen. Dit werd alleszins de tactiek van de nieuwe coalitie.
De reactie viel aan, de democratie week terug. De klassen en groepen die aanvankelijk van de revolutie verschrikt waren, steken opnieuw het hoofd op. Wensen die gisteren nog geheim gehouden werden, komen nu openbaar naar voor. Kooplieden en speculanten eisten de uitroeiing van de bolsjewieken en – vrijheid van handel. Ze verhieven hun stem tegen alle handelsbeperkingen, zelfs tegen die welke reeds onder het tsarisme ingevoerd waren. Levensmiddelencommissies die de speculatie trachtten tegen te gaan, werden als schuldig aan het levensmiddelengebrek aangewezen. De haat richtte zich behalve tegen de levensmiddelencommissies ook tegen de Sovjets. De mensjewistische economist Gromann deelde mee dat de campagne van de kooplieden “vooral na de gebeurtenissen van 3 tot 4 juli sterker werd.” De Sovjets werden verantwoordelijk gesteld voor de nederlagen, de duurte en de nachtelijke plunderingen.
Verontrust door de monarchistische intriges en beducht voor acties van links, voerde de regering op 7 augustus Nicolaas Romanov met zijn familie weg naar Tobolsk. De volgende dag werd het nieuwe blad van de bolsjewieken “Rabotsjij I Soldat” (Arbeiders en soldaten) verboden. Van alle kanten kwamen er berichten over massa-arrestaties van troepencomités. De bolsjewieken konden hun partijdag eind juli enkel op semi-illegale wijze houden. Legercongressen werden verboden. Congressen werden slechts gehouden door hen die tot kort ervoor enkel stilletjes thuis zaten: grondbezitters, kooplieden en industriëlen, leiders van de Kozakken, geestelijkheid en ridders van St. George. Op al deze congressen werd hetzelfde gezegd en er was slechts een gradueel verschil wat driestheid betreft. De kadettenpartij had kennelijk, hoewel niet openlijk, de leiding.
Op het congres van handel en industrie, waar begin augustus ongeveer driehonderd afgevaardigden van de voornaamste organisaties van de beurs en de ondernemers bijeenkwamen, werd de openingsrede gehouden door de textielmagnaat Rjaboesjinski die zijn standpunten niet verborgen hield. “De Voorlopige Regering had slechts schijnbaar de macht. In werkelijkheid deed een troepje politieke charlatans alleen maar wat gewichtig. De regering oefent belastingdruk uit en belast vooral de klasse van handelaars en industriëlen sterk. Doet men er verstandig aan om iets aan een verkwister te geven? Is het niet beter de verkwister onder curatele te stellen, om het vaderland te redden?” En hij eindigde met het dreigement: “De magere arm van de honger en de ellende van het volk zal de vrienden van het volk bij de keel grijpen!” De passage over de magere arm van de honger, een algemene formulering van de politiek van uitsluitingen, is sindsdien in het politieke vocabularium van de revolutie overgegaan. Zij kwam de kapitalisten duur te staan.
In Petrograd werd het congres van de gouvernementscommissarissen geopend. De agenten van de Voorlopige Regering die eigenlijk pal voor haar hadden moeten staan, sloten zich in werkelijkheid tegen haar aaneen en hadden het onder leiding van de kern van kadetten op de ongelukkige minister van binnenlandse zaken, Avksentjev, gemunt. “Men kan niet op twee gedachten hinken: de regering moet regeren en niet slechts een marionet zijn.” De verzoeningsgezinden verdedigden zich en protesteerden zachtjes, uit angst dat de bolsjewieken hun ruzie met de bondgenoten zouden horen. De socialistische minister had het bij het congres verbrod en droop af.
De sociaal-revolutionaire en de mensjewistische pers begon meer en meer te jammeren en te weeklagen. Verrassende onthullingen begonnen in haar kolommen te verschijnen. Op 6 augustus publiceerde het sociaal-revolutionaire blad “Djelo Naroda” (Het Volksbelang) een brief van een groep linkse “jonkers” die deze brief op weg naar het front verstuurd had. De schrijvers “waren verbaasd over de rol die de “jonkers” speelden… voortdurende kastijdingen, deelname van de “jonkers” aan strafexpedities die gepaard gingen met fusillades zonder voorafgaand gerechtelijk onderzoek, louter op bevel van een bataljonscommandant… De verbitterde soldaten schieten “jonkers” in de rug…” Zo werd het leger gesaneerd.
De reactie viel aan, de regering week terug. Op 7 augustus werden de meest populaire leiders van de Zwarte Honderd, die tot de kringen van Raspoetin behoorden en aan pogroms op de joden deelgenomen hadden, uit de gevangenis ontslagen. De bolsjewieken bleven in de Krestygevangenis, waar de gearresteerde arbeiders, soldaten en matrozen met een hongerstaking dreigden. De arbeiderssectie van de Sovjet van Petrograd zond diezelfde dag een groet aan Trotski, Loenatsjarski, Kollontai en de andere gevangenen.
De industriëlen, de gouvernementscommissarissen, het Kozakkencongres in Novotsjerkassk, de patriottische pers, generaals, liberalen, allen waren van mening dat het volslagen onmogelijk was om de verkiezing voor de Constituerende Vergadering in september te houden. Het zou het beste zijn om deze tot het einde van de oorlog uit te stellen. Hierop kon de regering echter niet ingaan. Maar er kwam een compromis tot stand: de bijeenroeping van de Constituerende Vergadering werd uitgesteld tot 28 november. Morrend accepteerden de kadetten deze datum: zij rekenden er vast op dat er belangrijke gebeurtenissen in de tussenliggende drie maanden zouden plaats hebben waardoor de kwestie van de Constituerende Vergadering vanzelf een andere betekenis zou krijgen. Steeds openlijker werd de naam van Kornilov aan deze verwachtingen vastgeknoopt.
De reclamecampagne voor de figuur van de nieuwe “opperbevelhebber” stond van nu af aan in het middelpunt van de burgerlijke politiek. De biografie van “de eerste volksopperbevelhebber” werd met medewerking van het hoofdkwartier in talloze exemplaren verspreid. Wanneer Savinkov als leider van het ministerie van oorlog tot journalisten zei: “Wij zijn van mening,” dan betekende deze “wij” niet Savinkov en Kerenski, maar Savinkov en Kornilov. Het rumoer om Kornilov noopte Kerenski goed op te letten. Steeds hardnekkiger liepen er geruchten over een samenzwering waarvan het bestuur van de Officierenvereniging bij het hoofdkwartier het centrum vormde. De samenkomst van de leider van de regering en de leider van het leger in begin augustus deed hun antipathie slechts toenemen. “Deze ijdele zwetser wil mij commanderen,” moest Kornilov wel bij zichzelf zeggen. “Wil deze bekrompen en domme Kozak Rusland redden?” moest Kerenski wel denken. Beiden hadden vanuit hun standpunt gezien gelijk. Het programma van Kornilov, dat een militairisering van de bedrijven en de spoorwegen, een uitbreiding van de doodstraf tot het achterland en een onderschikking van het militaire district Petrograd met inbegrip van het garnizoen van de hoofdstad aan het hoofdkwartier inhield, werd inmiddels in de verzoeningsgezinde kringen bekend. Het was niet moeilijk om achter het officiële programma het andere, weliswaar niet openlijk uitgesproken, maar des te reëlere programma te vermoeden. De linkse pers sloeg alarm. Het Uitvoerend Comité stelde een nieuwe kandidaat voor de post van opperbevelhebber voor in de persoon van generaal Tsjeremissow. Men begon openlijk over een spoedig ontslag van Kornilov te spreken. De reactie werd onrustig.
Op 6 augustus besloot de Sovjet van de bond van twaalf Kozakkenlegers, van de Don-, de Koeban-, de Tersk- en andere Kozakken, met medewerking van Savinkov “luid en beslist” ter kennis van de regering en het volk te brengen dat hij bij voorbaat elke verantwoordelijkheid voor de houding van de Kozakkentroepen aan het front en in het achterland in geval van een afzetting van de “heldhaftige leider”, generaal Kornilov, afwees. Het congres van het Verbond van de ridders van St. George bedreigde de regering nog krachtiger: indien Kornilov afgezet zou worden, zou het verbond onmiddellijk “een oproep tot alle ridders van St. George richten met het oog op een gemeenschappelijk optreden met de Kozakken.” Geen van de generaals protesteerde tegen deze overtreding van de krijgstucht en de ordelievende pers drukte vol geestdrift de besluiten af waarin met burgeroorlog gedreigd werd. Het hoofdbestuur van de Officierenvereniging van leger en vloot verzond een telegram waarin het al zijn verwachtingen “op de geliefde leider, generaal Kornilov,” stelde en “alle weldenkende mensen” opriep om hun vertrouwen in hem uit te spreken. Het terzelfdertijd in Moskou bijeengekomen congres van “vooraanstaande personen” in de rechtse partijen zond een telegram aan Kornilov, waarin het met het koor van officieren, ridders van St. George en Kozakken instemde: “Het gehele denkende Rusland richt zijn blikken vol verwachting en vertrouwen op u.” Duidelijker kon het niet gezegd worden. Aan het congres werd door industriëlen en bankiers, als Rjaboesjinski en Tretjakov, de generaals Alexejev en Brjoessilov, vertegenwoordigers van de geestelijkheid en van de hoogleraren en de leiders van de kadettenpartij, met Miljoekov aan het hoofd, deelgenomen. Als dekmantel deden vertegenwoordigers van de voor een groot deel fictieve “Boerenbond” dienst, die de kadetten tot steun moesten zijn bij de leiders van de boeren. Uit de voorzitterszetel rees de monumentale figuur van Rodsjanko op, die de delegatie van een Kozakkenregiment dank betuigde voor het neerslaan van de bolsjewieken. Zo was Kornilov door de meest gezaghebbende vertegenwoordigers van de bezittende en ontwikkelde klassen van Rusland openlijk kandidaat gesteld voor de rol van redder van het land.
Na deze voorbereidende maatregelen verschijnt de opperbevelhebber voor de tweede maal bij de minister van oorlog om met deze te onderhandelen over het door hem ingediend programma tot redding van het land. “Na zijn aankomst in Petrograd,” vertelde de chef van de staf van Kornilov, generaal Loekomski, over diens bezoek, “begaf hij zich vergezeld van de Tekiners met twee machinegeweren naar het Winterpaleis. Deze machinegeweren werden van de auto afgeladen zodra generaal Kornilov het Winterpaleis betreden had en de Tekiners hielden voor het portaal van het paleis de wacht om de opperbevelhebber zo nodig te hulp te komen.” Men rekende erop dat de opperbevelhebber deze hulp tegen de minister-president misschien nodig zou hebben. De machinegeweren van de Tekiners waren de machinegeweren van de bourgeoisie, gericht op de verzoeningsgezinden die hen in de weg liepen. Zo zag de – van de Sovjets onafhankelijke – regering tot redding van het land eruit!
Meteen na het bezoek van Kornilov verklaarde Kokosjkin, een lid van de Voorlopige Regering, aan de minister-president Kerenski dat de kadetten zouden aftreden “indien niet vandaag nog Kornilovs programma aanvaard werd.” Al was het ook niet met machinegeweren, zo spraken de kadetten toch op een even sommerende toon tot de regering als Kornilov. En dit hielp. De Voorlopige Regering haastte zich om het rapport van de opperbevelhebber te bestuderen en kwam tot het resultaat dat het in principe mogelijk was om de voorgestelde maatregelen door te voeren, “met inbegrip van de doodstraf voor het achterland.”
De mobilisatie van de reactionaire krachten sloot op natuurlijke wijze aan bij de Al-Russische kerkvergadering die officieel eigenlijk tot taak had een volledige bevrijding van de orthodoxe kerk uit de bureaucratische handen door te voeren, maar in werkelijkheid deze tegenover de revolutie moest beschermen. De kerk had met de val van de monarchie haar officieel hoofd verloren. De verhouding van de kerk tot de staat, waarbij de laatste van oudsher de beschermer en begunstiger van de eerste was, was nog niet geregeld.
De Heilige Synode had zich weliswaar gehaast om in een boodschap op 9 maart de voltrokken omwenteling te zegenen en het volk werd opgeroepen om “zich achter de Voorlopige Regering te scharen.” Maar de toekomst bleef vol gevaren. De regering was over de kerk blijven zwijgen, net zoals ze over alle andere kwesties zweeg. De geestelijkheid was het noorden kwijt. Van tijd tot tijd kwam er uit een of ander ver verwijderd gebied, bijvoorbeeld van de geestelijkheid in de stad Werny aan de Chinese grens, een telegram binnen waarin aan vorst Lvov verzekerd werd dat zijn politiek volkomen in overeenstemming was met de geboden van het Evangelie. Terwijl zij zich aanpaste aan de revolutie, had de kerk niet durven ingrijpen in de gebeurtenissen. Dit was het duidelijkst gebleken aan het front, waar de invloed van de geestelijkheid tegelijk met de oude, op angst gebaseerde, discipline verdween. Denikin erkent: “Terwijl het officierenkorps althans een tijdlang vocht om zijn macht en militair gezag te handhaven, verstomde de stem van de zielenhoeders direct in de eerste dagen van de revolutie, en zij namen in het geheel geen deel meer aan het leven van de troepen.” Congressen van de geestelijkheid in het hoofdkwartier en in de generale staven bleven onopgemerkt.
De kerkvergadering, die voornamelijk een aangelegenheid van de kaste van de geestelijken zelf en vooral van de hogere geestelijkheid was, bleef echter niet tot de kerkelijke bureaucratie beperkt: de liberale wereld klampte er zich krampachtig aan vast. De kadettenpartij die politiek niet wortelde in het volk, hoopte vaag dat de hervormde kerk de partij tot schakel met de massa’s zou kunnen dienen. Bij de voorbereiding van de kerkvergadering speelden behalve de kerkvorsten, en eigenlijk nog meer dan deze, diverse wereldlijke politici als vorst Troebetzkoi, Graaf Olssoefjew, Rodsjanko, Samarin, liberale professoren en schrijvers, een rol. De kadettenpartij trachtte tevergeefs een atmosfeer van kerkelijke hervorming rond de vergadering te scheppen, waarbij zij tegelijkertijd echter bang was door een of ander onvoorzichtig gebaar het vermolmde gebouw aan het wankelen te brengen. Over scheiding van kerk en staat werd niet gesproken, noch door de geestelijkheid, noch door de wereldlijke hervormers. De kerkvorsten wilden natuurlijk graag de inmenging van de staat in hun interne aangelegenheden verzwakken, maar zij wilden tevens dat de staat als vanouds niet alleen hun bevoorrechte positie, hun landerijen en inkomsten zou waarborgen, maar ook in het vervolg het grootste deel van hun uitgaven zou dekken. De liberale bourgeoisie van haar kant was bereid om aan de orthodoxe kerk haar positie van heersende kerk te verzekeren, maar onder voorwaarde dat deze leerde op een moderne manier voor de belangen van de heersende klassen onder het volk te waken.
De grootste moeilijkheden beginnen echter pas hier. De reeds eerder genoemde Denikin merkt boetvaardig op dat de Russische revolutie “geen enkele godsdienstige beweging van belang onder het volk teweeggebracht heeft.” Het ware juister te zeggen dat naarmate nieuwe bevolkingsgroepen in de revolutie betrokken werden, deze groepen bijna vanzelf aan de kerk de rug toekeerden, ook indien zij vroeger met deze verbonden waren. Op het platteland was het nog aan enkele geestelijken mogelijk persoonlijke invloed uit te oefenen, al naargelang hun houding in het agrarisch vraagstuk. In de steden kwam het niet alleen onder de arbeiders, maar ook in kleinburgerlijke kringen bij niemand op om zich voor een oplossing van de door de revolutie opgeworpen kwesties tot de geestelijkheid te wenden. De voorbereiding van de kerkvergadering ging geheel buiten het volk om. De belangen en begeerten van de massa’s vonden hun uitdrukking in socialistische slogans, maar niet in theologische teksten. Het Rusland met zijn vertraagde ontwikkeling maakte zijn geschiedenis in een beknopte leerschool door: het zag zich genoodzaakt om niet alleen de periode van de hervorming maar ook die van het burgerlijk parlementarisme over te slaan.
De in de eerste maanden van revolutionaire vloed beraamde kerkvergadering viel samen met de weken van revolutionaire eb. Het reactionair karakter van de vergadering werd hierdoor nog versterkt. Haar samenstelling, de door haar behandelde kwesties, zelfs de openingsceremonies – alles getuigde van de grote veranderingen die er in de verhouding van de verschillende klassen tot de kerk plaats gegrepen hadden. Bij de godsdienstoefening in de Oespensski-Sobor (de Maria Hemelvaartskathedraal) waren behalve Rodsjanko en de kadetten ook Kerenski en Avksentjev aanwezig. De burgemeester van Moskou, de sociaal-revolutionair Roednjev, zei in zijn begroetingsrede: “Zolang als het Russische volk zal bestaan, zal het christelijk geloof in zijn hart gloeien.” Gisteren nog hadden deze lieden zichzelf als directe volgelingen van de Russische vrijdenker Tsjernysjewski beschouwd.
De kerkvergadering zond gedrukte oproepen rond, riep om een sterke regering, ontmaskerde de bolsjewieken en bezwoer in overeenstemming met de minister van arbeid Skobeljew: “Arbeiders, werkt met inspanning van al uw krachten en dient het vaderland.” Buitengewone aandacht schonk de bijeenkomst aan het agrarisch vraagstuk. De metropolieten en bisschoppen waren niet minder dan de grootgrondbezitters verschrikt van en vertoornd over de kracht van de boerenbeweging, en bezorgdheid om de landerijen van kerken en kloosters hield hen veel meer bezig dan de democratisering van de kerkelijke gemeenten. Onder bedreiging met goddelijke toorn en kerkelijke ban werd in de boodschap gëeist, “aan de kerken, kloosters, priesters en privaateigenaren onverwijld de aan deze ontroofde landerijen, bossen en oogsten terug te geven.” Men zou hier aan de stem van de prediker in de woestijn kunnen herinneren! De kerkvergadering sleepte zich van week tot week voort en bereikte haar voornaamste resultaat, nl. het herstel van het door Peter de Grote twee eeuwen geleden opgeheven patriarchaat, pas na de Oktoberrevolutie.
Einde juli nam de regering het besluit om op 13 augustus te Moskou een bijeenkomst van vertegenwoordigers van alle klassen en openbare instellingen in het gehele land bijeen te roepen. Volkomen in strijd met de uitslag van alle democratische verkiezingen die in het land plaatsgehad hadden, nam de regering maatregelen om reeds bij voorbaat voor deze bijeenkomst een even groot aantal vertegenwoordigers aan de bezittende klasse als aan het volk te verzekeren. Slechts met behulp van een dergelijk kunstmatig evenwicht hoopte de regering tot redding van de revolutie zichzelf nog te kunnen redden. Bepaald omschreven rechten kreeg dit concilie niet. “De bijeenkomst kreeg,” zoals Miljoekov zegt, “hoogstens een adviserende stem”: de bezittende klassen wilden aan de democratie een voorbeeld van zelfverloochening geven, om later des te zekerder de gehele regeermacht tot zich te trekken. Officieel werd als doel van deze bijeenkomst verkondigd: “De eenheid tussen de staatsmacht en alle georganiseerde krachten van het land.” In de pers werd van de noodzakelijkheid gesproken om zich aaneen te sluiten, zich te verzoenen, elkaar op te monteren, elkaar aan te moedigen. Met andere woorden, deels wilde men niet en deels kon men niet openlijk uitspreken waartoe de bijeenkomst eigenlijk gehouden werd. Ook hier kregen de bolsjewieken de taak om de dingen bij hun naam te noemen.