Recensie: ‘The Jakarta Method’ van Vincent Bevins over de massa-executies van 1965-66
Het prachtige Indonesische eiland Bali trekt bezoekers uit de hele wereld. Maar de meeste vakantiegangers hebben geen idee dat het Indonesische leger en de politie iets meer dan vijftig jaar geleden 80.000 ongewapende burgers op dat eiland hebben gedood. Op de stranden van Seminyak zijn gastronomische restaurants, vijfsterrenhotels en cocktailbars te vinden. In 1965-66 werden op dezelfde stranden massa-executies uitgevoerd. Het is begrijpelijk dat toeristen niet op de hoogte zijn van deze gebeurtenissen; ze zijn gewist. Een toeristische gids over Bali, Insight Guides, vermeldt over 1966: “Soeharto vervangt Soekarno als president van Indonesië.” Er wordt niet gezegd dat deze ‘vervanging’ de moord op een miljoen linkse Indonesiërs met zich meebracht.
“The Jakarta Method” van Vincent Bevins gaat in op deze slachtpartij en toont aan hoe de ‘methode’ nadien zeer bewust werd geëxporteerd naar andere landen, onder leiding van de regering van de Verenigde Staten. Het boek heeft een wereldwijde reikwijdte en de auteur verwijst naar verschillende overlevenden van staatsterreur en academici bij wie hij informatie haalde. “The Jakarta Method” presenteert een gedurfde tegengeschiedenis van de Koude Oorlog en laat zien hoe dit kolossale geweld een essentiële rol heeft gespeeld bij het vormgeven van de wereld waarin we vandaag leven.
Anti-communisme
Deze misdaden waren geworteld in een hondsdolle anticommunistische ideologie, die elke uitdaging voor de machtigen en rijken meteen zag als onderdeel van een ‘wereldwijde communistische samenzwering’. De hypocrisie nam onwaarschijnlijke proporties aan. De anticommunisten werkten vooral achter de schermen met buitenlandse inlichtingendiensten die aan de touwtjes trekken. Dit is slechts één voorbeeld van het feit dat ze zelf schuldig zijn aan het gebrek van democratische verantwoording die ze ten onrechte toeschreven aan communisten, socialisten en vakbondsmilitanten.
Zoals Bevins stelt, waren de revolutionaire bewegingen in alle uithoeken van de wereld in de jaren zestig en zeventig niet gebaseerd op samenzweringen, maar op de ellendige en ondraaglijke omstandigheden die door het kapitalisme werden gecreëerd. Bovendien was de heersende bureaucratische elite in Moskou voorzichtig en stond ze zelfs negatief tegenover deze bewegingen en de ‘communistische’ partijen die erbij betrokken waren. Deze bewegingen bestonden over het algemeen uit gematigde reformisten. De anticommunisten toonden aan dat ze in geen geval gemotiveerd waren door angst voor de zeer reële misdaden van het stalinisme: ze pasten immers zonder aarzelen dezelfde methoden toe.
Parti Kommunist Indonesia
Indonesië had het Nederlandse imperialisme na een revolutionaire oorlog aan de kant gezet (weer een episode die in de reisgidsen wordt overgeslagen!). Na de Tweede Wereldoorlog werd met trots gesproken over de ‘Derde Wereld’, waarmee de hoop werd uitgesproken dat de onderdrukte landen een positie van waardigheid en welvaart zouden kunnen verwerven. Indonesië werd gezien als een belangrijke leider van de ‘Derde Wereld’. Voor 1965-66 betekende het woord ‘Jakarta’, de Indonesische hoofdstad, iets stoutmoedigs en optimistisch.
De Parti Kommunist Indonesia (PKI) was verre van een schimmige groep in de marge, het was een massale arbeiderspartij met 3 miljoen leden. Maar liefst 20 miljoen Indonesiërs – een vijfde van de bevolking! – waren lid van bredere groepen die openlijk waren aangesloten bij de PKI: vakbonden, boerenorganisaties, een cultureel en entertainmentapparaat en de vrouwenorganisatie Gerwani.
De leiding van de PKI was verknocht aan de stalinistische tweestadiatheorie, die stelde dat het socialisme in onderontwikkelde landen niet mogelijk was. Zij waren van mening dat socialisten zich achter de ‘progressieve burgerij’ moesten plaatsen totdat er een ‘periode van kapitalistische ontwikkeling’ had plaatsgevonden, waarna in een verre toekomst over socialisme kon gesproken worden. De PKI-leiding ging ervan uit dat de strijd voor socialisme pas op het einde van de 20e eeuw op de agenda zou staan. De partij was ongewapend en won de verkiezingen. Ze had geen middelen en geen politiek gericht op de bloedige daden waarvan ze later werd beschuldigd.
De vermeende vertegenwoordiger van de ‘progressieve burgerij’ in het Indonesië van de jaren 1960 was president Soekarno, een charismatische leider die een delicate evenwichtsoefening verrichtte tussen de islam, het leger, verschillende schakeringen van het nationalisme en de PKI. De PKI gaf op zijn beurt kritische steun aan Soekarno. Hij was geen socialist en was zeer gewetensvol neutraal tussen de VS en de Sovjet-Unie. Maar in Washington DC werd ‘neutraliteit’ niet getolereerd, alleen onderdanigheid.
30 september 1965
In de nacht van 30 september 1965 gonsde het in Indonesië van de geruchten over een dreigende militaire staatsgreep. Een groep Soekarno-gezinde legerofficieren ontvoerde zes topgeneraals en schoot ze later om onbekende redenen allemaal dood. Dit incident blijft tot op vandaag gehuld in mysterie en speculatie. De rechterzijde maakte er maximaal gebruik van. Er werd een bloedige en bizarre versie van de gebeurtenissen de wereld ingestuurd: er werd beweerd dat leden van de PKI-vrouwenbeweging Gerwani de generaals hadden gemarteld en gecastreerd in een demonisch ritueel, waarbij ze werden verminkt en uiteindelijk doodgestoken.
Gerwani was niet eens betrokken bij de zaak. PKI-leiders hadden geen banden met de daders. Toch blijft de heersende klasse in Indonesië tot vandaag, tegen alle forensische en historische bewijzen in, beweren dat deze versie waarheidsgetrouw zou zijn.
Tot aan de wortels uitgeroeid
Deze legende werd gebruikt om geweld te veroorzaken op een massale en ijzingwekkende schaal. Militairen, politie en paramilitairen vernietigden de PKI in zes maanden tijd. Lijken van PKI-leden zorgden ervoor dat rivieren verstopt raakten. De geur van de dood hing over delen van het platteland. Het doel was het “beëindigen van de ademhaling” van “heksen” (d.w.z. Gerwani) en het uitroeien van de PKI “tot aan de wortels”.
De auteur weeft de verhalen van individuen doorheen zijn algemene verslag. In 1965 verhuisde de 17-jarige Magdalena van het platteland naar Jakarta, vond werk in een T-shirtfabriek en werd lid van de vakbond. Ze merkte de gebeurtenissen van 30 september nauwelijks op, maar toen ze naar huis ging, werd ze gearresteerd. Magdalena heeft in gevangenschap vreselijk veel leed geleden, maar ze heeft het overleefd. Ze leeft nog steeds, wordt gemeden en veracht door de ‘respectabele’ samenleving in Indonesië. Minstens een miljoen anderen hadden niet het geluk om te overleven.
President Soekarno was niet opgezet met de slachting, maar na 30 september werd hij door het leger buitenspel gezet en een paar maanden later werd hij zonder strijd of procedure omvergeworpen. De ‘progressieve burgerij, in de vorm van Soekarno, bleek toch geen groot maatschappelijk gewicht of macht te hebben gehad. De klassenstrijd had zich opnieuw bevestigd. Maar slechts één partij in de strijd was gewapend. Arbeiders en arme mensen, vertegenwoordigd door de PKI, leden een verpletterende, historische nederlaag tegenover de heersende klasse en haar militairen. Krachten in het midden, zoals Soekarno, werden zonder pardon aan de kant geschoven.
Rol van het Amerikaanse kapitalisme
De vingerafdrukken van de Amerikaanse regering waren overal aanwezig. Ze leverden lijsten van vermeende communisten aan de Indonesische autoriteiten om te martelen en te doden (ze hadden hetzelfde gedaan in Guatemala en in Irak). Ze verspreidden de meest groteske regimepropaganda. Slechts één Amerikaanse politicus veroordeelde het bloedbad. De militaire officieren waren allemaal getraind in de VS en de nieuwe dictator, de corrupte generaal Soeharto, was jarenlang kind aan huis bij het Amerikaanse establishment.
Het land werd voortaan gedomineerd door Amerikaanse zakelijke belangen en een corrupte Indonesische heersende klasse. Het chauvinisme van dit nieuwe regime was zo groot dat het Chinese alfabet werd verboden – dit in een land met een grote Chinese gemeenschap. Tien jaar na het bloedbad zaten honderdduizenden overlevenden nog steeds opgesloten in een groot netwerk van concentratiekampen. Vanaf 1975-79 gebruikte de Indonesische heersende klasse opnieuw het anticommunisme om een genocide in Oost-Timor te rechtvaardigen.
Indonesië liep opnieuw mooi in de pas van het imperialisme en het woord ‘Jakarta’, dat ooit hoop op een andere toekomst uitdrukte, werd een duistere dreiging. In Chili schreven rechtse activisten voor de staatsgreep van 1973 ‘Jakarta komt eraan’ op de muren. En Jakarta kwam: na de staatsgreep werd links massaal opgesloten, gemarteld, verbannen en vermoord.
Bevins traceert hoe in 11 verschillende landen de repressieve operaties met de naam ‘Jakarta’ in gang werden gezet. De lijst van landen waar de methode werd toegepast, in tegenstelling tot het gebruik van de naam, is echter veel langer. Het is belangrijk om in gedachten te houden dat we het niet hebben over oorlogsdoden of zelfs over ‘collaterale schade’. We hebben het over de koelbloedige moord op ongewapende burgers.
Lessen
Dit is een donker onderwerp en sommigen zullen het zelfs morbide vinden. Een hele generatie socialisten is zonder genade uitgeroeid. Maar de dictators, folteraars en geheim agenten zijn er niet zomaar mee weggekomen: ze hebben harde lessen achtergelaten voor door de generaties die in de 21e eeuw de strijd aangaan.
Er is een stroming van het socialisme, het reformisme, die gebaseerd is op het vertrouwen in de neutraliteit en onpartijdigheid van de top van het leger, de politie, het gerecht, de hoge ambtenaren, enz. Deze illusie werd in de 20e eeuw steeds weer op brute wijze aan diggelen geslagen. Als socialisten een verkiezing winnen of dreigen te winnen, veranderen de regels van het spel plotseling; methoden die variëren van financiële chantage tot militaire dictatuur en fascisme. In het ene land na het andere blijkt dat het argument dat ‘zoiets hier niet kan gebeuren’ helaas niet waar was. Niemand die “The Jakarta Method” leest, krijgt de reformistische illusies nog uitgelegd.
Miljoenen mensen, die zich net moedig hadden losgerukt van de imperialistische overheersing, hoopten in de jaren 1960 op een betere toekomst. Ze geloofden dat voormalige koloniale landen zich konden ontwikkelen op basis van onafhankelijkheid en kapitalisme. Maar, zoals Bevins opmerkt, heeft elk van de voormalige koloniale landen nog steeds dezelfde onderdanige economische relatie met de oude imperialistische machten (met enkele afwijkende uitzonderingen zoals Taiwan en Zuid-Korea). Generaal Soeharto en niet president Soekarno was het ware gezicht van het kapitalisme in de 20e eeuw in Indonesië. De ketens van de voormalige imperialistische landen kunnen enkel doorbroken worden met socialistische methoden: door de grondstoffen en de sleutelsectoren in publieke handen te brengen onder democratische controle van de bevolking zodat ze gericht worden op het welzijn van iedereen.