Bekaert en innovatiesteun
De Vlaamse kenniseconomie boert niet zo goed. Het is te zeggen, er wordt stevig winst gemaakt, daar niet van, maar toch wordt het één na het ander sociaal bloedbad aangekondigd. Hoe komt dat? Als je het aan de werkgeversorganisaties vraagt, dan is het probleem dat de bedrijven te veel belastingen moeten betalen en te weinig overheidssteun voor innovatie krijgen. Onderzoeker Jon Sneyers antwoordt op het argument inzake innovatie.
Enkele voorbeelden van sociale bloedbaden: Janssen Pharmaceutica maakte in 2007 maar liefst 674 miljoen euro winst, terwijl er daar in datzelfde jaar 688 jobs verloren gingen; in 2010 maakten ze “maar” 22 miljoen euro winst en waren er nog eens 446 ontslagen. Alcatel-Lucent kondigde onlangs 185 ontslagen aan, bovenop het verdwijnen van TBP in Geel (een voormalige vestiging van Alcatel-Lucent), met 335 ontslagen in september 2011. Nochtans maakte de groep in 2010 nog 334 miljoen euro winst. Bij Philips in Turnhout verdwenen in 2009 opnieuw 225 jobs, bovenop de 264 ontslagen van eind 2008. Wereldwijd maakte Philips in 2010 een slordige 1,4 miljard euro winst. Bij de hoogtechnologische staaldraadproducent Bekaert werden 600 ontslagen aangekondigd terwijl ze in 2010 in totaal 367 miljoen euro winst maakten.
Hoe komt dat? Als je het aan de werkgeversorganisaties vraagt, dan is het probleem dat de bedrijven te veel belastingen moeten betalen en te weinig overheidssteun voor innovatie krijgen. Te veel belastingen? Dankzij de notionele intrestaftrek betalen bedrijven als Bekaert of Arcelor-Mittal in België 0% belastingen op hun winst. Maar blijkbaar is zelfs dat nog te veel. Ze moeten namelijk nog lonen betalen aan hun werknemers, en dat is natuurlijk ook een indirecte vorm van belastingen (want die werknemers betalen allemaal wél hun belastingen!).
Overheidssteun voor innovatie
Te weinig overheidssteun? Volgens Paul Soete van Agoria zijn de overheidsbudgetten voor het stimuleren van innovatie onvoldoende, en leggen ze te veel de nadruk op fundamenteel onderzoek in plaats van op vraaggerichte innovatie. Wilson De Pril, ook van Agoria, wijst op een studie van het Nederlands onderzoeksinstituut Technopolis, waaruit zou blijken dat in andere landen het academisch onderzoek veel meer afgestemd is op de noden van het bedrijfsleven. Laten we de cijfers er even bijhalen.
In Vlaanderen zijn er twee grote financieringsbronnen voor wetenschappelijk onderzoek: het FWO (Fonds Wetenschappelijk Onderzoek) en het IWT (agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie). Het FWO sponsort voornamelijk fundamenteel onderzoek, het IWT is vooral gericht op toegepast onderzoek en ontwikkeling. In 2010 deelde het IWT welgeteld 146.871.763 euro uit aan rechtstreekse steun voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) in bedrijven, waarvan ongeveer 2/3 aan een handvol grote bedrijven en 1/3 aan een 200-tal KMO’s. Dat bedrag is op zich al hoger dan de totale toelage van de Vlaamse Gemeenschap aan het FWO (137 miljoen euro). Daarbovenop krijgen bedrijven via andere soorten IWT-projecten ook nog heel wat steun, o.a. via TETRA-, SBO-, en TBM-projecten en Baekeland-mandaten.
Bekaert ontving in 2010 bijvoorbeeld 1,8 miljoen euro via O&O-steun van het IWT; in 2009 kregen ze zelfs nog 3,7 miljoen. Janssen Pharmaceutica haalde in 2010 maar liefst 13 miljoen euro binnen (in 2009 moesten ze het doen met 9 miljoen); Alcatel-Lucent kwam aan 4,2 miljoen in 2010 — in 2009 konden ze nog 9,3 miljoen binnenrijven, onder andere met een klein projectje ter waarde van 275.012 euro (peanuts in vergelijking met hun andere projecten) met de fascinerende titel Entrepreneurial Boot Camps and Opportunity incubation process (dat klinkt als een snelcursus “Belastingsontduiking en Kaviaarvreten voor beginners”, maar dat zal wel aan mij liggen).
“Engagementen” inzake werkgelegenheid
Naar aanleiding van de ontslagen bij Bekaert en de 17 miljoen euro innovatiesteun die Bekaert de laatste 5 jaar ontving verkondigde Minister van Innovatie Ingrid Lieten (SP.A) dat ze wilt onderzoeken of ze misschien eventueel niet eens kunnen overwegen om te kijken of het mogelijk zou kunnen zijn om bij het toekennen van steun aan bedrijven, in zekere zin en in de mate van het mogelijke, voorzichtig en op termijn, toch een klein beetje sterkere engagementen inzake werkgelegenheid zouden kunnen mogen gesuggereerd worden. “Ten slotte gaat het om belastinggeld waarvoor de maatschappij iets terug verwacht.”
Sterkere engagementen inzake werkgelegenheid? Wat zijn we met “engagementen” van gehaaide CEO’s die jarenlang lucratief de belastingbetaler uitzuigen om dan, als de markt een dipje heeft (onder andere omdat wereldwijd de koopkracht ondermijnd wordt door besparingsplannen die de staatsschuld moeten terugdringen die zij zelf veroorzaakt hebben), zonder scrupules te verklaren dat het bedrijf in moeilijkheden zit en een “sanering” noodzakelijk is? Steek de vos in het kippenhok, lijm de kippen met hun poten vast aan hun stokken en doe de deur stevig op slot — geen zorgen, we zullen sterke engagementen vragen van de vos inzake zijn voedingspatroon!
Ik zou eerder ervoor zorgen dat er harde garanties op werkgelegenheid komen. Dat is heel eenvoudig: als een bedrijf zoals Bekaert, Janssen Pharmaceutica, of Arcelor-Mittal niet zelf wilt zorgen voor werkgelegenheid, dan moet het maar genationaliseerd worden. Niet door de overheid de aandelen te laten overkopen aan beurswaarde, maar door een onteigening, waarbij enkel de kleine aandeelhouders gecompenseerd worden op basis van bewezen behoefte.
Onderzoek en onderwijs
Toegepast onderzoek kan niet zonder fundamenteel onderzoek. Fundamenteel onderzoek kan niet zonder onderzoekers, en dus een degelijk en toegankelijk hoger onderwijs. Hoger onderwijs kan niet zonder degelijk lager- en middelbaar onderwijs. Het heeft dus weinig zin om “innovatie” te steunen door de geldkraan naar de bedrijven open te draaien terwijl de geldkraan van het (hoger) onderwijs wordt dichtgedraaid.
In 1980 werd er nog 7% van het bruto binnenlands product gespendeerd aan onderwijs; sinds eind jaren ’90 wordt er zowel in Vlaanderen als in Franstalig België nog slechts ongeveer 4,5% van het bruto regionaal product aan onderwijs besteed. In 1993 was de subsidie per student in het hoger onderwijs in Vlaanderen nog gemiddeld 37% van het BRP per inwoner; vandaag is dat minder dan 23%. Het aantal studenten steeg tussen 1995 en 2010 met 42%, terwijl het onderwijzend personeel gelijk bleef (van 12413 VTE in 1995 naar 12390 VTE in 2010). De middelen voor onderwijs worden systematisch uitgehold door onderindexering en doordat ze slechts gedeeltelijk en met vertraging de groei in studentenaantallen volgen. Zo steeg tussen 2005 en 2010 het aantal studenten met 26,4% (gemiddeld 6,9% universiteitsstudenten en 4,2% hogeschoolstudenten erbij per jaar), maar het huidige “kliksysteem” brengt die stijging veel te weinig en te laat in rekening. Tussen 2011 en 2015 zal een deel van de middelen elk jaar met 2% naar omhoog “klikken”, waardoor het totaal budget tegen 2015 met een kleine 7% zal stijgen — maar het hoger aantal studenten (26,4% meer) is er wel nú al!
Het academisch onderwijs en onderzoek is al meer dan genoeg “afgestemd is op de noden van het bedrijfsleven”. Een gemiddelde ingenieur kan tegenwoordig beter een business plan opstellen dan een wiskundige stelling bewijzen. Academisch onderwijs zou niet de bedoeling moeten hebben om vakidioten af te leveren die gespecialiseerd zijn in de hype van het moment die op dat moment gevraagd wordt door het bedrijfsleven. We hebben geen nood aan kant-en-klare “zaagdraadspecialisten” die in 2010 rechtstreeks bij Bekaert aan de slag zouden kunnen gaan, maar vandaag een nutteloos diploma zouden hebben. Academisch onderwijs moet studenten vooral voorbereiden op de kennis en de technologie die er nu nog niet is. En daarbij is het bedrijfsleven, en haar korte-termijndenken en haar oogkleppen die enkel toestaan om te focussen op de winstcijfers van het komende kwartaal, echt geen goede raadgever.